Cover
Zacznij teraz za darmo stap voor stap - vroegtalige periode.pptx
Summary
# Ontwikkeling van klank- en woordvorming in de vroegtalige fase
Dit onderwerp beschrijft de evolutie van de uitspraak van klanken en woorden, inclusief de ontwikkeling van de spraakorganen, de verwerving van specifieke klanken, en de strategieën die kinderen gebruiken bij het uitspreken van moeilijke klanken en lettergreep-/woordstructuren.
### 1.1 Overgang van prelinguale naar vroeglinguale fase
De periode van 1 tot 2,5 jaar, ook wel de vroegtalige fase genoemd, markeert een cruciale overgang van prelinguale naar vroeglinguale communicatie. Na het eerste levensjaar, dat gericht is op de voorbereiding op taal, start de feitelijke taalverwerving. Deze fase kenmerkt zich door de ontwikkeling van de fijne motoriek van de spraakorganen, wat essentieel is voor de klankvorming.
### 1.2 Verwerving van klanken
De verwerving van klanken verloopt geleidelijk; niet alle klanken worden tegelijkertijd aangeleerd.
#### 1.2.1 Klinkers
De verwerving van klinkers begint met de lange klinkers zoals /ie/, /oe/, en /aa/. Vervolgens komen de korte klinkers zoals /i/, /e/, /o/, en /a/. Daarna worden de lange klinkers /ee/, /oo/, /eu/, en /uu/ verworven, gevolgd door de tweeklanken zoals /ei/ en /ui/.
#### 1.2.2 Medeklinkers
Bij medeklinkers wordt er gekeken naar de articulatiewijze en de articulatieplaats.
* **Articulatiewijze:**
* Plofklanken (explosieven) en nasalen worden relatief vroeg verworven.
* Wrijfklanken (fricatieven), zoals /l/ en /r/, volgen later.
* **Articulatieplaats:**
* Klanken die vooraan in de mond worden gevormd, worden doorgaans eerder verworven dan klanken die achteraan in de mond worden gevormd.
### 1.3 Strategieën bij de uitspraak van moeilijke klanken
Kinderen hanteren diverse strategieën om klanken uit te spreken die voor hen nog moeilijk zijn:
* **Weglaten:** De moeilijkere klank wordt weggelaten uit het woord.
* **Vervangen:** Een moeilijkere klank wordt vervangen door een gemakkelijkere klank die het kind wel kan produceren. Dit kan leiden tot vereenvoudiging van de uitspraak.
* **Vereenvoudiging van articulatie:** Het kind hanteert een minder complexe manier van articuleren voor een specifieke klank.
* **Vereenvoudiging van articulatieplaats:** Het kind gebruikt een gemakkelijkere plaats in de mond om de klank te vormen.
### 1.4 Voorkeur voor eenvoudige lettergreep- en woordstructuren
Kinderen vertonen een duidelijke voorkeur voor eenvoudige structuren in lettergrepen en woorden.
#### 1.4.1 Lettergreepstructuur
De voorkeur gaat uit naar een open lettergreep, voornamelijk de structuur medeklinker-klinker (C+V).
#### 1.4.2 Woordstructuur
* **Eenvoudige woordstructuren:** Kinderen geven de voorkeur aan woorden die opgebouwd zijn uit twee basislettergrepen na elkaar.
* **Weglaten van medeklinkers aan einde van lettergreep:** Medeklinkers aan het einde van een lettergreep worden vaak weggelaten.
* **Vereenvoudiging van medeklinkergroepen:**
* De moeilijkste klank binnen een medeklinkergroep wordt weggelaten.
* Een moeilijkere klank uit de medeklinkergroep wordt vervangen door een gemakkelijkere klank.
* Er wordt een klinker toegevoegd tussen twee medeklinkers, en soms worden de twee medeklinkers omgewisseld.
* **Voorkeur voor tweelettergrepige woorden:** Woorden met twee lettergrepen, waarbij de eerste lettergreep de hoofdklemtoon draagt, worden geprefereerd. Indien de klemtoon achteraan ligt, wordt de onbeklemtoonde eerste lettergreep vaak weggelaten, waardoor de klemtoon ten onrechte op de eerste lettergreep komt te liggen.
* **Woorden met meer dan twee lettergrepen:** Bij langere woorden worden één of meer onbeklemtoonde lettergrepen weggelaten.
### 1.5 De uitspraak van woorden en zinsvormen
De overgang naar echt woordgebruik verloopt via diverse fasen, van holofrasen tot telegramzinnen.
#### 1.5.1 Eénwoordzinnen (holofrasen)
Rond 15 tot 18 maanden ontstaat de éénwoordzin, ook wel holofrase genoemd. Deze is essentieel om interactie mogelijk te maken, persoonlijke gevoelens uit te drukken, om informatie te vragen of te geven, verzoeken te formuleren en aandacht te zoeken.
> **Voorbeeld:** Een kind dat "koekje!" zegt, kan hiermee bedoelen: "Ik wil een koekje," "Kijk, een koekje," of "Dat is mijn koekje."
#### 1.5.2 Tweewoordzinnen
De tweewoordzin ontwikkelt zich uiterlijk rond 24 maanden en vloeit vaak voort uit de éénwoordfase. Deze zinnen zijn meer relationeel-semantisch dan syntactisch. Kinderen leren hiermee complexere ideeën te uiten door middel van opeenvolgende tweewoorduitingen, zoals het beschrijven van toestanden, verwijzen naar plaatsen, toekennen van kenmerken, uitdrukken van bezit, verwijzen naar handelingen, vragen om informatie en het geven van antwoorden.
#### 1.5.3 Telegramstijlzinnen
De telegramstijl kenmerkt zich door het weglaten van functiewoorden (zoals lidwoorden) en flexiemorfologie, waarbij alleen de belangrijkste inhoudswoorden behouden blijven. Negatieve zinnetjes worden gevormd door middel van topicalisatie (negatie aan het einde van de zin te plakken), en vraagzinnen worden gevormd door intonatie of door het weglaten van het vraagwoord.
> **Tip:** Het telegramstijl kenmerkt zich door drie hoofdaspecten: het weglaten van functiewoorden, topicalisatie, en het gebruik van korte zinnen met weinig of geen vormverfijning.
### 1.6 De manier waarop eerste woordjes tot stand komen
De vorming van de eerste woordjes kan op twee manieren verlopen:
* **Voortzetting van expressief jargon:** Het kind bouwt voort op eerdere klankcombinaties en ritmes uit de prelinguale fase.
* **Breuk tussen expressief jargon en eerste woordjes:** Er is een duidelijke scheiding merkbaar tussen het eerdere brabbelen en het verschijnen van de eerste herkenbare woorden.
#### 1.6.1 Protowoorden
Voorafgaand aan echte woorden kunnen 'protowoorden' worden gebruikt. Dit zijn zelfbedachte woorden, vaak onomatopeeën, die dienen ter begeleiding van acties of als referentie binnen specifieke script-achtige situaties. De overgang van een protowoord naar een echt woord gebeurt wanneer het gebruik ervan wordt gegeneraliseerd en losgemaakt van de specifieke actiecontext. Dit gebeurt door middel van kenmerkanalyse, waarbij het kind de kenmerken van een object of concept gaat herkennen en koppelen aan het woord.
#### 1.6.2 Benoeming met overextensie
Een veel voorkomende fout in deze fase is overextensie, waarbij kinderen een woord te breed toepassen op objecten die niet strikt onder die categorie vallen.
> **Voorbeeld:** Een kind dat "vroemvroem" leert gebruiken voor een auto, kan dit later ook toepassen op alle ronde voorwerpen, omdat het de kenmerken van "rond" en "bewegend" generaliseert.
### 1.7 Woordenschatontwikkeling
De snelheid van woordverwerving verschilt per kind. Sommige kinderen zijn intensief bezig met de eerste woordjes, gevolgd door een plateauperiode, waarna een nieuwe golf aan woordjes volgt. Anderen kennen een meer geleidelijke ontwikkeling.
#### 1.7.1 Woordenschatexplosie
De eerste woorden die kinderen leren, staan in direct verband met hun belevingswereld en bestaan overwegend uit inhoudswoorden, zoals nomina (zelfstandige naamwoorden) en verba (werkwoorden). Latere fasen zien ook de ontwikkeling van kwalificatoren en zogenaamde 'frozen phrases'.
#### 1.7.2 Taalgebruik in context
In de vroegtalige fase ontwikkelt zich ook het vermogen om taal in context te gebruiken. Dit omvat onder andere het introduceren van een topic, het focussen op het onmiddellijke hier en nu, en het beginnen met beurtwisseling in dialogen, hoewel de structuur hiervan nog beperkt is. Dit is een onderdeel van de overgang van de illocutionaire naar de locutionaire fase binnen de pragmatiek.
---
# Evolutie van zinsvorming en taaluitingen
Dit deel beschrijft de ontwikkeling van de manier waarop kinderen zinnen vormen en taaluitingen produceren, beginnend bij éénwoordzinnen (holofrasen) tot de vorming van tweewoordzinnen en telegramstijlzinnen, inclusief de ontwikkeling van negatie en vraagzinnen.
### 2.1 De overgang van prelinguale naar vroeglinguale fase
Het eerste levensjaar is een voorbereidingsfase voor taalontwikkeling, gekenmerkt door de ontwikkeling van de fijne motoriek van de spraakorganen. Niet alle klanken worden tegelijkertijd verworven.
#### 2.1.1 Fonologische en fonetische ontwikkeling
De verwerving van klanken verloopt geleidelijk, waarbij klinkers en medeklinkers op verschillende momenten worden ontwikkeld.
* **Klinkers:**
* Eerste verworven: /ie/, /oe/, /aa/
* Korte klinkers: /i/, /e/, /o/, /a/
* Lange klinkers: /ee/, /oo/, /eu/, /uu/
* Tweeklanken: /ei/, /ui/
* **Medeklinkers:**
* Articulatiewijze: Plofklanken (explosieven) en nasalen worden eerder verworven dan wrijfklanken (/l/, /r/).
* Articulatieplaats: De verwerving verloopt van voor naar achter in de mond.
#### 2.1.2 Strategieën bij uitspraak van moeilijke klanken
Kinderen hanteren diverse strategieën om de uitspraak van moeilijke klanken te vereenvoudigen:
* Het weglaten van de moeilijke klank.
* Het vervangen van de moeilijke klank door een gemakkelijkere klank.
* Een gemakkelijkere manier van articuleren of een gemakkelijkere plaats van articulatie.
#### 2.1.3 Vereenvoudiging van lettergreep- en woordstructuur
Er is een voorkeur voor eenvoudige lettergreepstructuren (consonant + vocaal, C+V) en woordstructuren, met name twee basislettergrepen na elkaar.
* Medeklinkers aan het einde van een lettergreep worden vaak weggelaten.
* Moeilijke medeklinkers in een groep worden vereenvoudigd (weggelaten of vervangen).
* Soms wordt een klinker toegevoegd tussen medeklinkers, met mogelijke omwisseling van de medeklinkers.
#### 2.1.4 Ontwikkeling van woordvormen
Kinderen hebben een voorkeur voor eenvoudige, tweelettergrepige woordstructuren, waarbij de hoofdklemtoon meestal op de eerste lettergreep valt.
* Bij tweelettergrepige woorden met klemtoon op de tweede lettergreep, kan de onbeklemtoonde eerste lettergreep wegvallen, of de klemtoon wordt onterecht op de eerste lettergreep gelegd.
* Woorden met meer dan twee lettergrepen worden vereenvoudigd door het weglaten van één of meer onbeklemtoonde lettergrepen.
### 2.2 Evolutie van zinsvormen
De ontwikkeling van zinsvorming kent een duidelijke evolutie van éénwoordzinnen naar complexere structuren.
#### 2.2.1 Eénwoordzinnen (holofrasen)
Rond de leeftijd van ongeveer 1 tot 2;6 jaar worden éénwoordzinnen (holofrasen) gebruikt om interactie mogelijk te maken, persoonlijke gevoelens uit te drukken, informatie te delen, verzoeken te formuleren en toestanden te beschrijven.
#### 2.2.2 Tweewoordzinnen
Omstreeks 15 tot 18 maanden, samen met een woordenschatexplosie, ontstaat de tweewoordzin. Deze fase vloeit vaak naadloos over in de éénwoordfase. De tweewoordzin is in dit stadium meer een relationeel-semantisch fenomeen dan een puur syntactisch verschijnsel. Tweewoordzinnen worden gebruikt om:
* Toestanden te beschrijven.
* Naar een plaats te verwijzen.
* Kenmerken toe te kennen.
* Bezit uit te drukken.
* Handelingen te benoemen.
#### 2.2.3 Telegramstijlzinnen
Telegramstijlzinnen worden gekenmerkt door de weergave van de belangrijkste inhoud met een minimum aan vormverfijning. Dit houdt in:
* Korte zinnen met weinig of geen functiewoorden (zoals lidwoorden).
* Vrijwel geen flexiemorfologie (verbuigingen of vervoegingen).
* Negatie wordt vaak gevormd door topicalisatie (het woordje "neen" wordt aan de achterkant van de zin geplakt).
* Vraagzinnen worden gevormd door intonatie of door het weglaten van het vraagwoord.
> **Tip:** De overgang van expressief jargon naar eerste woordgebruik markeert het begin van de vroeglinguale fase, waar syntaxis actief begint te ontwikkelen.
### 2.3 De inhoud en het gebruik van taaluitingen
De ontwikkeling van de inhoud en het gebruik van taaluitingen is nauw verbonden met de semantische en pragmatische ontwikkeling van het kind.
#### 2.3.1 Betekenis en woordenschatontwikkeling
* **Protowoorden:** Dit zijn zelfbedachte woorden of onomatopeëen die in de vroege fase worden gebruikt. Ze kunnen actiebegeleidend of scriptspecifiek zijn. Het verschil met een 'echt' woord is dat het gebruik van een protowoord nog niet gegeneraliseerd is en vaak gebonden is aan specifieke contexten of acties.
* **Overgang naar echte woorden:**
* Het gebruik van woorden wordt gegeneraliseerd door middel van kenmerkanalyse, waarbij het kind alle objecten met vergelijkbare kenmerken hetzelfde woord geeft (bv. alle auto's "vroem-vroem" noemen).
* Dit kan leiden tot overextensie, waarbij kinderen woorden te breed gebruiken.
* Soms komt onderextensie voor, waarbij woorden te beperkt worden gebruikt.
* **Snelheid van verwerving:** De snelheid waarmee de woordenschat wordt verworven, kan variëren. Sommige kinderen ontwikkelen hun woordenschat intensief, met perioden van snelle groei gevolgd door stabilisatie. Anderen kennen een meer geleidelijke ontwikkeling.
* **Woordenschateplosie:** Deze periode wordt gekenmerkt door een snelle toename van het aantal verworven woorden.
* **Eerste woorden:** De eerste woorden staan in directe relatie tot de belevingswereld van het kind en zijn overwegend inhoudswoorden (nomina en verba).
#### 2.3.2 Taalgebruik in context
Het taalgebruik van jonge kinderen ontwikkelt zich ook in interactie en context. De volgende communicatieve functies worden onderscheiden:
* **Verzoek om een voorwerp.**
* **Verzoek om een handeling.**
* **Vraag om informatie.**
* **Antwoord geven.**
* **Aandacht zoeken.**
* **Begroeting.**
* **Benoemen.**
* **Commentaar en opmerkingen.**
#### 2.3.3 Dialoog en structuur
In vroege dialogen introduceren kinderen vaak onderwerpen die direct betrekking hebben op het 'hier en nu'. De structuur van beurtwisseling is nog niet sterk ontwikkeld, wat leidt tot beperkte diepgang in de conversatie. Functiewoorden spelen een minimale rol in telegramstijlzinnen.
> **Example:** Een kind zegt "Meer koekje" om aan te geven dat het nog een koekje wil. Dit is een tweewoordzin die een verzoek uitdrukt. Later kan dit evolueren naar "Ik wil meer koekje", wat meer syntactische structuur toont.
> **Tip:** De concepten van "overextensie" en "kenmerkanalyse" zijn cruciaal om te begrijpen hoe kinderen hun woordenschat uitbreiden en categoriseren.
---
# De inhoud en het gebruik van de taaluiting: betekenis en woordenschat
Dit onderwerp behandelt de totstandkoming van de eerste woordjes, de woordenschatexplosie, de relatie tussen woordenschat en de belevingswereld, en de diverse functies van taalgebruik.
### 3.1 De overgang naar het eerste woordgebruik
De overgang van de prelinguale naar de vroeglinguale fase markeert het begin van de daadwerkelijke taalontwikkeling na een periode van voorbereiding in het eerste levensjaar. Deze voorbereiding omvat de ontwikkeling van de fijne motoriek van de spraakorganen.
#### 3.1.1 Klankverwerving en articulatie
De verwerving van klanken verloopt geleidelijk:
* **Klinkers:** Eerst worden lange klinkers zoals /ie/, /oe/, en /aa/ verworven, gevolgd door korte klinkers /i/, /e/, /o/, /a/. Lange klinkers als /ee/, /oo/, /eu/, /uu/ en tweeklanken /ei/, /ui/ worden later ontwikkeld.
* **Medeklinkers:** Deze worden gearticuleerd op basis van articulatiewijze (plofklanken, wrijfklanken) en articulatieplaats (van voor naar achter in de mond).
#### 3.1.2 Strategieën bij uitspraak van moeilijke klanken
Kinderen hanteren verschillende strategieën om uitspraak van moeilijke klanken te vereenvoudigen:
* Weglaten van de moeilijkere klank.
* Vervangen van een moeilijkere klank door een gemakkelijkere klank.
* Gebruikmaken van een gemakkelijkere manier van articuleren of een gemakkelijkere plaats van articulatie.
#### 3.1.3 Vereenvoudiging van lettergrepen en woorden
Er is een voorkeur voor eenvoudige lettergreepstructuren, met name C+V (consonant-vocaal), en eenvoudige woordstructuren, zoals twee opeenvolgende basislettergrepen.
* **Lettergreepstructuur:** Medeklinkers aan het einde van een lettergreep worden vaak weggelaten. Moeilijkere medeklinkers in een cluster worden vervangen door eenvoudigere klanken of de medeklinkergroep wordt vereenvoudigd. Soms wordt een klinker toegevoegd of wisselen medeklinkers van plaats.
* **Woordstructuur:** Tweelettergrepige woorden met de hoofdklemtoon op de eerste lettergreep worden geprefereerd. Bij woorden met de klemtoon op de tweede lettergreep kan de onbeklemtoonde beginlettergreep wegvallen. Bij langere woorden worden onbeklemtoonde lettergrepen weggelaten.
#### 3.1.4 Vormen van taaluitingen
* **Holofrasen (eenwoordzinnen):** Rond de leeftijd van ongeveer 12 tot 18 maanden ontstaan eenwoordzinnen. Deze uitingen kunnen gebruikt worden om interactie tot stand te brengen, persoonlijke gevoelens uit te drukken, toestanden te beschrijven, naar een plaats te verwijzen, kenmerken toe te kennen, bezit uit te drukken, handelingen aan te duiden, of informatie te vragen.
* **Tweewoordzinnen:** Deze verschijnen rond 15 tot 18 maanden, vaak samenvallend met de woordenschatexplosie. De tweewoordzin wordt beschouwd als een relationeel-semantische uiting in plaats van een syntactische. Rond 24 maanden zijn tweewoordzinnen de norm.
* **Telegramstijl:** De zinnen worden korter en bevatten weinig tot geen functiewoorden (zoals lidwoorden) en nauwelijks flexiemorfologie. Negatieve zinnen worden vaak gevormd door topicalisatie (het onderwerp vooraan plaatsen), en vraagzinnen door intonatie of het weglaten van het vraagwoord.
> **Tip:** De overgang van expressief jargon naar de eerste woorden kan op twee manieren verlopen: als een directe voortzetting van het jargon, of als een duidelijke breuk.
### 3.2 De totstandkoming van eerste woordjes
De eerste woordjes kunnen voortkomen uit eerder gebruikte protowoorden.
#### 3.2.1 Protowoorden
Protowoorden zijn vroege, zelfbedachte klankcombinaties of onomatopeeën die nog niet gegeneraliseerd zijn. Ze kunnen onderscheiden worden van 'echte' woorden doordat het gebruik ervan nog niet breed wordt toegepast op vergelijkbare objecten of situaties.
* **Actiebegeleidende protowoorden:** Gebruikt tijdens een specifieke actie.
* **Scriptspecifieke protowoorden:** Gebruikt in een herkenbare situatie of context.
#### 3.2.2 Evolutie naar echte woorden
De evolutie naar echte woorden gebeurt door:
* **Generalisatie:** Het kind gaat het woord breder toepassen door een kenmerkanalyse te doen. Dit betekent dat het kind de kenmerken van een object of situatie identificeert en het woord toepast op alle objecten/situaties met die kenmerken.
* **Losmaken van de actiecontext:** Het woord wordt niet langer beperkt tot de directe context waarin het oorspronkelijk werd gevormd.
#### 3.2.3 Overextensie en onderextensie
* **Overextensie:** Een veelvoorkomende fout waarbij kinderen woorden te breed gebruiken. Bijvoorbeeld, 'vroemvroem' gebruiken voor alle auto's, of zelfs voor andere ronde voorwerpen.
* **Onderextensie:** Minder frequent, waarbij een kind een woord te beperkt gebruikt.
> **Tip:** Protowoorden zijn vaak onomatopeeën, maar een onomatopee kan ook als een 'echt' woord worden gebruikt zodra het gegeneraliseerd wordt.
### 3.3 Woordenschatverwerving en de woordenschatexplosie
De snelheid van woordenschatverwerving varieert. Sommige kinderen vertonen een intense fase met de eerste woordjes, gevolgd door een plateauperiode, waarna er weer nieuwe woordjes bijkomen. Anderen ontwikkelen hun woordenschat geleidelijker.
#### 3.3.1 Woordenschatexplosie
De woordenschatexplosie, die rond 15 tot 18 maanden begint, wordt gekenmerkt door een snelle toename van het aantal verworven woorden.
#### 3.3.2 Relatie woordenschat en belevingswereld
De eerste woorden die kinderen leren, staan in directe relatie tot hun directe belevingswereld. De woordenschat bestaat overwegend uit inhoudswoorden (nomina en verba) die verwijzen naar objecten, personen, acties en eigenschappen.
### 3.4 Functies van taalgebruik
Taal wordt gebruikt voor diverse doelen, die zich manifesteren in verschillende communicatieve functies:
* **Benoemen:** Objecten of personen een naam geven.
* **Commentaar en opmerkingen:** Iets beschrijven of erop reageren.
* **Verzoek om een voorwerp:** Vragen om iets te krijgen.
* **Verzoek om een handeling:** Vragen om een actie uit te voeren.
* **Vraag om informatie:** Informatie opvragen.
* **Antwoord geven:** Reageren op een vraag.
* **Aandacht zoeken:** De aandacht van anderen trekken.
* **Begroeting:** Sociale contacten leggen of onderhouden.
> **Tip:** De concepten 'Frozen phrases' (bevroren zinnen) en 'Kwalificatoren' kunnen reeds aanwezig zijn in de pre-intentionele of proto-symbolische fase en wijzen op een vroege vorm van taalgebruik nog voordat er sprake is van intentionele taalproductie.
### 3.5 Taalgebruik in context: de dialoog
In de vroeglinguale fase vindt taalgebruik voornamelijk plaats in de directe, onmiddellijke context ('hier en nu'). Er is nog weinig structuur in de beurtwisseling van gesprekken. De focus ligt op het introduceren van een topic, het benoemen van objecten, het geven van commentaar en het uiten van verzoeken of vragen.
#### 3.5.1 Betekenis en woordenschat in de dialoog
De inhoud van de taaluiting wordt steeds belangrijker naarmate de woordenschat groeit. Kinderen leren woorden niet alleen kennen, maar beginnen ook de betekenis ervan te begrijpen en toe te passen in verschillende communicatieve situaties. Dit proces is nauw verbonden met de ontwikkeling van de belevingswereld van het kind.
---
# Taalgebruik in context en dialoog
Dit onderdeel van de studie behandelt de ontwikkeling van dialogen, met een specifieke focus op het introduceren van een onderwerp, het directe 'hier en nu', en de beginnende structuur in beurtwisselingen.
### 4.1 De vroegtalige fase: overgang naar symbolische communicatie
De vroegtalige fase, die zich uitstrekt van ongeveer één tot tweeëneenhalf jaar, markeert een cruciale overgang van pre-symbolische naar symbolische communicatie. Dit geldt zowel psychologisch (van pre-symbolische naar symbolische fase) als pedagogisch (van voorbereiding-op-opvoeding naar opvoeding). Pragmatisch verschuift de communicatie van de illocutionaire naar de locutionaire fase, wat gepaard gaat met een toename van de verbale component in de globale communicatie. De aspecten semantiek (actief) en syntaxis (actief) laten hierbij een opvallende evolutie zien.
#### 4.1.1 Klank- en woordvorming: de articulatie van taal
Een significante ontwikkeling in de vroegtalige fase is de verbetering van de fijne motoriek van de spraakorganen, wat leidt tot een betere klankvorming.
##### 4.1.1.1 Verwerving van klinkers
Kinderen verwerven klinkers niet allemaal tegelijkertijd. De volgorde van verwerving begint doorgaans met:
* Lange klinkers: $/ie/, /oe/, /aa/, /ee/, /oo/, /eu/, /uu/$
* Korte klinkers: $/i/, /e/, /o/, /a/$
* Tweeklanken: $/ei/, /ui/$
##### 4.1.1.2 Verwerving van medeklinkers en strategieën
Bij medeklinkers wordt onderscheid gemaakt in articulatiewijze (plofklanken, nasalen, wrijfklanken) en articulatieplaats (van vooraan naar achteraan in de mond). Kinderen hanteren strategieën om moeilijke klanken uit te spreken:
* Moeilijkere klanken weglaten.
* Moeilijkere klanken vervangen door gemakkelijkere klanken.
* Gebruikmaken van een eenvoudigere manier van articuleren of articulatieplaats.
##### 4.1.1.3 Vereenvoudiging van lettergreep- en woordstructuur
Er is een sterke voorkeur voor eenvoudige lettergreepstructuren, met name de C+V (consonant-vocaal) structuur. Ook de woordstructuur wordt vereenvoudigd:
* Voorkeur voor twee basislettergrepen na elkaar.
* Medeklinkers aan het einde van de lettergreep worden vaak weggelaten.
* Bij medeklinkergroepen wordt de moeilijkste klank weggelaten of vervangen door een gemakkelijkere klank.
* Een klinker kan worden toegevoegd tussen medeklinkers, soms gevolgd door het omwisselen van de medeklinkers.
##### 4.1.1.4 Vereenvoudiging van woorduitspraak
De voorkeur gaat uit naar eenvoudige, tweelettergrepige woordstructuren met de hoofdklemtoon op de eerste lettergreep. Bij tweelettergrepige woorden met de klemtoon achteraan, wordt de onbeklemtoonde eerste lettergreep vaak weggelaten. Woorden met meer dan twee lettergrepen worden vereenvoudigd door één of meer onbeklemtoonde lettergrepen weg te laten.
### 4.2 Zinsvormen: van holofrase tot telegramzin
De ontwikkeling van zinsvormen verloopt geleidelijk, beginnend met de holofrase.
#### 4.2.1 Holofrasen en tweewoordzinnen
De éénwoordzin, of holofrase, maakt interactie mogelijk, drukt persoonlijke gevoelens uit, formuleert verzoeken, en beschrijft toestanden. Dit wordt rond 15-18 maanden gevolgd door de tweewoordzin, die samenhangt met de woordenschatexplosie. De overgang van één- naar tweewoordzinnen is vloeiend en de tweewoordzin is meer een relationeel-semantisch dan een syntactisch fenomeen.
> **Tip:** De tweewoordzin is essentieel voor het kind om complexere ideeën te uiten door middel van opeenvolgende uitingen.
#### 4.2.2 Telegramstijlzinnen
Kenmerkend voor telegramstijlzinnen is dat ze de belangrijkste inhoud weergeven met een minimum aan vormverfijning. Dit betekent:
* Korte zinnen.
* Weinig tot geen functiewoorden (bv. lidwoorden, voorzetsels).
* Zo goed als geen flexiemorfologie (werkwoordsvervoegingen, naamvallen etc.).
* Negatieve zinnetjes worden gevormd door middel van topicalisatie (negatie aan het einde van de zin).
* Vraagzinnen worden gevormd door intonatie of het weglaten van het vraagwoord.
> **Voorbeeld:** Een kind zegt "Jij buiten spelen" in plaats van "Wil jij buiten spelen?". Dit is een voorbeeld van topicalisatie en weggelaten functiewoorden.
### 4.3 De vorming van de eerste woordjes
De manier waarop de eerste woordjes tot stand komen, kan verschillen:
* **Voortzetting van expressief jargon:** Het kind blijft eerder klanken combineren en generaliseren.
* **Breuk tussen expressief jargon en eerste woordjes:** Er is een duidelijkere scheiding, waarbij het kind overgaat naar meer herkenbare woorden.
Voorafgaand aan echte woorden worden vaak *protowoorden* gebruikt. Dit zijn zelfbedachte woorden die actiebegeleidend kunnen zijn (bv. bij een spelletje) of scriptspecifiek (bv. onomatopeen die verwijzen naar specifieke gebeurtenissen). De overgang naar echte woorden gebeurt door:
* **Generalisatie van het gebruik:** Het kind gaat het protowoord voor een bredere categorie van objecten of acties gebruiken.
* **Kenmerkanalyse:** Het kind identificeert specifieke kenmerken van objecten en koppelt deze aan het woord.
* **Losmaken van de specifieke actiecontext:** Het woord wordt niet langer alleen in een specifieke situatie gebruikt, maar ook daarbuiten.
#### 4.3.1 Betekenis en woordenschat: overextensie en woordenschatexplosie
De verwerving van woordenschat verloopt niet voor elk kind hetzelfde. Sommige kinderen zijn intensief bezig met de eerste woordjes en kennen daarna een plateauperiode, gevolgd door de verwerving van nieuwe woorden. Anderen kennen een meer geleidelijke ontwikkeling. De *woordenschatexplosie* treedt op wanneer de woordverwerving in een versneld tempo plaatsvindt.
De eerste woorden staan in directe relatie tot de belevingswereld van het kind en bestaan overwegend uit inhoudswoorden (nomina en verba). *Kwalificatoren* (bv. 'groot', 'klein') en *frozen phrases* (vaste uitdrukkingen) komen later op.
##### 4.3.1.1 Overextensie en onderextensie
* **Overextensie:** Kinderen gebruiken een woord te breed, waardoor het voor meer objecten of concepten wordt gebruikt dan bedoeld. Bijvoorbeeld, het woord 'auto' gebruiken voor alle voertuigen.
* **Onderextensie:** Kinderen gebruiken een woord te eng, waardoor het voor een beperkter aantal objecten of concepten wordt gebruikt dan bedoeld. Bijvoorbeeld, het woord 'bal' alleen gebruiken voor een specifieke rode bal.
> **Tip:** Overextensie en onderextensie zijn normale ontwikkelingsfasen in de verwerving van semantiek. Ze tonen aan dat kinderen actief bezig zijn met het conceptualiseren van de wereld.
#### 4.3.2 Taalgebruik in context en dialoog
Het taalgebruik van jonge kinderen evolueert naar meer contextuele interacties.
##### 4.3.2.1 Introductie van een onderwerp
Het kind leert geleidelijk hoe een onderwerp in een dialoog geïntroduceerd kan worden, wat een essentiële stap is in het ontwikkelen van conversatievaardigheden.
##### 4.3.2.2 Het directe 'hier en nu'
De vroege communicatie van kinderen richt zich sterk op het directe 'hier en nu', de directe omgeving en ervaringen. Dit betekent dat de taaluitingen vaak direct gerelateerd zijn aan wat er op dat moment gebeurt of zichtbaar is.
##### 4.3.2.3 Begin van structuur in beurtwisseling
Hoewel de structuur nog beperkt is, beginnen kinderen een rudimentaire vorm van beurtwisseling in dialogen te ontwikkelen. Dit uit zich in het reageren op de ander en het initiëren van communicatie op het juiste moment, wat de basis legt voor meer complexe gesprekken.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Syntaxis | De regels en principes die de structuur van zinnen bepalen; hoe woorden worden gecombineerd om betekenisvolle zinnen te vormen. |
| Fonologie | De studie van klanksystemen in talen, inclusief hoe klanken worden georganiseerd en gebruikt om betekenisverschillen te creëren. |
| Fonetiek | De studie van de fysieke eigenschappen van spraakklanken, inclusief hun productie (articulatie), akoestische kenmerken en perceptie. |
| Semantiek | De studie van betekenis in taal, inclusief de betekenis van woorden, zinnen en teksten. |
| Receptieve semantiek | Het vermogen om de betekenis van gesproken of geschreven taal te begrijpen. |
| Actieve semantiek | Het vermogen om taal te gebruiken om betekenis over te brengen door middel van spreken of schrijven. |
| Fleximorfologie | Het aanpassen van de vorm van woorden door middel van affixen om grammaticale functies zoals tijd, getal, geslacht of naamval aan te duiden. |
| Pre-symbolische fase | Een ontwikkelingsfase waarin een kind nog niet in staat is om symbolen te gebruiken om concepten te representeren; communicatie is pre-verbaal en gebaseerd op directe ervaringen. |
| Symbolische fase | Een ontwikkelingsfase waarin een kind in staat is om symbolen te gebruiken, zoals woorden, om ideeën, objecten en concepten te representeren. |
| Illocutionaire fase | Een fase in taalontwikkeling waarbij de communicatie gericht is op de intentie van de spreker om iets te bewerkstelligen, zoals een verzoek of een mededeling, zonder dat dit expliciet syntactisch is geformuleerd. |
| Locutionaire fase | De fase waarin taaluitingen grammaticaal correct en syntactisch volledig zijn, waardoor de communicatie nauwkeurig de bedoeling van de spreker weerspiegelt. |
| Fijne motoriek van spraakorganen | De precieze en gecoördineerde bewegingen van de spieren in de mond, tong, lippen en keel die nodig zijn voor het produceren van spraakklanken. |
| Plosieven | Medeklinkers die worden gevormd door een volledige afsluiting van het luchtstroomkanaal gevolgd door een plotselinge vrijlating van lucht, zoals /p/, /b/, /t/, /d/, /k/, /g/. |
| Nasalen | Medeklinkers die worden gevormd door lucht door de neus te laten ontsnappen terwijl het mondkanaal (gedeeltelijk) geblokkeerd is, zoals /m/, /n/, /ŋ/. |
| Fricatieven | Medeklinkers die worden gevormd door een nauwe vernauwing in het spraakkanaal waardoor lucht met wrijving ontsnapt, zoals /f/, /v/, /s/, /z/, /ʃ/, /ʒ/, /h/. |
| Holofrase (Eénwoordzin) | Een enkele woorduiting die de betekenis van een volledige zin overbrengt, kenmerkend voor de vroegtalige fase van taalontwikkeling. |
| Tweewoordzin | Een zin bestaande uit twee woorden, die vaak relationele of semantische betekenissen uitdrukt, zoals bezit, actie of beschrijving. |
| Relationeel-semantisch | Verwijzend naar de betekenisrelaties tussen woorden die niet primair gebaseerd zijn op grammaticale syntaxis, maar op de semantische verbindingen tussen concepten. |
| Syntactisch | Betrekking hebbend op de syntaxis, de regels voor de rangschikking van woorden in zinnen. |
| Telegramstijl | Een communicatiestijl waarbij de belangrijkste inhoudswoorden worden gebruikt en functiewoorden (zoals lidwoorden en voorzetsels) worden weggelaten, resulterend in korte, kernachtige zinnen. |
| Functiewoorden | Woorden die voornamelijk een grammaticale functie hebben en weinig zelfstandige betekenis, zoals lidwoorden, voorzetsels, voegwoorden en voornaamwoorden. |
| Topicalisatie | Een syntactische constructie waarbij een deel van de zin (het topic) vooraan wordt geplaatst om de nadruk erop te leggen, vaak gebruikt in negaties of vraagzinnen. |
| Protowoord | Een zelfbedacht woord of klankpatroon dat door een kind wordt gebruikt om een specifieke betekenis te communiceren voordat echte woorden zijn verworven of geëxternaliseerd. |
| Actiebegeleidende protowoorden | Protowoorden die worden gebruikt tijdens of ter begeleiding van een specifieke actie, vaak geluidnabootsingen gerelateerd aan die actie. |
| Scriptspecifieke protowoorden | Protowoorden die gekoppeld zijn aan specifieke situaties of scripts die het kind regelmatig ervaart. |
| Kenmerkanalyse | Het proces waarbij kinderen kenmerken van objecten of concepten identificeren en categoriseren, wat leidt tot het generaliseren van woordgebruik. |
| Overextensie | Een fout in taalverwerving waarbij een kind een woord gebruikt om te verwijzen naar een bredere categorie dan de werkelijke betekenis ervan (bijvoorbeeld het woord "hond" gebruiken voor alle viervoeters). |
| Onderextensie | Een fout in taalverwerving waarbij een kind een woord gebruikt om te verwijzen naar een beperktere categorie dan de werkelijke betekenis ervan (bijvoorbeeld "bal" alleen gebruiken voor een specifieke rode bal). |
| Woordenschatexplosie | Een snelle toename in de verwerving van nieuwe woorden die typisch is voor een bepaalde fase in de taalontwikkeling van jonge kinderen. |
| Inhoudswoorden | Woorden die primair betekenis dragen en verwijzen naar objecten, acties of eigenschappen, zoals zelfstandige naamwoorden, werkwoorden en bijvoeglijke naamwoorden. |
| Nomina | Zelfstandige naamwoorden; woorden die personen, plaatsen, dingen of ideeën aanduiden. |
| Verba | Werkwoorden; woorden die acties, gebeurtenissen of staten van zijn aanduiden. |
| Kwalificatoren | Woorden of zinsdelen die een zelfstandig naamwoord of werkwoord nader specificeren of beschrijven, zoals bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden. |
| Frozen phrases | Vaste uitdrukkingen of zinnen die het kind leert als een geheel en gebruikt zonder de individuele woorden aan te passen of te ontleden. |
| Dialoog | Een gesprek tussen twee of meer personen. |