Cover
Zacznij teraz za darmo H2: GM ontwikkeling
Summary
# Reflexontwikkeling bij zuigelingen
Primitieve reflexen spelen een cruciale rol in de vroege neurologische ontwikkeling en evolueren naar meer bewust gedrag onder corticale sturing.
### 1.1 Primitieve reflexen: kenmerken en indeling
Primitieve reflexen zijn onmiddellijke, onwillekeurige reacties op een prikkel. Ze zijn aanwezig voor en na de geboorte, maar voor een beperkte periode. Een goede aanwezigheid van deze reflexen duidt op een goed functioneren van het centrale zenuwstelsel, terwijl hun persisteren pathologisch kan zijn. De evolutie van reflexen naar bewust motorisch gedrag vereist reflexintegratie.
#### 1.1.1 Indeling van primitieve reflexen
Primitieve reflexen kunnen worden ingedeeld op basis van hun functie:
* **Competenties voor overleving bij geboorte:** Deze reflexen zijn essentieel voor de directe overleving na de geboorte.
* Voorbeeld: Zoekreflex en zuig-/slikreflex.
* **Competenties voor ontwikkeling na geboorte:** Deze reflexen ondersteunen de verdere motorische ontwikkeling.
* Voorbeeld: Grijpreflex, asymmetrische tonische nekreflex (ATNR).
* **Restgroep:** Reflexen die niet duidelijk in de bovengenoemde categorieën vallen.
* Voorbeeld: Galantreflex.
#### 1.1.2 Belang van primitieve reflexen
De integratie van primitieve reflexen is van belang voor:
* Het bepalen van de zwangerschapsduur.
* Het onderscheiden van overprikkeling versus apathie.
* Diagnostiek bij pathologische persisterende of vertraagde reflexen.
#### 1.1.3 Kenmerken van persisterende of vertraagde reflexen
* **Persisterende reflexen:** Wanneer reflexen na de verwachte periode aanwezig blijven, kan dit duiden op neurologische problemen. Dit kan leiden tot problemen met de zithouding of spraak. Een asymmetrische presentatie kan wijzen op een parese.
* **Vertraagde reflexen:** Een vertraagde opkomst of afname van reflexen kan eveneens een indicatie zijn van neurologische disfunctie.
### 1.2 Specifieke primitieve reflexen en hun ontwikkeling
#### 1.2.1 Moro-reflex
* **Testhouding:** Baby ligt op de rug of halfzittend.
* **Prikkel:** Hevige prikkel of het plotseling wegvallen van de onderlaag.
* **Reactie:**
* Fase 1: Extensie en abductie van de armen, supinatie van de onderarmen, extensie van de vingers, mond open. De benen kunnen ook gestrekt worden.
* Fase 2: Flexie en adductie van de armen, mond sluit.
* **Ontwikkeling:** Aanwezig bij de geboorte, neemt toe na de geboorte, verdwijnt rond 4-6 maanden.
#### 1.2.2 Grijpreflex
* **Grijpreflex hand:**
* **Testhouding:** Baby ligt op de rug.
* **Prikkel:** Vinger of voorwerp tegen de ulnaire zijde van de handpalm.
* **Reactie:** Vingers sluiten zich en laten niet los. Tractie versterkt de reflex en de reflex houdt aan zolang de prikkel aanwezig is.
* **Ontwikkeling:** Aanwezig bij geboorte, neemt af vanaf 2-3 maanden, verdwijnt rond 4-6 maanden.
* **Grijpreflex voet:**
* **Testhouding:** Baby ligt op de rug.
* **Prikkel:** Aanraken van de voetzool met de duim aan de teenkant.
* **Reactie:** Tenen sluiten zich/grijpen en spreiden zich bij loslaten.
* **Ontwikkeling:** Aanwezig bij geboorte, neemt af vanaf 8 maanden, verdwijnt rond 10-18 maanden.
#### 1.2.3 Asymmetrische tonische nekreflex (ATNR)
* **Kenmerk:** Indien de ATNR persisteert, kan dit leiden tot problemen met de oog-handcoördinatie.
* **Testhouding:** Baby ligt op de rug.
* **Prikkel:** Hoofd wordt naar één zijde gedraaid zonder flexie.
* **Reactie:** Flexie van de ledematen aan de achterzijde van het hoofd en extensie van de ledematen aan de aangezichtszijde (schermershouding).
* **Ontwikkeling:** Aanwezig bij geboorte, verdwijnt rond 5-6 maanden.
#### 1.2.4 Parachutereflex
* **Prikkel:** Valbeweging of plotselinge houdingsverandering van de romp.
* **Reactie:** Extensie van de ledematen ter bescherming.
* **Ontwikkeling:** Verschijnt rond 5 maanden.
* 5 maanden: neerwaartse beweging $\rightarrow$ extensie benen.
* 7 maanden: zijwaartse beweging $\rightarrow$ extensie armen.
* 8 maanden: voorwaartse beweging $\rightarrow$ extensie armen.
* 10 maanden: rugwaartse beweging $\rightarrow$ extensie armen.
* Blijft levenslang aanwezig.
#### 1.2.5 Labyrintoprichtingsreflex (LOR)
* **Testhouding en Prikkel:** Baby ligt op de buik of is in ventrale suspensie.
* **Reactie:** Het hoofdje corrigeert zich ten opzichte van de romp, tot 90 graden ten opzichte van de onderlaag.
* **Ontwikkeling:** Begint rond 2 maanden en verdwijnt tegen het einde van het eerste levensjaar.
#### 1.2.6 Tonische Labyrintreflex (TLR)
* **Testhouding en Prikkel:** Hoofdje naar voren of achteren brengen op de middellijn in rugligging of buikligging.
* **Reactie:**
* Bij hoofdje naar achteren: extensie van romp, armen en benen.
* Bij hoofdje naar voren: flexie van romp, armen en benen.
* **Ontwikkeling:** Aanwezig rond 2 maanden, verdwijnt tegen het einde van het eerste levensjaar.
#### 1.2.7 Galantreflex (wervelkolomreflex)
* **Testhouding:** Ventrale suspensie.
* **Prikkel:** Prikkeling met een voorwerp of vinger paravertebraal, van thoracaal naar sacraal.
* **Reactie:** Boogvormige flexie van de wervelkolom in de richting van de prikkel.
* **Ontwikkeling:** Aanwezig van geboorte tot 3 maanden.
#### 1.2.8 Symmetrische tonische nekreflex (STNR)
* **Testhouding:** Baby ligt op de rug.
* **Prikkel:** Hoofd in flexie of extensie brengen.
* **Reactie:**
* Hoofd in flexie: flexie in de ellebogen en extensie van de onderste ledematen.
* Hoofd in extensie: extensie van de ellebogen en flexie van de onderste ledematen.
* **Ontwikkeling:** Aanwezig vanaf de 2e maand tot het kruipen. Persisteren kan de kruipontwikkeling en zitbalans beïnvloeden.
### 1.3 Motorische gedrag postnataal
Na de geboorte ondergaat de zuigeling een aanpassing aan de extra-uteriene wereld, gekenmerkt door blootstelling aan diverse prikkels, de wetten van de zwaartekracht, en veranderingen in voeding en ademhaling. Motorisch gezien is er een initiële fase van aanpassing waarbij de reflexen nog dominant zijn. Premature baby's kunnen hierbij extra aanpassingsproblemen ondervinden.
#### 1.3.1 Principes van motorische ontwikkeling
De motorische ontwikkeling volgt algemene principes:
* Van globaal naar specifiek.
* Van massabewegingen naar differentiatie.
* Van flexie naar extensie.
* Van symmetrie naar functionele asymmetrie.
* Van instabiel naar stabiel.
* Van sensomotoriek naar psychomotoriek.
De ontwikkeling verloopt doorgaans cefalo-caudaal (van hoofd naar staart) en proximo-distraal (van dichtbij het lichaam naar verder weg).
#### 1.3.2 Ontwikkeling van hoofdbalans
Hoofdbalans is een cruciale mijlpaal.
* **Bij geboorte:** Geen controle (TLR/MORO), hoofd is te zwaar, onvoldoende spiersterkte.
* **4-6 weken:** Integratie van de labyrintreflexen, begin van hoofdcontrole.
* **16 weken (4 maanden):** Stabiele hoofdbalans.
#### 1.3.3 Grote motorische ontwikkeling: houdingen en bewegingen
De ontwikkeling van de grote motoriek wordt beschreven vanuit verschillende uitgangshoudingen:
##### 1.3.3.1 Rugligging
* **Pasgeborene:** ATNR, Moro-reacties, hoofd naar één zijde, flexie met hypertonie.
* **2-3 maanden:** Hoofd in de middellijn, volgt voorwerpen met hoofd en ogen, afname van flexie.
* **3-4 maanden:** Stabiele hoofdbalans in ontwikkeling, begin van fijne motoriek (handjesspeelgedrag), benen gaan van flexie naar extensie.
* **4 maanden:** Lendenlordose, bekkenkanteling, knieën in handbereik, rollen op zij.
* **5 maanden:** Stabiele rugligging zonder steun van armen, opgetrokken benen, trappelbewegingen, reikbewegingen met armen en handen.
* **Rug naar buikligging:** Ontwikkelt zich geleidelijk.
* **6 maanden:** Variatie in bewegingen hoofd en benen.
* **7-8 maanden:** Grijpen over de middellijn, stabiliteit van de schouder, soepele rompmotoriek.
##### 1.3.3.2 Buikligging
* **Pasgeborene:** Bauer-reflex (neonatale kruipbeweging), minimale en kortdurende hoofdbalans, veel flexie.
* **1 maand:** Afname van flexiehouding, één heup gestrekt met onderarm als steunpunt.
* **2 maanden:** Hoofd 45 graden los, ondersteuning op onderarmen.
* **3-4 maanden:** Afname en verdwijnen van Bauer-reflex.
* **4-5 maanden:** Hoofd 90 graden los en langer in tijd, symmetrische elleboogsteun, benen ontspannen en gestrekt.
* **5-6 maanden:** Steun op ellebogen, hoofd en bovenste romp komen los, zwempatroon, zoekt een steunpunt bij grijpen.
* **6 maanden:** Begin van kruipontwikkeling, buikschuiven of pivoting.
* **8-9 maanden:** Tijgersluipgang (buik op onderlaag, trekken met armen, duwen met benen).
* **10 maanden:** Kruipen op handen en knieën met buik vrij (efficiënt patroon met diagonale coördinatie).
* **12 maanden:** Beregang.
> **Tip:** Buikslapen kan bijdragen aan een snellere kruipontwikkeling. Het gebruik van loopstoeltjes kan de kruipontwikkeling juist vertragen. Het overslaan van bepaalde fasen (bijv. tijgeren) kan leiden tot minder goed kruipen. Sommige kinderen kruipen nooit, maar gaan bijvoorbeeld billenschuiven.
##### 1.3.3.3 Zithouding
* **Pasgeborene:** Headlag, minimaal balanceren, volledige externe ondersteuning nodig.
* **1 maand:** Ronde rug, hoofd iets opgeheven.
* **3 maanden:** Hoofdbalans, gesteunde zit, houdingsregulatie.
* **4-5 maanden:** Toename van rompbalans.
* **6-7 maanden:** Steun op het bekken, steunt op handen, benen gespreid.
* **8-9 maanden:** Zelfstandig zitten.
* **10-12 maanden:** Toenemende stabiliteit.
* **18 maanden:** Geïntegreerde zithouding, hurkhouding.
##### 1.3.3.4 Staan en lopen
* **Pasgeborene:** Reflexen, verticale ondersteuning is noodzakelijk.
* **3 maanden:** Hoofdbalans, verdwijnen van sommige reflexen.
* **5 maanden:** Trappelen met onderste ledematen, zakt door heupen en knieën.
* **6-7 maanden:** Toenemende belasting, optrekken tot stand met steun.
* **8 maanden:** Zwevende loophouding.
* **10 maanden:** Kan staan, brede basis, rug recht, laat zich zakken naar zit, zijdelings rondlopen in de box.
* **10-15 maanden:** Ontwikkeling van staan en lopen. Lichaam als verticaal object, relatief geringe hoogte, smalle basis. Ontwikkeling van houdingsregulatiemechanismen en spierkorset. Basis wordt vergroot door voeten uit elkaar te plaatsen. Staan vereist evenwicht.
* **15 maanden:** Integratie en variatie in staan en lopen, grotere stappen, minder brede basis, afwikkelen van de voet.
#### 1.3.4 Bilaterale coördinatie
Bilaterale coördinatie is het gecoördineerd bewegen van beide lichaamshelften op een gecoördineerde manier. Bewegingen aan één zijde worden onafhankelijk van de andere zijde uitgevoerd, maar beide zijden werken samen.
#### 1.3.5 Opwaartse sprong
Springen is loskomen van de ondergrond en landen met behoud van evenwicht.
* **2-2,5 jaar:** Landt op de vlakke voet.
* **2,5-3 jaar:** Springt van een stoepje, landt met voeten uit elkaar.
* **3-4 jaar:** Enkele sprongen na elkaar, landen met voeten bij elkaar (bijv. touwtjespringen).
* **4 jaar:** Homologe sprong (gelijktijdige beweging van beide ledematen) en homolaterale sprong (gecoördineerde beweging van ledematen aan dezelfde zijde). Gekruiste coördinatie wordt verder ontwikkeld.
#### 1.3.6 Verdere ontwikkeling van evenwicht en voortbewegingsvaardigheden
Naarmate de grove motoriek zich ontwikkelt, verbeteren ook:
* Evenwicht.
* Voortbewegingsvaardigheden (lopen, rennen, klimmen).
* Vangen en werpen.
* Vaardigheden zoals fietsen en zwemmen.
---
# Motorische ontwikkeling na de geboorte
De motorische ontwikkeling na de geboorte beschrijft de transitie van de intra-uteriene naar de extra-uteriene motorische aanpassing, de principes die aan de motorische ontwikkeling ten grondslag liggen, en de ontwikkeling van houdingsmechanismen.
### 2.1 Overgang van intra-uteriene naar extra-uteriene motorische adaptatie
Na de geboorte wordt de baby plotseling blootgesteld aan visuele, auditieve en andere prikkels, en moet hij zich aanpassen aan de wetten van de zwaartekracht. Er vinden veranderingen plaats op het gebied van voeding (zuig- en slikreflex) en ademhaling (van periodiek naar continu). Dit is een korte periode van aanpassing aan de buitenbaarmoederlijke wereld.
Motorisch gezien is er aanvankelijk een periode waarin het gedrag lijkt op dat in de baarmoeder. De baby kan last hebben van 'head lag' en de zwaartekracht kan leiden tot anteflexie. Primitieve reflexen zoals de Moro-reflex, ATNR, zoekreflex, zuig- en slikreflex zijn aanwezig. Premature baby's kunnen aanpassingsproblemen ervaren op het gebied van voeding en ademhaling, wat een verblijf in een couveuse kan vereisen. Motorisch kan er sprake zijn van variatie in houding en beweeglijkheid.
#### 2.1.1 Principes van motorische ontwikkeling
De motorische ontwikkeling na de geboorte kenmerkt zich door een aantal principes:
* **Reflexen evolueren naar bewust gedrag:** Primitieve reflexen, die onwillekeurige reacties op prikkels zijn, moeten geïntegreerd worden om plaats te maken voor bewuste motorische handelingen onder invloed van de cortex.
* **Ontwikkeling van spiertonus:** De spiertonus verandert van flexie naar extensie.
* **Mijlpalen en sleutelleeftijden:** De ontwikkeling volgt een patroon van mijlpalen, die ongeveer op specifieke leeftijden worden bereikt.
* **Globaal naar specifiek (massabewegingen naar differentiatie):** Bewegingen worden eerst globaal en ongedifferentieerd uitgevoerd en ontwikkelen zich tot meer precieze en specifieke handelingen.
* **Symmetrie naar functionele asymmetrie:** In eerste instantie is er sprake van symmetrische bewegingen, die later evolueren naar functionele asymmetrie en lateralisatie.
* **Instabiel naar stabiel:** Houdingen en bewegingen worden geleidelijk stabieler.
* **Cefalo-caudale ontwikkeling:** De ontwikkeling van controle begint bij het hoofd en verspreidt zich naar beneden richting de voeten.
* **Proximodistale ontwikkeling:** De ontwikkeling gaat van het midden van het lichaam naar de extremiteiten.
* **Oog-handcoördinatie:** De coördinatie tussen wat het kind ziet en wat het met zijn handen doet, ontwikkelt zich.
* **Integratie van reflexen:** Het verdwijnen of transformeren van primitieve reflexen is essentieel voor de ontwikkeling van vrijwillige bewegingen.
#### 2.1.2 Primitieve reflexen
Primitieve reflexen zijn onwillekeurige reacties op prikkels die aanwezig zijn bij de geboorte en gedurende de vroege kindertijd verdwijnen of geïntegreerd worden. Ze zijn belangrijk voor diagnostiek, het bepalen van de zwangerschapsduur, en het signaleren van pathologie.
* **Zoekreflex en Zuig-/slikreflex:** Competenties voor overleving bij de geboorte.
* **Grijpreflex (hand en voet):** Competenties voor ontwikkeling na de geboorte.
* **Grijpreflex hand:** Aanwezig vanaf de geboorte, neemt af rond 2-3 maanden en verdwijnt rond 4-6 maanden.
* **Grijpreflex voet:** Aanwezig vanaf de geboorte, neemt af rond 8 maanden en verdwijnt tussen 10-18 maanden.
* **Asymmetrische tonische nekreflex (ATNR):** Ook wel "schermershouding" genoemd. Aanwezig vanaf de geboorte, verdwijnt rond 5-6 maanden. Persisteren kan leiden tot problemen met oog-handcoördinatie.
* **Moro-reflex:** Aanwezig vanaf de geboorte, neemt toe na de geboorte en verdwijnt rond 4-6 maanden. Persisteren kan wijzen op problemen met de zithouding en spraak. Asymmetrie kan duiden op parese.
* **Galantreflex (wervelkolomreflex):** Aanwezig vanaf de geboorte tot ongeveer 3 maanden.
* **Tonische Labyrintreflex (TLR):** Aanwezig vanaf 2 maanden tot ongeveer 1 jaar. In rugligging met het hoofd naar achteren leidt dit tot extensie van romp, armen en benen; met het hoofd naar voren tot flexie.
* **Labyrintoprichtingsreflex hoofd:** Aanwezig vanaf 2 maanden tot het einde van het eerste jaar. In buikligging of bij ventral suspension corrigeert het hoofd zich ten opzichte van de romp.
* **Symmetrische tonische nekreflex (STNR):** Aanwezig vanaf de tweede maand tot kruipen. Stimuleert de ontwikkeling van kruipen en zitbalans. Persisteren kan de kruipontwikkeling en zitbalans beïnvloeden.
* **Parachutereflex:** Ontwikkelt zich vanaf 5 maanden en is altijd aanwezig. Bij een valbeweging of plotselinge houdingsverandering strekken de ledematen zich ter bescherming.
> **Tip:** Het observeren van de aanwezigheid, duur en symmetrie van primitieve reflexen is cruciaal voor de diagnostiek van neurologische ontwikkelingsproblemen.
### 2.2 Ontwikkeling van houdingsmechanismen
De ontwikkeling van houdingsmechanismen is essentieel voor het kind om zich aan te passen aan de zwaartekracht en bewuste motorische controle te ontwikkelen. Dit omvat zowel oprichtingsreacties als evenwichtsreacties.
#### 2.2.1 Oprichtreacties en evenwichtsreacties
* **Oprichtreacties:** Mechanismen die het kind helpen om zijn lichaam in een verticale positie te brengen en te behouden.
* **Evenwichtsreacties:** Reacties die het lichaam stabiliseren bij veranderingen in houding of externe verstoringen.
Deze mechanismen ontwikkelen zich geleidelijk, beginnend met het hoofd en uitbreidend naar de romp en extremiteiten.
#### 2.2.2 Ontwikkeling van hoofdbalans
* **Bij geboorte:** Geen controle over het hoofd; het hoofd is te zwaar en de spierkracht is onvoldoende. De TLR en Moro-reflex spelen een rol in de hoofdpositie.
* **4-6 weken:** Integratie van de labyrintreflexen begint, waardoor enige hoofdcontrole ontstaat.
* **16 weken (4 maanden):** Hoofdbalans is goed ontwikkeld. Het kind kan het hoofd in de middellijn houden en het meebewegen met visuele prikkels.
#### 2.2.3 Ontwikkeling vanuit verschillende houdingen
De ontwikkeling van motorische vaardigheden wordt geobserveerd vanuit verschillende uitgangshoudingen:
##### 2.2.3.1 Rugligging
* **Pasgeborene:** Kenmerkt zich door de ATNR, Moro-reacties, en het hoofd dat naar één zijde wordt gedraaid. Er kan een voorkeur voor de rechterkant zijn. Er is sprake van flexie en hypertonie, eerst in de armen, dan in de benen.
* **2-3 maanden:** Het hoofd wordt in de middellijn gehouden en volgt voorwerpen met hoofd en ogen. De flexie neemt af, eerst in de armen, daarna in de benen.
* **3-4 maanden:** Stabiele hoofdbalans ontwikkelt zich. Fijne motoriek begint te ontstaan met handjesspeelgedrag. De ATNR neemt af. De benen gaan geleidelijk van flexie naar extensie.
* **4 maanden:** Voorloper van doelgerichte motoriek: de lendenlordose, bekkenkantelen, knieën binnen handbereik, en het rollen op de zij.
* **5 maanden:** Stabiele rugligging zonder steun van armen, met opgetrokken benen. Trappelbewegingen en reikbewegingen met armen en handen beginnen.
* **6 maanden:** Variatie in bewegingen van hoofd en benen.
* **7-8 maanden:** Grijpen over de middellijn. Stabiliteit van de schouder verbetert. Soepele rompmotoriek.
##### 2.2.3.2 Buikligging (kruipontwikkeling)
* **Pasgeborene:** Bauer-reflex (neonatale kruipbeweging) is aanwezig. Hoofdbalans is afwezig, het opheffen van het hoofd is minimaal en kortdurend. Er is sprake van veel flexie.
* **1 maand:** Afname van de flexiehouding. Het bekken is één heup gestrekt met de onderarm als steunpunt.
* **2 maanden:** Het hoofd kan 45 graden losgehouden worden.
* **3-4 maanden:** Afname en verdwijnen van de Bauerreflex.
* **4-5 maanden:** Het hoofd kan 90 graden worden opgeheven en langer in tijd gehouden. Er is symmetrische elleboogsteun. De benen zijn ontspannen en symmetrisch, gestrekt in de heupen.
* **5-6 maanden:** Steun op de ellebogen. Het hoofd en het bovenste deel van de romp komen los van de onderlaag. Er ontstaat een "zwempatroon" bij grijpen, waarbij het kind een steunpunt zoekt.
* **6 maanden:** Start van de kruipontwikkeling. Het kind probeert zich vooruit te trekken maar kan dit nog niet effectief. Er ontstaat buikschuiven of 'pivoting'.
* **8-9 maanden:** Tijgersluipgang (buik op de onderlaag, trekkende beweging met de armen en duwende beweging met de benen).
* **10 maanden:** Kruipen op handen en knieën, met de buik vrij. Dit is het meest efficiënte patroon, gekenmerkt door diagonale coördinatie van armen en benen.
* **12 maanden:** Beregang.
> **Tip:** Het gebruik van een loopstoeltje kan de ontwikkeling van kruipen vertragen. Het overslaan van bepaalde fasen, zoals tijgeren, kan leiden tot minder effectief kruipen. Sommige kinderen kruipen nooit en ontwikkelen zich tot billenschuivers.
##### 2.2.3.3 Zithouding
* **Pasgeborene:** Head lag en minimale balans, waardoor volledige externe ondersteuning noodzakelijk is.
* **1 maand:** Ronde rug, hoofd iets opgeheven.
* **3 maanden:** Hoofdbalans is ontwikkeld, gesteunde zit is mogelijk, en houdingsregulatie verbetert.
* **4-5 maanden:** Rompbalans neemt aanzienlijk toe.
* **6-7 maanden:** Steun is aanwezig ter hoogte van het bekken. Het kind steunt op de handen met gespreide benen.
* **8-9 maanden:** Zelfstandig zitten wordt mogelijk.
* **10-12 maanden:** De stabiliteit in zithouding neemt verder toe.
* **18 maanden:** De zithouding is geïntegreerd met de hurkhouding.
##### 2.2.3.4 Staan/lopen
* **Pasgeborene:** Reflexen zijn aanwezig en met verticale ondersteuning wordt beweging van de benen waargenomen.
* **3 maanden:** Hoofdbalans is aanwezig en de primitieve reflexen beginnen te verdwijnen.
* **5 maanden:** De onderste extremiteiten vertonen trappelbewegingen, waarbij de heupen en knieën doorzakken.
* **6-7 maanden:** Belasting op de benen neemt toe. Het kind kan zich optrekken tot staan met steun.
* **8 maanden:** Een 'zwevende loophouding' wordt waargenomen.
* **10 maanden:** Het kind kan staan, met de voeten op een brede basis en de rug recht. Het kan zichzelf laten zakken naar een zithouding en zijdelings rondlopen in de box.
* **10-15 maanden:** Ontwikkeling van staan en lopen. Het lichaam wordt als een verticaal object ervaren. De hoogte is relatief gering en de basis smal. De ontwikkeling van houdingsregulatiemechanismen en het spierkorset is cruciaal. De basis wordt vergroot door de voeten uit elkaar te plaatsen. Staan vereist evenwicht.
* **15 maanden:** Integratie en variatie in staan en lopen. De stappen worden groter en de stand minder breed. De voet wordt correct afgewikkeld.
> **Tip:** De ontwikkeling van staan en lopen is nauw verbonden met de ontwikkeling van evenwicht en de mogelijkheid tot bilaterale coördinatie (het gecoördineerd bewegen van beide zijden van het lichaam).
#### 2.2.4 Bilaterale coördinatie
Bilaterale coördinatie verwijst naar het vermogen om beide zijden van het lichaam op een gecoördineerde manier te gebruiken. Dit is essentieel voor veel motorische vaardigheden, zoals kruipen, lopen, vangen en werpen.
#### 2.2.5 Opwaartse sprong
* **2-2,5 jaar:** Het kind kan op de vlakke voet landen na een sprong.
* **2,5-3 jaar:** Het kind kan van een stoepje springen en landen met de voeten uit elkaar.
* **3-4 jaar:** Enkele sprongen na elkaar met de voeten bij elkaar landen is mogelijk. Touwtjespringen wordt geoefend.
* **4 jaar:** Homoloog springen (armen en benen betrekken) en gekruiste gecoördineerde bewegingen.
#### 2.2.6 Evenwicht en voortbewegingsvaardigheden
De ontwikkeling van evenwicht is een doorlopend proces dat zich verder ontwikkelt gedurende de grootmotorische ontwikkeling. Dit omvat de ontwikkeling van voortbewegingsvaardigheden zoals vangen, werpen, fietsen en zwemmen.
---
# Ontwikkeling van hoofdhouding en rompstabiliteit
Hier is een gedetailleerde samenvatting van de ontwikkeling van hoofdhouding en rompstabiliteit, bedoeld als studiegids:
## 3. Ontwikkeling van hoofdhouding en rompstabiliteit
Deze sectie beschrijft de progressie van hoofdbalans en rompcontrole, beginnend vanuit verschillende uitgangshoudingen zoals rugligging en buikligging.
### 3.1 De postnatale motorische ontwikkeling in het algemeen
Na de geboorte wordt de pasgeborene plotseling blootgesteld aan visuele, auditieve en andere prikkels. De wetten van de zwaartekracht worden ook een belangrijke factor. Dit vereist een aanpassing aan de extra-uteriene wereld, wat zowel op fysiologisch (voeding, ademhaling) als op motorisch vlak zichtbaar is. In het begin is de motorische ontwikkeling vergelijkbaar met de intra-uteriene fase, met een duidelijke 'head lag' en een overheersing van flexie, deels beïnvloed door primitieve reflexen. De ontwikkeling verloopt volgens de principes van 'groot naar klein', symmetrie naar lateralisatie, massabewegingen naar differentiatie, en van instabiliteit naar stabiliteit. De overgang van sensomotoriek naar psychomotoriek is cruciaal. De rompstabiliteit en hoofdhouding zijn fundamentele bouwstenen voor verdere grootmotorische ontwikkeling, inclusief zitten, staan en lopen. Dit omvat de ontwikkeling van flexie-extensie, houdingsmechanismen, houdingsreacties en oprichtingsreacties.
### 3.2 Hoofdhouding: ontwikkeling en mijlpalen
De ontwikkeling van de hoofdhouding is een belangrijk aspect van de grootmotorische ontwikkeling.
* **Bij geboorte:** Er is nog geen controle over het hoofd; de 'head lag' is aanwezig, mede door de invloed van reflexen zoals de Tonische Labyrintreflex (TLR) en de Moro-reflex. Het hoofd is relatief zwaar en de spierkracht is onvoldoende om het te stabiliseren.
* **4-6 weken:** De labyrintreflexen beginnen te integreren, wat leidt tot een verbeterde controle over het hoofd. De baby kan het hoofdje kortdurend omhoog houden in buikligging.
* **2 maanden:** De baby kan het hoofd in buikligging ongeveer 45 graden omhoog houden. Er treedt een afname op van de flexiehouding.
* **3-4 maanden:** Stabiele hoofdbalans is in ontwikkeling. De baby kan het hoofd in middellijn houden en volgt objecten met hoofd en ogen. In rugligging neemt de hypertonie van de armen af.
* **4 maanden:** In rugligging begint de lendenlordose, wat een voorloper is van doelgerichte motoriek. De baby kan het bekken kantelen en de knieën tot in het handbereik brengen.
* **5 maanden:** Stabiele hoofdbalans is aanwezig zonder steun van de armen. De benen zijn vaak opgetrokken.
* **16 weken (ongeveer 4 maanden):** Volledige hoofdbalans is ontwikkeld.
### 3.3 Rompstabiliteit: ontwikkeling vanuit verschillende uitgangshoudingen
De ontwikkeling van rompstabiliteit wordt het best begrepen door de voortgang in verschillende uitgangshoudingen te bestuderen.
#### 3.3.1 Rugligging
* **Pasgeborene:** In rugligging is de Asymmetrische Tonische Nekreflex (ATNR) vaak aanwezig, waardoor het hoofd naar één zijde draait. De Moro-reflex kan ook getriggerd worden. Er kan een voorkeur voor de rechterkant zijn, mogelijk genetisch bepaald. Flexie en hypertonie zijn overheersend, eerst in de armen en daarna in de benen.
* **2-3 maanden:** Het hoofd wordt in de middellijn gehouden en de baby volgt objecten met hoofd en ogen. De flexie neemt af.
* **3-4 maanden:** De ATNR neemt af. De benen gaan geleidelijk van flexie naar extensie. Er is nog geen doelgerichte motoriek.
* **4 maanden:** De lendenlordose begint, wat de voorloper is van doelgerichte beweging. De baby kan het bekken kantelen, de knieën bereiken en op de zij rollen.
* **5 maanden:** Stabiele rugligging zonder armsteun is mogelijk, met opgetrokken benen. Er ontstaan trappelbewegingen en reikbewegingen met armen en handen.
* **6 maanden:** Variatie in bewegingen van hoofd en benen is zichtbaar. De overgang van rugligging naar buikligging wordt mogelijk.
* **7-8 maanden:** Het kind kan over de middellijn grijpen. De stabiliteit van de schouder verbetert, wat bijdraagt aan een soepele rompmotoriek.
#### 3.3.2 Buikligging (kruipontwikkeling)
De ontwikkeling in buikligging is essentieel voor de rompstabiliteit en de latere voortbewegingsvaardigheden.
* **Pasgeborene:** De Bauer-reflex is aanwezig, wat resulteert in een neonatale kruipbeweging. Hoofdbalans is afwezig; het hoofd kan minimaal en kortdurend omhoog gehouden worden. Flexie is dominant.
* **1 maand:** De flexiehouding neemt af. De heup kan gestrekt worden met de onderarm als steunpunt.
* **2 maanden:** Het hoofd kan 45 graden omhoog worden gehouden, met de onderarm als steunpunt.
* **3-4 maanden:** De Bauer-reflex neemt af en verdwijnt.
* **4-5 maanden:** Het hoofd kan 90 graden omhoog worden gehouden en langer in deze positie blijven. Elleboogsteun is symmetrisch. De benen zijn ontspannen en symmetrisch gestrekt in de heupen.
* **5-6 maanden:** De baby steunt op de ellebogen en het hoofd en bovenlichaam komen los van de onderlaag. Er ontstaat een 'zwempatroon' bij het grijpen.
* **6 maanden:** De kruipontwikkeling start. Het kind probeert zich vooruit te bewegen, wat kan resulteren in buikschuiven of 'pivoting' rond de navel-as. Dit is nog niet erg efficiënt voor verplaatsing.
* **8-9 maanden:** De 'tijgersluipgang' ontwikkelt zich: de buik rust op de onderlaag, met trekbewegingen van de armen en duwbewegingen van de benen.
* **10 maanden:** Kruipen op handen en knieën wordt mogelijk, met de buik vrij van de onderlaag. Dit diagonale coördinatiepatroon van armen en benen is het meest efficiënte kruippatroon.
* **12 maanden:** De 'beregang' kan voorkomen.
> **Tip:** Sommige kinderen slaan het kruipen over of houden van bepaalde fasen (zoals tijgeren) kan leiden tot minder goede kruipvaardigheden. Billenschuivers ontwikkelen vaak een eigen motorische strategie. Buikslapen kan de kruipontwikkeling versnellen, terwijl een loopstoeltje dit proces kan vertragen.
#### 3.3.3 Zithouding
De ontwikkeling van de zithouding is een directe weerspiegeling van toenemende rompstabiliteit.
* **Pasgeborene:** Er is sprake van 'head lag' en minimale balancering; externe ondersteuning is noodzakelijk. De rug is rond.
* **1 maand:** Het hoofd wordt iets opgeheven.
* **3 maanden:** Hoofdbalans is aanwezig, de baby kan gesteund zitten en begint houdingsregulatie.
* **4-5 maanden:** De rompbalans verbetert aanzienlijk.
* **6-7 maanden:** De baby steunt op de handen met gespreide benen en kan steun vinden in de bekkenregio.
* **8-9 maanden:** Zelfstandig zitten is mogelijk.
* **10-12 maanden:** Stabiliteit in zit verbetert verder.
* **18 maanden:** De zithouding is geïntegreerd, inclusief de hurkhouding.
#### 3.3.4 Ventrale suspensie
Ventrale suspensie, waarbij het kind horizontaal wordt gehouden met de buik naar beneden, is een belangrijke testpositie om de romp- en nekspieren te evalueren.
* **Bij geboorte:** De Tonische Labyrintreflex (TLR) kan de extensie van romp, armen en benen beïnvloeden wanneer het hoofd naar achteren wordt gebracht, en flexie wanneer het hoofd naar voren wordt gebracht.
* **2 maanden:** Het kind begint het hoofd te corrigeren ten opzichte van de romp.
* **Eind 1e jaar:** De labyrintoprichtingsreflex is volledig ontwikkeld, waardoor het hoofd zich corrigeert ten opzichte van de romp, zelfs bij snelle bewegingen. In buikligging zal de baby het hoofd optillen en het lichaam proberen te stabiliseren.
#### 3.3.5 Staan en lopen
De ontwikkeling van staan en lopen is het sluitstuk van de rompstabiliteit en hoofdhouding, en vereist een geïntegreerde werking van het gehele lichaam.
* **Pasgeborene:** Reflexen domineren, ondersteuning is nodig.
* **3 maanden:** Hoofdbalans is aanwezig en reflexen verdwijnen geleidelijk.
* **5 maanden:** De baby trappelt met de benen, zakt door heupen en knieën.
* **6-7 maanden:** Belasting van de benen neemt toe. Optrekken tot staan met steun wordt mogelijk.
* **8 maanden:** Een 'zwevende loophouding' is zichtbaar wanneer het kind zich optrekt.
* **10 maanden:** Het kind kan gaan staan met een brede voetbasis, de rug recht houden, en zich weer laten zakken naar zit. Zijwaarts rondlopen in een box wordt geoefend.
* **10-15 maanden:** De ontwikkeling van staan en lopen vindt plaats. Het lichaam wordt een verticaal object. Houdingsregulatiemechanismen ontwikkelen zich. De basis wordt vergroot door de voeten verder uit elkaar te plaatsen. Staan wordt een oefening in evenwicht.
* **15 maanden:** Integratie en variatie in staan en lopen treden op. Stappen worden groter, de loopbasis versmalt. De voetafwikkeling verbetert. Bilaterale coördinatie is aanwezig, waarbij beide lichaamshelften gecoördineerd bewegen.
### 3.4 Houdingsmechanismen en houdingsreacties
Houdingsmechanismen en -reacties zijn essentiële adaptieve reacties die het lichaam in staat stellen een stabiele houding te handhaven tegen de zwaartekracht in.
* **Oprichtingsreacties:** Dit zijn reacties die het lichaam helpen om zich op te richten en in een verticale positie te stabiliseren. De ontwikkeling van hoofdbalans is de eerste stap hierin.
* **Evenwichtsreacties:** Dit zijn reflexmatige aanpassingen van de spiertonus in romp en ledematen om het lichaam in balans te houden bij veranderende zwaartekracht of onverwachte bewegingen. Ze manifesteren zich in verschillende houdingen, zoals zittend, staand en lopend.
* **Oog-hand-coördinatie:** Hoewel niet direct een rompstabiliteitsmechanisme, is oog-hand-coördinatie nauw verbonden met de ontwikkeling van doelgerichte motoriek en de integratie van hoofd- en rompcontrole.
### 3.5 Primitieve reflexen en hun integratie
Primitieve reflexen zijn onwillekeurige reacties die aanwezig zijn bij pasgeborenen en geleidelijk aan moeten integreren om plaats te maken voor bewuste, doelgerichte motorische controle.
* **Competenties voor overleving bij geboorte:** Zoals de zoekreflex en de zuig/slikreflex.
* **Competenties voor ontwikkeling na geboorte:** Zoals de grijpreflex, ATNR, en Moro-reflex.
* **Restgroep:** Bijvoorbeeld de Galantreflex.
**Belang van integratie:** Persisteren van primitieve reflexen kan leiden tot problemen met de zithouding, spraak, oog-hand-coördinatie en algemene motorische ontwikkeling. Asymmetrie in reflexen kan duiden op parese.
* **Moro-reflex:** Een schrikreactie die verdwijnt rond 4-6 maanden. Persisteren kan problemen geven met de zithouding en spraak.
* **Grijpreflex (hand):** Verdunt vanaf 2-3 maanden en verdwijnt op 4-6 maanden.
* **Grijpreflex (voet):** Verdunt vanaf 8 maanden en verdwijnt op 10-18 maanden.
* **ATNR (Asymmetrische Tonische Nekreflex):** Moet verdwijnen rond 5-6 maanden. Persisteren beïnvloedt oog-hand-coördinatie.
* **Parachutereflex:** Ontwikkelt zich vanaf 5 maanden en is cruciaal voor bescherming bij valbewegingen (extensie van ledematen).
* **Labyrintoprichtingsreflex (hoofd):** Ontwikkelt zich vanaf 2 maanden en is volledig aanwezig aan het einde van het eerste levensjaar, essentieel voor hoofdbalans.
* **Tonische Labyrintreflex (TLR):** Aanwezig vanaf geboorte tot eind 1e jaar. De invloed ervan vermindert naarmate de reflexen integreren.
* **Galantreflex (wervelkolomreflex):** Aanwezig van geboorte tot 3 maanden.
* **STNR (Symmetrische Tonische Nekreflex):** Aanwezig vanaf de 2e maand tot het kruipen. Persisteren kan de kruipontwikkeling en zitbalans beïnvloeden.
De integratie van deze reflexen is een continue proces dat de basis legt voor de verdere ontwikkeling van hoofdhouding en rompstabiliteit.
---
# Ontwikkeling van zitten, staan en lopen
Deze sectie beschrijft de belangrijkste mijlpalen in de motorische ontwikkeling van het kind met betrekking tot het aannemen van een zithouding, het optrekken tot staan en de eerste loopbewegingen, inclusief de bijbehorende aanpassingen in houdingsregulatie en evenwicht.
### 4.1 De overgang van reflexmatig naar bewust gedrag
De motorische ontwikkeling bij pasgeborenen wordt sterk beïnvloed door primitieve reflexen, die onwillekeurige reacties op prikkels zijn. Deze reflexen zijn essentieel voor overleving en ontwikkeling, maar moeten geleidelijk geïntegreerd worden om plaats te maken voor bewust motorisch gedrag onder corticaal bestuur. Het persisteren van primitieve reflexen kan duiden op problemen in het centrale zenuwstelsel en kan de normale ontwikkeling van zithouding, spreken en coördinatie belemmeren. Voorbeelden van primitieve reflexen zijn de zoekreflex, zuig-/slikreflex, grijpreflex, Moro-reflex, de asymmetrische tonische nekreflex (ATNR), de tonische labyrintreflex (TLR), de labyrintoprichtingsreflex en de Galantreflex.
#### 4.1.1 Belangrijke primitieve reflexen en hun ontwikkeling
* **Moro-reflex**: Een schrikreactie die optreedt bij hevige prikkeling of het wegvallen van de onderlaag. Kenmerkend is een initiële extensie en abductie van de armen, gevolgd door flexie en adductie. Deze reflex is aanwezig vanaf de geboorte, neemt toe na de geboorte en verdwijnt meestal rond 4 tot 6 maanden.
* **Grijpreflex (hand en voet)**: De hand grijpt bij stimulatie van de palm, terwijl de voet grijpt bij stimulatie van de voetzool. De handgrijpreflex neemt af vanaf 2-3 maanden en verdwijnt rond 4-6 maanden. De voetgrijpreflex neemt af vanaf 8 maanden en verdwijnt tussen 10 en 18 maanden.
* **Asymmetrische tonische nekreflex (ATNR)**: Ook wel de "schermershouding" genoemd. Wanneer het hoofd naar één zijde wordt gedraaid, strekken de ledematen aan de aangezichtszijde en flexen de ledematen aan de achterzijde. Deze reflex is aanwezig vanaf de geboorte en verdwijnt rond 5-6 maanden. Persisteren kan leiden tot problemen met oog-handcoördinatie.
* **Tonische Labyrintreflex (TLR)**: Beïnvloedt de spiertonus afhankelijk van de hoofdpositie ten opzichte van de zwaartekracht. Bij het naar achteren brengen van het hoofd treedt extensie op van romp, armen en benen; bij het naar voren brengen flexie. Deze reflex is aanwezig vanaf 2 maanden en verdwijnt rond het einde van het eerste levensjaar.
* **Labyrintoprichtingsreflex**: Bij buikligging of ventral suspension corrigeert het hoofd zich ten opzichte van de romp om 90 graden ten opzichte van de onderlaag te blijven. Deze reflex ontwikkelt zich vanaf 2 maanden en is aanwezig tot het einde van het eerste levensjaar.
* **Galantreflex**: Prikkeling paravertebraal leidt tot een boogvormige flexie van de wervelkolom naar de kant van de prikkel. Deze reflex is aanwezig van de geboorte tot ongeveer 3 maanden.
* **Symmetrische tonische nekreflex (STNR)**: Flexie van het hoofd leidt tot flexie van de ellebogen en extensie van de benen; extensie van het hoofd leidt tot extensie van de ellebogen en flexie van de benen. Deze reflex ontwikkelt zich vanaf de tweede maand tot het moment van kruipen. Persisteren kan de kruipontwikkeling en zitbalans beïnvloeden.
* **Parachutereflex**: Een beschermende reactie op plotselinge houdingsveranderingen of valbewegingen, waarbij de ledematen worden gestrekt ter bescherming. Deze reflex ontwikkelt zich rond 5 maanden (neerwaartse beweging), 7 maanden (zijwaartse beweging), 8 maanden (voorwaartse beweging) en 10 maanden (achterwaartse beweging).
> **Tip:** Begrip van de timing en integratie van primitieve reflexen is cruciaal voor het diagnosticeren van neurologische ontwikkelingsachterstanden.
### 4.2 Grote motorische ontwikkeling: mijlpalen en principes
De postnatale periode kenmerkt zich door een snelle aanpassing aan de extra-uteriene omgeving, inclusief de zwaartekracht en nieuwe sensorische prikkels. De grote motorische ontwikkeling volgt algemene principes:
* **Cefalo-caudale ontwikkeling**: Ontwikkeling verloopt van hoofd naar staart.
* **Proximale-distale ontwikkeling**: Ontwikkeling verloopt van dichtbij het centrum naar de extremiteiten.
* **Principe van massabeweging naar differentiatie**: Bewegingen worden eerst grof en ongedifferentieerd, en evolueren naar fijner en doelgerichter.
* **Ontwikkeling van spiertonus**: Van flexie naar extensie en een verbeterde balans tussen flexie en extensie.
* **Ontwikkeling van houdingsmechanismen**: Oprichtreacties en evenwichtsreacties zijn essentieel voor stabiele houdingen.
#### 4.2.1 Ontwikkeling van hoofdbalans en rompcontrole
De controle over het hoofd en de romp is een fundamentele voorwaarde voor verdere motorische ontwikkeling.
* **Pasgeborene**: Geen hoofdcontrole (hoofdlag), volledig externe ondersteuning is nodig. Hoge spiertonus in flexie.
* **4-6 weken**: Integratie van labyrintreflexen maakt beperkte hoofdbalans mogelijk. Het hoofd wordt kort in de middellijn gehouden in rugligging.
* **3-4 maanden**: Stabiele hoofdbalans ontwikkelt zich. In buikligging wordt het hoofd 45 graden opgeheven. Begint met handspel en doelgerichte motoriek. De benen gaan van flexie naar extensie.
* **5-6 maanden**: In buikligging kan het hoofd 90 graden worden opgeheven en langer in de lucht worden gehouden met steun op de ellebogen. De romp komt los van de onderlaag. In rugligging is er stabiele rompbalans zonder steun, met opgetrokken benen.
* **7-8 maanden**: Verbeterde rompstabiliteit, met name de schouderstabiliteit. Kinderen kunnen over de middellijn grijpen.
#### 4.2.2 Kruipontwikkeling
Kruipen is een belangrijke fase voor de ontwikkeling van coördinatie en mobiliteit.
* **Pasgeborene**: Bauer reflex, een neonatale kruipbeweging, kan aanwezig zijn.
* **1 maand**: Afname van de flexiehouding, met een bekken dat meer in extensie komt en één gestrekt been met onderarmsteun.
* **2 maanden**: Hoofd wordt 45 graden losgehouden.
* **4-5 maanden**: Hoofd wordt 90 graden en langer in tijd losgehouden in buikligging, met symmetrische elleboogsteun. Benen zijn ontspannen en gestrekt.
* **5-6 maanden**: Steun op ellebogen met hoofd en bovenlichaam los van de onderlaag. Ontwikkeling van een zwempatroon bij grijpen.
* **6 maanden**: Begin van kruipontwikkeling; het kind wil zich vooruitbewegen maar kan dit nog niet efficiënt. Buikschuiven of "pivoting" rond de navel-as.
* **8-9 maanden**: Tijgersluipgang; buik op de onderlaag met trekbewegingen van de armen en duwbewegingen van de benen.
* **10 maanden**: Kruipen op handen en knieën met de buik vrij. Dit is een efficiënter patroon met diagonale coördinatie.
* **12 maanden**: Beregang (ook wel "bear crawl" genoemd).
> **Let op:** Het gebruik van loopstoeltjes kan de kruipontwikkeling vertragen. Het overslaan van kruipfasen, zoals tijgeren, kan leiden tot minder goed ontwikkelde kruipvaardigheden. Sommige kinderen slaan kruipen over en worden billenschuivers.
#### 4.2.3 Ontwikkeling van de zithouding
De ontwikkeling van de zithouding is een progressieve verwerving van balans en ondersteuning.
* **Pasgeborene**: Geen zitbalans, volledig afhankelijk van externe ondersteuning. Ronde rug, hoofd in lag.
* **1 maand**: Hoofd wordt iets opgeheven, nog steeds met een ronde rug.
* **3 maanden**: Beginnende hoofdbalans, gesteunde zit met enige rompsteun.
* **4-5 maanden**: Rompbalans verbetert significant.
* **6-7 maanden**: Stabiliteit ter hoogte van het bekken, steun op handen, benen gespreid.
* **8-9 maanden**: Zelfstandig zitten wordt mogelijk.
* **10-12 maanden**: Zitsabiliteit neemt verder toe.
* **18 maanden**: Geïntegreerde zithouding, inclusief de hurkhouding.
#### 4.2.4 Ontwikkeling van staan en lopen
Het optrekken tot staan en de eerste loopbewegingen vereisen complexe aanpassingen in houdingsregulatie en balans.
* **Pasgeborene**: Gebruik van reflexen; bij verticale ondersteuning treedt een soort "staan" op met onderliggende reflexmatige bewegingen.
* **3 maanden**: Hoofdbalans is aanwezig, primitieve reflexen beginnen te verdwijnen.
* **5 maanden**: Benen vertonen trappelbewegingen, met doorzakken in heupen en knieën.
* **6-7 maanden**: Belasten van de benen neemt toe. Optrekken tot staan met steun wordt mogelijk.
* **8 maanden**: "Zwevende loophouding" treedt op.
* **10 maanden**: Kind kan zelfstandig gaan staan, met een brede basis en rechte rug. Kan zichzelf weer laten zakken naar zithouding. Zijwaarts rondlopen in een box wordt geoefend.
* **10-15 maanden**: Ontwikkeling van staan en lopen. Het kind is een verticaal object met een relatief geringe hoogte en smalle basis. Houdingsregulatiemechanismen ontwikkelen zich. De basis wordt vergroot door de voeten uit elkaar te plaatsen. Staan is balans. De eerste stappen worden gezet met een brede gang, rechte rug en afwikkeling van de voet.
* **15 maanden**: Integratie en variatie in staan, stappen en lopen. Grotere stappen, minder brede gang.
> **Tip:** De ontwikkeling van de grote motoriek, inclusief zitten, staan en lopen, is een interactie tussen neuromotorische rijping, spierkracht en de invloed van de omgeving. Variatie in de ontwikkeling is normaal.
### 4.3 Houdingsregulatie en evenwichtsreacties
Houdingsregulatie en evenwichtsreacties zijn cruciaal voor stabiele en efficiënte bewegingen.
* **Oprichtreacties**: Reacties die het lichaam in een opgerichte houding helpen te handhaven.
* **Evenwichtsreacties**: Reacties die optreden bij verstoring van het evenwicht, om een val te voorkomen. Deze reacties omvatten aanpassingen van de romp, de ledematen en de hoofdpositie.
* **Bilaterale coördinatie**: Het gecoördineerd bewegen van beide zijden van het lichaam. Dit is essentieel voor complexere bewegingen zoals kruipen en lopen.
* **Homologe bewegingen**: Gelijkzijdige bewegingen van beide ledematen (bv. beide armen tegelijk heffen).
* **Homolaterale bewegingen**: Bewegingen aan dezelfde kant van het lichaam (bv. rechterarm en rechterbeen bewegen).
* **Gekruiste coördinatie**: Gecoördineerde bewegingen van tegenovergestelde ledematen (bv. rechterarm met linkerbeen), essentieel voor efficiënt kruipen en lopen.
### 4.4 Verdere motorische ontwikkeling: springen en voortbeweging
* **Springen**: De ontwikkeling van springen begint met het loskomen van de ondergrond en eindigt met gecontroleerd landen.
* **2-2,5 jaar**: Landen op de platte voet.
* **2,5-3 jaar**: Springen van een stoepje met voeten uit elkaar landen.
* **3-4 jaar**: Meerdere sprongen achter elkaar, landen met voeten bij elkaar. Mogelijkheid tot touwtjespringen.
* **4 jaar**: Betrekken van armen en benen bij het springen (homologe sprong).
* **Voortbewegingsvaardigheden**: Naarmate de motorische controle en het evenwicht verbeteren, ontwikkelen kinderen vaardigheden zoals vangen, werpen, fietsen en zwemmen.
> **Belangrijk:** De ontwikkeling van evenwicht is een continu proces dat de basis vormt voor alle verdere grove motorische vaardigheden, van lopen tot complexe sportactiviteiten.
---
# Ontwikkeling van springen en evenwicht
Hier is een gedetailleerde studiehandleiding over de ontwikkeling van springen en evenwicht, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 5. Ontwikkeling van springen en evenwicht
De ontwikkeling van springen en evenwicht beschrijft de progressie van motorische vaardigheden, beginnend bij elementaire bewegingen zoals landen, en evoluerend naar complexere sprongen, terwijl tegelijkertijd evenwicht en voortbewegingsvaardigheden verfijnen.
### 5.1 Primitieve reflexen en hun integratie
Primitieve reflexen zijn onmiddellijke, onwillekeurige reacties op prikkels. Een goede aanwezigheid en latere integratie van deze reflexen duiden op een goed functioneren van het centraal zenuwstelsel. Ze zijn cruciaal voor het ontwikkelen van bewust motorisch gedrag en worden later gestuurd door corticale functies.
* **Belang van reflexen:**
* Bepalen van de zwangerschapsduur.
* Identificeren van overprikkeling of apathie.
* Diagnostiek bij afwijkende reflexpatronen.
* **Pathologische kenmerken van reflexen:**
* Aanhoudende aanwezigheid na de normale integratieperiode.
* Vertraagde of afwezige reacties.
* **Indeling van reflexen:**
* **Competenties voor overleving bij geboorte:** Zoekreflex, zuig-/slikreflex.
* **Competenties voor ontwikkeling na geboorte:** Grijpreflex, asymmetrische tonische nekreflex (ATNR).
* **Restgroep:** Galantreflex.
* **Specifieke primitieve reflexen:**
* **Moro-reflex:**
* **Testpositie:** Rugligging of halfzittend.
* **Prikkel:** Hevige prikkel of wegvallen van de onderlaag.
* **Reactie:** Fase 1: extensie en abductie van de armen, supinatie van de onderarmen, extensie van de vingers, mond open. Fase 2: flexie en adductie van de ledematen, mond gesloten.
* **Ontwikkeling:** Aanwezig bij geboorte, toename direct na geboorte, verdwijnt rond 4-6 maanden.
* **Persisteren:** Kan wijzen op problemen met zithouding en spraak. Asymmetrie kan duiden op parese.
* **Grijpreflex (hand):**
* **Testpositie:** Rugligging.
* **Prikkel:** Vinger of voorwerp tegen de ulnaire zijde van de handpalm.
* **Reactie:** Vingers sluiten zich en laten niet meer los (tractie versterkt de reflex), duurt zolang de prikkel aanwezig blijft.
* **Ontwikkeling:** Aanwezig vanaf geboorte, neemt af vanaf 2-3 maanden, verdwijnt op 4-6 maanden.
* **Grijpreflex (voet):**
* **Testpositie:** Rugligging.
* **Prikkel:** Aanraken van de voetzool met de duim aan de teenkant.
* **Reactie:** Tenen sluiten zich/grijpen, spreiden bij loslaten.
* **Ontwikkeling:** Aanwezig vanaf geboorte, neemt af vanaf 8 maanden, verdwijnt op 10-18 maanden.
* **Asymmetrische Tonische Nekreflex (ATNR):**
* **Testpositie:** Rugligging.
* **Prikkel:** Hoofd wordt gedraaid naar één zijde zonder flexie.
* **Reactie:** Flexie van de ledematen aan de achterkant van het hoofd, extensie van de ledematen aan de aangezichtszijde. "Schermershouding".
* **Ontwikkeling:** Aanwezig vanaf geboorte tot 5-6 maanden.
* **Persisteren:** Kan interfereren met oog-handcoördinatie.
* **Parachutereflex:**
* **Prikkel:** Valbeweging of plotse houdingsverandering van de romp.
* **Reactie:** Extensie van de ledematen ter bescherming.
* **Ontwikkeling:** Verschijnt rond 5 maanden (neerwaartse beweging), rond 7 maanden (zijwaartse beweging), rond 8 maanden (voorwaartse beweging), rond 10 maanden (achterwaartse beweging). Blijft levenslang aanwezig.
* **Labyrintoprichtingsreflex (hoofd):**
* **Testpositie en Prikkel:** Buikligging of ventrale suspensie.
* **Reactie:** Het hoofd corrigeert zich ten opzichte van de romp om 90° ten opzichte van de onderlaag te komen.
* **Ontwikkeling:** Vanaf 2 maanden tot eind van het eerste levensjaar.
* **Tonische Labyrintreflex (TLR):**
* **Testpositie en Prikkel:** Hoofd naar voren of naar achteren brengen op de middellijn in rug- of buikligging.
* **Reactie:** Bij hoofdtoepositie naar achteren: extensie van romp, armen en benen. Bij hoofdtoepositie naar voren: flexie van romp, armen en benen.
* **Ontwikkeling:** Vanaf 2 maanden tot eind van het eerste levensjaar.
* **Galantreflex (wervelkolomreflex):**
* **Testpositie:** Ventrale suspensie.
* **Prikkel:** Prikkeling van de huid paravertebraal van thoracaal naar sacraal.
* **Reactie:** Boogvormige flexie van de wervelkolom in de richting van de prikkel.
* **Ontwikkeling:** Van geboorte tot 3 maanden.
* **Symmetrische Tonische Nekreflex (STNR):**
* **Testpositie:** Rugligging.
* **Prikkel:** Hoofd in flexie of extensie brengen.
* **Reactie:** Flexie in de ellebogen en extensie van de onderste ledematen, of extensie van de onderste ledematen en flexie van de bovenste ledematen.
* **Ontwikkeling:** Van de 2e maand tot het kruipstadium.
* **Persisteren:** Kan problemen veroorzaken bij kruipontwikkeling en zitbalans.
### 5.2 Grote motorische ontwikkeling postnataal
Na de geboorte wordt de baby geconfronteerd met de extra-uteriene wereld, wat een aanpassingsperiode vereist op het gebied van voeding, ademhaling en beweging. De initiële motorische patronen lijken op die in de intra-uteriene fase, met een neiging tot flexie en een gebrek aan hoofdcontrole door het zware hoofd en onvoldoende spierkracht. De ontwikkeling volgt algemene principes: globaal naar fijn, massabewegingen naar differentiatie, symmetrie naar functionele asymmetrie, en instabiel naar stabiel.
* **Ontwikkelingsprincipes:**
* **Cefalo-caudale ontwikkeling:** Van hoofd naar staart.
* **Proximo-distale ontwikkeling:** Van dichtbij de romp naar de extremiteiten.
* **Globaal naar differentiatie:** Brede, ongecoördineerde bewegingen ontwikkelen zich tot fijnere, specifiekere bewegingen.
* **Symmetrie naar lateralisatie/dominantie:** Van bilaterale bewegingen naar lateralisatie en uiteindelijk dominantie van één lichaamshelft.
* **Flexie naar extensie:** De initiële flexiehouding maakt plaats voor toenemende extensie.
* **Reflectoir naar psychomotoriek:** Primitieve reflexen worden geïntegreerd en vervangen door bewuste motorische controle.
* **Ontwikkeling van de grote motoriek per houding:**
* **Rugligging:**
* **Pasgeborene:** Voorkeur voor één zijde (mogelijk genetisch bepaald), ATNR en Moro-reflexen aanwezig, hoofd nog niet in de middellijn. Flexie met hypertonie in armen en benen.
* **2-3 maanden:** Hoofd in de middellijn, volgt voorwerpen met hoofd en ogen. Flexie neemt af.
* **3-4 maanden:** Stabiele hoofdbalans in ontwikkeling. Begin van fijne motoriek (handjes bekijken). ATNR neemt af. Benen gaan van flexie naar extensie.
* **4 maanden:** Lendenlordose ontwikkelt zich, bekken kan gekanteld worden. Knieën bereiken handbereik. Kan op de zij rollen.
* **5 maanden:** Stabiele rugligging zonder armsteun, benen opgetrokken. Trappelbewegingen. Reikbewegingen met armen en handen. Kan rollen van rug naar buik.
* **6 maanden:** Variatie in bewegingen hoofd en benen.
* **7-8 maanden:** Grijpen over de middellijn. Stabiliteit in de schouders. Soepele rompmotoriek.
* **Buikligging (kruipontwikkeling):**
* **Pasgeborene:** Bauer reflex (neonatale kruipbeweging). Hoofdbalans afwezig, hoofd minimaal en kort opheffen. Sterke flexie.
* **1 maand:** Afname van flexiehouding. Bekken 1 heup gestrekt, onderarm als steunpunt.
* **2 maanden:** Hoofd 45° los, afname van Bauerreflex.
* **3-4 maanden:** Hoofd 90° los, langer in tijd. Symmetrische elleboogsteun. Benen ontspannen, symmetrisch gestrekt in de heupen.
* **5-6 maanden:** Steun op ellebogen, hoofd en bovenlichaam komen los. Zwempatroon.
* **6 maanden:** Begin van kruipontwikkeling. Kind wil zich vooruitbewegen maar kan dit nog niet volledig. Buikschuiven of "pivoting" rond de navel-as.
* **8-9 maanden:** Tijgersluipgang (buik op onderlaag, trekken met armen, duwen met benen).
* **10 maanden:** Kruipen op handen en knieën met de buik vrij. Dit is het meest efficiënte patroon met diagonale coördinatie van armen en benen.
* **12 maanden:** Beregang.
* **Invloed van hulpmiddelen op kruipontwikkeling:**
* **Tip:** Buikslapen kan de kruipontwikkeling versnellen.
* **Tip:** Loopstoeltjes kunnen de kruipontwikkeling vertragen doordat belangrijke tussenfasen worden overgeslagen.
* **Tip:** Het overslaan van bepaalde kruipfasen (zoals tijgeren) kan leiden tot minder efficiënt kruipgedrag. Sommige kinderen kruipen nooit en ontwikkelen zich via billenschuiven.
* **Zithouding:**
* **Pasgeborene:** "Head lag" (hoofd valt naar achteren bij optrekken) en minimaal balanceren. Volledige externe ondersteuning is nodig.
* **1 maand:** Ronde rug, hoofd iets opgeheven.
* **3 maanden:** Hoofdbalans, gesteunde zit, houdingsregulatie begint.
* **4-5 maanden:** Rompbalans neemt sterk toe.
* **6-7 maanden:** Steun op de bekkengordel, steunt op handen (driehoeksvorm), benen gespreid.
* **8-9 maanden:** Zelfstandig zitten.
* **10-12 maanden:** Stabiliteit neemt sterk toe.
* **18 maanden:** Geïntegreerde zithouding, ontwikkeling van hurkhouding.
* **Staan en lopen:**
* **Pasgeborene:** Reflexmatige bewegingen (bv. stepping reflex), verticale ondersteuning.
* **3 maanden:** Hoofdbalans, verdwijnen van reflexen.
* **5 maanden:** Trappelen met onderste ledematen, zakt door heupen en knieën.
* **6-7 maanden:** Belasten van de benen neemt toe, optrekken tot staan met steun.
* **8 maanden:** "Zwevende" loophouding (staand met steun, kan benen bewegen).
* **10 maanden:** Gaat staan, voeten op brede basis, rug recht. Kan zich laten zakken naar zithouding. Zijwaarts rondlopen langs meubels (box).
* **10-15 maanden:** Ontwikkeling van staan en lopen. Lichaam wordt een verticaal object, relatief geringe hoogte, smalle basis. Ontwikkeling van houdingsregulatiemechanismen en een spierkorset. Basis wordt vergroot door voeten verder uit elkaar te plaatsen. Staan vereist evenwicht.
* **15 maanden:** Integratie en variatie in staan en lopen. Grotere stappen, minder brede stand, betere afwikkeling van de voet.
### 5.3 Ontwikkeling van springen
Springen is een complexe motorische vaardigheid die begint met het loskomen van de ondergrond (overwinnen van de zwaartekracht) en eindigt met een gecontroleerde landing met behoud van evenwicht.
* **Ontwikkelingsfasen van springen:**
* **2 - 2,5 jaar:** Landt op de vlakke voet na een sprong.
* **2,5 - 3 jaar:** Springt van een stoepje, landt met voeten uit elkaar.
* **3 - 4 jaar:** Kan meerdere sprongen na elkaar maken en landen met de voeten bij elkaar. Geschikt voor activiteiten zoals touwtjespringen.
* **Betrokkenheid van ledematen:**
* **Homoloog springen:** Armen en benen bewegen gelijktijdig (vanaf 4 jaar).
* **Homolateraal springen:** Armen en benen bewegen aan dezelfde zijde van het lichaam tegelijkertijd (gecruiste coördinatie is geavanceerder).
### 5.4 Evenwicht en voortbewegingsvaardigheden
De verdere ontwikkeling van het kind omvat een verfijning van evenwichtsmechanismen en de ontwikkeling van geavanceerdere voortbewegingsvaardigheden.
* **Evenwicht:** Het kind ontwikkelt doorlopend betere evenwichtscontrole, wat essentieel is voor alle motorische activiteiten, van staan en lopen tot springen en fietsen.
* **Voortbewegingsvaardigheden:** Naarmate de motorische controle toeneemt, ontwikkelt het kind vaardigheden zoals:
* Vangen en werpen.
* Fietsen.
* Zwemmen.
* **Bilaterale coördinatie:** Dit is het gecoördineerd bewegen van beide lichaamshelften samen. Het houdt in dat beide zijden van het lichaam op een gecoördineerde manier samenwerken. Dit is essentieel voor veel complexe motorische taken.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Primitieve reflexen | Onmiddellijke, onwillekeurige reacties op een prikkel die kenmerkend zijn voor de vroege ontwikkeling en normaal gesproken integreren in meer bewuste motorische functies. |
| Reflexintegratie | Het proces waarbij primitieve reflexen geleidelijk worden onderdrukt en vervangen door meer gecontroleerde, doelgerichte bewegingen, essentieel voor normale neurologische ontwikkeling. |
| Persisteren | Het aanhouden van primitieve reflexen voorbij de typische leeftijd waarop ze zouden moeten verdwijnen, wat kan wijzen op neurologische problemen. |
| Moro reflex | Een schrikreactie waarbij de baby bij een hevige prikkel of het wegvallen van ondersteuning de armen en benen spreidt en daarna weer samentrekt. |
| Grijpreflex | Een onwillekeurige samentrekking van de vingers of tenen wanneer de handpalm of voetzool wordt aangeraakt, wat duidt op een overblijfsel van prehensiele reflexen. |
| ATNR (Asymmetrische tonische nekreflex) | Een reflex waarbij de armen en benen aan de aangezichtszijde zich strekken en aan de achterzijde buigen wanneer het hoofd naar één kant wordt gedraaid. |
| Parachutereflex | Een beschermende reactie waarbij de ledematen zich strekken ter bescherming bij een plotselinge verandering in de houding van de romp, zoals bij een valbeweging. |
| Labyrintoprichtingsreflex | Het vermogen van het hoofd om zich te corrigeren ten opzichte van de romp om het horizontale vlak te behouden, gebaseerd op input van de evenwichtsorganen in het binnenoor. |
| Tonische Labyrintreflex (TLR) | Een reflex die de spiertonus van het lichaam beïnvloedt op basis van de positie van het hoofd; extensie bij hoofdexentie en flexie bij hoofdflexie. |
| Galantreflex | Een reflex waarbij de wervelkolom naar de zijkant buigt wanneer de huid langs de wervelkolom wordt gestreken, wat belangrijk is voor de voortbeweging tijdens de geboorte. |
| STNR (Symmetrische tonische nekreflex) | Een reflex die de armen en benen beïnvloedt op basis van de nekpositie; flexie van de nek leidt tot flexie van de armen en extensie van de benen, en vice versa. |
| Motorische ontwikkeling | Het proces van verandering in motorisch gedrag gedurende het leven, van eenvoudige reflexen tot complexe vaardigheden. |
| Mijlpalen | Belangrijke leeftijdsgebonden prestaties in de motorische ontwikkeling die wijzen op de voortgang van een kind. |
| Symmetrie | De mate waarin de linker- en rechterkant van het lichaam zich op een vergelijkbare manier ontwikkelen en bewegen, een belangrijk principe in de motorische ontwikkeling. |
| Lateralisatie / Dominantie | Het proces waarbij één lichaamshelft of lichaamsdeel functioneel dominanter wordt dan de andere, wat leidt tot voorkeurshandigheid. |
| Massabewegingen | Ongedifferentieerde, grove bewegingen die kenmerkend zijn voor de vroege motorische ontwikkeling, die later evolueren naar meer specifieke bewegingen. |
| Differentiatie | Het proces waarbij grote, grove bewegingen worden opgesplitst in kleinere, fijnere en meer gecontroleerde bewegingen. |
| Snelheid | De mate waarin een kind zich kan verplaatsen of een beweging kan uitvoeren in een bepaalde tijd. |
| Flexie-extensieontwikkeling | De ontwikkeling van het vermogen om de ledematen en de romp te buigen (flexie) en te strekken (extensie). |
| Houdingsmechanismen | De neurologische systemen die zorgen voor het handhaven van de lichaamshouding tegen de zwaartekracht in. |
| Houdingsreacties | Automatische aanpassingen van het lichaam om de balans te bewaren tijdens beweging of bij verstoring van de stabiliteit. |
| Oprichtreacties | Reacties die het kind in staat stellen om rechtop te komen, zoals het optrekken tot staan of het handhaven van de romp in een verticale positie. |
| Evenwichtsreacties | Reacties die het lichaam helpen de balans te bewaren en te herstellen tijdens bewegingen of wanneer de stabiliteit wordt bedreigd. |
| Hoofdbalans | Het vermogen om het hoofd stabiel te houden en te bewegen in relatie tot het lichaam, een vroege mijlpaal in de motorische ontwikkeling. |
| Oog-hand-coördinatie | Het vermogen om visuele informatie te gebruiken om handbewegingen te sturen, essentieel voor taken zoals grijpen en manipuleren. |
| Cefalo-caudale ontwikkeling | Het principe dat de ontwikkeling zich van "hoofd tot staart" voortzet, waarbij de controle over het hoofd en de nek zich eerder ontwikkelt dan die over de romp en de ledematen. |
| Neuro/sensomotoriek | Het samenspel tussen het zenuwstelsel en de spieren om beweging te veroorzaken en te controleren, met nadruk op de sensorische feedback die beweging stuurt. |
| Psychomotoriek | De interactie tussen psychologische processen en motorisch gedrag, waarbij mentale processen zoals aandacht en intentie de motorische uitvoering beïnvloeden. |
| Bewegingsapparaat | Het systeem van botten, spieren en gewrichten dat beweging mogelijk maakt. |
| Flexie-extensieontwikkeling | De ontwikkeling van het vermogen om ledematen en romp te buigen (flexie) en te strekken (extensie). |
| Houdingsmechanismen | Neurologische systemen die zorgen voor stabiliteit en lichaamshouding tegen de zwaartekracht in. |
| Houdingsreacties | Automatische aanpassingen van het lichaam om balans te behouden bij beweging of verstoring. |
| Oprichtreacties | Reacties die het kind in staat stellen rechtop te komen, zoals het optrekken tot staan. |
| Evenwichtsreacties | Reacties die helpen de balans te bewaren en te herstellen. |
| Hoofdbalans | Het vermogen om het hoofd stabiel te houden, cruciaal voor latere motorische ontwikkeling. |
| Oog-hand-coördinatie | De gecoördineerde werking van visuele waarneming en handbewegingen. |
| Cefalo-caudale ontwikkeling | Ontwikkelingsprincipe waarbij controle zich van hoofd naar staart ontwikkelt. |
| Spraakontwikkeling | Het proces van het leren spreken en communiceren door middel van taal. |
| Oprichtingsontwikkeling | De ontwikkeling van het vermogen om de rechtopstaande houding te handhaven. |
| Flexie | Buiging van een gewricht, waardoor de hoek tussen de lichaamsdelen kleiner wordt. |
| Extensie | Strekking van een gewricht, waardoor de hoek tussen de lichaamsdelen groter wordt. |
| Lendenlordose | De natuurlijke holte in de onderrug, die een rol speelt bij houding en beweging. |
| Bekken kantelen | Het voor- of achterover bewegen van het bekken, wat essentieel is voor balans en beweging. |
| Trappelbewegingen | Ritme bewegingen van de benen, vergelijkbaar met trappelen, die voorkomen in rugligging. |
| Armen en handen reikbewegingen | Bewegingen van de armen en handen om objecten te bereiken, een stap naar doelgerichte motoriek. |
| Buikligging | Een houding waarbij het lichaam op de buik rust. |
| Bauer reflex | Een neonatale kruipbeweging waarbij de baby zich kan voortbewegen door armen en benen te bewegen in buikligging. |
| Heup gestrekt | De positie waarbij het heupgewricht volledig gestrekt is. |
| Onderarm als steunpunt | Gebruik van de onderarm om het lichaam te ondersteunen in buikligging. |
| Symmetrische elleboogsteun | Steun op beide ellebogen in buikligging, wat de romp stabiliteit verhoogt. |
| Zwempatroon | Bewegingspatroon waarbij de armen en benen lijken te zwemmen, vaak gezien tijdens de kruipontwikkeling. |
| Buikschuiven / Pivoting | Bewegen door het lichaam te draaien rond de navel als middelpunt, een voorloper van kruipen. |
| Tijgersluipgang | Een vorm van kruipen waarbij het lichaam op de onderlaag blijft en de beweging wordt voortgedreven door de armen en benen. |
| Kruipen op handen en knieën | Het meest efficiënte kruippatroon, waarbij de handen en knieën als steunpunten worden gebruikt. |
| Diagonale coördinatie | Gecoördineerde beweging waarbij de linkerarm en het rechterbeen (en omgekeerd) tegelijkertijd bewegen, kenmerkend voor efficiënt kruipen. |
| Beregang | Een manier van voortbewegen waarbij de baby zich met de billen voortbeweegt, vaak in plaats van kruipen. |
| Billenschuivers | Kinderen die zich voortbewegen door op hun billen te schuiven in plaats van te kruipen. |
| Gesteunde zit | Een zithouding waarbij het kind externe ondersteuning nodig heeft om rechtop te blijven. |
| Rompbalans | Het vermogen om de romp stabiel te houden, essentieel voor zelfstandig zitten. |
| Steun thv bekkengordel | Ondersteuning rond het bekken, die bijdraagt aan stabiliteit in zittende houding. |
| Zelfstandig zitten | Het vermogen om rechtop te zitten zonder externe ondersteuning. |
| Geïntegreerde zithouding | Een zithouding waarin verschillende motorische vaardigheden, zoals balans en rompcontrole, naadloos samenkomen. |
| Hurkhouding | Een houding waarbij het lichaam diep gebogen is, met de knieën naar de borst getrokken. |
| Verticale ondersteuning | Hulp geboden om het kind in een rechtopstaande positie te houden. |
| Belasten | Het vermogen om gewicht op de benen te dragen, een voorbereiding op staan en lopen. |
| Optrekken tot staan | Het proces waarbij een kind zich met de handen optrekt om rechtop te staan. |
| Zwevende loophouding | Een fase in de ontwikkeling van lopen waarbij het kind lijkt te zweven tussen stappen, wat duidt op instabiliteit. |
| Voeten brede basis | Een brede stand van de voeten, die zorgt voor meer stabiliteit bij staan en lopen. |
| Zijdelings rondlopen in box | Het verplaatsen langs de rand van een box of omheining, waarbij het kind steun gebruikt. |
| Staan=evenwicht | De directe relatie tussen het vermogen om te staan en het behouden van het evenwicht. |
| Lichaam is een verticaal object | De perceptie en het gebruik van het lichaam in een rechtopstaande oriëntatie. |
| Basis vergroten door voeten uit elkaar te plaatsen | Een strategie om de stabiliteit te vergroten door de afstand tussen de voeten te vergroten. |
| Houdingsregulatiemechanismen | De neurologische processen die de lichaamshouding aanpassen om balans te handhaven. |
| Spierkorset | De spieren rond de romp die stabiliteit en ondersteuning bieden. |
| Stappen, lopen | Voortbeweging op twee benen. |
| Afwikkelen van de voet | Het proces waarbij de voet contact maakt met de ondergrond tijdens het lopen, van hiel tot teen. |
| Bilaterale coördinatie | Het gecoördineerd bewegen van beide zijden van het lichaam op een gelijktijdige of sequentiële manier. |
| Gecoördineerd bewegen in sprongen | Het vermogen om de benen en armen synchroon te gebruiken bij springbewegingen. |
| Bewegingen aan één zijde onafhankelijk van de andere | Het vermogen om de linker- en rechterkant van het lichaam afzonderlijk te bewegen. |
| Samenwerken van beide zijden van het lichaam | Gecoördineerde actie van de linker- en rechterhelft van het lichaam. |
| Opwaartse sprong | Springen waarbij het lichaam recht omhoog wordt verplaatst. |
| Loskomen van de ondergrond | Het moment waarop de voeten de grond verlaten tijdens het springen. |
| Landen | Het proces van terugkeren naar de grond na een sprong, waarbij balans behouden moet blijven. |
| Vlakke voet | De voet die volledig contact maakt met de grond bij het landen. |
| Voeten uit elkaar landen | Landen met de voeten gespreid, wat zorgt voor meer stabiliteit. |
| Voeten met elkaar landen | Landen met de voeten naast elkaar, wat meer coördinatie vereist. |
| Touwtjespringen | Een springactiviteit waarbij een touwtje wordt gebruikt om overheen te springen. |
| Homoloog springen | Springen waarbij beide benen tegelijkertijd worden gebruikt. |
| Homolateraal springen | Springen waarbij de beweging van de ledematen aan dezelfde kant van het lichaam synchroon verloopt. |
| Gekruist gecoördineerd | Bewegingspatroon waarbij de linkerarm en het rechterbeen (en vice versa) gecoördineerd bewegen. |
| Voortbewegingsvaardigheden | Vaardigheden die nodig zijn om zich van de ene plaats naar de andere te verplaatsen, zoals lopen, rennen en springen. |
| Vangen en werpen | Vaardigheden die betrokken zijn bij het ontvangen en weggooien van objecten. |
| Fietsen, zwemmen | Complexe motorische vaardigheden die een hoge mate van coördinatie, balans en kracht vereisen. |