Cover
Zacznij teraz za darmo AR25_Les04.pptx
Summary
# Positivistische rechtvaardigheidsstromingen
Oké, hier is de samenvatting van "Positivistische rechtvaardigheidsstromingen" voor jouw studiehandleiding, opgesteld volgens de vereiste specificaties.
## 1. Positivistische rechtvaardigheidsstromingen
Positivistische rechtvaardigheidsstromingen kenmerken zich door de nadruk op het recht zoals het is, losgekoppeld van morele oordelen, en omvatten diverse benaderingen van wetenschappelijk positivisme tot verschillende vormen van rechtspositivisme.
### 1.1 Positivisme: een huis met vele kamers
Het positivisme, als brede intellectuele stroming, kan opgedeeld worden in twee hoofdcategorieën die relevant zijn voor het recht:
* **Methodologisch positivisme (ook wel wetenschappelijk positivisme genoemd):** Dit is een algemene wetenschapsfilosofische houding die stelt dat de werkelijkheid objectief gekend kan worden door een neutrale, onafhankelijke waarnemer. Het staat tegenover constructivisme, dat de werkelijkheid ziet als een subjectieve constructie. In de 19e eeuw, met de opkomst van techniek en natuurwetenschappen, ontstond een nieuwe wetenschapsfilosofie die de nadruk legde op empirisch bewijs en het ontdekken van wetmatigheden in de werkelijkheid, in plaats van te vertrouwen op religie en metafysica. Auguste Comte beschreef drie stadia in de ontwikkeling van de mensheid: het theologische, het metafysische en het positieve stadium, waarin wetenschap en vooruitgang centraal staan.
* **Rechtspositivisme:** De kern van het rechtspositivisme is de opvatting dat "het recht op zichzelf bestaat". Dit betekent dat de inhoud van het recht vastgesteld kan worden zonder enige invloed van de morele waardenopvattingen van degene die het recht interpreteert. Het recht wordt dus losgekoppeld van moraal, in tegenstelling tot natuurrecht. Rechtspositivisme kan verder worden onderverdeeld in:
* **Regelgeoriënteerd rechtspositivisme:** Ziet recht als een geheel van gedragsvoorschriften. Dit omvat formeel, ideologisch en normatief rechtspositivisme.
* **Gedragsgeoriënteerd rechtspositivisme:** Ziet recht als een geheel van gedragspatronen. Dit omvat descriptief rechtspositivisme.
### 1.2 Formeel rechtspositivisme
Dit type rechtspositivisme stelt dat "recht datgene is wat een bepaalde bron zegt dat het recht is".
* **Formeel wetspositivisme:** Richt zich op wat de wetgever als recht bepaalt.
* **Formeel rechtspraakpositivisme:** Concentreert zich op wat de rechtspraak als recht bepaalt. Tegenwoordig is de opvatting dat "geldend recht" wordt bepaald door wat de hoogste gerechtshoven zeggen (zoals het Hof van Cassatie, de Raad van State, het Grondwettelijk Hof, het Hof van Justitie van de Europese Unie en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens) erg populair. Kritiek hierop is mogelijk, maar dient slechts als inspiratie voor toekomstige regels (lex ferenda). Dit type rechtspositivisme zegt niets over rechtvaardigheid.
> **Tip:** Formeel rechtspositivisme is primair gericht op de rechtsbron en de procedurele vaststelling van recht, niet op de inhoudelijke rechtvaardigheid ervan.
### 1.3 Ideologisch rechtspositivisme
Dit neemt een stap verder dan het formele rechtspositivisme. Het stelt niet alleen dat recht datgene is wat een bepaalde bron zegt dat het recht is, maar ook dat het feit dat die bron het zegt, het *ook rechtvaardig* maakt. Dit is een sterkere claim dan het formeel rechtspositivisme.
### 1.4 Normatief rechtspositivisme
Normatief rechtspositivisme probeert een neutraal antwoord te geven op de vraag waarom bepaalde actoren (zoals wetgevers) autoriteit hebben. Het ziet recht als een geheel aan gedragsvoorschriften (normen) en streeft ernaar dit geheel op een volledig neutrale wijze te bestuderen. Dit is echter nooit volledig gelukt, omdat het altijd een politieke kwestie blijft. Belangrijke vertegenwoordigers hiervan zijn Hans Kelsen en Herbert Hart.
#### 1.4.1 Hans Kelsen en de 'Reine Rechtslehre'
Kelsen's 'Reine Rechtslehre' (zuivere rechtsleer) uit 1934 was een poging om rechtsnormen objectief te beschrijven, los van psychologische elementen en de concrete wil van wetgevende actoren. Hij wilde van recht een volmaakt systeem maken.
* **Geldigheid van een rechtsnorm:** Een regel behoort tot de rechtsorde en is geldig wanneer deze voortvloeit uit een hogere rechtsnorm. Dit leidt tot een hiërarchie van normen.
* **De Grundnorm:** Op een gegeven moment in deze hiërarchie bevindt zich de grondwet, die niet gebaseerd is op een nog fundamentelere wet. Kelsen introduceerde de 'Grundnorm' als de (fictieve) grondslag voor de geldigheid van de hele rechtsorde. Deze wordt verondersteld; men moet aanvaarden dat de eerste grondwet geldig is. De Grundnorm zelf verklaart echter niet *waarom* de grondwet geldend recht is, maar herformuleert slechts het probleem. Kelsen stelt dat feitelijke macht de grondslag is van geldend recht, en de Grundnorm is een middel om te ontkennen dat het probleem van machtsmisbruik door de staat kan worden opgelost door het recht zelf. De rechtswetenschap kan recht wetenschappelijk analyseren. Verzet tegen machtsmisbruik behoort tot de moraal.
#### 1.4.2 Herbert Hart en de 'Rule of Recognition'
Herbert Hart benaderde de vraag naar de geldigheid van rechtsnormen op een vergelijkbare manier.
* **Ultimate Rule of Recognition:** Hart stelt dat de geldigheid van de grondwet voortvloeit uit de 'ultimate rule of recognition' (hoogste erkenningsregel). Dit is geen rechtsregel op zich, maar een metajuridische standaard.
* **Kenmerken van de Erkenningsregel:** Een regel geldt als huisregel als deze door een bepaalde autoriteit is opgelegd (bijvoorbeeld 'moeder bepaalt'). Dit kan variëren van één ouder die bepaalt tot een meerderheid die goedkeurt, of iedereen die inspraak heeft gehad. Er kunnen ook specifieke onderscheidingen zijn voor bepaalde zaken.
* **Geldigheid van de Grondwet:** Volgens Hart is de grondwet geldend recht omdat politici, burgers en andere actoren de grondwet collectief erkennen en ernaar handelen, zodat de grondwet geen 'vodje papier' is. Dit wordt aangeduid als 'feitelijke aanvaarding' (FA). Daarnaast is er een breed gedragen overtuiging dat de grondwet terecht geldig is, aangeduid als 'normatieve aanvaarding' (NA).
> **Tip:** Zowel Kelsen als Hart geven geen definitief antwoord op de vraag *waarom* een bepaalde grondwet navolging verdient. Kelsen wijst naar feitelijke macht, terwijl Hart de FA en NA benadrukt. Het antwoord hierop ligt uiteindelijk buiten het recht zelf, in de moraal.
* **Rol van moraal:** Hart benadrukt dat de vraag naar de grondslag van het recht weliswaar belangrijk is voor het normatief rechtspositivisme, maar dat het niet betekent dat mensen wetten slaafs moeten gehoorzamen. Moraal blijft cruciaal. Hij stelt: "What surely is most needed in order to make men clear sighted in confronting the official abuse of power, is that they should preserve the sense that the certification of something as legally valid is not conclusive of the question of obedience, and that, however great the aura of majesty or authority which the official system may have, its demands must in the end be submitted to a moral scrutiny."
#### 1.4.3 Het debat rond de 'explorers'
De discussie over de toepassing van Artikel 71 Strafwetboek (dwang als schulduitsluitingsgrond) illustreert de spanning. Sommigen pleiten voor een strikte toepassing van de wet, zelfs als dit onethisch lijkt (nomocratie), terwijl anderen een bredere interpretatie overwegen die morele aspecten meeweegt.
### 1.5 Descriptief rechtspositivisme
Deze stroming, ook wel gedragsgeoriënteerd genoemd, ziet het als onmogelijk om recht als een geheel van gedragsvoorschriften volledig neutraal te bestuderen. De focus verschuift daarom naar het gedrag van mensen: kennen rechters een vordering toe? Krijgt iemand effectief een straf opgelegd?
* **Law in Books (LiB) vs. Law in Action (LiA):**
* **LiB:** De gangbare doctrine, het "geheel van beweringen" (bijvoorbeeld: "De door nietigheid aangetaste rechtshandeling bestaat tot ze wordt vernietigd").
* **LiA:** De actuele praktijk, wat rechters, deurwaarders, notarissen, etc. effectief doen (bijvoorbeeld: "Bepaalde rechtspraak meent dat absolute nietige rechtshandelingen automatisch nietig zijn").
#### 1.5.1 Descriptief rechtspraakpositivisme (Legal Realism)
Vooral populair in de VS vanaf de jaren 1920-1930, en ook in Scandinavië, Rusland en Italië, legt dit perspectief de nadruk op de praktische realiteit waarin gedragsvoorschriften worden toegepast.
* **Radicale aanhangers (bv. Oliver Wendell Holmes Jr.):** Stellen dat recht zich uit in rechterlijke uitspraken. Rechters passen het recht niet enkel toe, maar creëren het. Holmes' uitspraak: "The prophecies of what the courts will do in fact, and nothing more pretentious, are what I mean by the law."
* **Minder radicale denkers (rule-scepticism):**
* **Conceptual rule-scepticism:** Zelden verdedigd, stelt dat er geen abstracte gedragsvoorschriften zijn en deze geen invloed hebben op rechterlijk gedrag (bv. Jerome Frank). De tendens om radicale opvattingen te behandelen alsof alle descriptieve rechtspraakpositivisten het ermee eens zijn, wordt 'Frankification' genoemd.
* **Empirical rule-scepticism:** Vaak verdedigd. Abstracte gedragsvoorschriften hebben wel degelijk invloed, maar een rechter is nooit volledig gebonden aan een regel; er is altijd meer dan één juridisch juiste uitspraak mogelijk.
> **Tip:** Descriptief rechtspraakpositivisme gaat ervan uit dat de "law in action" (het feitelijke gedrag van rechtstoepassers) belangrijker is dan de "law in books" (de abstracte regels).
* **Drie centrale stellingen:**
1. **Recht vergt openheid:** Politieke keuzes moeten transparant gemaakt worden.
2. **Recht is politiek:** Waardeoordelen van rechters spelen een grote rol.
3. **Recht is te bestuderen aan de hand van sociale wetenschappen:** Het gedrag van rechters is empirisch te bestuderen.
* **Kritiek:** Waarom de klemtoon op het gedrag van rechters en niet op dat van burgers in het algemeen? Sommige stromingen onderschatten de rol van gedragsvoorschriften. Het 'New Legal Realism' biedt hierop een antwoord.
#### 1.5.2 Sociologisch rechtspositivisme
Dit legt de focus op het gedrag van mensen die niet tot het statelijke ambtenarenapparaat behoren. Eugen Ehrlich onderscheidde drie soorten recht:
* **Statelijk recht:** Aanwijzingen van bijvoorbeeld de wetgever over hoe een rechter moet handelen.
* **Juristenrecht:** Aanwijzingen van bijvoorbeeld rechtsgeleerden en andere rechters.
* **Maatschappelijk recht (het 'levende recht'):** De feitelijke ordening die de maatschappij beheerst en die mensen als bindend beschouwen. Het gaat om hoe mensen zich gedragen in reactie op statelijk en juristenrecht.
> **Voorbeeld:** Volgens het Oostenrijkse Burgerlijk Wetboek mocht men loon niet innen door ouders, maar in de praktijk gebeurde dit wel. Dit laatste is het maatschappelijk recht of 'levende recht'.
### 1.6 De Nomocratische Stroming
Deze stroming verschilt wezenlijk van formeel positivisme doordat ze zich wel uitspreekt over de normatieve aanvaarding van wetten.
* **Kernprincipe:** Wetten verdienen navolging puur en alleen omdat ze afkomstig zijn van de wetgever. De plicht om het gebod van de wetgever te volgen staat centraal.
* **Rol van moraal:** Er is ruimte voor burgerlijke ongehoorzaamheid tegenover de wet.
* **Ontwikkeling:** Na de Franse Revolutie en de codificatie begin 19e eeuw kreeg de nomocratie veel aanhang. De betekenis van wettelijke normen en begrippen wordt als waardevrij bepaald. De juiste beslissing is simpelweg de wet toepassen. De wetgever maakt de bouwplannen, juristen zijn de aannemers die deze uitvoeren.
> **Voorbeeld:** Een nomocraat zou, ongeacht de morele implicaties, een moord veroordelen als de wet dat voorschrijft, of een dader vrijspreken als de wet dat toelaat. De nadruk ligt op de naleving van de wet zoals die is vastgesteld door de bevoegde autoriteit.
### 1.7 Verhouding tot andere stromingen
* **Verhouding met Positivisme:** Nomocratie is geen positivistische stroming in de strikte zin, omdat het wel een normatieve plicht tot navolging aanneemt gebaseerd op de autoriteit van de wetgever. Het formeel rechtspositivisme daarentegen stelt dat het recht is wat de bron zegt, zonder verdere normatieve claim over de plicht tot gehoorzaamheid.
* **Formele vs. Materiële Stromingen:** Enkele van de eerder behandelde stromingen kunnen als materiële stromingen worden beschouwd, zoals het natuurrecht (dat uitgaat van inherente morele beginselen) en het utilitarisme (dat het grootste geluk voor het grootste aantal nastreeft, wat inhoudelijke consequenties heeft voor rechtvaardigheid). Positivistische stromingen zijn doorgaans formeel.
---
Dit is een gedetailleerde uitwerking van de positivistische rechtvaardigheidsstromingen, gebaseerd op de verstrekte documentatie. Succes met studeren!
---
# Nomocratische en egalitaire rechtvaardigheidsstromingen
Hier is een gedetailleerde studiehandleiding voor het onderwerp "Nomocratische en egalitaire rechtvaardigheidsstromingen".
## 2. Nomocratische en egalitaire rechtvaardigheidsstromingen
Deze sectie verkent twee belangrijke rechtvaardigheidsstromingen: de nomocratische, die nadruk legt op wetgeving als bron van rechtvaardigheid, en de egalitaire, die streeft naar materiële gelijkheid in de verdeling van middelen.
### 2.1 De nomocratische stroming
De nomocratische stroming benadrukt dat wetten navolging verdienen louter en alleen omdat ze afkomstig zijn van de wetgever. De rol van de moraal wordt hierin teruggedrongen; het volgen van de wet is een plicht die voortvloeit uit de autoriteit van de wetgever. Deze stroming kwam op na de Franse Revolutie en de daaropvolgende codificatie in de 19e eeuw, waarbij de wet werd gezien als het hoogste ideaal. Binnen deze visie worden de betekenissen van wettelijke normen en begrippen als waardevrij bepaald beschouwd. De jurist wordt gezien als een aannemer die de bouwplannen van de wetgever (de architect) slechts uitvoert.
> **Tip:** Het kernidee van de nomocratie is dat de wet zelf de norm is voor rechtvaardigheid. De vraag *waarom* een wet gevolgd moet worden, wordt beantwoord met: "omdat de wetgever het zegt".
In de praktijk kan dit leiden tot situaties waarin men de wet moet volgen, zelfs als dit moreel problematisch is. Denk bijvoorbeeld aan de toepassing van artikel 71 van het Belgische Strafwetboek betreffende dwang, waarbij een strikte toepassing van de wet tot een onethisch resultaat kan leiden. Nomocraten zouden in dergelijke gevallen vasthouden aan de letter van de wet.
### 2.2 De egalitaire stroming
De egalitaire stroming markeert een reactie op eerdere rechtvaardigheidstheorieën, met name de historische stroming, die volgens Karl Marx de bestaande ongelijkheden legitimeerde. Deze stroming ontstaat als reactie op de sociale en economische ongelijkheden die versterkt werden door de industriële revolutie. Het pleidooi is gericht op een meer materiële gelijkheid in de maatschappelijke verdeling van goederen en rijkdommen.
#### 2.2.1 Historische context en Marx
Karl Marx en Friedrich Engels waren belangrijke denkers binnen deze stroming. Zij zagen de vormgeving van de maatschappij niet primair door idealen, maar door materiële omstandigheden, zoals productie- en eigendomsverhoudingen (historisch materialisme). Hoewel de radicale visie op een volledig gelijke verdeling in de praktijk vaak onrealistisch bleek en tot ongewenste uitkomsten leidde, is de roep om meer inhoudelijke gelijkheid gebleven.
#### 2.2.2 Kritische bewegingen en John Rawls
Vanaf de jaren 1960 ontstonden er diverse "kritische" bewegingen die zich richtten op het verbeteren van de positie van minderheden en zwakkeren, en die het recht bekritiseerden voor het bestendigen van de status quo.
Naast deze meer radicale benaderingen, zijn er ook minder radicale denkers, zoals John Rawls. Zijn werk, met name "A Theory of Justice" (1971), introduceert het gedachte-experiment van de "onwetendheidssluier" (veil of ignorance). Volgens Rawls zouden rationele individuen, zonder kennis van hun eigen positie in de maatschappij (zoals klasse, ras, geslacht, natuurlijke gaven), tot twee fundamentele principes van rechtvaardigheid komen:
1. **Het principe van grootst gelijke vrijheid:** Ieder persoon heeft gelijke rechten op het meest uitgebreide systeem van gelijke basisvrijheden dat verenigbaar is met een vergelijkbaar systeem van vrijheid voor allen. Dit omvat politieke vrijheden, vrijheid van meningsuiting, recht op persoonlijke integriteit, enzovoort.
2. **Sociale en economische ongelijkheden:** Deze moeten zodanig geregeld worden dat ze:
* A. Ten goede komen aan de minst bevoordeelden, conform het principe van rechtvaardige besparingen (waarbij rekening gehouden wordt met toekomstige generaties). Dit wordt het **onderscheidsprincipe** genoemd.
* B. Gekoppeld zijn aan functies en posities die voor iedereen openstaan onder voorwaarden van eerlijke gelijkheid van kansen. Dit is het **principe van gelijke kansen**.
> **Tip:** Rawls' theorie is een poging om een sociaal contract te formuleren dat uitgaat van fundamentele gelijkheid en billijkheid. De onwetendheidssluier dwingt ons om principes te kiezen die iedereen zouden bevoordelen, ongeacht iemands specifieke omstandigheden.
Een nadeel van Rawls' theorie is de prioriteitsstelling. Hoewel er consensus kan zijn over wat belangrijk is (gezondheid, materiële welvaart, vrijheid), is er minder overeenstemming over hoe deze verschillende behoeften en belangen tegenover elkaar moeten worden afgewogen.
### 2.3 Verhouding tot andere stromingen
* **Positivisme en Nomocratie:** De nomocratische stroming kan worden gezien als een specifieke invulling van het rechtspositivisme. Waar rechtspositivisme zich voornamelijk richt op de formele geldigheid van recht (wat de wetgever zegt dat het is), legt nomocratie een sterke nadruk op de plicht om die wet te gehoorzamen *vanwege* haar afkomst. Formeel rechtspositivisme stelt dat recht is wat de wet zegt, terwijl nomocratie daaraan toevoegt dat dit recht ook *vervolgens* gehoorzaamd moet worden.
* **Egalitaire stroming en Historische stroming:** De egalitaire stroming staat per definitie negatief tegenover de historische stroming, omdat deze laatste volgens Marx de bestaande ongelijkheden legitimeerde. Egalitarisme zoekt juist naar mechanismen om deze ongelijkheden te corrigeren en een materiële gelijkheid te bewerkstelligen.
* **Positivistische en Egalitaire stromingen ten opzichte van de Historische stroming:** Positivistische stromingen (vooral formele) staan neutraal ten opzichte van de historische stroming; het gaat hen om de geldigheid van de wet, ongeacht haar historische oorsprong of rechtvaardiging. Egalitaire stromingen daarentegen, zien de historische stroming als een obstakel voor rechtvaardigheid, omdat deze de status quo en de bijbehorende ongelijkheden in stand houdt.
### 2.4 De Capability Approach
Deze benadering, die afwijkt van de focus op verdeling van goederen, richt zich op de concrete vaardigheden en capaciteiten van mensen. Rechtvaardigheid wordt hier gekoppeld aan menselijke bloei (eudaimonia) en het vermogen van mensen om te zijn en te doen wat zij waardevol achten. Martha Nussbaum en Eric Lancksweerdt zijn belangrijke vertegenwoordigers.
> **Voorbeeld:** De Capability Approach vraagt niet primair *hoeveel* goederen iemand heeft, maar *wat* die persoon met die goederen kan bereiken en *welke vaardigheden* hij of zij kan ontwikkelen. Dit omvat zaken als gezondheid, lichamelijke integriteit, waardige sociale relaties, en de mogelijkheid tot deelname aan het politieke leven.
De relevantie van het recht binnen deze benadering is indirect. Het gaat erom hoe maatschappelijke regels worden toegepast en nageleefd op een manier die menselijke bloei bevordert, met oog voor de specifieke context. De vraag is niet zozeer of een regel juridisch geldig is, maar of de toepassing ervan bijdraagt aan de ontplooiing van menselijke capaciteiten. Dit kan bijvoorbeeld relevant zijn bij de discussie over de legalisering van drugs; de nadruk ligt dan niet op een absoluut verbod, maar op de vraag of dergelijk gebruik de menselijke bloei belemmert en of andere mechanismen (zoals voorlichting of hulp) effectiever zijn dan een strafrechtelijk verbod.
---
# Capability approach als rechtvaardigheidsbenadering
The capability approach offers a distinct perspective on justice, shifting the focus from the distribution of goods to the concrete abilities and capacities of individuals, with human flourishing (eudaimonia) at its core.
### 3.1 Core principles of the capability approach
This approach defines well-being not in terms of possession of goods, but in terms of what people are actually able to *be* and *do*. It emphasizes the importance of human dignity and the possibilities for self-realization.
#### 3.1.1 Key concepts
* **Capabilities (V&C - Vermogens en Capaciteiten):** These refer to a person's real opportunities and freedoms to achieve valuable functionings. They are about what a person *can* do or be.
* **Martha Nussbaum:** Views capabilities as fundamental to human dignity, encompassing aspects like living a normal lifespan, good health, bodily integrity, and living with others with respect.
* **Eric Lancksweerdt:** Connects capabilities to human self-realization, particularly within social relationships, fostering virtues like reverence, gratitude, and solidarity.
#### 3.1.2 Justice and the capability approach
A just society, from this perspective, is one that is structured to ensure a minimum level of development for everyone's abilities and capacities. It aims to maximize individuals' opportunities to develop their capabilities, while respecting the capabilities of others.
> **Tip:** The central question for the capability approach is not "What is the right distribution of goods?" but rather "What are people able to do and be?"
### 3.2 Practical implications and challenges
A significant challenge for the capability approach lies in its practical implementation. The approach suggests that societal rules should be applied and followed in a way that promotes human flourishing, with careful consideration of the specific context.
#### 3.2.1 Contextual and holistic application
The capability approach advocates for a contextual and holistic understanding of justice, which can make it difficult to definitively determine the precise reasons for following a particular rule. The focus shifts to ensuring that societal rules are applied and adhered to in a manner that fosters human flourishing.
#### 3.2.2 The example of drug use
The approach considers how the use of certain drugs, such as heroin, might impact human flourishing. It acknowledges that such use can negatively affect rational and social activity, which are linked to human excellence, and can cause physical, emotional, and intellectual harm.
However, the approach does not automatically lead to a prohibition. It recognizes that a ban might be more detrimental than tolerance, and that informal social sanctions, education, and assistance could be more beneficial for promoting human flourishing in such cases.
#### 3.2.3 Relevance of law
The direct relevance of law to the capability approach is considered limited, although it can play an indirect role. The application of legal rules is examined in light of whether they promote or hinder human flourishing.
> **Example:** Consider children who do not speak Dutch at home but attend kindergarten. The capability approach would focus on how the educational system and its rules can best support these children's development and integration, rather than solely on abstract legal principles.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Rechtvaardigheidstheorieën | Verzamelnaam voor diverse filosofische en juridische benaderingen die zich bezighouden met wat rechtvaardig is in de samenleving en hoe recht hieraan kan bijdragen of hoe het recht zelf rechtvaardig kan zijn. |
| Positivisme | Een algemene wetenschapsfilosofische houding die stelt dat "de werkelijkheid" objectief gekend kan worden door een neutrale, onafhankelijke waarnemer, waarbij de nadruk ligt op empirisch bewijs en het ontbloten van wetmatigheden. |
| Methodologisch positivisme | De opvatting dat de werkelijkheid objectief en neutraal waargenomen en bestudeerd kan worden, wat een fundamentele houding is binnen veel wetenschappelijke disciplines, inclusief de rechtswetenschap. |
| Rechtspositivisme | De kernopvatting dat het recht op zichzelf bestaat en de inhoud ervan vastgesteld kan worden zonder invloed van morele waarden, wat een scheiding impliceert tussen "recht" en "moraal". |
| Formeel rechtspositivisme | Een stroming binnen het rechtspositivisme die stelt dat recht datgene is wat een bepaalde rechtsbron (zoals de wetgever of de hoogste rechtbanken) als recht aanwijst, zonder zich uit te spreken over de rechtvaardigheid ervan. |
| Ideologisch rechtspositivisme | Een uitbreiding van het formeel rechtspositivisme die stelt dat het feit dat een bepaalde bron iets als recht aanwijst, dit ook direct rechtvaardig maakt, wat de basis legt voor de nomocratische stroming. |
| Normatief rechtspositivisme | Een poging om een geheel van gedragsvoorschriften (normen) op een neutrale en systematische manier te bestuderen, waarbij de nadruk ligt op de structuur en geldigheid van deze normen, los van hun morele inhoud of de wil van specifieke wetgevers. |
| Descriptief rechtspositivisme | Een benadering die zich richt op het beschrijven van het recht zoals het feitelijk bestaat en functioneert, vaak door te kijken naar gedragspatronen en de praktijk van rechtstoepassing ("law in action") in plaats van alleen naar de geschreven regels ("law in books"). |
| Sociologisch rechtspositivisme | Een vorm van descriptief rechtspositivisme die de focus legt op het "levende recht", oftewel hoe mensen zich daadwerkelijk gedragen en welke normen de maatschappij bindend acht, naast het formele staatsrecht en juristenrecht. |
| Nomocratische stroming | Een rechtvaardigheidsstroming die stelt dat wetten navolging verdienen louter en alleen omdat ze afkomstig zijn van de Wetgever, wat een sterke nadruk legt op de autoriteit van de wetgever en de plicht tot gehoorzaamheid aan de wet. |
| Egalitaire stroming | Een materiële rechtvaardigheidsstroming die pleit voor een meer gelijke maatschappelijke verdeling van goederen en rijkdommen, ontstaan als reactie op de sociale en economische ongelijkheid die voortkwam uit de Industriële Revolutie. |
| Capability approach | Een benadering van rechtvaardigheid die niet uitgaat van de verdeling van goederen, maar van de concrete vaardigheden en capaciteiten van mensen, met als doel "menselijke bloei" (eudaimonia) te bevorderen door te zorgen dat mensen de mogelijkheid hebben om te zijn en te doen wat zij waardevol achten. |
| Grundnorm (Kelsen) | Een concept van Hans Kelsen dat verwijst naar een (fictieve) grondslag voor de geldigheid van een rechtsorde; een veronderstelde norm waaraan de eerste grondwet zijn geldigheid ontleent, zonder verdere juridische onderbouwing. |
| Ultimate rule of recognition (Hart) | Een concept van Herbert Hart dat de hoogste erkenningsregel beschrijft waaruit de geldigheid van een rechtsgrondwet voortvloeit; het is een meta-juridische standaard die bestaat uit feitelijke en normatieve aanvaarding. |
| Veil of ignorance (Rawls) | Een gedachte-experiment van John Rawls waarbij personen zich in een hypothetische situatie bevinden zonder kennis van hun eigen sociale positie, talenten of opvattingen over het goede leven, om zo tot rechtvaardige principes te komen. |
| Difference principle (Rawls) | Een principe uit John Rawls" theorie van rechtvaardigheid dat stelt dat sociale en economische ongelijkheden zo moeten zijn ingericht dat ze ten goede komen aan de minst bedeelden, met inachtneming van het principe van rechtvaardige besparingen en gelijke kansen. |