Cover
Zacznij teraz za darmo H7: Sociaal emotionele ontwikkeling en spraak- en taalontwikkeling
Summary
# Spraak- en taalontwikkeling bij kinderen
Dit onderwerp behandelt de ontwikkeling van spraak en taal bij kinderen, vanaf de preverbale fase tot en met de differentiatieperiode, inclusief de voorwaarden, fasen en specifieke kenmerken van deze ontwikkeling.
## 1. Inleiding spraak- en taalontwikkeling
Spraak- en taalontwikkeling omvat de ontwikkeling van hoorbare en zichtbare communicatie. Communicatie kan non-verbaal of verbaal zijn. Spraak is de verbale communicatie, waarbij spraakklanken worden herkend, verstaan en geproduceerd, wat leidt tot het vormen van woorden en zinnen. Dit proces vereist waarneming, perceptie, articulatie en intonatie.
## 2. Voorwaarden voor spraak- en taalontwikkeling
De ontwikkeling van spraak en taal is afhankelijk van twee hoofdcategorieën van voorwaarden:
### 2.1 Biologische en sensomotorische rijpheid (Nature)
* Voldoende rijpheid van sensomotorische, biologische en corticale structuren.
* Een goed functionerend spraak- en gehoororgaan.
* Differentiatie van de mond-, keel- en tongmotoriek.
* Samenwerking van verschillende organen die betrokken zijn bij spraakproductie.
* Het onderdrukken van primitieve reflexen.
* Het vermogen om naar spraakklanken te luisteren, zowel naar zichzelf als naar anderen.
### 2.2 Wisselwerking met de omgeving (Nurture)
* Gerichtheid op en vanuit de leefwereld van het kind.
* Een stimulerende omgeving die exploratie- en imitatiedrang bevordert.
* Cognitieve ontwikkeling, die de differentiatie van klanken, perceptie, cognitie en geheugen beïnvloedt.
Taalontwikkeling komt tot stand door te luisteren naar, op te nemen en te gebruiken van communicatieve regels. Taal is een conventioneel systeem van symbolen dat cultureel bepaald is en samenhangt met de begripsontwikkeling en de ontwikkeling van het denken.
## 3. Functies van spraak en taal
Volgens Halliday (1973) hebben spraak en taal verschillende functies:
* **Instrumenteel:** Bevredigen van eigen materiële behoeften.
* **Regulerend:** Beïnvloeden van het gedrag van anderen.
* **Interpersoonlijk:** Communicatie met anderen.
* **Persoonlijk:** Uiting geven aan eigen identiteit, gevoelens en gedachten.
* **Heuristisch:** Vergaren van kennis.
* **Imaginatief:** Scheppen van een eigen wereld.
* **Informatief:** Doen van mededelingen.
## 4. Periodes en fasen in de spraak- en taalontwikkeling
De ontwikkeling wordt onderverdeeld in twee hoofdonderiodes, met daarbinnen drie fasen:
### 4.1 Preverbale periode (vanaf de geboorte tot het eerste woord)
Dit is de periode van passief taalbezit (begrijpen van taal).
#### 4.1.1 Prenatale fase (Mogelijke invloeden)
* Het kind kan de stem van de moeder horen via lucht- en beengeleiding.
* Pasgeborenen hebben een voorkeur voor de stem van de moeder.
#### 4.1.2 Voortalige periode (0 tot 1 jaar)
Dit is de fase van primaire communicatievormen:
* **Gezichtsherkenning:** Voorkeur voor gezichten boven afbeeldingen.
* **Interactie:** Meedoen door tongbewegingen (bijvoorbeeld uitsteken).
* **Oogcontact:** Vroeg aanwezig.
* **Gelaatsmimiek:** Uitingen van fronsen, moeheid, onlust.
* **Huilen:**
* Communicatieve functie (actie en reactie).
* Opwinding (ademhalingsbevorderend).
* Differentiatie: uiting van lust- en onlustgevoelens (honger, pijn, aandacht).
* **Glimlach:**
* Reflexmatig (0-8 weken).
* Sociaal, bewust, niet-selectief (8 weken – 7 maanden).
* Selectief en gericht op sociale doeleinden (+7 maanden).
* Differentiatie en selectie van aangename en onaangename contacten leidt tot een brede lach en schateren.
* **Mondmotoriek en -controle:** Zuigen, slikken, sabbelen.
* **Vocaliseren en koeren (4-8 weken):** Klinkerachtige geluiden gecombineerd met keelmedeklinkers.
* **Kraaien:** Uitingen van vrolijkheid.
* **Brabbelen (vanaf 4 maanden):** Uitbreiding met medeklinkers vooraan in de mond (f, m, p, d, t, l).
* **Moedertaal-vreemd:** Spelen met vreemde klanken.
* **Moedertaal-eigen:** Taaleigen klanken, spelen met toonhoogte en volume, luisteren naar zichzelf.
* **Sociaal brabbelen (8 maanden):** Enkel- en dubbelvoudige lettergrepen (baba, papa, mama).
* **Eenwoordzinnen:** Met emotioneel of wilskarakter (nono, boenten).
* **Luisteren en nabootsen:** Reageren op geluiden (telefoon, broem broem).
* **Herkenning:** Eigen naam, 'nee'.
#### 4.1.3 Vroegtalige periode (1 tot 3 jaar)
Grote veranderingen door integratie van mondmotoriek, ademhaling en stemgeving. Het kind krijgt kennis van fonemen (spraakklanken).
* **Eerste woordjes:** Gerelateerd aan de directe leefomgeving, ervaringen en spelletjes (kiekeboe, poes, woef, koek).
* **Telegramstijl:** Initiële 1-woordzinnen.
* **Evolutie naar 2-woordzinnen (rond 2 jaar):**
* Ontdekking van relatie (bezit: papa-auto).
* Vraag (waar bal?).
* Gebod of wens (nog melk).
* Plaats, benoeming (mama stoel / dat auto).
* Ontkenning (niet eten).
* Beschrijving, situatie (papa slapen).
* Bepaling, kwalificatie (groot boot).
* **Meerwoordzinnen:** Ontwikkelen zich verder.
* **Primair woordgestalte:** Elk voorwerp krijgt een naam.
* **Woordenschatopbouw:** Groeit naar 200 à 400 woordjes op 3 jaar.
#### 4.1.4 Differentiatieperiode (3 tot 5 jaar)
* **Betere articulatie:** Verbetering van de uitspraak van klanken.
* **Verbuigingen en vervoegingen:** Grammaticale structuren worden toegepast.
* **Langere zinnen:** Zinnen worden complexer.
* **Ontwikkeling van voornaamwoorden en voorzetsels:**
* **Persoonlijke voornaamwoorden:** Ik (2-3 jaar) ➔ wij (3 jaar) ➔ jij (3-4 jaar).
* **Vragen:** Wat, Wie, Waar, Waarom?
* **Voorzetsels:** Voor, onder, op, in (relatie met spatialiteit).
* **Meervouden:** Toepassing van meervoudsvormen.
* **Tijden:** Heden en verleden worden gebruikt.
* **Grammaticale regels:** Kinderen leren en passen grammaticale regels toe.
* **Woordenschatuitbreiding:** Blijft toenemen.
### 4.2 Verbale periode (vanaf het eerste woord)
Dit is de periode van actief taalbezit, inclusief articulatie en woordenschat.
### 4.3 Fasen van taalontwikkeling
* **Voortalige periode:** 0 tot 1 jaar (zie 4.1.2).
* **Vroegtalige periode:** 1 tot 3 jaar (zie 4.1.3).
* **Differentiatieperiode:** 3 tot 5 jaar (zie 4.1.4).
## 5. Sleutelleeftijden in de taalontwikkeling
* **36 maanden:** Praat in zinnen; beantwoordt eenvoudige vragen.
* **48 maanden:** Gebruikt voegwoorden; begrijpt voorzetsels.
* **60 maanden:** Praat zonder kinderlijke articulatie.
## 6. De sociaal-emotionele ontwikkeling
De sociaal-emotionele ontwikkeling is nauw verweven met de spraak- en taalontwikkeling en kent ook periodes van orde en chaos, afhankelijk van neuro- en sensomotorische ontwikkeling en neurologische rijpheid.
### 6.1 Factoren die sociaal-emotionele ontwikkeling beïnvloeden
* **Omgeving:** Situationele context.
* **Aard van het kind:** Aangeboren temperament.
### 6.2 Kenmerken van persoonlijkheidsontwikkeling
* Uiterlijk.
* Aard en karakter.
* Wil, doorzetting, empathie, interesse.
De ontwikkeling is een optelsom van biologische, psychologische en sociale factoren.
### 6.3 Sociale vaardigheidsontwikkeling
Dit is een groei- en leerproces om te kunnen leven in een groep en maatschappij, rekening houdend met normen en waarden. Belangrijke kenmerken zijn:
* **Communicatief vermogen:** Lachen, spel, groepsleven.
* **Persoonlijke vaardigheden:** Zelfstandigheid, zindelijkheid.
De ontwikkeling is afhankelijk van het aard van het kind, de omgeving en de context.
### 6.4 Types van kinderen en hun ontwikkeling
* **Motorisch actief kind:** Grote bewegingslust, snelle groot-motorische ontwikkeling, onlustgevoelens zoals driftbuien. Kan leiden tot ADHD of hyperkinesie.
* **Psychisch actief kind:** Zeer gevoelig voor omgevingsfactoren en sensoriële indrukken, risico op oververmoeidheid, huilen, onrust, weinig eetlust/slaap. Kan wijzen op depressieve of 'probleemkinderen'.
* **Psychisch actief, traag ontwikkelend kind:** Natuurlijke luiheid, traag denkend en handelend, niet geprikkeld om te bewegen of sociaal contact te verkennen.
#### 6.5 Kritische bedenkingen bij typologieën
* Indelingen zijn niet strikt; er is overlapping.
* Het gedrag van een kind kan variëren per situatie en per observator.
* Dit voorspelt niet definitief het latere gedrag; ontwikkeling vindt plaats in interactie met de omgeving.
### 6.6 Ontwikkeling van sociale contacten
Dit heeft een affectief-dynamisch karakter, waarbij het communicatieve aspect centraal staat.
* **0-10 maanden:** Voornamelijk lichamelijk, gericht op lust- en onlustgevoelens, zeer sociaal, behoefte aan geborgenheid.
* **7-10 maanden:** Eenkenning, scheidingsangst, hechting met ouders/verzorgers.
* **1 jaar:** Eenkenning neemt af, contact met anderen neemt toe, verlegen maar veilig.
* **2 jaar:** Meer contact met anderen, concurrentie om speelgoed, parallelspel.
* **3 jaar:** Samenspel, goed contact, ruzie, andere bazen = andere wetten.
* **4 jaar:** Sociaal gedrag neemt toe, logeerpartijtjes, momenten van terugtrekking.
* **5 jaar:** Rollen-/beroepenspel, contact met huisdieren.
### 6.7 Zelfstandigheid: aankleden en eten
* **Zelfstandig aan/uitkleden:**
* Geboorte: afhankelijk.
* 1 jaar: meehelpen (buigen, strekken).
* 2 jaar: eenvoudige handelingen (T-shirt, kousen).
* 3 jaar: schoenen.
* 4 jaar: helpt bij het wassen (link met lichaamsbesef).
* 5 jaar: grotendeels zelfstandig.
* **Zelfstandig eten:**
* Geboorte: reflexmatig.
* 3 maanden: bewust zuigen en slikken.
* 4-6 maanden: herkent fles, werkt actief mee.
* 7-8 maanden: spelen met beker/fles, drinkt uit beker.
* 9-10 maanden: toenemende zelfstandigheid, eet zelf brood.
* 11 maanden: eet met vingers.
* 1 jaar: 'willetje', veel spelen tijdens eten.
* 1,5 jaar: kan zelf eten met lepel (knoeien).
* 2 jaar: gebruikt vork.
* 3 jaar: eet goed met lepel.
* 6 jaar: eet met mes en vork.
### 6.8 Zindelijkheid
#### 6.8.1 Zindelijkheid: urine
* **Nature:** Neurologische rijping van de blaasfunctie en het zenuwstelsel (orde en chaos).
* **Nurture:** Training, cultuur bepaald (chaos).
* **Fasen:**
* Reflexfase.
* Bewustwordingsfase.
* Beheersingsfase (perifeer en centraal).
* **Opmerkingen:** Verschillen tussen jongens en meisjes. Problemen kunnen ontstaan door emotionele toestand, jaloezie, regressief gedrag of anatomische bouw.
#### 6.8.2 Zindelijkheid: stoelgang
* **Fasen:**
* Reflexfase.
* Bewustwordingsfase.
* Beheersingsfase (perifeer en centraal).
* **Problemen:** Constipatie, megacolon, voeding.
### 6.9 Emotionele ontwikkeling
De emotionele ontwikkeling is cruciaal en afhankelijk van het aard van het kind, de omgeving en de context. Het kent periodes van orde en chaos (gelinkt aan leerstoornissen, depressie).
* **Kenmerken: Gevoelens (lust/onlust):** Huilen, boosheid, angsten, jaloezie. Extreme vormen kunnen wijzen op gedrags- en karakterstoornissen.
* **Kenmerken: Gevoelens (+):** Glimlach, plezier, kraaien, motorische bewegingen (wapperen, hoera), vreugde, genegenheid.
### 6.10 Ontwikkeling van de hechting
Dit wordt gestuurd door twee biologische gedragssystemen: attachment (hechting) en exploratie. Een balans tussen deze twee is noodzakelijk. Het eerste levensjaar is van groot belang voor de basisveiligheid en basisvertrouwen.
---
# Sociaal-emotionele ontwikkeling en vaardigheden
Dit hoofdstuk behandelt de sociaal-emotionele ontwikkeling, met aandacht voor de invloed van orde en chaos, omgevingsfactoren en de aard van het kind, evenals de ontwikkeling van sociale vaardigheden, contacten, zelfstandigheid en hygiëne.
## 2. Sociaal-emotionele ontwikkeling en vaardigheden
De sociaal-emotionele ontwikkeling omvat de groei en het leerproces die een kind doormaakt om te kunnen functioneren binnen een groep en de maatschappij, rekening houdend met normen, waarden en eisen. Dit proces is noodzakelijk en uit zich onder andere in het communicatieve vermogen en persoonlijke vaardigheden zoals zelfstandigheid en zindelijkheid. De ontwikkeling wordt beïnvloed door de aangeboren aard en het temperament van het kind, de omgeving en de specifieke context.
### 2.1 De invloed van orde en chaos, omgeving en aard van het kind
De ontwikkeling van kinderen wordt sterk beïnvloed door een samenspel van factoren: biologische aanleg, psychologische aspecten en sociale interacties. Hierbij spelen "orde" en "chaos" een rol, vaak gerelateerd aan de neuro- en sensomotorische ontwikkeling en de neurologische rijpheid van de hersenstructuren. De omgeving, de specifieke situatie en de inherente aard van het kind zelf zijn cruciaal voor deze ontwikkeling.
#### 2.1.1 De aard van het kind
De inherente aard van het kind, ook wel temperament genoemd, kan verschillende vormen aannemen en heeft invloed op de sociaal-emotionele ontwikkeling:
* **Motorisch actief kind:**
* Kenmerken: Grote bewegingslust, behoefte aan bewegingsvrijheid, snelle grootmotorische ontwikkeling.
* Manifestaties: Kan leiden tot driftbuien, hard trappelen, snel driftig zijn, maar ook snel weer rustig worden.
* Reacties op verzorging: Kan wijzen op mogelijke disfuncties zoals ADHD, gedragsstoornissen of hyperkinesie.
* **Psychisch actief kind:**
* Kenmerken: Zeer gevoelig voor omgevingsfactoren en eigen sensoriële indrukken (pijn, licht, gehoor).
* Manifestaties: Gevaar voor oververmoeidheid, wat kan leiden tot huilen, onrust, slechte eetlust en weinig slaap.
* Reacties op verzorging: Kan duiden op depressieve kinderen of zogenaamde 'probleemkinderen'.
* **Traag ontwikkelend kind:**
* Kenmerken: Natuurlijke luiheid, normaal verloop van spijsverteringsfuncties, traag denkend en handelend, trage algemene ontwikkeling.
* Manifestaties: Kan onvoldoende geprikkeld zijn om te bewegen of te exploreren, wat ook sociaal contact kan beïnvloeden.
* Reacties op verzorging: Kan aanwijzingen geven over de ontwikkelingssnelheid.
> **Tip:** Het is belangrijk te erkennen dat deze indelingen niet strikt zijn en er aanzienlijke overlappingen kunnen zijn. Een kind dat in één situatie als 'moeilijk' wordt ervaren, kan in een andere situatie juist als 'gemakkelijk' worden beschouwd. Deze temperamenten voorspellen niet noodzakelijk het latere gedrag; de interactie met de omgeving is hierin leidend.
#### 2.1.2 Omgevingsfactoren en context
De omgeving waarin een kind opgroeit, de culturele achtergrond en de specifieke leefsituatie hebben een directe invloed op de sociaal-emotionele ontwikkeling. Eisen vanuit de omgeving, zoals verwachtingen rondom zindelijkheid of het eten met mes en vork, worden gevormd door deze factoren. De wisselwerking tussen het kind en zijn leefwereld stimuleert onder andere de imitatie- en exploratiedrang.
#### 2.1.3 De rol van orde en chaos
Orde en chaos kunnen worden geïnterpreteerd in relatie tot de biologische ontwikkeling (bijvoorbeeld de neurologische rijpheid van organen) en de structuur en regels binnen de omgeving. Zindelijkheid kan bijvoorbeeld worden gezien als een proces dat zowel biologische rijping (orde) als training en culturele normen (chaos) vereist. Leerstoornissen, depressie en andere gedragsproblemen kunnen ook voortkomen uit een verstoorde balans tussen orde en chaos.
### 2.2 Ontwikkeling van sociale vaardigheden en contacten
Sociale vaardigheden ontwikkelen zich gedurende de kinderjaren en zijn essentieel voor het functioneren in groepen. Dit proces omvat zowel de groei als het leren van kennis, vaardigheden en attitudes die nodig zijn voor groepsinteractie, met respect voor normen en waarden.
#### 2.2.1 Ontwikkeling van sociale contacten
De ontwikkeling van sociale contacten is nauw verbonden met het affectief-dynamische en communicatieve aspect van een kind.
* **0-10 maanden:** Voornamelijk gericht op lichamelijke belevingen en het uiten van lust- en onlustgevoelens. Het kind is zeer sociaal en zoekt geborgenheid.
* **7-10 maanden:** Kenmerkend is eenkennigheid en scheidingsangst. Er ontstaat hechting met de primaire ouders of verzorgers.
* **1 jaar:** Eenkennigheid neemt af, terwijl contacten met anderen toenemen. Er is sprake van hechting met bredere sociale kring, waarbij het kind verlegen kan zijn maar zich veilig voelt.
* **2 jaar:** Contacten met anderen nemen verder toe, met concurrentie rondom speelgoed. Parallelspel, waarbij kinderen naast elkaar spelen zonder veel interactie, is veelvoorkomend.
* **3 jaar:** Samenspel wordt belangrijker, met goede contacten, maar ook ruzies. Kinderen ervaren verschillende 'bazen' (ouders, leerkrachten) met bijbehorende regels.
* **4 jaar:** Sociaal gedrag neemt toe, met mogelijke logeerpartijtjes. Het kind kan zich ook terugtrekken.
* **5 jaar:** Rol- en beroepsspellen worden populair. Kinderen ontwikkelen ook contacten met huisdieren.
#### 2.2.2 Persoonlijke vaardigheden: zelfstandigheid en hygiëne
* **Zelfstandig aan- en uitkleden:**
* **Geboorte:** Volledige afhankelijkheid.
* **1 jaar:** Kan meehelpen door ledematen te bewegen.
* **2 jaar:** Kan eenvoudige handelingen uitvoeren (bijv. T-shirt over het hoofd, kousen aantrekken), wat leidt tot succeservaringen.
* **3 jaar:** Kan schoenen aantrekken.
* **4 jaar:** Helpt bij het wassen, wat samenhangt met de ontwikkeling van lichaamsbesef.
* **5 jaar:** Rondom deze leeftijd is het kind grotendeels zelfstandig in het aan- en uitkleden.
* **Zelfstandig eten:**
* **Geboorte:** Eten verloopt reflexmatig.
* **3 maanden:** Bewust zuigen en slikken.
* **4-6 maanden:** Herkent de fles en werkt actief mee.
* **7-8 maanden:** Speelt met beker/fles en drinkt uit een beker.
* **9-10 maanden:** De zelfstandigheid neemt toe, met nog wat hulp nodig. Eet zelf brood.
* **11 maanden:** Eet met de vingers.
* **1 jaar:** Ontwikkelt een 'wil', spelen met eten is normaal.
* **1,5 jaar:** Kan zelf met een lepel eten, vaak nog met wat knoeien.
* **2 jaar:** Kan met een vork eten.
* **3 jaar:** Eet goed met een lepel.
* **6 jaar:** Eet met mes en vork.
* **Zindelijkheid (urine):**
* Dit proces is afhankelijk van de neurologische rijping van de blaasfunctie en het zenuwstelsel (orde). Ook training en culturele normen spelen een rol (chaos).
* Er zijn drie fasen te onderscheiden:
1. **Reflexfase:** Onbewuste controle.
2. **Bewustwordingsfase:** Het kind wordt zich bewust van aandrang.
3. **Beheersingsfase:** Zowel perifere als centrale controle over de blaasfunctie.
* Opmerkingen: Er kan een verschil zijn tussen jongens en meisjes. Problemen kunnen ontstaan door emotionele toestanden, jaloezie, regressief gedrag of anatomische bouw.
* **Zindelijkheid (stoelgang):**
* Ook hier zijn drie fasen te onderscheiden:
1. **Reflexfase:** Onbewuste controle.
2. **Bewustwordingsfase:** Het kind wordt zich bewust van de aandrang.
3. **Beheersingsfase:** Zowel perifere als centrale controle.
* Problemen kunnen ontstaan door constipatie, megacolon of voeding.
### 2.3 Emotionele ontwikkeling
De emotionele ontwikkeling is cruciaal en wordt beïnvloed door de aard van het kind, de omgeving en de context.
* **Kenmerken van - gevoelens:**
* Opwinding vanuit lust- en onlustgevoelens.
* Uitingen zoals huilen, boosheid, angsten, jaloezie.
* Extreme vormen kunnen duiden op problemen zoals leerstoornissen of depressie, en kunnen leiden tot gedrags- en karakterstoornissen.
* **Kenmerken van + gevoelens:**
* Glimlach, plezier, krijsen en kraaien.
* Motorische bewegingen zoals wapperen en juichen.
* Uitingen van vreugde, goed gevoel en genegenheid.
#### 2.3.1 Ontwikkeling van hechting
De ontwikkeling van hechting omvat twee biologische gedragssystemen: attachment (hechting) en exploratie (onderzoeken). Een gezonde balans tussen deze twee systemen is noodzakelijk. Het eerste levensjaar is van zeer groot belang voor het leggen van een basis van veiligheid en vertrouwen.
> **Tip:** De ontwikkeling van taal en sociaal-emotionele vaardigheden zijn sterk met elkaar verweven. Taal is niet alleen een middel tot communicatie, maar speelt ook een sleutelrol in het begrijpen van emoties, het reguleren van gedrag en het opbouwen van sociale relaties.
### 2.4 Spraak- en taalontwikkeling
De spraak- en taalontwikkeling richt zich op de ontwikkeling van hoorbare en zichtbare communicatie, zowel non-verbaal als verbaal. Dit omvat het herkennen en produceren van spraakklanken, woorden en zinnen.
#### 2.4.1 Voorwaarden voor spraak- en taalontwikkeling
Er zijn twee belangrijke sets voorwaarden voor een goede spraak- en taalontwikkeling:
* **Nature (biologisch):**
* Voldoende rijpheid van de sensomotorische, biologische en corticale structuren.
* Functionerende spraak- en gehoororganen.
* Goede primaire mondmotoriek en differentiatie van mond-, keel- en tongspieren.
* Samenwerking van verschillende organen.
* Onderdrukking van primitieve reflexen.
* Het vermogen om te luisteren naar spraakklanken (zowel van zichzelf als van anderen).
* **Nurture (milieu):**
* Wisselwerking tussen het milieu en het kind.
* Gerichtheid op en vanuit de leefwereld van het kind.
* Stimulering van imitatie- en exploratiedrang.
* Een stimulerende omgeving.
* Cognitieve ontwikkeling, waaronder de differentiatie van klanken, perceptie, cognitie en geheugen.
#### 2.4.2 Functies van spraak en taal (naar Halliday)
Spraak en taal vervullen verschillende functies:
* **Instrumenteel:** Bevredigen van eigen materiële behoeften.
* **Regulerend:** Beïnvloeden van het gedrag van anderen.
* **Interpersoonlijk:** Communiceren met anderen.
* **Persoonlijk:** Uiten van eigen identiteit, gevoelens en gedachten.
* **Heuristisch:** Vergaren van kennis.
* **Imaginatief:** Creëren van een eigen wereld.
* **Informatief:** Doen van mededelingen.
#### 2.4.3 Periodes en fasen in de taalontwikkeling
De taalontwikkeling wordt doorgaans ingedeeld in periodes en fasen:
* **Preverbale periode (vanaf geboorte tot eerste woordjes):** Gekenmerkt door passief taalbezit (begrip van taal).
* **Verbale periode (vanaf eerste woordjes):** Gekenmerkt door spreken, waarbij articulatie en woordenschat zich ontwikkelen. Dit omvat adaptatie en actief taalbezit.
Binnen deze periodes worden drie fasen onderscheiden:
* **Voortalige periode (0 tot 1 jaar):**
* Primaire communicatievormen: voorkeur voor gezichten, meedoen door tongbewegingen, vroeg oogcontact, gelaatsmimiek.
* Huilen als communicatief middel voor actie en reactie, opwinding, en later voor het uiten van lust- en onlustgevoelens (honger, pijn, aandacht).
* Glimlach: reflexmatig (0-8 weken), sociaal/bewust/niet-selectief (8 weken – 7 maanden), selectief en voor sociale doeleinden (+7 maanden).
* Mondmotoriek en -controle: zuigen, slikken, sabbelen.
* Vocaliseren, koeren, keuvelen (4-8 weken): klinkerachtige geluiden met keelmedeklinkers.
* Kraaien uit vrolijkheid.
* Brabbelen (vanaf 4 maanden): uitbreiding van medeklinkers vooraan in de mond. Het kind speelt met klanken, zowel moedertaal-vreemd als moedertaal-eigen.
* Sociaal brabbelen (8 maanden): enkel- en dubbelvoudige lettergrepen (bijv. baba, papa, mama).
* Eenwoordzinnen met emotioneel of wilskarakter.
* Luisteren en nabootsen (bijv. telefoon, broem broem).
* Herkenning van eigen naam en het woord 'nee'.
* **Vroegtalige periode (1 tot 3 jaar):**
* Grote veranderingen door integratie van mondmotoriek, ademhaling en stemgeving.
* Kennis van fonemen (spraakklanken).
* Eerste woordjes gerelateerd aan de directe leefomgeving, ervaringen en spelletjes (bijv. kiekeboe, poes, woef, koek).
* "Telegramstijl": 1-woordzinnen die evolueren naar 2-woordzinnen rond de 2 jaar.
* Ontdekking van relaties tussen woorden: bezit, vraag, gebod/wens, plaats/benoeming, ontkenning, beschrijving, bepaling/kwalificatie.
* Meerwoordzinnen ontstaan.
* Primair woordgestalte: elk voorwerp krijgt een naam.
* Woordenschat groeit naar 200 à 400 woordjes op 3 jaar.
* **Differentiatieperiode (3 tot 5 jaar):**
* Verbeterde articulatie.
* Gebruik van verbuigingen en vervoegingen.
* Zinnen worden langer.
* Gebruik van voornaamwoorden (ik, wij, jij) en voorzetsels (voor, onder, op, in) in relatie tot ruimtelijkheid.
* Ontwikkeling van meervoudsvormen.
* Gebruik van tijden (heden, verleden) en grammaticale regels.
* Uitbreiding van de woordenschat.
#### 2.4.4 Sleutelleeftijden in taalontwikkeling
* **36 maanden:** Spreekt in zinnen, beantwoordt eenvoudige vragen.
* **48 maanden:** Gebruikt voegwoorden, begrijpt voorzetsels.
* **60 maanden:** Spreekt zonder kinderlijke articulatie.
---
# Ontwikkelingsfasen en kritische bedenkingen
Hier is een gedetailleerde samenvatting van de ontwikkelingsfasen en kritische bedenkingen, opgesteld als een examengericht studieonderdeel.
## 3 Ontwikkelingsfasen en kritische bedenkingen
Dit onderdeel onderzoekt diverse ontwikkelingsfasen, waaronder de zindelijkheidstraining en de ontwikkeling van hechting, en sluit af met een kritische beschouwing over de indeling van ontwikkelingsstadia en de wisselwerking tussen kind en omgeving.
### 3.1 Overzicht van ontwikkelingsfasen
De ontwikkeling van spraak en taal verloopt via preverbale en verbale periodes. De preverbale periode (vanaf de geboorte tot het eerste woord) kenmerkt zich door passief taalbezit, terwijl de verbale periode gericht is op actief taalbezit, articulatie en woordenschat. Deze periodes worden verder onderverdeeld in drie fasen: de voortalige (0-1 jaar), de vroegtalige (1-3 jaar) en de differentiatieperiode (3-5 jaar).
#### 3.1.1 Voortalige periode (0-1 jaar)
De primaire communicatievormen in deze fase omvatten voorkeur voor gezichten, imitatie van tongbewegingen, oogcontact en gelaatsmimiek. Huilen dient als communicatiemiddel voor verschillende behoeften en emoties. De glimlach evolueert van reflexmatig naar sociaal en bewust, en later selectief voor sociale doeleinden. Mondmotoriek en -controle ontwikkelen zich verder door zuigen, slikken en sabbelen. Vocaliseren en koeren leiden tot het produceren van klinkerachtige geluiden. Vanaf ongeveer vier maanden begint het kind te brabbelen, waarbij een uitbreiding van medeklinkers optreedt. Sociaal brabbelen (vanaf acht maanden) omvat enkel- en dubbelvoudige lettergrepen, en het kind kan eenwoordzinnen met emotioneel of wilskarakter gebruiken. Luisteren en nabootsen van geluiden en woorden neemt toe.
#### 3.1.2 Vroegtalige periode (1-3 jaar)
Grote veranderingen vinden plaats door de integratie van mondmotoriek, ademhaling en stemgeving. Het kind ontwikkelt een kennis van fonemen en spreekt de eerste woordjes, vaak gerelateerd aan de directe leefomgeving. De communicatie verloopt aanvankelijk via een 'telegramstijl' (eenwoordzinnen). Rond de leeftijd van twee jaar evolueert dit naar meerwoordzinnen, waarin relaties zoals bezit, vraag, gebod, plaats, benoeming, ontkenning, beschrijving en kwalificatie worden uitgedrukt. De woordenschat breidt zich gestaag uit tot naar schatting 200 tot 400 woordjes op driejarige leeftijd.
#### 3.1.3 Differentiatieperiode (3-5 jaar)
In deze fase verbetert de articulatie significant. Het kind begint met verbuigingen en vervoegingen, en de zinnen worden langer en complexer. Het gebruik van voornaamwoorden (zoals 'ik', 'wij', 'jij') en voorzetsels (zoals 'voor', 'onder', 'op', 'in') ontwikkelt zich, samen met het begrip van meervouden en tijdsaanduidingen (heden en verleden). Grammaticale regels worden steeds meer toegepast en de woordenschat blijft uitbreiden.
> **Tip:** Let op de "sleutelleeftijden" voor taalontwikkeling: op 36 maanden praat het kind in zinnen en beantwoordt het eenvoudige vragen; op 48 maanden gebruikt het voegwoorden en begrijpt het voorzetsels; en op 60 maanden spreekt het zonder kinderlijke articulatie.
### 3.2 Socio-emotionele ontwikkeling
De socio-emotionele ontwikkeling wordt beïnvloed door zowel biologische factoren ('orde en chaos') als de omgeving. De ontwikkeling van sociale vaardigheden is een groei- en leerproces dat noodzakelijk is om te kunnen functioneren in een groep en de maatschappij, met inachtneming van normen en waarden.
#### 3.2.1 Kenmerken van de socio-emotionele ontwikkeling
Belangrijke kenmerken omvatten het communicatieve vermogen (lachen, spel, groepsleven) en persoonlijke vaardigheden zoals zelfstandigheid en zindelijkheid. De ontwikkeling hangt af van het aangeboren temperament van het kind en de context van de omgeving. Kinderen kunnen worden ingedeeld op basis van hun activiteitsniveau:
* **Motorisch actief:** Grote bewegingslust, snelle ontwikkeling van grof motorische vaardigheden, en soms heftige reacties op onlustgevoelens.
* **Psychisch actief:** Zeer gevoelig voor omgevingsfactoren en sensoriële indrukken, met risico op oververmoeidheid.
* **Psychisch actief, traag ontwikkelend:** Natuurlijke traagheid, zowel in denken als handelen, met minder exploratiedrang.
> **Voorbeeld:** Een kind dat snel driftig is en snel weer rustig wordt, kan worden beschouwd als motorisch actief. Een kind dat snel overprikkeld raakt door licht of geluid, valt onder de categorie psychisch actief en gevoelig.
#### 3.2.2 Ontwikkeling van sociale contacten
De ontwikkeling van sociale contacten begint met een sterke focus op lichamelijke behoeften en lust-onlustgevoelens in het eerste levensjaar. Vanaf ongeveer zeven tot tien maanden ontstaat eenkennigheid en scheidingsangst, wat wijst op hechting met ouders of primaire verzorgers. Rond het eerste jaar neemt de eenkennigheid af en neemt het contact met anderen toe, waarbij het kind verlegen maar veilig contact zoekt. Op tweejarige leeftijd ontstaat concurrentie om speelgoed, en het kind speelt vaak parallel aan anderen. Op driejarige leeftijd is samenspel beter mogelijk, maar ruzies kunnen ontstaan door de wisselende dynamiek van leidinggevende kinderen. Op vierjarige leeftijd neemt het sociaal gedrag verder toe, met logeerpartijtjes en soms tijdelijk terugtrekken. Vanaf vijf jaar ontwikkelen zich rollen- en beroepenspelen, en neemt het contact met huisdieren toe.
#### 3.2.3 Zelfstandigheid
* **Aan- en uitkleden:** Vanaf de geboorte is het kind afhankelijk. Rond één jaar kan het meehelpen, op twee jaar worden eenvoudige handelingen zelfstandig uitgevoerd, en op drie jaar kan het de schoenen aan- en uittrekken. Rond de vijf jaar is het kind grotendeels zelfstandig.
* **Eten:** De ontwikkeling begint reflexmatig, evolueert naar bewust zuigen en slikken, en herkenning van de fles. Rond zeven tot tien maanden gaat het kind spelen met bekers en flessen en drinkt het uit een beker. Zelfstandigheid neemt toe vanaf elf maanden, en met anderhalf jaar kan het kind met een lepel eten, zij het met veel geknoei. Op driejarige leeftijd eet het kind goed met een lepel, en op zesjarige leeftijd beheerst het ook het gebruik van mes en vork.
#### 3.2.4 Zindelijkheid
Zindelijkheid, zowel voor urine als stoelgang, is een proces dat zowel biologische rijpheid ('nature') als training en culturele beïnvloeding ('nurture') vereist. Het proces verloopt doorgaans in drie fasen: de reflexfase, de bewustwordingsfase en de beheersingsfase (zowel perifeer als centraal).
> **Tip:** Houd er rekening mee dat er verschillen kunnen zijn in de ontwikkeling van zindelijkheid tussen jongens en meisjes. Problemen kunnen ook worden veroorzaakt door emotionele toestanden, jaloezie of regressief gedrag.
#### 3.2.5 Emotionele ontwikkeling
De emotionele ontwikkeling is sterk afhankelijk van het kind, de omgeving en de context. Het begint met uitingen van lust- en onlustgevoelens, zoals huilen en boosheid, en angsten en jaloezie. Positieve emoties uiten zich door glimlachen, plezier, kraaien en vreugdevolle motorische bewegingen. Extreme vormen van emotionele uitingen kunnen wijzen op onderliggende problematiek en vereisen mogelijk kinderpsychologische interventie.
#### 3.2.6 Ontwikkeling van de hechting
De ontwikkeling van hechting is een cruciaal proces dat de basis legt voor basisveiligheid en -vertrouwen. Dit biologische gedragssysteem omvat zowel attachment (hechting) als exploratie. Een gezonde balans tussen deze twee systemen is essentieel, waarbij het eerste levensjaar van groot belang is voor de vorming van deze basis.
### 3.3 Kritische bedenkingen
Er zijn belangrijke kritische kanttekeningen te plaatsen bij de indeling in strikte ontwikkelingsfasen:
* **Geen strikte indeling en overlappingen:** De fasen zijn niet altijd scherp afgebakend en er zijn vaak overlappingen. Een kind dat in de ene situatie als moeilijk wordt ervaren, kan in een andere situatie juist als gemakkelijk worden beschouwd.
* **Beperkte voorspellende waarde:** De indeling biedt geen garantie voor het latere gedrag of de persoonlijkheid van een kind. De ontwikkeling van gedragsstijlen is een continu proces van interactie tussen het aangeboren temperament van het kind en de invloed van ouders en de omgeving.
* **Interactie kind-omgeving:** De ontwikkeling van een kind, inclusief sociale contacten, is het resultaat van een voortdurende wisselwerking tussen biologische aanleg en omgevingsinvloeden. De 'orde en chaos' in de ontwikkeling van een kind, zoals zindelijkheid of emotionele regulatie, wordt mede gevormd door deze interactie.
> **Tip:** Beschouw ontwikkelingsfasen als richtlijnen en wees alert op de individuele ontwikkeling van elk kind. Houd rekening met de unieke combinatie van aanleg en omgevingsfactoren die de ontwikkeling van een kind bepalen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Spraak | Het produceren van hoorbare communicatieklanken, woorden en zinnen. Het omvat articulatie en intonatie, en is een vorm van verbale communicatie. |
| Taal | Een conventioneel systeem van symbolen dat cultureel bepaald is en samenhangt met begripsontwikkeling en de ontwikkeling van denken. |
| Sensomotorische ontwikkeling | De ontwikkeling waarbij zintuiglijke waarneming en motorische activiteit samenwerken. Dit is een voorwaarde voor spraak- en taalontwikkeling. |
| Corticale structuren | De hersenschors, die verantwoordelijk is voor hogere cognitieve functies en complexe processen zoals taalbegrip en -productie. |
| Preverbale periode | De fase van taalontwikkeling vanaf de geboorte tot het eerste woordje, waarin passief taalbezit (begrip) centraal staat. |
| Voortalige periode | De periode van 0 tot 1 jaar, gekenmerkt door primaire communicatievormen zoals vocalisatie, gebrabbel en sociale interactie via gezichtsuitdrukkingen en huilen. |
| Brabbelen | Vroege vorm van vocalisatie bij baby's, waarbij klinkers en medeklinkers gecombineerd worden tot klankreeksen, die gaandeweg meer op de moedertaal gaan lijken. |
| Vroegtalige periode | De periode van 1 tot 3 jaar, waarin kinderen hun eerste woordjes leren, eenwoordzinnen en later tweewoordzinnen gaan vormen en hun woordenschat uitbreiden. |
| Differentiatieperiode | De periode van 3 tot 5 jaar, waarin kinderen langere zinnen maken, verbuigingen en vervoegingen gebruiken, voornaamwoorden en voorzetsels toepassen en hun articulatie verbeteren. |
| Hechting | Het proces waarbij een kind een emotionele band opbouwt met zijn primaire verzorgers, wat essentieel is voor de basisveiligheid en het basisvertrouwen. |
| Exploratie | Het verkennen van de omgeving en het aangaan van contacten met anderen, wat een belangrijk biologisch gedragssysteem is naast hechting. |
| Parallelspel | Spelvorm waarbij kinderen naast elkaar spelen zonder directe interactie, typerend voor de ontwikkeling van sociale contacten rond de leeftijd van 2 jaar. |
| Samenspel | Spelvorm waarbij kinderen actief met elkaar interageren en samenwerken, wat kenmerkend is voor de ontwikkeling van sociale vaardigheden rond de leeftijd van 3 jaar. |
| Zindelijkheid | Het vermogen om urine en stoelgang onder controle te houden. Dit is een proces dat zowel door nature (neurologische rijping) als nurture (training) wordt beïnvloed. |
| Nature | De biologische en genetische aanleg die de ontwikkeling van een individu beïnvloedt, zoals de rijping van zenuwstelsel en organen. |
| Nurture | De invloeden vanuit de omgeving en opvoeding die de ontwikkeling van een individu vormen, zoals stimulatie, interactie en culturele normen. |
| Orde en chaos | Concepten die de mate van structuur, voorspelbaarheid en controle beschrijven in ontwikkelingsprocessen. Orde verwijst naar gestructureerde, voorspelbare ontwikkeling, terwijl chaos minder gestructureerd en meer variabel kan zijn. |