Cover
Zacznij teraz za darmo 3._Articulatie_volledig.pdf
Summary
# De schedel en zijn componenten
De schedel vormt de benige structuur van het hoofd en is opgedeeld in de hersenschedel (cranium cerebrale) en de aangezichtsschedel. Deze botstructuren bieden bescherming aan vitale organen en dienen als aanhechtingspunten voor spieren [3](#page=3) [8](#page=8).
### 1.1 De functies van de schedel
De schedel vervult meerdere belangrijke functies [3](#page=3):
* **Bescherming:** De hersenschedel beschermt de hersenen, terwijl de aangezichtsschedel structuren zoals de ogen, de gehoorgang, het reukepitheel en de smaakzin beschermt. Tevens beschermt het de pharyngeale delen van het spijsverterings- en ademhalingsstelsel, de neusholte en de mondholte [3](#page=3).
* **Aanhechting van spieren:** De schedel biedt bevestigingspunten voor verschillende spieren die essentieel zijn voor beweging en functies zoals kauwen en spreken [3](#page=3).
### 1.2 De hersenschedel (cranium cerebrale)
De hersenschedel omvat de botten die de hersenen omhullen. De belangrijkste botten van de hersenschedel zijn [15](#page=15) [8](#page=8):
#### 1.2.1 Os ethmoïdale
Het os ethmoïdale (ethmoidale bot) is een complex bot dat zich in de schedelbasis bevindt, tussen de oogkassen. Belangrijke structuren van dit bot zijn de crista galli, de lamina cribrosa en de lamina perpendicularis, die deel uitmaken van de neusholte en de scheidingswand tussen de neusgaten. Het vormt ook de mediale wand van de oogkas [18](#page=18).
#### 1.2.2 Os sphenoïdale
Het os sphenoïdale (sphenoïdale bot) is een centraal gelegen, vlindervormig bot dat deel uitmaakt van de schedelbasis en de oogkassen. Het verbindt vele andere schedelbotten en wordt gekenmerkt door structuren zoals de ala majores, ala minores, de processus pterygoïdeus (lateralis en medialis met hamulus pterygoïdeus), het corpus, de sinus sphenoidalis en de cella trucica [21](#page=21) [22](#page=22) [23](#page=23) [24](#page=24) [28](#page=28).
#### 1.2.3 Os frontale
Het os frontale (frontale bot) vormt het voorhoofd en het bovenste deel van de oogkassen. Het grenst aan verschillende suturae, waaronder de sutura sphenofrontalis, sutura frontonasalis, sutura frontomaxillaris en sutura frontolacrimalis [11](#page=11) [12](#page=12) [14](#page=14) [28](#page=28) [32](#page=32) [5](#page=5).
#### 1.2.4 Os pariëtale
De ossa parietalia (pariëtale botten) vormen de grootste zijdelingse en bovenste delen van de schedel. Ze articuleren met elkaar via de sutura sagittalis en met andere schedelbotten via de sutura coronalis en sutura lambdoïdea [14](#page=14) [16](#page=16) [20](#page=20) [26](#page=26) [30](#page=30) [32](#page=32) [36](#page=36) [40](#page=40) [5](#page=5).
#### 1.2.5 Os occipitale
Het os occipitale (occipitale bot) vormt de achterste en onderste delen van de schedel. Een prominente structuur is het foramen magnum, een grote opening waardoor het ruggenmerg het brein binnenkomt. Het heeft ook condylus occipitalis voor articulatie met de atlas [14](#page=14) [16](#page=16) [20](#page=20) [26](#page=26) [30](#page=30) [32](#page=32) [36](#page=36) [38](#page=38) [40](#page=40) [5](#page=5).
#### 1.2.6 Os temporale
De ossa temporalia (temporale botten) bevinden zich aan de zijkanten en onderkant van de schedel, achter de ossa parietalia. Ze zijn onderverdeeld in verschillende delen: pars squamosa, pars petrosa, pars mastoideus en pars tympanica. Belangrijke structuren zijn de meatus acusticus externus, meatus acusticus internus, processus zygomaticus, processus styloideus, fossa mandibularis en het tuberculum articulare [16](#page=16) [20](#page=20) [26](#page=26) [30](#page=30) [32](#page=32) [36](#page=36) [40](#page=40) [41](#page=41) [43](#page=43) [5](#page=5).
### 1.3 De schedel van de pasgeborene
Bij pasgeborenen is de schedel nog niet volledig gevormd en bevat deze fontanellen, flexibele verbindingen tussen de schedelbotten. De belangrijkste fontanellen zijn de grote fontanel, de kleine fontanel en de sphenoidale fontanel. Deze structuren maken het mogelijk dat de schedel kan vervormen tijdens de geboorte en faciliteren de groei van de hersenen [45](#page=45) [46](#page=46).
### 1.4 De aangezichtsschedel
De aangezichtsschedel vormt het gezicht en bevat structuren zoals de neusholte, mondholte en de orbitae (oogkassen). De belangrijkste botten van de aangezichtsschedel zijn [45](#page=45) [47](#page=47) [8](#page=8):
#### 1.4.1 De mandibula
De mandibula (onderkaak) is het enige beweegbare bot van de schedel en is essentieel voor kauwen en spreken. Belangrijke onderdelen zijn het corpus mandibulae, de ramus mandibulae, angulus mandibulae, processus coronoïdeus, processus condylaris, foramen mentale en het foramen mandibulae [48](#page=48) [49](#page=49) [50](#page=50) [51](#page=51) [53](#page=53) [54](#page=54) [63](#page=63) [67](#page=67) [71](#page=71) [75](#page=75) [79](#page=79) [7](#page=7).
#### 1.4.2 De maxilla
De maxilla (bovenkaak) vormt het grootste deel van de bovenkaak, de vloer van de orbitae en delen van de neusholte en mondbodem. Kenmerkende structuren zijn het corpus maxillae, processus frontalis, processus zygomaticus, processus palatinus, processus alveolaris, sinus maxillaris en de spina nasalis anterior [11](#page=11) [12](#page=12) [48](#page=48) [49](#page=49) [50](#page=50) [54](#page=54) [55](#page=55) [56](#page=56) [57](#page=57) [61](#page=61) [63](#page=63) [65](#page=65) [67](#page=67) [71](#page=71) [73](#page=73) [75](#page=75) [77](#page=77) [79](#page=79) [7](#page=7).
#### 1.4.3 De ossa palatina
De ossa palatina (palatine botten) vormen het achterste deel van het harde gehemelte, de vloer en laterale wand van de neusholte en de orbita. Ze bestaan uit een lamina horizontalis en een lamina perpendicularis [49](#page=49) [58](#page=58) [59](#page=59) [61](#page=61).
#### 1.4.4 De concha nasalis inferior
De concha nasalis inferior is een los bot dat zich aan de laterale wand van de neusholte bevindt. Het helpt bij het verwarmen en bevochtigen van ingeademde lucht [48](#page=48) [49](#page=49) [63](#page=63) [65](#page=65) [67](#page=67) [71](#page=71) [75](#page=75) [79](#page=79) [7](#page=7).
#### 1.4.5 De vomer
De vomer is een dun, plat bot dat het onderste deel van het nasale septum vormt, de scheidingswand tussen de neusholtes [48](#page=48) [61](#page=61) [63](#page=63) [65](#page=65) [66](#page=66) [67](#page=67) [70](#page=70) [71](#page=71) [75](#page=75) [78](#page=78) [79](#page=79) [7](#page=7).
#### 1.4.6 Het os zygomaticum
Het os zygomaticum (jukbeen) vormt de prominente jukbeenderen en draagt bij aan de vorm van de orbitae. Het heeft een processus maxillaris en een processus temporalis die articuleert met het os temporale [11](#page=11) [12](#page=12) [28](#page=28) [43](#page=43) [48](#page=48) [54](#page=54) [63](#page=63) [66](#page=66) [67](#page=67) [70](#page=70) [71](#page=71) [73](#page=73) [75](#page=75) [78](#page=78) [79](#page=79) [7](#page=7).
#### 1.4.7 Het os lacrimale
Het os lacrimale (traanbeen) is een klein, dun botje in de mediale wand van de orbita, nabij de traanzak. Het bevat de canalis nasolacrimalis [11](#page=11) [12](#page=12) [18](#page=18) [48](#page=48) [54](#page=54) [63](#page=63) [66](#page=66) [67](#page=67) [70](#page=70) [71](#page=71) [75](#page=75) [77](#page=77) [78](#page=78) [79](#page=79) [7](#page=7).
#### 1.4.8 Het os nasale
De ossa nasalia (nasale botten) vormen het dak van de neusholte en de wortel van de neus. Ze articuleren met het os frontale via de sutura frontonasalis [11](#page=11) [12](#page=12) [48](#page=48) [54](#page=54) [63](#page=63) [66](#page=66) [67](#page=67) [70](#page=70) [71](#page=71) [75](#page=75) [77](#page=77) [78](#page=78) [79](#page=79) [7](#page=7).
#### 1.4.9 Het os hyoïdeum
Het os hyoïdeum (tongbeen) is een U-vormig bot dat in de nek ligt en niet direct articuleert met andere botten van de schedel, maar wel verbonden is via spieren en ligamenten. Het speelt een rol bij slikken en spreken [66](#page=66) [70](#page=70).
#### 1.4.10 Het kaakgewricht
Het kaakgewricht (articulatio temporomandibularis) is het gewricht tussen de mandibula en de schedel, specifiek met het os temporale. Het maakt de bewegingen van de onderkaak mogelijk voor kauwen, spreken en gapen [66](#page=66) [70](#page=70).
### 1.5 Schedelbasis en schedelholtes
De schedelbasis is complex en wordt verdeeld in drie grote holtes (fossae): de anterior, middelste en posterior craniale fossa, waarin de verschillende delen van de hersenen rusten [10](#page=10) [9](#page=9).
* **Anterior craniale fossa:** Bevat de frontale kwabben van de cerebrum [10](#page=10).
* **Middelste craniale fossa:** Bevat de temporale kwabben van de cerebrum [10](#page=10).
* **Posterior craniale fossa:** Bevat de cerebellum en de hersenstam [10](#page=10).
### 1.6 Suturae van de schedel
De schedelbotten zijn bij volwassenen grotendeels vergroeid via suturae (naden). Belangrijke suturae zijn de sutura sagittalis (tussen de ossa parietalia), sutura coronalis (tussen os frontale en ossa parietalia), en sutura lambdoïdea (tussen os occipitale en ossa parietalia). Specifieke suturae die de verbinding met het os frontale aangeven zijn de sutura sphenofrontalis, sutura frontonasalis, sutura frontomaxillaris en sutura frontolacrimalis [12](#page=12) [14](#page=14).
> **Tip:** Het kennen van de suturae is belangrijk om de anatomische grenzen van de schedelbotten te begrijpen en helpt bij het identificeren van breuken of malformaties.
---
# De holten van de spraakorganen: de mondholte
De mondholte vormt de intreepoort voor voedsel en lucht en is cruciaal voor spraakproductie door zijn anatomische structuren en de bijbehorende speekselklieren [87](#page=87).
### 3.2.1.1 Het gehemelte
Het gehemelte scheidt de mondholte af van de neusholte en bestaat uit het harde gehemelte (palatum durum) en het zachte gehemelte (palatum molle). Het harde gehemelte vormt het voorste, benige deel terwijl het zachte gehemelte het achterste, flexibele deel vormt en overgaat in de huig (uvula palatina). De palatinale bogen, de arcus palatoglossus en de arcus palatopharyngeus, begrenzen de orofaryngeale isthmus. De tonsilla palatina, of keelamandel, bevindt zich tussen deze bogen [90](#page=90).
### 3.2.1.2 De tong
De tong (lingua) is een spierorgaan dat een essentiële rol speelt bij kauwen, slikken, proeven en spraak. Het heeft verschillende onderdelen: de tongpunt (apex linguae), de tongrug (dorsum linguae) en wordt opgedeeld door de sulcus terminalis in een voorste deel (pars anterior of pars presulcalis) en een achterste deel (pars posterior of pars postsulcalis). Een mediane groef, de sulcus medianus linguae, verdeelt de tong over de lengte [90](#page=90) [93](#page=93) [97](#page=97).
De tong is bedekt met papillen, waaronder de filiforme papillen, fungiforme papillen, foliata papillen en vallata papillen. De tonsilla lingualis, of linguale amandel, bevindt zich aan de basis van de tong. De tong is verbonden met de mondbodem via het tongriempje (frenulum lingua) [93](#page=93) [97](#page=97).
### 3.2.1.3 Het gebit
Het gebit (dentes) is essentieel voor het mechanisch verkleinen van voedsel. Tanden bevinden zich in de tandkassen (alveoli). Elke tand bestaat uit een kroon, hals en wortel. De buitenste laag van de kroon is het glazuur (email), daaronder bevindt zich het tandbeen (dentine). De binnenste kern van de tand is de pulpaholte, die via het wortelkanaal verbonden is met de omliggende structuren. Het tandvlees (gingiva) omringt de tanden. Het parodontaal ligament verbindt de tandwortel met het kaakbot [89](#page=89).
### 3.2.1.4 De speekselklieren
De speekselklieren produceren speeksel, dat helpt bij het bevochtigen van voedsel, het starten van de spijsvertering en het reinigen van de mond. De belangrijkste speekselklieren zijn de oorspeekselklieren (glandulae parotidae), de onderkaakspeekselklieren (glandulae submandibulares) en de ondertongspeekselklieren (glandulae sublinguales). Deze klieren leveren speeksel via afvoerbuizen aan de mondholte. De openingen van de speekselklieren, de caruncula sublingualis, bevinden zich onder de tong [93](#page=93).
De mondholte kan worden onderverdeeld in twee delen: het vestibulum oris (de ruimte tussen de lippen/wangen en de tanden/tandvlees) en de cavum oris proprium (de eigenlijke mondholte achter de tanden). De lippen (labia oris) en wangen (buccae) vormen de buitenste begrenzing van het vestibulum. Het frenulum labii superioris en inferior verbinden respectievelijk de bovenlip en onderlip met de kaak. De keelengte (isthmus faucium) verbindt de mondholte met de keelholte [89](#page=89).
---
# De spieren van het hoofd-halsgebied en hun functies
Dit hoofdstuk biedt een gedetailleerd overzicht van de spieren in het hoofd-halsgebied, onderverdeeld in specifieke functionele groepen die essentieel zijn voor gezichts-, mond-, tong- en slikbewegingen .
### 3.1 Spieren van het aangezicht
De mimische musculatuur van het aangezicht is verantwoordelijk voor gelaatsexpressies en wordt onderverdeeld naar het gebied waarin de spieren primair functioneren .
#### 3.1.1 Mimische musculatuur in het gebied van de oogleden
* **Musculus orbicularis oculi**: Deze spier omringt het oog en is cruciaal voor het sluiten van de oogleden, wat bescherming biedt en de traanfilm verspreidt .
#### 3.1.2 Mimische musculatuur in het gebied van de neus
* **Musculus nasalis**: Betrokken bij het vernauwen van de neusgaten .
* **Musculus procerus**: Trekt de wenkbrauwen naar beneden en veroorzaakt rimpels op de neusrug, geassocieerd met fronsen .
* **Musculus levator labii superioris alaeque nasi**: Heeft een dubbele functie; hij tilt de bovenlip op en verwijdt de neusvleugels, wat bijdraagt aan uitdrukkingen zoals snuiven of walging .
#### 3.1.3 Mimische musculatuur in het gebied van de mond
Deze spieren zijn essentieel voor het vormen van woorden, eten en gelaatsexpressies die de mond betreffen .
* **Musculus orbicularis oris**: Sluit de mond en is cruciaal voor tuiten en het vasthouden van voedsel in de mond tijdens het kauwen .
* **Musculus buccinator**: Vormt de wang en is belangrijk voor het blazen en het voorkomen dat de wang tussen de tanden komt tijdens het kauwen .
* **Musculus zygomaticus major**: Trekt de mondhoeken naar boven en lateraal, wat de glimlach creëert .
* **Musculus zygomaticus minor**: Heeft een vergelijkbare functie als de major, draagt bij aan het optrekken van de bovenlip en mondhoek .
* **Musculus risorius**: Trekt de mondhoeken zijwaarts, wat een grijns kan veroorzaken .
* **Musculus levator labii superioris**: Tilt de bovenlip op .
* **Musculus levator anguli oris**: Tilt de mondhoeken omhoog .
* **Musculus depressor anguli oris**: Trekt de mondhoeken naar beneden, wat bijdraagt aan uitdrukkingen van verdriet of boosheid .
* **Musculus depressor labii inferioris**: Trekt de onderlip naar beneden .
* **Musculus mentalis**: Lijnt de onderlip uit en kan de kin doen rimpelen, betrokken bij uitdrukkingen van twijfel of minachting .
* **Platysma**: Een brede, oppervlakkige spier die zich uitstrekt van de borst tot de kaak en betrokken is bij het vernauwen van de hals en het laten zakken van de onderlip .
### 3.2 Inwendige spieren van de tong
Deze spieren bevinden zich binnenin de tong en zijn verantwoordelijk voor de fijne vormveranderingen van de tong zelf .
* **Musculus longitudinalis superior**: Verkort de tong en krult de punt naar boven .
* **Musculus longitudinalis inferior**: Verkort de tong en krult de punt naar beneden .
* **Musculus transversus linguae**: Vernauwt en verlengt de tong .
* **Musculus verticalis linguae**: Maakt de tong breder en platter .
### 3.3 Uitwendige spieren van de tong
Deze spieren hechten aan de tong en aan structuren buiten de tong, waardoor ze de tong kunnen bewegen ten opzichte van andere structuren .
* **Musculus genioglossus**: De grootste tongspier; hij trekt de tong naar voren en naar beneden, en is essentieel voor het uitsteken van de tong .
* **Musculus hyoglossus**: Trekt de tong naar beneden en naar achteren .
* **Musculus styloglossus**: Trekt de tong omhoog en naar achteren .
* **Musculus palatoglossus**: Trekt de tong omhoog en naar achteren, en verlaagt het zachte gehemelte. Het vormt de voorste boog van de fauces .
### 3.4 Suprahyoïdale spieren of mondbodemspieren
Deze groep spieren bevindt zich boven het tongbeen (os hyoïdeum) en speelt een cruciale rol bij het slikken, de beweging van het tongbeen en de kaakfunctie .
* **Musculus geniohyoideus**: Trekt het tongbeen omhoog en naar voren .
* **Musculus mylohyoideus**: Vormt de bodem van de mond, trekt het tongbeen omhoog en naar voren, en is essentieel voor het slikken en kauwen .
* **Musculus stylohyoideus**: Trekt het tongbeen omhoog en naar achteren .
* **Musculus digastricus**: Heeft twee buiken (venter anterior en venter posterior) die samenwerken om het tongbeen naar beneden te trekken (als de kaak vastzit) of de kaak te openen (als het tongbeen vastzit) .
### 3.5 Infrahyoïdale spieren of onderste tongbeenspieren
Deze spieren bevinden zich onder het tongbeen en werken de suprahyoïdale spieren tegen, waarbij ze het tongbeen stabiliseren of naar beneden trekken .
* **Musculus sternohyoideus**: Trekt het tongbeen naar beneden .
* **Musculus omohyoideus**: Trekt het tongbeen naar beneden en naar achteren .
* **Musculus sternothyroideus**: Trekt het strottenhoofd (met het schildkraakbeen) naar beneden .
* **Musculus thyrohyoideus**: Verbindt het schildkraakbeen met het tongbeen en tilt het strottenhoofd op of brengt het tongbeen naar beneden .
### 3.6 Spieren van het kaakgewricht
Deze spieren zijn verantwoordelijk voor de complexe bewegingen van de kaak, essentieel voor kauwen, spreken en slikken .
* **Musculus temporalis**: Trekt de onderkaak omhoog en naar achteren (retractie) .
* **Musculus masseter**: Trekt de onderkaak omhoog (elevatie) en naar voren (protrusie) .
* **Musculus pterygoideus medialis**: Trekt de onderkaak omhoog en naar voren .
* **Musculus pterygoideus lateralis**: Is de belangrijkste spier voor het openen van de kaak (depressie) en protrusie, en speelt een rol bij laterale bewegingen. De oorsprong ligt aan de processus pterygoideus van het os sphenoideum en de insertie op de discus articularis en fovea pterygoidea .
### 3.7 Spieren van het gehemelte
Deze spieren zijn betrokken bij het sluiten van de nasofarynx tijdens het slikken en het spreken, en spelen een rol bij de ademhaling en het vormen van geluid .
* **Musculus uvulae**: Verkort de huig .
* **Musculus levator veli palatini**: Heeft de belangrijkste functie van het optillen van het zachte gehemelte om de nasofarynx af te sluiten .
* **Musculus tensor veli palatini**: Spant het zachte gehemelte aan .
* **Musculus palatoglossus**: Trekt de tong omhoog en naar achteren, en verlaagt het zachte gehemelte .
### 3.8 Spieren van de pharynx
De farynxspieren zijn cruciaal voor het transport van voedsel van de mond naar de slokdarm tijdens het slikken (de faryngeale fase) en zijn ook betrokken bij de stemvorming .
* **Musculus constrictor pharyngis superior**: Trekt de farynxwand naar binnen en helpt bij het induwen van de voedselbolus naar beneden .
* **Musculus constrictor pharyngis medius**: De middelste constrictor spier .
* **Musculus constrictor pharyngis inferior**: De onderste constrictor spier .
* **Musculus stylopharyngeus**: Heeft een elevatie-effect op de farynx en het strottenhoofd tijdens het slikken .
* **Musculus palatopharyngeus**: Trekt de farynx omhoog en naar voren, en verlaagt het zachte gehemelte .
> **Tip:** Het is nuttig om de oorsprong en insertie van deze spieren te visualiseren in relatie tot de bewegingen die ze teweegbrengen. Anatomische atlases zoals de Sesam atlas zijn hierbij onmisbaar.
> **Tip:** Leer de spiernamen in het Latijn en de Nederlandse vertalingen, aangezien beide gebruikt kunnen worden in examenvragen.
> **Tip:** Oefen het tekenen van de spieren en hun locaties om de ruimtelijke relaties beter te begrijpen.
---
# De slikbeweging
De slikbeweging is een complex, gecoördineerd proces dat essentieel is voor het transport van voedsel en vloeistoffen van de mond naar de maag .
### 4.1 Fasen van de slikbeweging
De slikbeweging kan worden onderverdeeld in vier opeenvolgende fasen, waarbij de eerste fase bewust en de daaropvolgende fasen grotendeels onbewust plaatsvinden .
#### 4.1.1 Orale fase
De orale fase is de initiële, bewuste fase van het slikken, die begint met het kauwen en voorbereiden van voedsel in de mond. Tijdens deze fase wordt het voedsel gevormd tot een bolus en door de tong naar achteren bewogen, richting de keelholte .
#### 4.1.2 Transport fase
De transportfase is de overgangsfase waarin de bolus van de mond naar de pharynx wordt verplaatst. Deze beweging wordt voornamelijk gedreven door de tong die de bolus voortduwt .
#### 4.1.3 Pharyngeale fase
De pharyngeale fase is een snelle, grotendeels onbewuste reflexmatige fase die plaatsvindt in de keelholte. Deze fase omvat verschillende cruciale gebeurtenissen om ervoor te zorgen dat de bolus correct wordt doorgeslikt en de luchtwegen worden beschermd :
* **Sluiten van de nasopharynx:** De zachte gehemelte (velum) trekt samen en tilt zich op, gesteund door de spieren *m. levator veli palatini* en *m. tensor veli palatini*, om de doorgang naar de neusholte af te sluiten .
* **Afdekken van de lagere luchtwegen:** De epiglottis buigt naar beneden over de opening van de larynx. Dit wordt deels passief ondersteund door de tongbasis die tegen de epiglottis drukt, en deels actief door het heffen van de larynx, onder andere door de spieren *m. geniohyoideus* en *m. thyrohyoideus*. De spier *m. aryepiglotticus* speelt ook een rol in het sluiten van de larynx .
* **Transport naar de oesophagusmond:** De slikspieren, zoals de *m. constrictor pharyngis superior*, *medius* en *inferior*, trekken samen om de bolus door de pharynx naar de ingang van de slokdarm (oesophagus) te duwen. De zwelling van Passavant kan hierbij optreden, wat bijdraagt aan het afsluiten van de nasopharynx .
#### 4.1.4 Oesophageale fase
De oesophageale fase is de laatste, volledig onbewuste fase waarin de bolus door de slokdarm naar de maag wordt getransporteerd. Deze beweging wordt voornamelijk gemedieerd door peristaltische contracties van de slokdarmspieren .
> **Tip:** De slikbeweging is een uitstekend voorbeeld van hoe verschillende spiergroepen en reflexen nauw samenwerken om een vitaal fysiologisch proces uit te voeren. Het begrijpen van de anatomie van de betrokken structuren is cruciaal om de functie ervan te doorgronden.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Cranium cerebrale | Het deel van de schedel dat de hersenen omsluit en beschermt, ook wel de hersenschedel genoemd. |
| Cranium viscerale | Het deel van de schedel dat de aangezichtsstructuren omvat, ook wel de aangezichtsschedel genoemd. |
| Os pariëtale | Een paar botten die de zij- en bovenkant van de schedel vormen. |
| Os temporale | Een paar botten die zich aan de zijkanten en onderkant van de schedel bevinden, nabij de slapen. |
| Os ethmoïdale | Een complex, sponsachtig bot dat zich tussen de oogkassen bevindt en deel uitmaakt van de neusholte en de schedelbasis. |
| Os sphenoïdale | Een vlindervormig bot dat centraal in de schedelbasis ligt en verbindingen heeft met vele andere schedelbeenderen. |
| Os frontale | Het voorhoofdsbeen dat de voorste bovenkant van de schedel vormt en ook deel uitmaakt van de oogkas. |
| Os occipetale | Het achterhoofdsbeen dat de achterkant en basis van de schedel vormt en het achterste deel van de hersenpan sluit. |
| Maxilla | De bovenkaak, die een essentieel onderdeel vormt van het aangezicht en de mondholte. |
| Os zygomaticum | Het jukbeen, dat het grootste deel van de jukbeenboog vormt en deel uitmaakt van de oogkas. |
| Os lacrimalis | Het traanbeen, een klein botje in de oogkas dat deel uitmaakt van de traanbuis. |
| Os vomer | Een dun, plat bot dat de onderste achterste helft van het neustussenschot vormt. |
| Ossa nasalia | De neusbeenderen, twee kleine botten die samen de brug van de neus vormen. |
| Concha nasalis inferior | Het onderste neusschelpbeen, een gebogen bot dat uitsteekt in de neusholte. |
| Mandibula | De onderkaak, het enige beweegbare bot van de schedel, essentieel voor kauwen en spreken. |
| Sutura | Een verbinding tussen de botten van de schedel, die bij volwassenen verbeend is. |
| Fossa cranialis | Een holte in de schedelbasis die specifieke delen van de hersenen ondersteunt. |
| Vestibulum oris | De mondvoorhof, de ruimte tussen de lippen, wangen en de tanden/tandvlees. |
| Cavum oris proprium | De eigenlijke mondholte, de ruimte achter de tanden en tandvlees, begrensd door het gehemelte en de tong. |
| Palatum durum | Het harde gehemelte, de benige voorste deel van het dak van de mond. |
| Palatum molle | Het zachte gehemelte, het gespierde achterste deel van het dak van de mond, dat een rol speelt bij slikken en spreken. |
| Lingua | De tong, een gespierd orgaan dat essentieel is voor proeven, slikken en articulatie van spraak. |
| Frenulum linguae | Een klein vliesje aan de onderzijde van de tong dat deze aan de mondbodem bevestigt. |
| Caruncula sublingualis | Kleine verheffingen aan weerszijden van het tongriempje waar de afvoerbuizen van de speekselklieren uitmonden. |
| Glazuur (email) | Het harde, beschermende buitenste laagje van de tandkroon. |
| Dentine (tandbeen) | Het botachtige weefsel dat het grootste deel van de tand vormt, onder het glazuur en het cement. |
| Pulpaholte | De centrale ruimte in de tand die zenuwen, bloedvaten en bindweefsel bevat. |
| Peridontaal ligament | Een weefselband die de tand in het kaakbot verankert. |
| Wortelkanaal | Een kanaal in de wortel van de tand dat de pulpa met het omliggende bot verbindt. |
| Gingiva (tandvlees) | Het weefsel dat de tandwortels omgeeft en beschermt. |
| Oorspeekselklier (glandula parotis) | De grootste van de speekselklieren, gelegen voor het oor. |
| Onderkaakspeekselklier (glandula submandibularis) | Een middelgrote speekselklier, gelegen onder de kaakhoek. |
| Ondertongspeekselklier (glandula sublingualis) | De kleinste van de grote speekselklieren, gelegen onder de tong. |
| Mimische musculatuur | De spieren van het gelaat die verantwoordelijk zijn voor gezichtsuitdrukkingen. |
| M. orbicularis oculi | De kringspier rond het oog, verantwoordelijk voor het sluiten van de oogleden. |
| M. nasalis | De neusspier, die de neusgaten verkleint. |
| M. procerus | Een spier die de wenkbrauwen naar elkaar toe trekt. |
| M. levator labii superioris alaeque nasi | Een spier die de bovenlip en de neusvleugel optrekt. |
| M. orbicularis oris | De kringspier rond de mond, verantwoordelijk voor het sluiten en tuiten van de lippen. |
| M. buccinator | De wangspier, die helpt bij kauwen en het naar binnen drukken van de wang tegen de tanden. |
| M. zygomaticus major | Een spier die de mondhoek naar achteren en omhoog trekt, verantwoordelijk voor lachen. |
| M. zygomaticus minor | Een spier die de bovenlip naar boven en achteren trekt. |
| M. risorius | Een spier die de mondhoek naar achteren trekt, wat een gespannen glimlach veroorzaakt. |
| M. levator labii superioris | Een spier die de bovenlip optrekt. |
| M. levator anguli oris | Een spier die de mondhoek omhoog trekt. |
| M. depressor anguli oris | Een spier die de mondhoek naar beneden trekt. |
| M. depressor labii inferioris | Een spier die de onderlip naar beneden trekt. |
| M. mentalis | Een spier op de kin die de onderlip omhoog duwt en rimpels op de kin veroorzaakt. |
| Platysma | Een brede, dunne spier in de nek die de huid van de nek en het gezicht naar beneden trekt. |
| Inwendige spieren van de tong | Spieren die volledig binnen de tong liggen en verantwoordelijk zijn voor de vormveranderingen van de tong. |
| Uitwendige spieren van de tong | Spieren die aan de tong hechten en aan andere structuren, en verantwoordelijk zijn voor de positie van de tong. |
| Suprahyoïdale spieren | Een groep spieren die zich boven het tongbeen (os hyoïdeum) bevinden en een rol spelen bij slikken en spreken. |
| Infrahyoïdale spieren | Een groep spieren die zich onder het tongbeen bevinden en een rol spelen bij het bewegen van het strottenhoofd en het tongbeen. |
| M. sternohyoideus | Een infrahyoïdale spier die het tongbeen naar beneden trekt. |
| M. omohyoideus | Een infrahyoïdale spier die het tongbeen naar beneden trekt. |
| M. sternothyroideus | Een infrahyoïdale spier die het strottenhoofd naar beneden trekt. |
| M. thyrohyoideus | Een infrahyoïdale spier die het strottenhoofd naar boven trekt. |
| M. geniohyoideus | Een suprahyoïdale spier die het tongbeen naar voren en omhoog trekt. |
| M. mylohyoideus | Een suprahyoïdale spier die de mondbodem vormt en het tongbeen optilt. |
| M. stylohyoideus | Een suprahyoïdale spier die het tongbeen optilt. |
| M. digastricus | Een suprahyoïdale spier met twee buiken die de onderkaak laat zakken en het tongbeen optilt. |
| Spieren van het kaakgewricht | De spieren die de beweging van de kaak in het temporomandibulare gewricht mogelijk maken. |
| M. temporalis | Een grote spier aan de zijkant van de schedel die de kaak sluit. |
| M. masseter | Een krachtige spier die de kaak sluit. |
| M. pterygoïdeus medialis | Een spier die de kaak sluit en naar voren beweegt. |
| M. pterygoïdeus lateralis | Een spier die de kaak opent en naar voren beweegt. |
| Spieren van het gehemelte | Spieren die het zachte gehemelte vormen en bewegen, belangrijk voor slikken en spreken. |
| M. levator veli palatini | Een spier die het zachte gehemelte optilt. |
| M. tensor veli palatini | Een spier die het zachte gehemelte spant. |
| Spieren van de pharynx | Spieren die de keelholte vormen en betrokken zijn bij slikken en spreken. |
| M. constrictor pharyngis superior | De bovenste spierlaag van de keelholte, helpt bij het doorgeven van voedsel. |
| M. constrictor pharyngis medius | De middelste spierlaag van de keelholte. |
| M. constrictor pharyngis inferior | De onderste spierlaag van de keelholte. |
| M. palatoglossus | Een spier die de tong en het zachte gehemelte verbindt. |
| M. palatopharyngeus | Een spier die het zachte gehemelte en de keelholte verbindt. |
| Slikbeweging | Het proces waarbij voedsel of vloeistof van de mond naar de maag wordt getransporteerd. |
| Orale fase | Het bewuste deel van slikken waarbij voedsel wordt voorbereid en naar de keel wordt geduwd. |
| Transport fase | De fase waarin de tong het voedsel naar de keel duwt. |
| Pharyngeale fase | De onbewuste fase van slikken waarbij de keel en strottenhoofdreflexen optreden om te voorkomen dat voedsel in de luchtwegen komt. |
| Oesophageale fase | De onbewuste fase waarin voedsel via de slokdarm naar de maag beweegt. |
| Epiglottis | Het strotklepje, een kraakbeenflap die de toegang tot de luchtpijp afsluit tijdens het slikken. |
| Larynx | Het strottenhoofd, gelegen boven de luchtpijp, belangrijk voor stemproductie en bescherming van de luchtwegen. |
| Nasopharynx | Het bovenste deel van de keelholte, achter de neus. |
| Bolus | Een klomp voedsel of drank die wordt doorgeslikt. |
| Oesophagus | De slokdarm, de buis die voedsel van de keel naar de maag transporteert. |