Cover
Zacznij teraz za darmo reptilia en amphibia.docx
Summary
# Introductie en diagnose van amfibieën
Dit onderwerp verkent de fundamentele kenmerken en diagnostische criteria van amfibieën, inclusief hun unieke skeletstructuur, voortbewegingsmechanismen en sensorische aanpassingen, essentieel voor de overgang van een aquatisch naar een terrestrisch bestaan.
### 1.1 Overgang van water naar land: aanpassingen
De overgang van een leven in water naar een leven op land vereist significante fysiologische en anatomische aanpassingen om uitdagingen op het gebied van weerstand, zuurstofopname, temperatuurstabiliteit en zintuiglijke waarneming te overwinnen.
#### 1.1.1 Weerstand en skeletaanpassingen
* **Weerstand:** Water biedt meer weerstand dan lucht. Hierdoor zijn amfibieën, hoewel niet zo gestroomlijnd als veel waterdieren, over het algemeen slanker dan andere landdieren om beweging efficiënter te maken.
* **Ondersteuning:** In water is het lichaam van dieren ondersteund. Op land is een steviger skelet noodzakelijk:
* De wervelkolom is steviger en meer verbeend.
* De ledematen zijn via gordels verbonden met de wervelkolom, wat stabiliteit biedt.
* Een stevige ribbenkast beschermt de organen.
#### 1.1.2 Zuurstofopname
* **Longen:** De hogere zuurstofconcentratie in lucht ten opzichte van water heeft geleid tot de ontwikkeling van longen bij amfibieën.
* **Bloedsomloop:** De bloedsomloop is aangepast met een gesplitst systeem: een lichaamsomloop en een longomloop. Dit is een efficiëntere manier om zuurstof door het lichaam te transporteren.
#### 1.1.3 Temperatuurstabiliteit
* **Omgevingsinvloed:** Water kent minder temperatuurschommelingen dan lucht. Landdieren hebben vaak mechanismen ontwikkeld om zich te beschermen tegen deze schommelingen en uitdroging. Amfibieën zijn echter poikilotherm, wat betekent dat hun lichaamstemperatuur afhankelijk is van de omgeving. Ze komen daarom voor in warme en vochtige biotopen om deze extremen te vermijden, zeker voor hun voortplanting.
#### 1.1.4 Zintuiglijke waarnemingen
* **Water vs. Lucht:** De sensorische waarneming verschilt aanzienlijk tussen water en land. In water is reuk belangrijk, terwijl op land zicht en gehoor dominanter zijn.
#### 1.1.5 Stofwisseling en afvalproducten
* **Stikstofhoudend afval:** Waterdieren scheiden hun stikstofhoudende afvalproducten uit als ammoniak, wat gemakkelijk oplost in water. Landdieren moeten zuinig zijn met lichaamsvochten en scheiden dit af als ureum of urinezuur, wat minder toxisch is.
### 1.2 Bouwplan en bijzondere kenmerken van amfibieën
Amfibieën vertonen diverse gespecialiseerde bouwplannen en kenmerken die hen onderscheiden.
#### 1.2.1 Huid
De huid van amfibieën is cruciaal voor diverse functies:
* **Ademhaling:** De huid speelt een belangrijke rol in de gasuitwisseling (huidademhaling). De huid is dun met een nauwelijks verhoornde buitenlaag, wat diffusie van gassen bevordert. De vele bloedvaten onder de huid faciliteren dit proces.
* **Vochtigheid:** Slijmklieren in de huid zorgen ervoor dat de huid vochtig blijft, wat essentieel is voor diffusie en voorkomt uitdroging.
* **Afweer:** Gifklieren in de huid produceren stoffen om vijanden af te weren.
* **Experimentele waarde:** De mogelijkheid tot huidademhaling, zelfs wanneer longventilatie en het centrale zenuwstelsel uitgeschakeld zijn, maakt amfibieën geschikt voor fysiologische experimenten.
* **Kleur:** Chromatophoren in de huid bepalen de kleur van het dier.
#### 1.2.2 Ademhaling
De ademhalingsmechanismen variëren tussen de levensfasen:
* **Larven:** Ademhalen door middel van kieuwen.
* **Adulten:** Ademhalen via longen, de huid, en het mondepitheel. De neusgaten zijn verbonden met de mondholte, wat de gasuitwisseling via de mond kan bevorderen.
#### 1.2.3 Bloedsomloop
De bloedsomloop bij adulten is aangepast aan een deels terrestrische levensstijl:
* **Gesplitste omloop:** Zuurstofrijk bloed vanuit de longen gaat naar het hart en vervolgens naar de weefsels.
* **Vermenging:** Zuurstofrijk en zuurstofarm bloed wordt gedeeltelijk gemengd in het hart, dat bestaat uit twee atria en één ventrikel.
#### 1.2.4 Levenswijze
* **Habitat:** Amfibieën leven typisch in zoetwateromgevingen en vochtige gebieden, en komen voor in gematigde en warme klimaatzones.
* **Gedrag bij extremen:**
* **Hibernatie/Estivatie:** Soorten in gematigde zones overwinteren (hibernatie) door zich in te graven. Tropische soorten ondergaan een soortgelijke vertraging van het metabolisme tijdens droge periodes (estivatie), waarbij ze leven op reserves. Dit gedrag helpt bij het vermijden van temperatuurextremiteiten en droogte, aangezien ze geen eigen temperatuurregulatiesysteem hebben en water verliezen via de huid.
* **Voedsel:** Amfibieën zijn carnivoren en voeden zich met levende en bewegende prooien, soms ook met soortgenoten of andere amfibieën.
#### 1.2.5 Voortplanting
De voortplanting bij amfibieën kent diverse vormen:
* **Larvenstadium:** Eieren worden in water gelegd, waaruit larven (dikkoppen) groeien. Deze ondergaan metamorfose tot volwassen dieren.
* **Bevruchting:**
* **Uitwendig:** Typisch bij kikkers en padden, waarbij eieren en sperma in het water worden uitgestoten.
* **Inwendig:** Bij salamanders brengt het mannetje spermatoforen (zaadpakketjes) in die door het vrouwtje worden opgenomen.
* **Eieren:** Eieren zijn omgeven door beschermende geleilagen. Het aantal eieren varieert sterk per soort.
* **Larvekenmerken (dikkoppen):**
* Eerst uitwendige, later inwendige kieuwen met een dun membraan.
* Geen kaken, maar hoornige plaatjes.
* Een lange, opgerolde darm.
* **Metamorfose:** Dit proces omvat:
* Verdwijnen van de hoornige plaatjes en de vorming van een echte mond.
* Verdwijnen van de kieuwen en kieuwspleten, en de ontwikkeling van longen.
* Verkorten van de darm (aangepast aan carnivore voeding).
* Ontwikkeling van poten en soms regressie van de staart.
* **Neotenie:** Bij sommige salamanders bereiken larven adulte grootte en planten zich voort zonder metamorfose (bijvoorbeeld de Axolotl). Deze dieren behouden kieuwen en kunnen in het lab metamorfose ondergaan na hormoonbehandeling.
* **Broedzorg:** Sommige kikkers vertonen broedzorg, zoals het meedragen van eieren in slierten, in een draagzak op de rug, of in de keelzak.
### 1.3 Belangrijke recente groepen amfibieën
Twee ordes domineren de huidige klasse der amfibieën:
#### 1.3.1 Ordo Caudata (salamanders)
* **Kenmerken:** Langwerpig lichaam met een duidelijke staart. De kop is gescheiden van de romp door een nek. De poten zijn zwak ontwikkeld.
* **Habitat:** Leven in vochtige grond of zijn volledig aquatisch.
* **Verspreiding:** Komen wereldwijd voor.
#### 1.3.2 Ordo Anura (kikkers en padden)
* **Kenmerken:** Volwassen dieren hebben geen staart. Ze beschikken over goed ontwikkelde poten, met korte voorpoten en langere achterpoten die vier segmenten hebben en aangepast zijn voor springen en zwemmen. Ze bezitten een middenoorholte met een trommelvlies aan het lichaamsoppervlak.
* **Modelorganisme:** *Xenopus laevis* (klauwkikker) is een belangrijk modelorganisme voor onderzoek vanwege zijn volledige waterbewonende levensstijl, de grote hoeveelheid eieren, en het gemak waarmee embryo's gemanipuleerd kunnen worden. Onderzoek vindt plaats op gebieden als celbiologie, ontwikkelingsbiologie en toxicologie. Verschillende soorten kunnen in het laboratorium hybriden vormen. De klauwkikker was ook cruciaal voor de zwangerschapstest in het midden van de 20e eeuw, omdat ze ovuleren na injectie met urine van zwangere vrouwen.
---
# Aanpassingen aan landleven bij reptielen
Reptielen vertonen diverse evolutionaire aanpassingen die hen in staat stellen effectief op het land te leven, met name op het gebied van hun huid, ademhalingssysteem en voortplantingsstrategieën.
### 2.1 Overgang van water naar landleven
Het leven op land stelt andere eisen dan leven in water. De overgang hiervan naar landleven omvatte aanpassingen op de volgende gebieden:
* **Weerstand:** Water biedt meer weerstand en ondersteuning dan lucht. Landdieren zijn hierdoor vaak gestroomlijnder. Op land is er geen waterige ondersteuning, wat een steviger skelet, een meer verbeende wervelkolom en ledematen die via gordels aan de wervelkolom verbonden zijn, vereist. Een stevige ribbenkast is ook essentieel voor ondersteuning.
* **Zuurstofgehalte:** Lucht bevat meer zuurstof dan water. De ontwikkeling van longen werd cruciaal, wat leidde tot een gesplitste bloedsomloop in een lichaamscirculatie en een longcirculatie.
* **Stabiliteit van temperatuur:** Water is stabieler qua temperatuur dan lucht. Landdieren moesten zich beschermen tegen temperatuurschommelingen en uitdroging.
* **Zintuiglijke waarnemingen:** Zintuigen verschillen tussen water en lucht. In water domineert de reuk, terwijl op land zicht en gehoor belangrijker worden.
* **Stikstofhoudende afvalproducten:** Waterdieren scheiden ammoniak uit, dat gemakkelijk oplost en verdund wordt door water. Landdieren moeten zuinig zijn met lichaamsvochten en scheiden afvalstoffen uit als ureum of urinezuur, wat minder toxisch is.
### 2.2 Bouwplan en bijzondere kenmerken bij reptielen
#### 2.2.1 Huid
De huid van reptielen is essentieel voor overleven op het land.
* **Waterdichtheid:** De huid is waterdicht gemaakt door benige dermale platen, wat waterverlies voorkomt en mechanische bescherming biedt.
* **Klierarme huid:** Reptielen hebben weinig huidklieren. Echter, sommige soorten hebben huidflappen of kammen die het huidoppervlak vergroten om meer warmte op te vangen, wat helpt bij het reguleren van hun lichaamstemperatuur, aangezien ze poikilotherm zijn.
* **Ademhaling:** De huid van reptielen is nauwelijks doorlaatbaar voor gasuitwisseling, in tegenstelling tot amfibieën.
#### 2.2.2 Ademhaling
Reptielen ademen voornamelijk via longen.
* **Longen:** De longen hebben ingebochtingen in de longwand, wat het oppervlak voor gasuitwisseling sterk vergroot.
* **Borstkas:** De borstkas wordt vergroot en verkleind door de activiteit van intercostale spieren, wat de longventilatie bevordert.
* **Metabolisme:** Het relatief langzame metabolisme van reptielen resulteert in een lager zuurstofverbruik.
#### 2.2.3 Bloedsomloop
Reptielen hebben een efficiënte bloedsomloop om zuurstofrijk bloed naar de weefsels te transporteren.
* **Gescheiden circulaties:** Er is een aparte longbloedsomloop en lichaambloedsomloop.
* **Hart:** Krokodillen hebben twee ventrikels met een volledig septum, wat zorgt voor een volledige scheiding van zuurstofrijk en zuurstofarm bloed. Andere reptielen hebben één ventrikel met een gedeeltelijk septum, waardoor er enige menging van bloed kan optreden.
#### 2.2.4 Voortplanting: het amniote ei
Een cruciale aanpassing voor landleven is de ontwikkeling van het amniote ei.
* **Structuur:** Het ei heeft een schaal en eivliezen, wat ontwikkeling buiten het water mogelijk maakt. De schaal is leerachtig of kalkachtig met fijne poriën voor gasuitwisseling.
* **Dooier:** Een grote hoeveelheid dooier voorziet de jongen van voedsel, waardoor verre ontwikkeling mogelijk is en larvale stadia in water overbodig worden.
* **Beschermende vliezen:** Rondom het embryo bevinden zich beschermende vliezen: het amnion en het chorion.
* **Allantoïs:** Een zakvormige uitgroeiing van de darm, de allantoïs, vangt stikstofhoudende afvalstoffen op en heeft een hoge osmotische waarde.
* **Eitand:** Vlak voor het uitkomen, ontwikkelt het jong een kalkachtige eitand om de eischaal te doorbreken.
#### 2.2.5 Bevruchting en voortplantingsorganen
* **Inwendige bevruchting:** Bij reptielen vindt altijd inwendige bevruchting plaats.
* **Copulatieorganen:** Mannetjes bezitten twee penissen, hemipenes genaamd, waarvan er steeds één wordt gebruikt tijdens de copulatie. Deze worden uitgestulpt door spierbewegingen en de druk van lichaamsvochten.
#### 2.2.6 Uitscheiding (Excretie)
* **Nieren:** De nieren produceren urinezuur, waardoor de urine weinig water bevat.
* **Cloaca:** De urine wordt geloosd in de cloaca, waar ook de anus en de gonoducten uitmonden.
* **Mariene reptielen:** Mariene reptielen hebben zoutklieren om overtollig zout uit te scheiden.
#### 2.2.7 Zintuigen en zenuwstelsel
Reptielen beschikken over goed ontwikkelde zintuigen.
* **Hersenen:** Het zenuwstelsel is sterk geconcentreerd in de hersenen, hoewel ze geen hersenschors hebben.
* **Zicht:** De ogen zijn goed ontwikkeld en kunnen kleuren waarnemen. Slangen missen oogleden en hebben doorzichtige schubben ter bescherming van het oog.
* **Gespecialiseerde zintuigen:**
* **Pijnappelklier (epifyse):** Een lichtgevoelig orgaan op de kop dat biologische ritmen regelt.
* **Infrarooddetectoren:** Bij sommige slangen, in de kop, om prooien te detecteren.
* **Orgaan van Jacobson:** Groeven in het monddak met chemoreceptoren die prooi of soortgenoten detecteren.
#### 2.2.8 Gifmechanismen
Sommige reptielen, met name slangen, hebben gifklieren die omgevormde speekselklieren zijn.
* **Giftanden:** Deze klieren zijn verbonden met giftanden. Er zijn verschillende types slangen gebaseerd op hun giftanden: aglyfen (geen giftanden), proteroglyfen (gegroeide giftand vooraan, vast), solenoglyfen (holle giftand vooraan, beweeglijk) en opisthoglyfen (gegroeide, achterwaarts gekromde giftand achteraan, gif lekt bij kauwen).
* **Gifbestanddelen:**
* **Hemolytisch gif:** Bevat proteolytische enzymen die bloed, bloedvaten en weefsels oplossen, en anticoagulerende enzymen die bloeduitstortingen en necrose veroorzaken.
* **Neurotoxisch gif:** Tast zenuwen aan en kan ademhalingscentra verlammen, met verstikking als gevolg.
### 2.3 Belangrijke recente groepen
* **Ordo Chelonia (schildpadden):** Kenmerkend zijn kaken zonder tanden (hoornige bek) en een benige carapax met een hoornig pantser. Kop, poten en staart kunnen in- of uitgeschoven worden.
* **Ordo Squamata:**
* **Subordo Lacertilia (hagedissen):** Meestal slank, soms afgeplat. Poten kunnen stevig, zwak of gereduceerd zijn.
* **Subordo Serpentes (slangen):** Geen schoudergordel, meestal geen bekkengordel, geen poten, geen sternum, zwevende ribben. Geen oogleden of ooropeningen. De schedel bevat beweegbare beenderen. Bedekt met schubben.
* **Ordo Crocodilia (krokodillen):** Leven in en aan water. Aangepast aan dit milieu, carnivoor en vertonen broedzorg. De neusgaten bevinden zich boven op de snuit.
---
# Bouwplan en bijzondere kenmerken van amfibieën en reptielen
Dit onderwerp behandelt de interne en externe structuren van amfibieën en reptielen, waaronder hun huid, ademhaling, bloedsomloop, zintuigen en voortplantingsorganen.
### 3.1 Amfibieën
Amfibieën zijn dieren die zowel in water als op land kunnen leven, wat specifieke aanpassingen vereist voor deze overgang.
#### 3.1.1 Algemene kenmerken
* **Skelet:** Benig, met een schedel die twee achterhoofdsknobbels (occipitale condyles) bezit. De ribben zijn nooit verbonden met het borstbeen. Ze hebben twee paar ledematen en geen vinstralen in onpare vinnen. De mond is groot en voorzien van kleine, homodonte tandjes. Amfibieën hebben één gehoorbeentje.
* **Levenswijze:** Leven in zoet water en vochtige plaatsen, in gematigde en warme klimaatzones. Sommige soorten leiden een gravende levenswijze om temperatuurextremen en droogte te vermijden. Dit is gerelateerd aan het ontbreken van een temperatuurregulerend systeem en waterverlies via de huid. Soorten in gematigde gordels hibernaten, terwijl tropische soorten tijdens het droge seizoen estiveren. Ze zijn carnivoor en voeden zich met levende en bewegende prooien.
* **Voortplanting:** Eieren worden in water gelegd en de larven groeien in water, waarna metamorfose plaatsvindt tot volwassen dieren. Bevruchting is uitwendig bij padden en kikkers, met eieren omgeven door beschermende geleilagen. Salamanders kennen een inwendige bevruchting na een paringsdans, waarbij mannetjes spermatoforen afzetten die door de vrouwtjes worden opgenomen. Larven, ook wel dikkoplarven genoemd, hebben aanvankelijk uitwendige, later inwendige kieuwen en missen kaken ten gunste van hoornige plaatjes. De darm is lang en opgerold. Tijdens de metamorfose verdwijnen de kieuwen en kieuwspleten ten gunste van longen, wordt de darm korter, en ontwikkelen zich poten.
> **Tip:** Neotenie, waarbij larven stadia bereiken tot volwassen grootte en zich voortplanten zonder metamorfose, komt voor bij sommige salamanders. Het bekendste voorbeeld is de axolotl, die in het laboratorium metamorfose kan ondergaan door hormoonbehandeling.
* **Broedzorg:** Sommige kikkers vertonen vormen van broedzorg, zoals het meedragen van eieren in slierten, draagzakken op de rug, of in de keelzak.
#### 3.1.2 Belangrijke recente groepen
* **Ordo Caudata (salamanders):** Langwerpig lichaam met een duidelijke staart. Kop en romp zijn gescheiden door een nek. De poten zijn zwak ontwikkeld. Ze komen voor in vochtige grond of zijn volledig aquatisch. Wereldwijd verspreid.
* **Ordo Anura (kikkers en padden):** Volwassen dieren missen een staart. De poten zijn goed ontwikkeld, met korte voorpoten en achterpoten met vier segmenten, geschikt voor springen en zwemmen. Ze bezitten een middenoorholte met een trommelvlies aan het lichaamsoppervlak.
* **Modelorganisme:** *Xenopus laevis* (klauwkikker) is een belangrijk modelorganisme voor onderzoek vanwege zijn waterbewonende aard, de productie van veel eieren, en de gemakkelijke micro-manipulatie van embryo's. Het diende ook als basis voor zwangerschapstesten in het midden van de 20e eeuw.
#### 3.1.3 Bouwplan en bijzondere kenmerken
* **Huid:** Speelt een cruciale rol in de ademhaling. De huid is dun met een zeer dunne, verhoornde buitenlaag. Onder de huid bevinden zich bloedvaten. Slijmklieren houden de huid vochtig en faciliteren gasdiffusie. Gifklieren verdedigen tegen vijanden. Huidademhaling is belangrijk; kikkers kunnen zuurstof opnemen via de huid, wat experimenteel nuttig is. Chromatophoren bepalen de kleur.
* **Ademhaling:** Larven ademen door kieuwen. Volwassen dieren ademen door longen, huid en het mondepitheel. De neusgaten zijn verbonden met de mond.
* **Bloedsomloop:** Zuurstofrijk bloed vanuit de longen gaat naar het hart en vervolgens naar de weefsels. Zuurstofarm en zuurstofrijk bloed wordt gedeeltelijk gemengd in het hart. Het hart heeft twee atria en één ventrikel. Amfibieën zijn poikilotherm.
* **Zintuigen:** De waarnemingen verschillen tussen water (reuk) en lucht (zicht en gehoor).
* **Stofwisselingsproducten:** Stikstofhoudende afvalproducten worden als ammoniak uitgescheiden (in water) of als ureum of urinezuur (op land) om zuinig te zijn met lichaamsvochten.
### 3.2 Reptielen
Reptielen hebben zich verder aangepast aan een leven op land met diverse structurele kenmerken.
#### 3.2.1 Algemene kenmerken
* **Skelet:** Volledig verbeend. De ribben zijn vergroeid met het borstbeen. Er is één achterhoofdsknobbel en één gehoorbeentje. Ze hebben twee paar ledematen, meestal pentadactiel (vijf tenen), maar deze kunnen gereduceerd of verdwenen zijn (bij slangen).
* **Levenswijze:** Reptielen zijn poikilotherm, wat betekent dat hun lichaamstemperatuur afhankelijk is van de omgeving. Ze vermijden temperatuurextremen en droogte.
* **Voortplanting:** Bevruchting is inwendig met behulp van copulatieorganen (hemipenes bij slangen). Ze leggen amniote eieren met een leerachtige of kalkachtige eischaal, die de ontwikkeling van het jong buiten het water mogelijk maakt. De eieren bevatten veel dooier voor ver doorontwikkeling en hebben beschermende vliezen (amnion en chorion). Een zakvormige uitgroeiing van de darm vangt stikstofhoudende afvalstoffen op. Voor het uitkomen van het ei ontwikkelt zich een kalkachtige eitand.
#### 3.2.2 Bouwplan en bijzondere kenmerken
* **Huid:** Waterdicht door benige dermale platen, wat waterverlies voorkomt en mechanische bescherming biedt. De huid bevat weinig klieren, maar kan huidflappen of kammen hebben om het huidoppervlak te vergroten en zo warmte op te vangen, wat helpt bij het verhogen van de lichaamstemperatuur.
* **Ademhaling:** De huid is weinig doorlaatbaar. Longen hebben inbochtingen van de longwand die het oppervlak sterk vergroten. De borstholte wordt vergroot en verkleind door intercostale spieren. Het metabolisme is relatief langzaam, wat resulteert in een kleiner zuurstofverbruik.
* **Bloedsomloop:** Er is een gescheiden long- en lichaamsbloedsomloop. Krokodillen hebben twee volledig gescheiden ventrikels dankzij een doorlopend septum. Andere reptielen hebben één ventrikel met een septum, waardoor bloed niet volledig gescheiden is. Er zijn twee aortabogen die bloed naar de weefsels voeren.
* **Excretie en osmoregulatie:** Nieren produceren urinezuur, wat resulteert in urine met weinig water. De urine wordt geloosd in de cloaca, waar ook de anus en gonoducten uitkomen. Mariene reptielen hebben zoutklieren om overtollig zout uit te scheiden.
* **Zintuigen:** Goed uitgebouwd zenuwstelsel met sterke concentratie in de hersenen, hoewel ze een hersenschors missen. Ogen zijn goed ontwikkeld en kunnen kleuren waarnemen. Slangen hebben geen oogleden; hun ogen worden beschermd door doorschijnende schubben. Gespecialiseerde zintuigen omvatten het pijnappel (lichtgevoelig orgaan dat biologische ritmen regelt), infrarood-detectoren (om prooi te detecteren) en de organen van Jacobson (chemoreceptoren in het monddak voor detectie van prooi of soortgenoten).
* **Gifmechanismen:** Geproduceerd door omgevormde speekselklieren naast de bovenkaak, verbonden met giftanden. Er zijn verschillende classificaties van slangen op basis van hun giftanden:
* **Aglyfen:** Geen giftanden.
* **Proteroglyfen:** Gegroefde giftand vooraan op een vast bovenkaaksbeen.
* **Solenoglyfen:** Holle giftand vooraan op een beweeglijk bovenkaaksbeen dat uitgeklapt kan worden.
* **Opisthoglyfen:** Gegroefde, achterwaarts gekromde tanden achterin op de bovenkaak, waarbij gif alleen bij kauwen in wonden vloeit.
* **Bestanddelen van het gif:**
* **Hemolytisch gif:** Bevat proteolytische fermenten die bloed, bloedvaten en weefsels oplossen, en anticoagulerende fermenten die bloeduitstortingen en weefselnecrose veroorzaken.
* **Neurotoxisch gif:** Tast zenuwen aan en verlamt zenuwcentra, zoals ademhalingscentra, wat tot verstikking leidt.
#### 3.2.3 Belangrijke recente groepen
* **Ordo Chelonia (schildpadden):** Kaken zonder tanden, met een hoornige bek. Het lichaam is bedekt met een benig carapax met een hoornig pantser. Kop, poten en staart steken naar buiten; de kop kan S-vormig worden ingetrokken.
* **Ordo Squamata:**
* **Subordo Lacertilia (hagedissen):** Meestal slank, soms afgeplat. Poten kunnen stevig, zwak, of gereduceerd zijn.
* **Subordo Serpentes (slangen):** Geen schoudergordel, meestal geen bekkengordel, en geen poten. Er is geen borstbeen en de ribben zijn overal zwevend. Ze hebben geen oogleden of ooropeningen. De schedel bevat beweegbare beenderen, waaronder een groot vierkantsbeen. Ze zijn carnivoor en bedekt met schubben.
* **Ordo Crocodilia (krokodillen):** Leven aan en in water, met aanpassingen hiervoor. Ze vertonen broedzorg en zijn carnivoor. De neusgaten bevinden zich boven op de snuit.
---
# Belangrijke recente groepen van amfibieën en reptielen
Dit onderwerp behandelt de belangrijkste taxonomische groepen binnen de amfibieën (salamanders, kikkers) en reptielen (schildpadden, hagedissen, slangen, krokodillen), inclusief hun specifieke kenmerken en ecologische rol.
### 4.1 Amfibieën (Amphibia)
Amfibieën kenmerken zich door een benig skelet, een schedel met twee achterhoofdsknobbels, ribben die nooit met het borstbeen verbonden zijn, en twee paar extremiteiten. Ze hebben geen onpare vinnen gesteund door vinstralen, maar wel een grote mond met kleine, homodonte tandjes en één gehoorbeentje. De overgang van water- naar landleven heeft geleid tot diverse aanpassingen, zoals een steviger skelet, de ontwikkeling van longen, en verschillen in zintuiglijke waarneming en afvaluitscheiding.
#### 4.1.1 Bouwplan en bijzondere kenmerken van amfibieën
* **Huid:** Speelt een cruciale rol in de ademhaling dankzij de dunne verhoornde buitenlaag en de rijke bloedvoorziening eronder. Slijmklieren houden de huid vochtig voor gasdiffusie, terwijl gifklieren vijanden afweren. Chromatophoren bepalen de kleur.
* **Ademhaling:** Larven ademen met kieuwen, terwijl volwassen dieren longen, huid en mondepitheel gebruiken. De neusgaten zijn verbonden met de mond.
* **Bloedsomloop:** De bloedsomloop is gesplitst in een lichaams- en een longomloop, maar het zuurstofrijke en zuurstofarme bloed mengen deels in het hart, dat bestaat uit twee atria en één ventrikel.
* **Levenswijze:** Amfibieën leven in zoet water en vochtige gebieden, met aanpassingen aan temperatuurextremen zoals hibernatie (ingraven) in gematigde zones en estivatie tijdens droge seizoenen in tropische gebieden. Ze zijn carnivoor en voeden zich met levende prooien.
* **Voortplanting:** Eieren worden in water gelegd en de larven ontwikkelen zich via metamorfose. Bevruchting is uitwendig bij kikkers en padden. Salamanders kennen een paringsdans met spermatoforen en inwendige bevruchting. Larven (dikkoppen) ontwikkelen eerst uitwendige, dan inwendige kieuwen en een lange darm, die na metamorfose korter wordt en de kieuwen en kieuwspleten verdwijnen om plaats te maken voor longen. Sommige salamanders vertonen neotenie, waarbij larven zich voortplanten zonder metamorfose. Broedzorg komt voor bij sommige kikkers.
#### 4.1.2 Belangrijke recente groepen van amfibieën
* **Ordo Caudata (salamanders):** Langwerpig lichaam met duidelijke staart, gescheiden kop en romp, en zwak ontwikkelde poten. Ze komen wereldwijd voor in vochtige grond of aquatische omgevingen.
* **Ordo Anura (kikkers en padden):** Volwassen dieren missen een staart en hebben goed ontwikkelde achterpoten voor springen en zwemmen. Ze beschikken over een middenoorholte met een trommelvlies aan het lichaamsoppervlak.
> **Example:** *Xenopus laevis* (klauwkikker) is een belangrijk modelorganisme voor onderzoek vanwege het grote aantal eieren, de gemakkelijke embryo-manipulatie en de mogelijkheid tot hybridisatie in laboratoria.
### 4.2 Reptielen (Reptilia)
Reptielen zijn landdieren met een verbeend skelet, één achterhoofdsknobbel, één gehoorbeentje en twee paar extremiteiten, meestal pentadactiel. Hun aanpassingen aan het landleven omvatten een waterdichte huid met benige dermale platen, en de ontwikkeling van het amniote ei met schaal en eivliezen, wat embryonale ontwikkeling buiten het water mogelijk maakt. Bevruchting is inwendig.
#### 4.2.1 Bouwplan en bijzondere kenmerken van reptielen
* **Huid:** Waterdicht door benige platen, wat waterverlies voorkomt en mechanische bescherming biedt. Kleine klieren en huidflappen kunnen de warmte-opname vergroten.
* **Amniote ei:** Bevat schaal en beschermende vliezen (amnion en chorion), met veel dooier voor verre ontwikkeling van het embryo. Een uitgroeiing van de darm vangt stikstofhoudend afval op. Een kalkachtig eitand helpt bij het doorbreken van de eischaal.
* **Excretie:** Nieren produceren urinezuur, waardoor urine weinig water bevat. Urineren gebeurt via de cloaca. Mariene reptielen hebben zoutklieren om overtollig zout uit te scheiden.
* **Ademhaling:** Longen hebben een sterk vergroot oppervlak door inbochtingen, en de borstholte wordt vergroot en verkleind door intercostale spieren. Het relatief langzame metabolisme resulteert in een kleiner zuurstofverbruik.
* **Bloedsomloop:** De long- en lichaamsbloedsomloop zijn gescheiden. Bij krokodillen is het septum in het hart volledig doorlopend, terwijl het bij andere reptielen slechts gedeeltelijk is. Er zijn twee aortabogen.
* **Zintuigen:** Goed uitgebouwd zenuwstelsel, met name in de hersenen. Ogen zijn goed ontwikkeld en kunnen kleuren waarnemen. Slangen hebben geen oogleden maar doorzichtige schubben. Gespecialiseerde zintuigen omvatten het pineale oog (lichtgevoelig), infrarood-detectoren (bij slangen) en de organen van Jacobson (chemoreceptie in de mond).
* **Gifmechanismen:** Gif wordt geproduceerd door speekselklieren en kan neurotoxisch of hemolytisch zijn, met verschillende gradaties van giftanden (aglyfen, proteroglyfen, solenoglyfen, opisthoglyfen).
#### 4.2.2 Belangrijke recente groepen van reptielen
* **Ordo Chelonia (schildpadden):** Kent een benige carapax (pantser) met een hoornige bek, en kaken zonder tanden. Kop, poten en staart kunnen in het pantser worden teruggetrokken.
* **Ordo Squamata (schubreptielen):**
* **Subordo Lacertilia (hagedissen):** Meestal slank, soms afgeplat lichaam; poten kunnen stevig, zwak of gereduceerd zijn.
* **Subordo Serpentes (slangen):** Geen schouder- of bekkengordel, geen poten, geen sternum, en zwevende ribben. Ze missen oogleden en ooropeningen. Hun schedel bevat beweegbare beenderen. De huid is bedekt met schubben.
* **Ordo Crocodilia (krokodillen):** Leven in en aan water en zijn aangepast aan een carnivoor dieet. Ze vertonen broedzorg. De neusgaten bevinden zich bovenop de snuit.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Amphibia | Een klasse van gewervelde dieren die kenmerkend zijn voor hun leven dat zich deels in water en deels op land afspeelt, met aanpassingen zoals longen, huidademhaling en een tweeledige levenscyclus. |
| Reptilia | Een klasse van gewervelde dieren die zich voornamelijk op land leven, gekenmerkt door een droge, geschubde huid, eieren met een leerachtige of kalkachtige schaal, en een longeademhaling. |
| Occipitale condyles | De gewrichtsoppervlakken aan de achterkant van de schedel waarmee de schedel articuleert met de wervelkolom. Amfibieën hebben er twee, terwijl de meeste andere landvertebraten er één hebben. |
| Homodont | Een gebit waarbij alle tanden gelijk van vorm en functie zijn, wat typerend is voor veel amfibieën die kleine, scherpe tandjes hebben om prooi vast te houden. |
| Poikilotherm | Een organisme waarvan de lichaamstemperatuur sterk varieert met de omgevingstemperatuur. Dit wordt ook wel koudbloedigheid genoemd en is kenmerkend voor amfibieën en reptielen. |
| Huidrespiratie | Ademhaling via de huid, waarbij zuurstof direct uit het omringende medium wordt opgenomen en koolstofdioxide wordt uitgescheiden. Dit is belangrijk voor veel amfibieën, vooral als de longen niet optimaal functioneren. |
| Chromatophoren | Pigmentcellen in de huid die de kleur van het dier bepalen door de verdeling en concentratie van pigmenten aan te passen. |
| Metamorfose | Een biologisch proces waarbij een dier na de geboorte of het uitkomen uit het ei een drastische fysieke transformatie ondergaat om de adulte vorm te bereiken. Dit is kenmerkend voor de levenscyclus van amfibieën. |
| Neotenie | Het behouden van juveniele (larvale) kenmerken in de volwassen fase, waarbij het dier zich voortplant zonder de volledige metamorfose te ondergaan. Het axolotl is een bekend voorbeeld. |
| Amniote ei | Een type ei dat door reptielen, vogels en zoogdieren wordt gelegd en gekenmerkt wordt door een beschermende schaal en vier extra-embryonaal vliezen (amnion, chorion, allantoïs, dooierzak), waardoor ontwikkeling buiten water mogelijk is. |
| Hemipenes | Een paar copulatieorganen bij mannelijke reptielen, waarvan er telkens één wordt gebruikt tijdens de paring. Ze zijn intern opgeslagen en worden uitgestulpt tijdens de copulatie. |
| Osmoregulatie | Het proces waarmee organismen de water- en zoutbalans in hun lichaam handhaven, wat essentieel is voor het overleven in verschillende omgevingen en voor de uitscheiding van afvalstoffen. |
| Intercostale spieren | Spieren die zich tussen de ribben bevinden en een cruciale rol spelen bij de ademhaling door de borstkas te vergroten en te verkleinen, waardoor lucht in en uit de longen wordt gepompt. |
| Epitheel | Een type dierlijk weefsel dat lichaamsoppervlakken bedekt, organen bekleedt en klieren vormt. Het speelt een rol in absorptie, secretie, bescherming en sensorische waarneming. |
| Urinezuur | Een stikstofhoudend afvalproduct dat door veel landdieren, inclusief reptielen, wordt uitgescheiden. Het is relatief onoplosbaar en vereist weinig water voor uitscheiding, wat waterbesparing bevordert. |
| Jacobson orgaan | Een gespecialiseerd zintuiglijk orgaan bij reptielen, gelegen in het dak van de mondholte, dat geur- en smaakinformatie verzamelt via de tong. |
| Neurotoxisch gif | Een type gif dat specifiek de werking van het zenuwstelsel aantast, wat kan leiden tot verlamming, ademhalingsproblemen en uiteindelijk de dood. Dit wordt geproduceerd door sommige slangen. |