Cover
Zacznij teraz za darmo Romeins
Summary
# Geschiedenis van de Romeinse archeologie en kunst
Hier is de samenvatting voor "Geschiedenis van de Romeinse archeologie en kunst":
## 1. Geschiedenis van de Romeinse archeologie en kunst
Romeinse archeologie bestudeert materiële bronnen en resten uit de Romeinse oudheid, van de 8e-7e eeuw v.Chr. tot de 7e eeuw n.Chr. [7](#page=7).
### 1.1 De ontdekking van klassieke kunst
Een belangrijk kenmerk van Romeinse archeologie is de artistieke waardering van veel gevonden objecten, van monumentale kunst tot alledaagse voorwerpen. Deze kunsthistorische benadering vormde de basis voor de ontwikkeling van de discipline. Vanaf de renaissance werd de klassieke oudheid gezien als de oorsprong van de 'Westerse beschaving'. De 18e eeuw zag de opkomst van klassieke studies, waarbij filologie en materiële cultuur centraal stonden [7](#page=7).
#### 1.1.1 Pioniers en de Grand Tour
Johann Winckelmann (1717-1768) was een pionier in de wetenschappelijke studie van antieke kunst, wiens ideeën over Griekse esthetiek de kunstgeschiedenis en het neoclassicisme beïnvloedden. De 'Grand Tour', ondernomen door vooral Britse aristocraten in de 18e eeuw, droeg bij aan de waardering voor Romeinse architectuur, kunst en materiële cultuur. Dit leidde tot de bouw van neoklassieke villa's en hernieuwde interesse in antieke architectuur, mede door studies van Vitruvius. De Romeinse architectuur werd erkend als een originele prestatie, niet louter een kopie van Griekse voorgangers. Etsen van Giovanni Battista Piranesi (1720-1778) toonden de ruïnes van Rome en versterkten de waardering voor Romeinse architectuur [7](#page=7) [8](#page=8).
#### 1.1.2 Pauselijke en Bourbonse collecties
De pausen in Rome zagen in antieke oudheid een bron van inkomsten via toerisme en een intellectuele tegenhanger voor de Verlichting. Onder pausen Clemens XIV en Pius VI werden pauselijke collecties uitgebreid en ondergebracht in het Museo Pio-Clementino. In de Baai van Napels startte het Huis Bourbon de opgravingen van Herculaneum (vanaf 1738) en Pompeji wat leidde tot een hernieuwde 'antieke manie' in Europa [8](#page=8) [9](#page=9).
### 1.2 Ontwikkelingen in de 19e eeuw
De verovering van de Italische Staten door Napoleon markeerde het einde van de 'Grand Tour' en een nieuw hoofdstuk in de Romeinse archeologie. Napoleon toonde interesse in de militaire en culturele superioriteit van het Romeinse keizerrijk en liet antieke kunstwerken naar Parijs brengen. Grootschalige opgravingen en restauraties vonden plaats in Rome, zoals het 'vrijleggen' van de zuil van Trajanus en de restauratie van de boog van Titus. Na Napoleons nederlaag kregen Pruisische geleerden, zoals Friedrich Wilhelm Eduard Gerhard, een belangrijke rol via het Instituto di Corrispondenza Archeologica. De publicatie van de graven van Vulci en de studie van Etruskisch aardewerk gaven een impuls aan de Etruskische archeologie. Tegen het midden van de 19e eeuw zette het Vaticaan in op Christelijke archeologie, mede als intellectuele reactie op het seculiere humanisme [9](#page=9).
#### 1.2.1 Pompeji en de Italiaanse eenwording
In de Baai van Napels concentreerden de opgravingen zich op Pompeji, wat leidde tot de eerste archeologische gidsen. De Italiaanse eenmaking (Risorgimento) gebruikte het Romeinse verleden om het nationalisme te versterken. Giuseppe Fiorelli (1823-1896) werd hoofd van de opgravingen in Pompeji en introduceerde de indeling in regio's en de techniek van kalkafgietsels van slachtoffers. Na de Italiaanse eenmaking vonden grootschalige bouwprojecten plaats in Rome, met de aanleg van staatsinfrastructuur en de opkomst van musea en archeologische leerstoelen. Romeinse monumenten werden vrijgelegd om de stad meer Romeins te maken [10](#page=10) [9](#page=9).
#### 1.2.2 Nationale archeologie en kolonialisme
Tijdens de vorming van Europese natiestaten werd klassieke archeologie vaak ingezet om het nationale verleden te verbinden met de cultuur van het antieke Rome. Opgravingen door buitenlandse teams werden verboden, wat de focus op opgravingen in kolonies vergrootte. In de Maghreb, onder Frans bewind, werd klassieke archeologie gebruikt om westerse en christelijke overheersing te legitimeren, waarbij romanisering gelijkgesteld werd aan 'civilisatie'. 'Provinciale' Romeinse archeologie werd belangrijker, met onderzoekers zoals Theodor Mommsen, Alois Riegl en Francis Haverfield [10](#page=10) [11](#page=11).
### 1.3 Verdere groei in de 20e eeuw
Na de Eerste Wereldoorlog verstevigden onderzoeksinstituten uit de Verenigde Staten hun rol in de Mediterrane archeologie. Europese overwinnaars intensiveerden archeologische opgravingen in hun kolonies, waarbij voor het eerst op grote schaal luchtfotografie werd gebruikt. In Italië greep Benito Mussolini de macht en wortelde zijn fascistische ideologie in de identificatie met het oude Rome. Het 'vrijleggen' van Romeinse gebouwen, zoals de Via dell’Impero, diende om de link tussen 'romanità' en fascisme te benadrukken. Grootschalige opgravingen vonden ook plaats in Ostia ter voorbereiding op een Wereldexpo [11](#page=11).
#### 1.3.1 Na de Tweede Wereldoorlog
Na de Tweede Wereldoorlog werden de VS opnieuw een belangrijke speler in de Mediterrane archeologie. Het verbod op buitenlandse opgravingen in Italië werd opgeheven, wat leidde tot talrijke projecten onder Amerikaanse, Britse, Franse en Belgische leiding. Moderne stratigrafische opgravingen werden echter pas in de jaren 1970 algemeen gangbaar in de Italiaanse archeologie. Pionierswerk van Nino Lamboglia, die aandacht had voor gebruiksaardewerk en onderwaterarcheologie, kende weinig navolging. Onder impuls van de British School at Rome werden landschapsarcheologie en artefactensurvey op de agenda geplaatst. Sinds de late jaren 1990 en vroege jaren 2000 zijn remote sensing en geofysische prospectie toegevoegd [12](#page=12).
#### 1.3.2 Hedendaagse methoden en relevantie
Hedendaagse Romeinse archeologie gebruikt een breed scala aan onderzoeksmethoden. Kunsthistorische benaderingen maken gebruik van wetenschappelijke analysetechnieken, zoals röntgenfluorescentiespectrometrie (XRF) voor anorganische kleurstoffen, en infraroodfotografie en CT-scans voor productietechnieken en restauraties. De evolutie van de discipline toont aan dat Romeinse archeologie en kunstgeschiedenis onlosmakelijk verbonden zijn met bredere socioculturele en historische processen. Kennis van de Romeinse inspiratiebron is essentieel om hedendaagse architectuur, stedenbouw, kunst en zelfs de door ons als 'natuurlijk' ervaren landschappen te begrijpen. Een kritische studie van het Romeinse verleden helpt ook om misbruik en geïdealiseerde vergelijkingen te ontmaskeren [12](#page=12).
> **Tip:** Let op de evoluerende rol van archeologie, van 'kunstverzamelen' tot wetenschappelijke discipline, en de politieke en ideologische contexten waarin het onderzoek plaatsvond.
> **Voorbeeld:** De manier waarop Mussolini de Romeinse geschiedenis gebruikte om zijn fascistische regime te legitimeren, illustreert hoe archeologie politiek kan worden ingezet.
---
# De Etruskische beschaving en haar kunst
De Etruskische beschaving, die zich ontwikkelde van de Villanova-periode tot de hellenistische periode, kenmerkt zich door een rijke kunst en architectuur die sterk beïnvloed werd door de Griekse cultuur, maar toch een uniek, decoratief en herkenbaar karakter behield.
### 2.1 Ontstaan en ontwikkeling
De Etruskische cultuur ontstond in Etrurië (het huidige Toscane) vanuit de autochtone ijzertijd-cultuur (Villanova), aangevuld met niet-Italische bevolkingselementen en invloeden uit het Oosten. Vanaf de 8ste eeuw v.C. kwam de beschaving tot volle bloei dankzij de exploitatie van minerale rijkdommen en breidde zich uit over Centraal- en Noord-Italië. Er zijn verschillende theorieën over de oorsprong van de Etrusken; de meest gangbare moderne opvatting is een etno-culturele interactie tussen de autochtone Villanova-bevolking en groepen uit het oostelijke Middellandse Zeegebied [25](#page=25).
De politieke structuur werd gekenmerkt door machtige stadstaten, traditioneel onderverdeeld in een zuidelijke, noordelijke en inlandse groep. Initieel regeerde een lucumo (koning), gevolgd door een oligarchisch bewind en uiteindelijk politieke strijd tussen de adel en de middenstand (#page=26, 27). De twaalf belangrijkste steden vormden een dodekapolis of twaalfstedenbond, met jaarlijkse religieuze bijeenkomsten. De Etrusken werden een belangrijke handelsmacht met een aanzienlijke vloot, wat leidde tot conflicten met Griekse en Punische concurrenten. Vanaf de 4de en 3de eeuw v.C. kwamen ze onder druk te staan van het machtiger wordende Rome, wat leidde tot hun uiteindelijke inlijving in 264 v.C. (#page=27, 28) [26](#page=26) [27](#page=27) [28](#page=28).
#### 2.1.1 Etruskische taal
De Etruskische taal is nog steeds deels een mysterie. Er zijn ongeveer 13.000 teksten bewaard gebleven, daterend van rond 700 v.C.. Het Etruskische alfabet is afgeleid van het Griekse alfabet. Het grootste probleem bij het ontcijferen is dat het Etruskisch een geïsoleerde taal is die niet tot de Indo-Europese taalgroep behoort. Veel woorden zijn echter te begrijpen dankzij de context van korte, formuleachtige teksten zoals grafinscripties en votiefinscripties. Tweetalige teksten (Latijn-Etruskisch en Punisch-Etruskisch) en vermeldingen door Griekse en Romeinse auteurs hebben geleid tot een bekende woordenschat van ongeveer 200 woorden (#page=28, 29). Inscripties werden meestal van rechts naar links geschreven, soms in boustrophedon. De langste tekst, met ongeveer 1200 woorden, bevindt zich op de mummiewikkel van Zagreb en is religieus van aard [28](#page=28) [29](#page=29).
#### 2.1.2 Religie
De Etruskische godsdienst was sterk gebonden aan rituelen en voorspellingen (#page=29, 30). Bekende boeken van voorspellingen waren de *Libri haruspicini* (ingewanden), *Libri fulgurales* (bliksem), *Libri rituales* (cultus), *Libri fatales* (noodlot) en *Libri acherontici* (onderwereld). Een belangrijk artefact is de bronzen lever van Piacenza, een instructiemodel voor voorspellingen op basis van ingewanden. De Etrusken waren polytheïstisch; hun oppergod was Tin/Tinia, die vaak deel uitmaakte van een triade. Elke stad had een eigen pantheon, met godheden die vaak natuurkrachten verpersoonlijkten. Lagere goden, vruchtbaarheidsgoden en familiegoden werden ook vereerd. De onderwereld werd beheerd door demonen, waarvan Charu(n) de belangrijkste was, voorgesteld als bewaker van de onderwereldpoort [29](#page=29) [30](#page=30) [31](#page=31).
**Tip:** De religie en de daarmee samenhangende voorspellingskunsten speelden een cruciale rol in het dagelijks leven en de kunst van de Etrusken.
| Etruskisch | Grieks | Romeins | Domein |
|---------------|-------------|-----------|-----------------------------|
| Aita | Hades | Pluto | onderwereld |
| Apulu/Aplu | Apollon | Apollo | ziener, dichtkunst |
| Aritimi/Artumes| Artemis | Diana | maan, jacht, woud |
| Fufluns/Pacha | Dionysos | Bacchus | landbouw, wijn, dood |
| Laran/Maris | Ares | Mars | oorlog |
| Men(e)rva | Athena | Minerva | ambachten, kunst, oorlog |
| Nethuns | Poseidon | Neptunus | water, rivieren, zee |
| Sethlans | Hephaistos | Vulcanus | metaalbewerking |
| Thesan | Eos | Aurora | dageraad, natuurkracht |
| Tin/Tinia/Tina| Zeus | Jupiter | oppergod |
| Turan | Aphrodite | Venus | vruchtbaarheid, liefde |
| Uni | Hera | Juno | geboorte, huwelijk |
| Usil | Helios | Sol | zonnegod |
Geloof in een leven na de dood blijkt uit het dodenbestel, met talrijke grafgiften en de materialisatie van gelaatstrekken. Zowel crematie als inhumatie bestonden naast elkaar [32](#page=32).
### 2.2 Culturele perioden en kunst
#### 2.2.1 Villanova-cultuur (900-720 v.C.)
De vroege ijzertijd-cultuur, aangeduid als Villanova-cultuur, werd gekenmerkt door complexe, versterkte nederzettingen en graven met typische urnen die modellen van hutten voorstelden (#page=32, 33). Hutten waren rond, ovaal of rechthoekig, gebouwd met leem en vlechtwerk. De informatie komt voornamelijk uit grafcontexten, met eenvoudige ronde putgraven (*tombe a pozzo*) voor crematieresten in urnen. Grafgiften, zoals scheermessen en wapens voor mannen, en haarspelden en juwelen voor vrouwen, gaven sociale status aan. Vanaf het einde van de 9e eeuw v.C. werden grafgiften talrijker, en verschenen inhumatiegraven en vroege kamergraven (#page=33, 34). Handelscontacten met Sardinië kwamen tot stand [32](#page=32) [33](#page=33) [34](#page=34).
* **Bronzen urne met ‘berendans’ (730-700 v.C.) uit Bisenzio:** Een biconische urne met afgebeelde figuurtjes die een rituele dans uitvoeren rond een monsterachtig dier, vermoedelijk een diviniteit uit de onderwereld [34](#page=34).
* **Olla met beschilderde geometrische figuren (ca. 700 v.C.) uit Bisenzio:** Een bolvormige vaas met geometrische versiering en schematische menselijke silhouetten die een rituele reidans uitvoeren [35](#page=35).
#### 2.2.2 Oriëntaliserende periode (720-580 v.C.)
Deze periode werd gekenmerkt door de verspreiding van oriëntaliserende kunst, sterk beïnvloed door Egypte en het Nabije Oosten, via handelsrelaties met Grieken en Feniciërs. De stijl is decoratief met levendige figuren en oosterse motieven zoals mythische wezens (griffioenen, sfinxen) en roofdieren. Inhumatie werd ingevoerd en er ontstonden grafkamers, vaak rijk aan grafgiften en gebouwd als weergave van de huizen van de overledenen [35](#page=35) [36](#page=36).
* **Tomba Regolini-Galassi in Cerveteri (675-650 v.C.):** Een tumulus met meerdere grafkamers, met een uitzonderlijk rijke vrouw begraven, inclusief veel gouden, vergulde en ivoren objecten met oosterse motieven [36](#page=36).
* **Tomba delle Cinque Sedie in Cerveteri (650-630 v.C.):** Een graf dat informatie geeft over voorouderverering en het vroegste voorbeeld van een ceremonieel banket met gelijke participatie van mannen en vrouwen [37](#page=37).
De woningbouw veranderde met grotere huizen op rechthoekige funderingen, wat de overgang van dorpen naar steden markeerde. Stadsplanning, met aanleg van straten en drainagekanalen, werd belangrijker. Vanaf de late 7e eeuw v.C. verschenen paleisheiligdommen, zoals het paleis van Murlo-Poggio Civitate, met oosterse terracotta decoraties (#page=37, 38) [37](#page=37) [38](#page=38).
Het typische zwartglanzende Etruskische *bucchero nero* aardewerk werd vanaf het 2e kwart van de 7e eeuw v.C. geproduceerd, waarbij de vormen en behandeling van het oppervlak metalen vaatwerk imiteerden. De productie van *canopen* (geantropomorfiseerde urnen) is typisch voor de regio Chiusi, waarbij de deksels evolueerden van platte kalotjes naar plastische koppen die de overledene probeerden na te bootsen (#page=38, 39) [38](#page=38) [39](#page=39).
De vroegste muurschilderkunst bevindt zich in graven, zoals de Tomba delle Anatre te Veii (ca. 680-660 v.C.), en werd aangebracht op de gladde wanden van kamergraven. Steensculptuur, hoewel minder populair dan terracotta, werd ook toegepast, zoals de funeraire stèle van Avele Feluske [39](#page=39) [40](#page=40).
#### 2.2.3 Archaïsche periode (580-480 v.C.)
Dit was de periode van grote Etruskische macht en expansie, met een hoge mate van originaliteit in cultuur en kunst. Nieuwe Etruskische koloniesteden in Noord-Italië, zoals Spina en Marzabotto, tonen sterke Griekse invloed op urbanisatie en stadsplanning (#page=40, 41). Marzabotto werd geconstrueerd volgens een regelmatig stratenplan, met woonhuizen en werkplaatsen. De Etrusken legden ook wegen en bruggen aan [40](#page=40) [41](#page=41) [42](#page=42).
In necropolen ontstonden kleinere, eenvoudigere graven langs straten, die de nieuwe ‘middenklasse’ vertegenwoordigen, zoals de necropolen van Banditaccia te Cerveteri en Crocifisso del Tufo te Orvieto. Deze graven getuigen van Etruskische stadsplanning, met straten in een dambordpatroon en stenen deuren [42](#page=42).
Tempelarchitectuur vertoont kenmerken van Etruskische tempels, met drie *cellae* die uitkwamen op een *pronaos*, vaak gebouwd op een hoog podium en versierd met terracotta sculpturen. Het heiligdom van Pyrgi omvatte verschillende tempels en is bekend om de gouden plaatjes met teksten in het Etruskisch en Punisch [43](#page=43).
De sculptuur in terracotta bleef dominant, met belangrijke werken als:
* **Sarcofagen met liggend echtpaar uit Cerveteri (ca. 530 v.C.):** Hoogtepunten van de Etruskische kunst, die een liefdevolle weergave van echtgenoten tonen en het belang van de vrouw in Etrurië benadrukken [44](#page=44).
* **Beelden van de tempel van Portonaccio te Veii (510-500 v.C.):** Levensgrote terracotta beelden, waaronder Apollo en Herakles, die de Etruskische interpretatie van Griekse archaïsche beeldhouwkunst weergeven [45](#page=45).
*Bucchero nero* aardewerk bleef geproduceerd worden, kenmerkend voor de archaïsche periode is het dikwandige *bucchero pesante*. Vanaf de 6e eeuw v.C. werd op grote schaal Grieks aardewerk geïmporteerd, en Griekse pottenbakkers produceerden zwartfigurig aardewerk in Etrurië [46](#page=46) [47](#page=47).
De schilderkunst, voornamelijk aangetroffen in graven (vooral in Tarquinia), kenmerkt zich door felle kleuren en expressionistische lijnen, met onderwerpen die zowel Grieks geïnspireerd als typisch Etruskisch zijn (#page=47, 48). Opmerkelijk zijn de erotische taferelen in de Tomba dei Tori en de landschapsschilderingen in de Tomba della Caccia e della Pesca (#page=48, 49) [47](#page=47) [48](#page=48) [49](#page=49).
#### 2.2.4 Klassieke periode (480-320 v.C.)
Deze periode werd gekenmerkt door een sociale en economische crisis in Zuid-Etrurië, maar ook door bloei en rijkdom in binnenlandse steden en aan de Adriatische kust. De muurschilderingen in Tarquinia werden repetitiever en slordiger, en de kwaliteit van grafgiften en sculptuur nam af (#page=49, 50) [49](#page=49) [50](#page=50).
De schilderkunst vertoonde een evolutie naar een meer klassieke vormentaal, met voorbeelden zoals de banketten in de onderwereld in de Tomba dell’Orco I en de bloederige scènes in de Tomba François, die een mentaliteitswijziging bij de Etrusken suggereren (#page=50, 51) [50](#page=50) [51](#page=51).
Tempelarchitectuur, zoals de Belvedere tempel in Orvieto, toonde gelijkenis met de Etruskische bouwwijze beschreven door Vitruvius. De Tomba dei Rilievi in Cerveteri is bekend om zijn unieke en rijke versiering in beschilderd stuc met objecten uit het dagelijkse leven [51](#page=51) [52](#page=52).
Sculptuur omvatte steensculptuur, zoals de funeraire stèle uit Bologna, en bijzondere bronzen werken zoals de Mars van Todi en de Chimaera van Arezzo, die Etruskische interpretaties van mythologische en religieuze thema's laten zien (#page=53, 54). Kleinere bronzen voorwerpen, zoals de Cista Ficoroni, werden ook vervaardigd [53](#page=53) [54](#page=54) [55](#page=55).
#### 2.2.5 Hellenistische periode en definitief verval (320-27 v.C.)
De hellenistische periode werd gekenmerkt door de opmars van Rome en de geleidelijke inlijving van Etruskische steden. De Griekse kunst evolueerde naar meer realisme en emotionaliteit, wat de Etruskische portretkunst sterk beïnvloedde [56](#page=56).
Fundamentele vernieuwingen in architectuur waren de rondboog en gewelfbouw, die door de Etrusken werden overgeleverd aan de Romeinen. Etruskische stadspoorten uit de 3e eeuw v.C., zoals in Volterra en Perugia, zijn bewaard gebleven. Rotsgraven met monumentale façades, zoals de Tomba Ildebranda in Sovana, en ondergrondse grafkamers, zoals het Hypogeum van de Volumni in Perugia, getuigen van de rijke Etruskische begrafeniscultuur (#page=57, 58). Het Hypogeum van de Volumni illustreert de sociale prestige en rijkdom van de Velimna familie, en de overgang van Etruskische naar Latijnse inscripties toont de toenemende opname in de Romeinse maatschappij [56](#page=56) [57](#page=57) [58](#page=58).
Sculptuur kenmerkte zich door rijk versierde rechthoekige urnen uit Volterra, met portretten die seriematig waren en types eerder dan individuele gelaatstrekken toonden. Terracottasculptuur vertoonde late voorbeelden met invloeden van Romeins realisme, zoals de terracotta urne met echtpaar uit Volterra, die het realisme in de portretkunst illustreert [59](#page=59) [60](#page=60).
---
# Romeinse architectuur: materialen, technieken en bouwtypes
De Romeinse architectuur kenmerkte zich door revolutionaire technische innovaties, de ontwikkeling van nieuwe bouwtypes en een verfijnd gebruik van diverse materialen en technieken.
### 3.1 Kenmerken van Romeinse architectuur
De Romeinse bijdrage aan de bouwkunst is significant en wordt gekenmerkt door:
* **Technische evolutie**: Verbetering en combinatie van boog- en gewelfbouw, en het revolutionaire gebruik van beton en baksteen [61](#page=61).
* **Nieuwe gebouwtypes**: Ontwikkeling en verspreiding van basilica's, thermen, amfitheaters, monumentale bogen, horrea, appartementsblokken en villa's [61](#page=61).
* **Uniformiteit**: Gelijkmatige architecturale productie over een uitgestrekt rijk dankzij efficiënte administratie en de Pax Romana, hoewel regionale variaties bleven bestaan [61](#page=61).
* **Monumentaliteit**: Een voorliefde voor grootschalige en monumentale bouwwerken met een goed oog voor de algemene inplanting [61](#page=61).
* **Ingrijpen in de natuurlijke omgeving**: Remodellering van het landschap ter wille van bouwwerken, in tegenstelling tot de Griekse onderwerping aan de natuur [62](#page=62).
* **Verschuiving van buiten naar binnen**: Groeiende aandacht voor de interne ruimtes van gebouwen, zichtbaar in vergelijkingen tussen Griekse en Romeinse tempels en in burgerlijke en residentiële architectuur [62](#page=62).
#### 3.1.1 Vroege ontwikkelingen
De vroege architectuur in Rome, vanaf de 9e-8e eeuw v.C., bestond voornamelijk uit simpele hutten. Vanaf de 7e eeuw v.C., onder invloed van de Etrusken, evolueerde dit naar meer gestructureerde gebouwen, vooral in de religieuze architectuur (#page=62, 64) [62](#page=62) [64](#page=64).
* **Religieuze architectuur en infrastructuur**:
* De eerste monumentale gebouwen waren tempels, sterk beïnvloed door de Etruskische stijl: stenen sokkel, muren van leemtegels en hout, met terracotta versieringen [62](#page=62).
* Typisch Etruskisch was de bouw op een hoog podium met nadruk op de voorzijde [62](#page=62).
* De Jupiter Capitolinus tempel (509 v.C.) op de Capitolijn was een belangrijk voorbeeld, met een grondplan van ca. 62 x 53 m en 3 cellae [63](#page=63).
* De tempel onder de Sant’Omobono kerk (midden 6e eeuw v.C.) toonde Etruskische terracotta beelden [63](#page=63).
* **Burgerlijke architectuur**:
* Vroege Romeinse woningen bestonden uit ovale hutten met een mix van klei en stro [64](#page=64).
* Vanaf de 7e eeuw v.C. werden deze vervangen door rechthoekige huizen in vakwerktechniek op een stenen sokkel [64](#page=64).
* Onder Etruskische invloed werden de grondplannen complexer, met axialiteit en rond een atrium (#page=64, 65) [64](#page=64) [65](#page=65).
#### 3.1.2 Grote tendensen
* **Classicisme**: Geen loutere navolging van Griekse of Hellenistische stijlen, maar de integratie van Griekse principes, technieken en decoratieschema's met behoud van Romeins genie. Dit werd sterk gestimuleerd tijdens de regeerperiode van Augustus en zijn opvolgers. Het uitte zich in tempelbouw door het gebruik van Grieks-Hellenistische elementen zoals frontons en zuilen, alsook principes van eenvoud, helderheid, symmetrie en harmonieuze proporties [65](#page=65) [66](#page=66).
* **Functionaliteit**: Het ontwerpen van gebouwen en monumenten met de functie als primair doel, passend bij de praktische en efficiënte Romeinse instelling. Dit principe was dominant van de 3e eeuw v.C. tot de late keizertijd [67](#page=67).
* **"Barokke" uitwerking**: Een tendens naar pracht en praal, met name in theaters en nymphaea, waarschijnlijk beïnvloed door de Hellenistische architectuur. Deze tendens werd mogelijk gemaakt door technische vernieuwingen zoals betonbouw, gewelven en koepels, en was vooral populair in het oosten van het rijk [68](#page=68).
#### 3.1.3 Bouworden
De Romeinen kenden vijf bouworden, gebaseerd op de Griekse traditie maar verder ontwikkeld:
* **Romeinse Dorische orde**: Slankere zuilen dan de Griekse, kleiner kapiteel, soms zonder cannelures, en een basis met plint [70](#page=70).
* **Toscaanse orde**: Gebaseerd op de Griekse Dorische orde met Etruskische invloeden. Kenmerkend zijn het kleinere kapiteel met meer nadrukkelijke profilering, de slanke zuil zonder cannelures en de basis met plint [71](#page=71).
* **Ionische orde**: Overgenomen uit de Griekse architectuur, met aanpassingen zoals soms zuilen zonder cannelures, kleine kapitelen (soms met 8 voluten) en een overdadig versierd entablement. Zelden toegepast, voornamelijk in Italië [71](#page=71).
* **Korinthische orde**: De meest toegepaste en meest decoratieve Griekse orde door de Romeinen, beter geschikt voor grootschalige bouwwerken. De Romeinse variant wordt gekenmerkt door slanker gesneden acanthusbladeren, een hoog-versierde kroonlijst en consoles [73](#page=73).
* **Composiete orde**: Een typisch Romeinse ontwikkeling, een combinatie van een Korinthisch benedendeel met acanthusbladeren en een Ionisch bovendeel met voluten [74](#page=74).
#### 3.1.4 Eigen architectonisch decoratiesysteem
De Romeinse architectuur ontwikkelde een eigen decoratiesysteem, met name in gevelconstructies en de relatie tussen structuur en decoratie.
* **Gevelconstructie**: De Romeinen neigden naar pracht en beweeglijkheid in het hoofdgestel en de kroonlijst, met meer uitgewerkte banden, reliëfs, ver uitstekende kroonlijsten en consoles. Vaak werd het hoofdgestel in het centrum tot een boog uitgewerkt [75](#page=75).
* **Loskoppeling van decoratie en structuur**: Zuilenrijen en hoofdgestellen werden vaak puur decoratief voor of tegen de gevel geplaatst, mogelijk dankzij betonbouw. Dit kon variëren van halfzuilen en pilasters tot volledige zuilen los van de wand [75](#page=75).
* **Superpositie van orden**: Het stapelen van verschillende bouworden boven elkaar werd vanaf de Flavii geregeld toegepast, vooral bij theaters en amfitheaters. Deze loskoppeling van decoratie en structuur brak met klassieke tradities en beïnvloedde latere architectuur [77](#page=77).
### 3.2 De bouwstenen van Rome: bouwmaterialen en -technieken
De keuze van bouwmaterialen was aanvankelijk lokaal bepaald, maar import nam later toe. Klei en natuursteen waren dominant (#page=77, 78) [77](#page=77) [78](#page=78).
#### 3.2.1 Klei (van gebakken leem tot baksteen)
* **Gedroogde kleitegels**: De oudste vorm van regelmatige bouwmaterialen, lang gebruikt in de huisarchitectuur [78](#page=78).
* **Terracottaversieringen**: Gebruikt op Etruskische en vroege Romeinse tempels voor dakbekroningen en decoratie, met thema's variërend van lotussen en palmetten tot mythologische onderwerpen [78](#page=78).
* **Baksteen**: Eerst decoratief gebruikt, gemodelleerd in vormen van zuilen en kapitelen. Vanaf de 1e eeuw n.C. werd baksteen de standaard buitenbekleding van beton, vooral in de westelijke provincies en in Italië's woonkernen. Baksteenbouw zonder beton was minder populair, maar metselwerk met mortel in de voegen werd een belangrijke Romeinse ontwikkeling [79](#page=79) [80](#page=80).
#### 3.2.2 Natuursteen
* **Lokale materialen**: Rome had door zijn ligging een overvloed aan lokale tufsteen (Cappellacio, Grotta Oscura, peperino), dat zacht, makkelijk te bewerken en relatief licht was, maar ook kwetsbaar. Vanaf de 4e eeuw v.C. werd gele tufsteen uit de regio ten noorden van Rome gebruikt vanwege zijn sterkte en symbolische waarde [80](#page=80).
* **Travertijn**: Een sterke, bewerkbare kalksteen uit Tivoli, die vanaf de tijd van Augustus goed verkrijgbaar was via riviertransport. Initieel gebruikt voor dragende elementen, later ook voor decoratie [81](#page=81).
* **Kalksteen en zandsteen**: Lokaal gebruikt buiten Rome, met bouwwijzen zoals opus polygonale (massieve polygonale steenblokken, 4e-3e eeuw v.C.) en opus quadratum (grote rechthoekige blokken in horizontale lagen, overgenomen van de Grieken) [81](#page=81).
* **Marmer**: Vanaf de late republiek in gebruik, met een groot prestige. Gekleurde marmers uit Noord-Afrika en Griekenland werden geïmporteerd voor privéwoningen, terwijl witte Carrara-marmer vanaf Augustus veelvuldig voor openbare gebouwen werd gebruikt. Volledige gebouwen in marmer waren uitzonderlijk, maar marmeren wandplaten (crustae), zuilen en vloeren creëerden grandeur [82](#page=82) [83](#page=83).
#### 3.2.3 De ontwikkeling van Romeins beton
Hoewel niet de uitvinders, perfectioneerden de Romeinen het gebruik van beton (opus caementicium) in combinatie met bogen en gewelven [84](#page=84).
* **Samenstelling**: Specie van kalkmortel met gehydrateerde kalk, water, zand en aggregaat van kleine steentjes (caementa). Rome had vulkanische asafzettingen (haren a fossiciae) die met kalk een sterke, snel drogende mortel vormden. Pozzolano was bijzonder sterk onder water [84](#page=84).
* **Constructie**: Beton werd gelegd en aangestampt, met aan weerszijden een stenen buitenbekleding (parement). Naakte betonconstructies kenden de Romeinen niet [85](#page=85).
* **Ontwikkeling**: Het vermoedelijk oudste gekende gebruik van opus caementicium is in de stadsmuren van Cosa (na 270 v.C.). Vanaf de 1e eeuw v.C. werd mortel regelmatig gebruikt, met beton grootschalig toegepast in Rome na Nero (midden 1e eeuw n.C.) voor specifieke constructies zoals thermen en amfitheaters [85](#page=85).
* **Muurtechnieken in betonbouw**:
* **Opus incertum**: Vroege voorbeelden met parementen uit vulkanische tufsteen en travertijn, bestaande uit kleine onregelmatige steenblokjes [86](#page=86).
* **Opus reticulatum**: Vanaf midden 1e eeuw v.C., met piramidale blokjes die een diagonaal netvormig patroon vormen [87](#page=87).
* **Opus testaceum**: Baksteenbekleding, die vanaf de 2e eeuw n.C. opus reticulatum gradueel verving, vooral in Rome en centraal Italië [87](#page=87).
* **Voordelen van beton**: Lage kosten, hogere flexibiliteit, minder opgeleide mankracht nodig, verwerking van bouwafval en snelle constructie [88](#page=88).
#### 3.2.4 Bogen en gewelven
Hoewel niet uitgevonden door de Romeinen, werden bogen en gewelven kenmerkend voor de Romeinse architectuur, waardoor enorme ruimtes overspannen konden worden [88](#page=88).
* **Rondboog**: Waarschijnlijk overgenomen van de Etrusken, bestaande uit wigvormig gekapte steenblokken radiaal geplaatst. Vroege voorbeelden zijn te vinden in stadspoorten, cisternen en rioleringen [88](#page=88) [89](#page=89).
* **Architraaf in meerdere blokken**: Ontworpen om barsten te voorkomen, vanaf de vroege 1e eeuw v.C. [89](#page=89).
* **Betonnen bogen en gewelven**: De vervanging van vooraf gekapte steenblokken door opus caementicium in bogen was een cruciale evolutie [89](#page=89).
* **Gewelfbouw**: Tongewelven, kruisgewelven en koepelgewelven maakten vanaf de 2e helft van de 1e eeuw n.C. de overdekking van steeds grotere ruimtes mogelijk [89](#page=89).
* **Pantheon**: Het hoogtepunt van Romeinse bouwkunst, met een gigantische koepel (diameter 43 m) gedragen door betonnen muren en pijlers, met een centrale oculus als enige lichtbron (#page=89, 90). Het Pantheon bleef een invloedrijke constructie voor latere koepelbouw in Europa [89](#page=89) [90](#page=90) [91](#page=91).
### 3.3 Ontwerp en algemene evolutie
#### 3.3.1 Architecten
Romeinse architectuur is vaak anoniem, waarbij de opdrachtgever (patroon) belangrijker is dan de maker. Enkele namen zijn echter bekend:
* **Severus en Celer**: Ingenieurs en landschapsarchitecten, scheppers van Nero's Domus Aurea, bekend om hun illusies van ruimte en trompe l'oeil-effecten [94](#page=94).
* **Rabirius**: Architect van het paleis van de Flavische keizers (Domus Flavia), bekend om zijn functionele residentie en de Aula Regia waar interne gewelfdragers volledig weggelaten werden [95](#page=95).
* **Apollodorus van Damascus**: Griekse architect onder Trajanus, verantwoordelijk voor een houten brug over de Donau, het Forum en de Markt van Trajanus, en mogelijk de koepel van het Pantheon [95](#page=95).
* **Vitruvius**: Officer onder Caesar en architect onder Augustus, bekend om zijn invloedrijke tekst "De Architectura", de enige volledig bewaarde architectuurtekst uit de oudheid (#page=96, 97). Zijn werk benadrukte duurzaamheid, comfort en schoonheid, en het gebruik van modulaire proporties [96](#page=96) [97](#page=97).
#### 3.3.2 Scharniermomenten en iconische gebouwen
* **Het grote bouwprogramma van Augustus (27 v.C.-14 n.C.)**: Markant door de explosie van bouwactiviteit in Rome. Vernieuwingen uit de late republiek werden op grote schaal toegepast, marmergebruik ver algemeend, en een systeem van keizerlijke patronage kwam tot stand. Dit programma omvatte voornamelijk bestaande gebouwtypes, met een combinatie van conservatisme en nieuwe monumentaliteit (#page=98, 99) [98](#page=98) [99](#page=99).
* **Vernieuwingen in de binnenhuisarchitectuur onder Nero en de Flaviërs**:
* **Domus Aurea**: Nero's gouden paleis, gekenmerkt door een artificieel landschappelijk park met verspreide gebouwen en een centrale koepelzaal met vernieuwde ruimteschepping en perspectiefillusie (#page=101, 102) .
* **Domus Flavia**: Paleis van de Flavische keizers, betekende de doorbraak van baksteen als bekleding van betonnen muren. Kenmerkend waren de aanpassing aan de topografie, de integratie van waterpartijen en de Aula Regia .
* **Hoogtepunten onder Trajanus en Hadrianus**:
* **Markt van Trajanus**: Een ingenieuze constructie op vijf niveaus, met winkels langs gebogen exedra's en binnenstraatjes, die de volledige acceptatie van met bakstenen beklede betonstructuren in het stadscentrum toonde (#page=105, 106) .
* **Villa van Hadrianus te Tivoli**: De best bewaarde Romeinse keizerlijke villa, met een gevarieerde en ingenieuze behandeling van de binnenruimte, perfecte toepassing van betonbouw en een wisselwerking tussen gebouwen en landschap .
### 3.4 Gebouwtypes
De Romeinen excelleerden in diverse bouwtypes, met een grote nadruk op profane gebouwen.
#### 3.4.1 Het burgerlijke stadscentrum: forum, basilica en portieken
Het monumentale Romeinse stadscentrum integreerde tempels, het forumplein en de basilica .
* **Forum**: Een regelmatig, langgerekt rechthoekig plein, omgeven door zuilengalerijen en vaak afgesloten door winkeltjes (tabernae). Het Forum Romanum ontstond vroeg en was een politieke, commerciële en religieuze ruimte. Keizerlijke fora (Caesar, Augustus, Nerva, Trajanus) werden later aangelegd, vaak met een dominante tempel en soms met originele toevoegingen zoals halfronde exedra's (#page=113, 114, 115) .
* **Basilica**: Een lange overdekte rechthoekige hal, ideaal voor grote menigten (gerechtszalen, beurzen). Meestal met 3 of 5 beuken en een apsis of exedra. Het gebouwtype ontstond mogelijk in Campanië en werd een basis voor christelijke kerkenbouw .
#### 3.4.2 Religieuze architectuur
* **Tempels**: De Romeinse tempel had zowel Etruskische (bouw op podium, voorste trap, diepe portiek, grote cella) als Griekse elementen (klassieke vormgeving, bouworden, zuilen). Tempels werden vaak beter geïntegreerd in een architecturaal geheel, bijvoorbeeld op fora. Vormen varieerden van rechthoekige tempels tot ronde tempels (tholosbouw) (#page=122, 123) .
* **Heiligdommen**: Grote heiligdommen met specifieke Romeinse en Italische kenmerken (schaal, monumentaliteit, terrassen via gewelfbouw) ontstonden tussen 200 en 50 v.C., zoals het Heiligdom van Fortuna Primigenia in Praeneste (#page=119, 120) .
#### 3.4.3 Architectuur voor spektakel
* **Theater**: Gebaseerd op Griekse voorbeelden, maar met aanpassingen zoals een halfcirkelvormige orkest, een monumentale façade (scaenae frons), een deels of volledig op gewelven gebouwde tribune en een naar binnen gekeerde geslotenheid (#page=125, 126). Best bewaarde voorbeelden bevinden zich in de provincies .
* **Odeum**: Een kleiner, overdekt theater voor zang- en muziekvoorstellingen .
* **Amfitheater**: Een originele Romeinse bijdrage, vooral in het westen van het rijk. Kenmerkend is de elliptische vorm, de arena, en de tribune op gewelven. Het Colosseum is het blauwdruk voor latere amfitheaters .
* **Circus**: Het grootste type spektakelgebouw, voornamelijk voor wagenrennen. Het belangrijkste verschil met de Griekse hippodroom is de centrale scheiding (spina) en permanente startplaatsen (carceres) (#page=129, 130). Het Circus Maximus in Rome was het meest befaamde .
* **Stadium**: Een uitzonderlijk gebouwtype in het westen van het rijk, vooral bekend uit steden met Griekse roots .
#### 3.4.4 Thermen (badgebouwen)
Openbare badhuizen waren een van de beste prestaties van Romeinse bouwkunst, belangrijk voor de ontwikkeling van beton- en koepelbouw .
* **Ontwikkeling**: Van Griekse balaneia (afzonderlijke baden) naar Romeinse balnea met aparte ruimtes voor acclimatiseren (tepidarium), zweten (laconicum), warm water (caldarium) en koud water (frigidarium), aangevuld met sportruimtes (palaestra) en zwembaden (natatio) (#page=131, 132) .
* **Imperiale thermen**: Vanaf de vroege keizertijd ontwikkelden deze zich tot grote, luxueuze complexen met symmetrische plannen, omgeven door tuinen, bibliotheken en ontmoetingsruimten. Ze dienden als "paleizen voor het volk" en waren een middel voor politieke propaganda .
#### 3.4.5 Woningbouw in stad en platteland
* **Domus**: Rijkere eengezinswoning in de stad, gebaseerd op de traditionele atrium-woning met een peristilium, dat later dominanter werd (#page=135, 136). De nadruk lag op sociale functies, luxe en macht .
* **Insula**: Appartementsblokken voor meerdere gezinnen, ontstaan door bevolkingsdruk, met winkels (tabernae) op de begane grond. Het gebruik van baksteen verbeterde de veiligheid en het comfort .
* **Villa**: Residenties op het platteland, variërend van villa rustica (landbouw-eenheden) tot luxueuze villa suburbana en villa maritima. Deze kenmerken zich door goede organisatie, sobere inrichting (villa rustica) of decoratieve verfijning (villa suburbana/maritima) (#page=139, 140) .
#### 3.4.6 Eremonumenten
Monumenten ter ere van het rijk en haar leiders, verspreid over het rijk:
* **Monumentale altaren**: Bijvoorbeeld de Ara Pacis in Rome .
* **Triomfbogen**: Symbolen van Romeinse macht, oorspronkelijk als tijdelijke structuren, later monumentale stenen bogen. Meestal met één grote centrale boog, geflankeerd door twee kleinere bogen, met inscripties en sculpturen .
* **Erezuilen**: gestimuleerd onder Augustus, met hoogtepunten zoals de Zuilen van Trajanus en Marcus Aurelius .
* **Tropaea**: Monumenten ter herdenking van overwinningen .
#### 3.4.7 Grafmonumenten
De herdenking van de doden bood mogelijkheden voor monumentale en decoratieve grafstructuren, voortbouwend op Egyptische, Frygische, Lydische, Griekse, Hellenistische en Etruskische tradities .
* **Graven in de vorm van huizen**: Familiegraven met tuintjes of opgesteld als huizen in straten .
* **Gebouwtjes met sculpturen**: Meestal de overledene voorstellend, geplaatst op een sokkel .
* **Grafpijlers en graftorens**: Versierd met sculptuur, pilasters en halfzuilen .
* **Rotsgraven**: Met monumentale gevels, zoals in Petra .
* **Grote mausolea**: Meestal op rond of polygonaal grondplan, zoals die van Augustus en Hadrianus in Rome, en Diocletianus in Split. Deze vormde een model voor latere christelijke en Byzantijnse architectuur .
---
# Romeinse beeldhouwkunst: stijlen, genres en evolutie
De Romeinse beeldhouwkunst kenmerkt zich door een hybride aard, waarbij diverse stijlen, culturen en kunststromingen samenkomen om een unieke artistieke identiteit te vormen, met een significante evolutie door de eeuwen heen .
### 4.1 Vroege tendensen en algemene ontwikkeling
In de vroege eeuwen van Rome diende beeldhouwkunst voornamelijk religieuze doeleinden, met terracotta beeldengroepen voor tempeldaken. Bronzen sculptuur was ook belangrijk, met vroege voorbeelden zoals de Wolvin van de Capitolijn, hoewel de datering hiervan controversieel is en wijst op een middeleeuwse hercreatie. Vanaf de 4e eeuw v.C. ontstond de traditie van standbeelden voor belangrijke personen, wat de basis legde voor de ontwikkeling van portretkunst .
#### 4.1.1 Invloeden en de vorming van Romeinse beeldhouwkunst
De late republiek (3e-1ste eeuw v.C.) zag de Romeinse beeldhouwkunst sterk beïnvloed door Centraal-Italische en Hellenistische stromingen. De Neo-Attische stijl, met een focus op eclectisme en teruggrijpen naar klassieke Griekse kunst, domineerde de productie van kopieën en decoratieve sculpturen. Hoewel veel van dit werk kopieën waren, droegen ze bij aan de technische vaardigheden en thematische ontwikkeling van Romeinse beeldhouwers .
> **Tip:** De Romeinse interpretatie en context waarin beelden werden geplaatst, bieden meer inzicht in hun waarde dan de loutere kopiëerlust. Beelden dienden om spirituele ontmoetingen te faciliteren en specifieke ideeën over te brengen .
Tijdens de vroege keizertijd, met name vanaf de tweede helft van de 1e eeuw n.C., begon de Romeinse beeldhouwkunst zich meer zelfstandig te ontwikkelen, met aandacht voor optische effecten (chiaroscuro), beweging en illusionisme, wat resulteerde in een meer impressionistische stijl. Vanaf de 3e eeuw n.C. ontstond een verschuiving naar expressievere, abstractere vormen .
#### 4.1.2 Algemene kenmerken: een hybride kunstvorm
Romeinse beeldhouwkunst wordt gekenmerkt door haar hybride aard, voortkomend uit de diversiteit aan stijlen, culturen en bevolkingsgroepen. Er was een onderscheid tussen de patricische, sterk Grieks beïnvloede smaak en de plebejische kunst, die geworteld was in een Centraal-Italische traditie. Regionale verschillen en de variëteit aan opdrachtgevers (staat versus privépersonen) droegen bij aan deze diversiteit .
### 4.2 Portretkunst
De ontwikkeling van de Romeinse portretkunst is een complex samenspel van tradities, filosofische invloeden en stilistische evoluties .
#### 4.2.1 Laat-republikeinse portretkunst: idealisme versus verisme
De oorsprong van de Romeinse portretkunst wordt toegeschreven aan de vooroudercultus met dodenmaskers, de invloed van Egyptisch portret, het samenspel van Romanitas en Hellenisme, en de Etruskische traditie van antropomorfe representaties .
* **Idealiserende trend:** Kenmerkend voor politieke leiders (ca. 90-30 v.C.), geïnspireerd door Hellenistische tradities, met een heroïserende intonatie en focus op 'ethos'. Voorbeelden zijn portretten van Pompeius, Cicero en Caesar .
* **Veristische trend:** Meer terug te vinden in portretten van privépersonen, met een extreem realisme dat gezichten 'getekend door het leven' weergeeft, inclusief fysieke onaantrekkelijkheden. De buste was hierbij een typisch Romeinse vorm. Voorbeelden zijn bustes van oudere mannen en vrouwen .
#### 4.2.2 De ontwikkeling van de portretkunst in de keizertijd
In de keizertijd werd de officiële portretkunst van de keizers en hun familie de trendsetter .
##### 4.2.2.1 De regering van Augustus (27 v.C. – 14 n.C.)
De stijl was voornamelijk Grieks-klassiek geïnspireerd, met de **Augustus van Prima Porta** als voorbeeld van geïdealiseerde vormen en een heroïsche houding, die de keizer een bijna-goddelijke status verleent. De **Augustus van de Via Labicana** toont een meer levendiger portret als pontifex maximus, met aandacht voor schaduwwerking (chiaroscuro). De portretten van de keizerlijke familie, zoals die op de Ara Pacis, getuigden van een vrij realistisch en levendig beeld. Vrouwenportretten, zoals dat van Livia, vertoonden een vergelijkbare geïdealiseerde stijl en kenmerkende haarstijlen .
##### 4.2.2.2 De 1ste eeuw n.C.
Onder de Julio-Claudische heersers (Tiberius, Caligula) bleven de portretten aanvankelijk academisch en vertoonden ze familietrekjes. Vanaf Claudius en Nero ontstond een breuk met de Augusteïsche traditie, met meer picturaliteit, gevoeligheid in het modelé en grotere karakterisering, zoals te zien is in het portret van Claudius van Lanuvium. De Flavische dynastie (Vespasianus, Titus, Domitianus) kenmerkte zich door een sterk realisme en een opvallende familiale gelijkenis. Vrouwenportretten kregen een extravagante haardracht, de 'Flavische barok' .
##### 4.2.2.3 De 2de eeuw n.C.
De portretten van Trajanus combineerden idealisering met realisme. Hadrianus zorgde voor een nostalgische terugkeer naar Griekse klassieke idealen, met de introductie van de baard en de plastische uitvoering van de ogen. Beelden van Antinoüs toonden een voorliefde voor het Griekse canon en een idealiserende beeldentaal. Vanaf Antoninus Pius en Marcus Aurelius ontstond een nieuwe, picturale trend met gedetailleerde baard- en haartooien, die brak met Griekse idealen. Septimius Severus en Julia Domna vertoonden gelijkaardige stijlen met een diepere uitwerking van de ogen .
##### 4.2.2.4 De 3de eeuw n.C.
De portretkunst van de 3e eeuw benadrukte de breuk met klassieke idealen, resulterend in karakterportretten van soldatenkeizers, die een turbulente en agressieve sfeer uitstraalden. Deze verschuiving werd mede veroorzaakt door de invloed van kunstenaars uit de provincies met een plebejische artistieke traditie. Onder Gallienus was er een terugkeer naar classicistische elementen, terwijl Probus extreme abstractie kende .
##### 4.2.2.5 Diocletianus (285 – 305 n.C.) en later
Na Gallienus veranderde de keizerlijke portretkunst ingrijpend met het ontstaan van het **typologisch portret**, gekenmerkt door harde frontaliteit, symmetrie en een abstracte, kubusvormige massa. Dit weerspiegelde de ideologie van de keizer als absolute monarch. Portretten werden abstract en inwisselbaar, zoals te zien is in het groepsportret van de Tetrarchie en de beeltenissen van Constantijn .
### 4.3 Historisch reliëf
Historische reliëfs dienden om de prestaties van Romeinse leiders te herdenken en waren doorgaans geïntegreerd in monumentale architectuur .
#### 4.3.1 Oorsprong en ontwikkeling
In de klassiek-Griekse kunst bestond het historische reliëf niet in de moderne zin; historische gebeurtenissen werden gemaskeerd als mythische taferelen. Hellenistische kunst kende wel voorlopers, zoals de taferelen op de Alexander-sarcofaag. Romeinse historische paneelschilderingen, hoewel niet bewaard, getuigen van een gevoel voor geschiedenis en gedetailleerde weergave die mogelijk bijdroegen aan het Romeinse historische reliëf .
#### 4.3.2 Historische ontwikkeling en algemene kenmerken
* **Late Republiek en vroege principaat:**
* **Monument van Aemilius Paulus (168 v.C.):** Oudste 'Romeinse' reliëf, met puur Griekse stijl en compositie, maar met de Romeinse kenmerken van historische weergave en sequentieel narratief .
* **Altaar van Domitius Ahenobarbus (ca. 100 v.C.):** Toont een opmerkelijk verschil tussen een mythologische en een historische fries, met incoherente composities en onbeholpen figuren in de historische weergave, maar wel met frisse observatie en vertelkunst .
* **Ara Pacis Augustae (13 -9 v.C.):** Een religieus eerbetoon met zowel mythologische als historische scènes. De historische fries, een topwerk van neoclassicisme, toont een processie met keizerlijke familie en gezagsdragers in een heldere stijl, geïnspireerd op de Parthenonfries .
* **Boog van Augustus in Susa (9-8 v.C.):** Toont lokale invloed met gedrongen 'blokkige' figuren in een niet-klassieke stijl .
* **Boog van Tiberius in Orange (Augusteïsch-Tiberisch):** Gekenmerkt door een overvloedige decoratie en het gebruik van diepe, scherpe lijnen in oorlogsscènes, wat wijst op lokale provinciale invloeden .
* **Fries van de Vicomagistri (ca. 50 n.C.):** Een voorbeeld van plebejische kunst, met houterige figuren en experimenten met diepte, die probeert te breken met het strikte neoclassicisme .
* **Reliëfs op de Boog van Titus (81 n.C.):** Markeren een keerpunt met de eerste volwaardige uiting van het Romeins impressionisme, gekenmerkt door ruimte-illusie, beweging en gelaagde reliëfniveaus .
#### 4.3.3 Hoogtepunten uit de 2de eeuw
* **Boog van Trajanus te Beneventum (114-117 n.C.):** Vergelijkbaar met de Boog van Titus, maar met meer dieptereliëf en realistische figuren .
* **Zuil van Trajanus (110-113 n.C.):** Een monumentaal spiraalvormig fries dat de campagnes tegen de Daciërs in 155 realistische scènes weergeeft, met focus op de keizer als competente militaire leider en gebruik van vogelperspectief door hogere plaatsing van achtergrondfiguren .
* **Grote Trajanusfries (ca. 107 n.C.):** Een monumentaler fries met een krachtige, levendige en verhalende sculptuur die het meesterschap over Romeinse en Grieks-Hellenistische tradities toont .
* **Jachttondi van Hadrianus (130-138 n.C.):** Een kortstondige heropbloei van geraffineerd classicisme, met krachtige composities en levensechte bewegingen .
* **Reliëfs van de ‘Arco di Portogallo’ (2de eeuw n.C.):** Minder krachtige reliëfs, vergelijkbaar met de jachttondi, met thema's als apotheose en adlocutio .
* **Basis van de Zuil van Antoninus Pius en Faustina I (ca. 161 n.C.):** Toont een contrast tussen een classicistisch, academisch werk (apotheose) en een levendig, bijna plebejisch werk (parade van de cavalerie), wat wijst op een stap richting laatantieke kunst .
* **Reliëfpanelen van een verloren gegaan eremonument van Marcus Aurelius (176 -180 n.C.):** Introduceren nieuwe 'impressionistische' technieken en scherpe contouren .
* **Zuil van Marcus Aurelius (ca. 193 n.C.):** Een navolging van de Zuil van Trajanus, maar met een desintegratie van de organische vorm, lompe figuren en sterke dramatische uitdrukking, kenmerken van laatantieke sculptuur .
* **Triomfboog (Quadrifrons) van Septimius Severus in Leptis Magna (ca. 203 n.C.):** Ziet een voortzetting van de ontwikkeling met een asymmetrisch ritme en vlakker modelé, met oosterse invloed en hiëratisch frontale opstelling .
* **Boog van de Argentarii (204 n.C.):** Kenmerkt zich door barokke ondertonen en Flavische invloeden .
* **Triomfboog van Septimius Severus op het Forum Romanum (203 n.C.):** Toont een ruwe, minder afgewerkte stijl met houterige figuren en pogingen tot dieptezicht, waarbij de iconografie volledig gewijd is aan de verovering .
#### 4.3.4 Terugval in de 3de-4de eeuw
In de 3e eeuw was er weinig monumentale sculptuur door politieke en economische instabiliteit, met een algemene trend weg van classicistische idealen .
* **Decennalia monument (303 n.C.):** Maximaliseert negatief modelé en het gebruik van de boor, wat leidt tot een lineaire en picturale weergave .
* **Boog van Galerius in Thessaloniki (303 n.C.):** Gekenmerkt door symmetrie, frontaliteit, scherp geboorde patronen, blokvormige figuren en hiërarchische proporties, met sterke oosterse invloed .
* **Boog van Constantijn in Rome (ca. 315 n.C.):** Toont grote frontaliteit, strikte symmetrie en een focus op de dominerende keizer .
### 4.4 Grafkunst
Grafkunst speelde een cruciale rol in de Romeinse kunst, met een verscheidenheid aan vormen en stijlen .
#### 4.4.1 Busten en beelden
Privépersonen volgden vaak keizerlijke voorbeelden na in het creëren van busten en vrijstaande beelden, met de toga als karakteristiek Romeins kledingstuk. Naakten waren meestal kopieën van Griekse beelden .
#### 4.4.2 Grafstenen
Vanaf de late republiek werden grafstenen (stelae) vervaardigd in honderden ateliers, variërend in vorm en materiaal. Deze konden inscripties en reliëfafbeeldingen van de overledene bevatten, soms met de hele familie of met mythologische scènes .
#### 4.4.3 Sarcofagen
Vanaf de 2e eeuw n.C. werd inhumatie populair, wat leidde tot een bloei van sarcofaagkunst. Er waren regionale verschillen in vorm en decoratie, met belangrijke productiecentra in Attica, Proconnesus, Frygië en Rome .
* **Romeinse sarcofagen (2de-3de eeuw n.C.):** Kenmerkt zich door mythologische thema's en later portretten in medaillons. De stilistische evolutie volgde die van de keizerlijke reliëfs, met dichte bezetting en dramatische uitdrukking. Voorbeelden zijn de sarcofaag van Melfi en de Portonaccio sarcofaag .
* **Badkuipsarcofagen (3de eeuw n.C.):** Grote sarcofagen met afgeronde uiteinden, vaak versierd met figuratieve voorstellingen en symbolische geladen scènes .
* **Filosofensarcofagen en de opkomst van het Christendom (2de helft 3de eeuw n.C.):** Kenmerken zich door afbeeldingen van de overledene in gesprek met filosofen of muzen. Vroege christelijke sarcofagen gebruikten klassieke thema's toegepast op Bijbelse scènes .
#### 4.4.4 Andere grote productiecentra
* **Attica:** Gebruikte Pentelisch marmer, produceerde sarcofagen versierd aan vier zijden, met mythologische scènes en kariatiden .
* **Proconnesus:** Gekenmerkt door grijswit marmer, produceerde sarcofagen met guirlandes, festoenen en kleine mythologische scènes, vaak met een huisvormig dak .
* **Frygië:** Gebruikte hoogwaardig marmer, met sarcofagen versierd met schijnarchitectuur en figuren, evoluerend naar grotere driedimensionaliteit .
### 4.5 Bronzen sculptuur
Romeinse bronzen sculptuur, hoewel zeldzaam bewaard gebleven, kende zowel grootbronzen als kleinbronzen.
#### 4.5.1 Grootbronzen
Dit omvat individuele beelden, meestal portretten van keizers, en grote groepen, zoals het ruiterstandbeeld van Marcus Aurelius .
#### 4.5.2 Kleinbronzen
Kleinere bronzen kopieën van meesterwerken en Romeinse originelen werden populair bij de elite. Deze kenmerken zich door een eigen Romeinse stijl, met harde ogen en stugge kleding. Ze weerspiegelden diverse sociale lagen en provinciale milieus .
---
# Romeinse schilderkunst en mozaïekkust: technieken en stijlen
Dit onderwerp onderzoekt de evolutie, technieken en stijlen van de Romeinse wandschilderkunst, met een focus op de vier Pompejaanse stijlen, en de mozaïekkust, inclusief hun invloeden en ontwikkeling .
### 5.1 Vroege ontwikkelingen en bronnen
De Romeinse schilderkunst, voornamelijk wandschilderkunst, was sterk verbonden met architectuur en beleefde haar hoogtepunt in private, rijke woningen. Hoewel veel werken op hout verloren zijn gegaan, is het waarschijnlijk dat deze onderwerpen deelden met wandschilderingen. De studie ervan wordt bemoeilijkt door fragmentarische resten en conserveringsproblemen .
Vroege figuratieve schilderkunst in Rome werd beïnvloed door Etruskische en Griekse kunstenaars. Vanaf de 3e eeuw v.C. werden oorlogsschilderingen op panelen voor propagandadoeleinden gemaakt, wat de basis legde voor een historisch-verhalende traditie. Traditionele wandschilderkunst onderging Hellenistische invloeden, met Griekse kunstenaars die werkten voor rijke verzamelaars. Beperkte materiële overblijfselen, zoals die van een graf op de Esquilijn (3e-2e eeuw v.C.), tonen vroeg narratief werk .
Literaire bronnen zoals Vitruvius en Plinius de Oudere bieden inzicht in technische aspecten. Archeologie, met name uit de Vesuvius-regio (Pompeii, Herculaneum, Stabiae, Oplontis) en Rome (catacomben, rijke huizen), Ostia en Ephesus, is de belangrijkste bron. Romeinse huizen bevatten normaal gesproken vele beschilderde kamers, met kwaliteitsverschillen afhankelijk van de sociale functie. Er is een opvallende uniformiteit in Romeinse wandschilderkunst over een uitgestrekt gebied, hoewel regionale verschillen bestaan .
### 5.2 Invloeden op de Romeinse schilderkunst
Diverse stromingen hebben de Romeinse schilderkunst beïnvloed :
* **Griekse schilderkunst:** Zichtbaar in mythologische en epische scènes, vaak kopieën van Griekse meesterwerken, soms met aanpassingen in stijl. Dit omvat de Neo-Attische traditie, met steeds meer variaties op thema's of originele creaties in Hellenistische stijl .
* **Italische tendens:** Vooral in 'volkse' richtingen, gekenmerkt door direct realisme, narratieve kwaliteiten, detaillering, spontaniteit, maar vaak zonder correct perspectief of coherente compositie. Deze stijl verspreidde zich sterk in de 3e en 4e eeuw n.C. (bv. catacombenstijl) .
* **Etruskische ideeën:** Leverden bijdragen aan de levendigheid en beweging in sommige laat-republikeinse werken, en beïnvloedden thema's als historische scènes en het dagelijks leven .
* **Hellenistisch Egypte:** Bracht opvattingen mee, met name op het gebied van landschapsweergave .
### 5.3 Technieken van Romeinse wandschilderkunst
De voorbereiding van het muuroppervlak was cruciaal. De frescotechniek omvatte meerdere lagen mortel (kalk en zand, vaak met pozzolana) en fijnere lagen met marmerpoeder, gevolgd door polijsten. In de latere periode kon dit gereduceerd worden tot twee mortellaagjes .
* **Onderschetsen:** Soms werd een rode of gele oker schets (sinopia) gebruikt .
* **Kleurtoepassing:** Kleuren werden doorgaans aangebracht in frescotechniek (op vochtig pleisterwerk), met mogelijk afwerking in tempera (droge verf met organisch bindmiddel). Soms werd vloeibare bijenwas als eindafwerking aangebracht .
* **Pigmenten:** Gebruikelijk waren aardkleuren (ijzeroxide), glauconiet (groen), kalk of lood (wit), verglaasd koper (blauw) en houtskool of verbrand been (zwart). Ook indigo, purper, vermiljoen en goud(blad) werden gebruikt .
* **Ad encausto-techniek:** Gebruikt voor portretten op houten panelen, waarbij kleuren werden opgelost in hete bijenwas en met een spatel werden aangebracht .
* **Stucco-werk:** Vaak toegepast als decoratief lijstwerk of zelfstandig, bestaande uit een mengsel van kalk en marmerpoeder, gemodelleerd met mallen of spatel. Stucco was vaak ook beschilderd en volgde in grote lijnen de stijlontwikkeling van het schilderwerk .
De wanden werden over de volledige hoogte beschilderd, met een decoratief systeem dat rekening hield met architectuur en figuratieve voorstellingen .
### 5.4 De vier Pompejaanse stijlen
De decoratiesystemen van de Romeinse wandschilderkunst worden traditioneel ingedeeld in vier Pompejaanse stijlen, die voornamelijk in Rome ontstonden en zich verspreidden :
#### 5.4.1 Eerste Pompejaanse stijl (Incrustatie-stijl)
* **Periode:** ca. 200 tot 90 v.C .
* **Kenmerken:** Imitatie van marmerincrustatie (crustae) of muurwerk met beschilderd stucco. Wandindeling is meestal drieledig, met een kroonlijst en een monochroom beschilderde sokkel. Het middendeel kan architectonische elementen bevatten .
* **Invloed:** Overgenomen uit de Hellenistische wereld .
* **Voorbeelden:** Huis van Sallustius en Huis van de Faun (Pompeii), Samnitisch huis (Herculaneum) .
#### 5.4.2 Tweede Pompejaanse stijl (Architectuurstijl)
* **Periode:** ca. 90 tot 15 v.C .
* **Kenmerken:** Zware architectonische geleding door geschilderde zuilenrijen en hoofdgestellen. De achtergrond toont marmerincrustatie of figuratieve panelen met landschappen, zeegezichten, stadsgezichten of paleizen. Doel is het doorbreken van de kamerruimte met diepe perspectieven en illusies van tuin, paleis of stad. Invloed van theaterscènes is waarschijnlijk. Latere fasen tonen een drieledige indeling met diepe doorzichten en een minder realistische architectuur. Dit was een economisch interessante evolutie ten opzichte van bepleisterde reliëfwanden .
* **Voorbeelden:** Huis van de Griffioenen (Rome), Villa dei Misteri (Pompeii), Villa van P. Fannius Synistor (Boscoreale), Villa van Poppaea (Oplontis), Huis van Livia en Huis van Augustus (Rome). Ook verspreid in Italië en provincies .
#### 5.4.3 Derde Pompejaanse stijl (Ornamentale stijl)
* **Periode:** ca. 15 v.C. tot 50 n.C. (in provincies tot midden 2e eeuw n.C.) .
* **Kenmerken:** Architectonische elementen zijn puur decoratief, fijn en licht ('candelabrum'-stijl). Geen diepe doorzichten meer; muren zijn grote, dichte vlakken. Panelen bevatten vaak één grote figuratieve voorstelling (kopie van meesterwerk), aangevuld met fantastische decoraties van kandelabers, ranken en miniatuurmotieven uit Egyptisch-Alexandrijnse kunst. Kenmerkend is het gebruik van diepe kleuren (zwart, geel, rood) .
* **Invloed:** Egyptische invloed en een classicerende tendens .
* **Voorbeelden:** Villa Farnesina (Rome), Huis van het Eeuwfeest (Pompeii), Villa van Agrippa Postumus (Boscotrecase) .
#### 5.4.4 Vierde Pompejaanse stijl (Theaterstijl)
* **Periode:** ca. 50 tot 100 n.C. (mogelijk iets eerder ontstaan) .
* **Kenmerken:** Een versmelting van voorgaande stijlen, maar minder homogeen. Complex architecturaal kader met doorzichten, vergelijkbaar met de 2e stijl. Bovenste zone krijgt meer belang met tengere, fantastische architectuurstructuren. Overdadig gebruik van het irreële decoratieve repertoire uit de 3e stijl, met veel figuren en hevige polychromie (geel en goudkleuren). Kenmerkend is de picturale, impressionistische schildertechniek. Vaak gebruikt wit om ruimtegevoel te creëren. Dominant centraal paneel met mythologische scènes blijft populair .
* **Voorbeelden:** Huis van de Vettii (Pompeii), Domus Aurea (Rome) .
### 5.5 Decoratiestijlen van de 2e tot 4e eeuw n.C.
Na ca. 100 n.C. nam de Romeinse wandschilderkunst in complexiteit af, met vereenvoudiging en overname van bestaande stijlen. Schilderkunst werd vaker vervangen door marmer en wandmozaïeken .
* **Periode van Trajanus (98-117 n.C.):** Soberder schilderingen met minder ornamentiek .
* **Periode van Hadrianus (117-138 n.C.):** Terugkeer naar een classicerende tendens met coherente architectonische vormen, vergelijkbaar met de 2e Pompejaanse stijl .
* **Tweede helft 2e eeuw:** Onrustige, dynamische stijlen met architecturale elementen en doorzichten, veel elementen van de 4e Pompejaanse stijl, maar een gebrek aan organische verbanden en symmetrie. Twee varianten: horizontale zonering met effen panelen en perspectieven, of monochrome achtergrond met licht architectonisch kader .
* **Periode van de Severi (ca. 180-240 n.C.):** Abstraherende en geometrische wandversiering. Een net van rode en groene strepen omvat wand en zoldering, met daartussen kleine figuratieve scènes of geïsoleerde figuren (impressionistisch met rijk kleurgebruik) .
* **3e-4e eeuw n.C.:** Lineaire stijl voortgezet in de catacomben, met scènes gerelateerd aan het voortbestaan na de dood. In rijke laat-Romeinse villa's en paleizen is er een schuchtere terugkeer naar megalografie en perspectiefillusie .
### 5.6 Overzicht van de figuratieve genres
Figuratieve voorstellingen ontwikkelden zich door de tijd heen .
* **De figurale fries:** Monumentale prestaties, vooral uit de 1e eeuw v.C., geïnspireerd door Hellenistische werken. Een hoogtepunt is de Dionysische mysteriefries in de Villa dei Misteri (ca. 60 v.C.) .
* **Panelen uit mythologie en epos:** De overgrote meerderheid van figuratieve voorstellingen (ca. 95% in Pompeii). Meestal gekopieerde scènes uit klassiek-Griekse werken met aanpassingen in stijl, lichteffecten en diepte. Populaire onderwerpen: Dionysos, Hercules, Odyssee .
* **Voorstellingen uit het dagelijks leven:**
* Zeer realistische scènes (gladiatorenspelen, stadsscènes, religieuze en erotische scènes) in een levendige, soms vulgaire en expressieve 'volkse' stijl .
* Scènes met eroten die realistische handelingen voorstellen, zoals bloemen plukken of handel. Soms van hoge kwaliteit, verfijnd en ironisch .
* **Het portret:** Zeldzaam in wandschilderkunst, vaker typologisch (historische of mythologische personages). Echte portretschilderkunst op paneel bewaart slecht, met uitzondering van de Fajoemportretten uit Egypte. Deze portretten, geschilderd met de encaustotechniek, legden individuele gelaatstrekken vast en volgden Romeinse en Griekse modes .
* **Het landschap:** Ontwikkelde zich vanaf de 2e Pompejaanse stijl, als achtergrond, zelfstandige voorstelling of panoramisch doorzicht .
* **Alexandrijns of Egyptisch geïnspireerd landschap:** Met constructies, cultusgebouwen en Nijl-landschapselementen, vaak bevolkt met pygmeeën .
* **Idyllisch-sacraal landschap:** Weergave van een idyllisch, religieus natuurgevoel met Hellenistische bouwkunst, huizen met tuinen, gewijde bomen, etc .
* **Realistisch landschap:** Ontstaan uit directe waarneming, met de villa als hoofdmotief in grootse landschappen. Drukte het realisme en objectivisme van de Romeinse smaak uit .
* **Mythologisch landschap:** Mengvorm van figuratieve voorstelling en landschap, met het inschuiven van mythologische figuren in sacrale of realistische landschappen .
* **Stilleven:** Weinig courante, Hellenistische genre met motieven als vaatwerk, wild, vis, theater- of cultusgerei. Vaak ontbrak een coherente compositie en was de diepte-uitwerking gebrekkig .
### 5.7 Mozaïekkust
Mozaïekkunst, met wortels in de Grieks-Hellenistische periode, werd in de Romeinse tijd geperfectioneerd en verspreid. Het bestaat uit het inbedden van kleine elementen (kiezelstenen, natuursteen, terracotta of glas - tesserae) in mortel. De term 'mozaïek' is afgeleid van het Griekse 'mousaikon'. Mozaïeken werden gebruikt voor vloeren, gewelven, bogen, muren en fonteinen .
#### 5.7.1 Invloed en vroege ontwikkeling
De oudste vormen van mozaïek dateren uit het Oude Nabije Oosten (Uruk, 4e millennium v.C. - 'Stiftmosaik') en het Hittitische rijk (ca. 1500 v.C. - vloermozaïeken met keien) .
* **Kiezelmozaïeken (Pebble mosaics):** Vanaf de 5e eeuw v.C. in Griekenland en Hellenistische gebieden, ingebed in mortel. Vaak bichroom (zwart-wit), met geometrische, florale of mythologische thema's. Vanaf ca. 300 v.C. komen grotere figuratieve scènes voor, soms gesigneerd (bv. Gnosis in Pella). Het gebruik van steeds kleinere steentjes om schilderkunst te evenaren, leidde tot de ontwikkeling van tesserae .
* **Alexandrië en Pergamon:** Belangrijke centra voor de ontwikkeling van tesserae en verfijnde portretten in polychroom palet .
* **Opus vermiculatum:** Techniek met minuscule tesserae (1-4 mm zijde) voor zeer gedetailleerde 'wormachtige' werklagen, die de fluïditeit van schilderkunst konden evenaren .
* **Sosus van Pergamon:** Bekende meester (ca. 150-100 v.C.) wiens werken (bv. 'ongekuiste vloer') bekend zijn van latere kopieën .
#### 5.7.2 Laat-Republikeinse mozaïeken op het Italisch Schiereiland
Emblèmata in opus vermiculatum verschenen in Italiaanse huishoudens in de 2e eeuw v.C .
* **Bekende voorbeelden:** Alexander-mozaïek (ca. 120 v.C.) en Nijlmozaïek van Palestrina (125-100 v.C.) .
* **'Gewone' vloermozaïeken:** Vaak polychrome, driedimensionale ontwerpen (ruiten, gridpatroon). Zwart-wit mozaïeken met geometrische en florale motieven werden populair. Eenvoudige witte vloeren met fragmenten gekleurde steen of zwarte geometrische motieven kwamen ook voor .
* **Opus signinum (Cocciopesto):** Gladgepolijste mortelvloeren met toegevoegde terracottafragmenten, soms met patronen van witte of zwarte tesserae .
* **Wandmozaïeken:** Beperkt bewaard gebleven, waarschijnlijk ontstaan uit grottendecoratie (late 2e eeuw v.C.). Motieven volgden die van wandschilderkunst, met gebruik van kiezel, schelpen en opake glaspasta .
#### 5.7.3 Keizertijd op het Italisch Schiereiland
* **Trends:** Dure opus vermiculatum emblèmata verloren populariteit. Zwart-wit mozaïeken met geometrische en florale motieven domineerden, vooral vanaf de Augusteïsche periode .
* **Ostia:** Belangrijke gidsstad met voornamelijk utilitaire gebouwen en appartementenblokken, waar zwart-wit mozaïeken domineerden met toenemende complexiteit van geometrische motieven .
* **Rijke villa's:** Polychrome figuratieve mozaïeken werden vaker aangetroffen .
* **Wandmozaïeken:** Vrijgemaakt van grottenvormen, met tesserae uit veelkleurig glas en bladgoud. Thema's kwamen overeen met de 4e Pompejaanse stijl .
#### 5.7.4 Late oudheid op het Italisch Schiereiland en Sicilië
* **4e eeuw:** Populariteit van bichrome mozaïeken nam af, ten gunste van polychrome, waarschijnlijk onder invloed van Noord-Afrikaanse en oosterse provincies .
* **Kenmerken:** Interesse voor grote figuratieve scènes (jacht, spektakel) .
* **Villa del Casale (Piazza Armerina, Sicilië):** Meer dan 40 polychrome mozaïeken, waarschijnlijk door Noord-Afrikaanse artiesten, met thema's als sport, spel, leven op de villa en mythologische taferelen .
* **Christelijke architectuur:** Mozaïeken bloeiden in kerken en mausolea (5e en 6e eeuw), met bekende voorbeelden in Rome en Ravenna .
#### 5.7.5 Mozaïekkunst in de provincies
Mozaïekkunst werd vroeg geëxporteerd naar veroverde provincies .
* **Gallië:** Eerste fase volgde Italiaanse voorbeelden. Vanaf midden 2e eeuw n.C. ontwikkelde zich een eigen stijl met meerdere kleine velden (meervoudig decor) en soms figuratieve scènes .
* **Noordelijke Gallië en Germania Inferior (Moezel-regio, Trier, Keulen):** Gevolgde Italiaanse voorbeelden, later invloed van Rhône ateliers. Prominente omlijstingen verdeelden het vlak in figuratieve panelen .
* **Britannia:** Vroege voorbeelden met Mediterrane en Gallische stempel. Figuratieve voorstellingen bleven uitzondering. Opbloei in 4e eeuw met heropleving van villa's, soms met geïmmigreerde of lokale ambachtslieden .
* **Iberisch Schiereiland:** Volgde trends uit het Italisch Schiereiland. Zwart-wit mozaïeken, later met een enkele polychrome figuur of polychrome panelen. Noord-Afrikaanse trends werden geïncorporeerd in de late 3e en 4e eeuw .
* **Noord-Afrika (Carthago):** Traditie van vloerdecoratie (pavimenta poenica), basis voor Romeinse opus signinum. Vanaf vroege 2e eeuw n.C. werden polychrome mozaïeken de norm. De 'florale stijl' met gestileerde vegetatieve motieven, kleine dieren en centrale panelen. Tegen de 3e eeuw werden omlijstingen zwaarder en het geheel drukker. Grote figuratieve scènes, typisch voor Noord-Afrikaanse ateliers .
* **Oosten:** Polychrome mozaïeken populair, met figuratieve panelen en mythologische scènes. De 'regenboogstijl' (geometrisch ornamentele stijl) vanaf de Severische periode en 4e eeuw, met vloeiende overgangen tussen kleuren. Kenmerkend voor figuren: frontaal afgebeeld, lange smalle lichamen, ovale gezichten, amandelvormige ogen, sterke contouren. Mozaïekkunst leefde voort in de Islamitische wereld .
### 5.8 Opus sectile
Opus sectile (letterlijk 'gezaagd werk') verwijst naar wand- en vloerdecoratie met gezaagde fragmenten natuursteen die een patroon vormen .
* **Ontwikkeling:** Oorspronkelijk in Griekenland (4e eeuw v.C.), geperfectioneerd in de Hellenistische periode .
* **Kenmerken:** Simpele, repetitieve varianten met dunne, vierkante, ruitvormige of driehoekige 'tegels' van natuursteen. Populair voor centrale panelen in mozaïekvloeren en decoratie van bassins .
* **Materialen:** Variërend van lokale steensoorten (kalksteen, leisteen) tot geïmporteerde marmers (giallo antico, pavonazzetto, cipollino, africano) en porfiers. Ook glas en terracotta werden gebruikt voor contrast .
* **Wanddecoratie:** Ook populair vanaf de 1e eeuw v.C., met composities van kleinere fragmenten. Figuratieve composities verschenen vanaf midden 1e eeuw n.C. met ingezette steen- of glasfragmenten. In de late oudheid werden ook grotere fragmenten gebruikt, met duidelijke Oosterse invloed .
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Archeologie van de klassieke wereld | Een subdiscipline van de archeologie die zich richt op het bestuderen van de materiële overblijfselen en culturen van de Griekse en Romeinse oudheid. |
| Augusteïsche periode | De periode van de regering van keizer Augustus (27 v.C. - 14 n.C.) in Rome, gekenmerkt door stabiliteit, welvaart en een bloei van kunst en architectuur. |
| Bucchero nero | Een typisch Etruskisch aardewerk met een zwartglanzende afwerking, geproduceerd vanaf het 2e kwart van de 7e eeuw v.C. |
| Canopen | Antropomorfische urnen die crematieresten van doden bevatten, typisch voor de Etruskische cultuur, vooral rond Chiusi. |
| Chiaroscuro | Een schildertechniek die de sterke contrasten tussen licht en schaduw gebruikt om volume en dramatische effecten te creëren, ook toegepast in de Romeinse beeldhouwkunst. |
| Classicisme | Een kunststroming die zich baseert op de principes, technieken en stijlen van de klassieke Griekse oudheid, met een nadruk op orde, symmetrie en harmonieuze proporties. |
| Composiete orde | Een Romeinse architectonische orde die een combinatie is van de Korinthische en Ionische orden, met een kapiteel bestaande uit acanthusbladeren en voluten. |
| Corinthische orde | Een van de vijf klassieke architectonische orden, gekenmerkt door een kapiteel versierd met acanthusbladeren, populair bij de Romeinen vanwege zijn decoratieve mogelijkheden. |
| Crustae | Muurbekleding die de indruk wekt van marmer- of steeninlegwerk, vaak gerealiseerd met beschilderd stucwerk of kleine steenfragmenten. |
| Curia | De Romeinse Senaatsgebouw, een belangrijk politiek centrum in het stadsbestuur. |
| Decumanus maximus | De belangrijkste oost-west-as in de stadsplanning van Romeinse koloniale steden, die vaak de hoofdstraat vormde. |
| Domus | Een typisch Romeinse eengezinswoning, vaak met een atrium en een peristilium, die de sociale status van de eigenaar weerspiegelde. |
| Dorische orde | Een van de klassieke architectonische orden, gekenmerkt door eenvoudige, robuuste zuilen zonder voetstuk en een dorisch kapiteel met echinus en abacus. |
| Etruskische kunst | De kunst van de Etrusken, een beschaving in Midden-Italië vóór de Romeinse overheersing, gekenmerkt door invloeden uit Griekenland en het Nabije Oosten, met name in terracotta sculptuur, aardewerk en wandschilderingen. |
| Forum | Het centrale plein in Romeinse steden, dat diende als politiek, religieus en sociaal centrum. |
| Fresco | Een schildertechniek waarbij pigmenten op verse, vochtige mortel worden aangebracht, zodat de kleuren in de muur trekken. |
| Frigidarium | Het koude bad in de Romeinse thermen, het laatste stadium van het badproces. |
| Funeraire architectuur | Architectuur die gericht is op de begrafenis van doden, zoals graven, mausolea en necropolissen. |
| Funeraire sculptuur | Beeldhouwwerken die verband houden met de begrafenis en herdenking van overledenen, zoals sarcofagen, bustes en grafstenen. |
| Geometrische patronen | Patronen die bestaan uit lijnen, cirkels en andere geometrische vormen, veelvoorkomend in decoratieve kunst van de oudheid. |
| Hellenistische kunst | De kunst die ontstond na de veroveringen van Alexander de Grote, gekenmerkt door meer realisme, emotionaliteit en een bredere verspreiding van Griekse culturele invloeden. |
| Hypogeum | Een ondergronds grafcomplex, vaak met meerdere kamers, dat in de Etruskische en Romeinse periode werd gebruikt. |
| Insula | Appartementsblokken in Romeinse steden die meerdere gezinnen huisvestten, vaak met winkels op de begane grond. |
| Ionische orde | Een van de klassieke architectonische orden, gekenmerkt door zuilen met een basis en een kapiteel versierd met voluten, populair in de Griekse oudheid en later in Rome. |
| Inhumatie | Begrafenis van een lichaam in een graf, in tegenstelling tot crematie. |
| Incrustatie-stijl (1e Pompejaanse stijl) | Een Romeinse wandschilderstijl die de wanden bedekt met imitatie van marmer- of steeninlegwerk in beschilderd stucwerk. |
| Insulae | Appartementsblokken in Romeinse steden die meerdere gezinnen huisvestten. |
| Inscriptie | Een schriftelijke tekst gegraveerd op een duurzaam materiaal zoals steen, metaal of aardewerk, vaak met historische of artistieke informatie. |
| Italiaanse eenmaking (Risorgimento) | Het proces van politieke eenwording van Italië in de 19e eeuw. |
| Judicium Paridis | Het oordeel van Paris, een scène uit de Griekse mythologie die vaak werd afgebeeld in de oudheid. |
| Kalksteen | Een sedimentair gesteente dat veel voorkomt en gebruikt wordt in de bouw, vaak verwerkt tot travertijn. |
| Kamp (castrum) | Een Romeins militair kamp, dat vaak de basis vormde voor de planning van nieuwe steden. |
| Keltisch-Romeinse tempels (fanum-type) | Tempels die een fusie vertegenwoordigen van Keltische en Romeinse religieuze architectuur, vooral in Gallië. |
| Kiezelmozaïeken | Vloermozaïeken gemaakt van natuurlijke kiezelstenen, vaak in geometrische patronen. |
| Klassieke periode | De periode in de kunstgeschiedenis van de 6e tot de 4e eeuw v.C. in Griekenland, gekenmerkt door idealisme en harmonie. |
| Klassieke oudheid | De periode van de Griekse en Romeinse beschavingen, ruwweg van de 8e eeuw v.C. tot de 5e eeuw n.C. |
| Klei (gebakken leem, baksteen) | Een veelzijdig bouwmateriaal, zowel in gedroogde vorm als gebakken tot baksteen, gebruikt in diverse Romeinse constructies. |
| Koloniale steden | Steden die door de Romeinen werden gesticht in veroverde gebieden, vaak met een geordend stadsplan. |
| Kopieën | Nauwkeurige reproducties van bestaande kunstwerken, een veelvoorkomende praktijk in de Romeinse beeldhouwkunst om Griekse meesterwerken na te bootsen. |
| Krijger van Capestrano | Een bekend beeldhouwwerk uit de 6e eeuw v.C. dat de Italische traditie weerspiegelt. |
| Kroonlijst | Het bovenste, uitstekende deel van het hoofdgestel in de klassieke architectuur. |
| Libri haruspicini | Etruskische boeken over het schouwen van de ingewanden van offerdieren, een onderdeel van hun divinatiekunst. |
| Libri rituales | Etruskische boeken over de uitvoering van de cultus, het stichten van heiligdommen en steden, en de organisatie van de samenleving. |
| Lictoren | Ambtsdragers die de Romeinse magistraten begeleidden en de fasces droegen, symbolen van hun autoriteit. |
| Litho-architectuur | Een stijl van architectuur die de vorm en structuur van steen nabootst in decoratieve elementen. |
| Ludovisi sarcofaag | Een beroemde sarcofaag uit de 3e eeuw n.C. die de strijd van Romeinen tegen barbaren uitbeeldt. |
| Macedonische oorlogen | Een reeks conflicten tussen Rome en Macedonië in de 2e en 1e eeuw v.C., die leidden tot de Romeinse overheersing van Griekenland. |
| Macellum | Een marktgebouw in Romeinse steden, vaak gelegen nabij het forum. |
| Magna Graecia | Het gebied in Zuid-Italië en Sicilië dat gekoloniseerd werd door Grieken, bekend om zijn bloeiende kunst en architectuur. |
| Marmer | Een decoratieve steensoort die veel werd gebruikt in Romeinse architectuur en beeldhouwkunst, gewaardeerd om zijn schoonheid en prestige. |
| Mater Matuta | Een Romeinse godin van de dageraad en de scheepvaart. |
| Meervoudig decor | Een stijl van mozaïekkunst die bestaat uit meerdere kleine velden met geometrische en florale motieven, kenmerkend voor Gallië. |
| Megalografie | Grootschalige schilderingen, vaak doorlopende friezen, die indrukwekkende scènes uitbeelden. |
| Middeleeuwen | De periode in de Europese geschiedenis die volgde op de oudheid. |
| Monumentale bogen | Triomfbogen of andere structuren die ter ere van belangrijke personen of gebeurtenissen werden gebouwd, vaak rijkelijk versierd met reliëfs. |
| Monumentale friezen | Langwerpige decoratieve banden met reliëfsculpturen, vaak gebruikt om belangrijke historische of mythologische scènes uit te beelden. |
| Mozaïekkunst | Een decoratietechniek waarbij kleine elementen (tesserae) in mortel worden ingebed om patronen of afbeeldingen te vormen. |
| Mundus | Een Etruskische term voor een put die de onderwereld met de aarde verbond, een symbolische toegang tot het dodenrijk. |
| Musée du Louvre | Een van 's werelds grootste kunstmusea, gevestigd in Parijs, met een uitgebreide collectie Etruskische en Romeinse kunst. |
| Museo Archeologico Nazionale | Nationaal archeologisch museum, met name dat in Florence en Napels, met belangrijke collecties Etruskische en Romeinse artefacten. |
| Museo Nazionale Etrusco di Villa Giulia | Een museum in Rome dat gewijd is aan Etruskische kunst en archeologie. |
| Museo Pio-Clementino | Een belangrijk deel van de Vaticaanse Musea, gewijd aan antieke kunst, opgericht onder Paus Clemens XIV en Pius VI. |
| Museum of St Albans | Een museum in Engeland met een collectie archeologische vondsten, waaronder Romeinse mozaïeken. |
| Natuursteen | Steen die in zijn natuurlijke vorm wordt gebruikt in de bouw, zoals tufsteen, travertijn en marmer. |
| Neoclassicisme | Een kunststroming in de 18e en 19e eeuw die zich liet inspireren door de klassieke oudheid, met een nadruk op orde, balans en verfijning. |
| Neo-Attische stijl | Een stijl in de beeldhouwkunst uit de late Hellenistische periode, gekenmerkt door eclectisme, classicerende tendensen en het kopiëren van klassieke meesterwerken. |
| Niederrheinischer Landtag | Een historische vergadering die plaatsvond in de Nederrijn-regio. |
| Nymphaeum | Een monumentale fontein of gebouw gewijd aan de nimfen, vaak rijkelijk versierd met sculptuur en mozaïek. |
| Odeon | Een klein, overdekt theater voor muziek- en zangvoorstellingen, voordrachten en competities. |
| Oecus | Een grote ontvangstzaal in een Romeinse domus of villa, vaak beschilderd. |
| Olika | Een stad in Zweden. |
| Opus caementicium | Romeins beton, een bouwmateriaal bestaande uit een mengsel van mortel, aggregaat en vaak een bekleding van steen of baksteen. |
| Opus incertum | Een bouwmethode waarbij kleine, onregelmatige steenblokken worden gebruikt om een muur te bekleden, vaak in combinatie met opus caementicium. |
| Opus polygonale | Een oude bouwwijze met massieve, polygonale steenblokken die droog gestapeld werden, typerend voor de 4e-3e eeuw v.C. |
| Opus quadratum | Een bouwwijze met grote, rechthoekige steenblokken in horizontale lagen gelegd, overgenomen uit de Griekse architectuur. |
| Opus reticulatum | Een bouwmethode waarbij piramidale steenblokjes met vierkante basissen netjes tegen elkaar worden gelegd om een diagonaal netvormig patroon te vormen. |
| Opus sectile | Een decoratieve techniek waarbij gezaagde fragmenten van natuursteen of glas worden gebruikt om patronen of afbeeldingen te vormen, zowel voor vloeren als wanden. |
| Opus signinum | Een soort mortel met toegevoegde terracotta fragmenten, die een rood-oranje kleur geeft en vaak gebruikt werd voor vloeren. |
| Opus testaceum | Een bouwmethode waarbij bakstenen worden gebruikt als buitenbekleding van betonnen muren. |
| Orvieto | Een stad in Italië met een rijke Etruskische geschiedenis en archeologische vindplaatsen zoals de Crocifisso del Tufo necropool. |
| Ovale hutten | Vroege woonstructuren uit de ijzertijd, met een ovale grondvorm, opgebouwd uit leem en hout. |
| Palatijn | Een van de zeven heuvels van Rome, waar zich belangrijke keizerlijke paleizen bevonden. |
| Paleis-heiligdommen | Grote architectonische complexen uit de Etruskische periode die mogelijk dienden als residentie voor priester-koningen. |
| Palazzo dei Conservatori | Een museum op het Capitool in Rome, onderdeel van de Capitolijnse Musea, met belangrijke Romeinse kunst en archeologische vondsten. |
| Palmetten | Een decoratief motief in de vorm van een palmblad, veelvoorkomend in de kunst van het Nabije Oosten en klassieke kunst. |
| Panellen | Platte oppervlakken, vaak beschilderd of versierd met reliëfs, die deel uitmaken van een groter decoratief schema. |
| Parthenon | Een beroemde Griekse tempel op de Akropolis van Athene, een hoogtepunt van de klassieke architectuur. |
| Parthenonfries | Het reliëffries van het Parthenon, dat de Panathenaeën voorstelt, een meesterwerk van de klassieke Griekse kunst. |
| Patroon (kunst) | De opdrachtgever of financier van een kunstwerk, die vaak meer aanzien genoot dan de maker zelf. |
| Pediment | Het driehoekige gevelveld boven de architraaf en het fries in de klassieke architectuur. |
| Peristylium | Een zuilengang rond een binnenplaats in Romeinse huizen (domus) en villa's, die diende als een tuingedeelte of receptieruimte. |
| Perspectief | Een techniek in de schilderkunst en beeldhouwkunst om diepte en driedimensionaliteit te suggereren. |
| Peschiera | Een term die mogelijk verwijst naar een viskwekerij of een vergelijkbare waterstructuur. |
| Picturaliteit | De kwaliteit van schilderkunst die de nadruk legt op kleur, licht en textuur om een realistisch effect te bereiken. |
| Picturae | Afbeeldingen, schilderijen of muurschilderingen. |
| Pietas | Een Latijnse term die religieuze plichtsbetrachting, eerbied en vaderlandsliefde omvat. |
| Pilaster | Een rechthoekige kolom die aan een muur is bevestigd en als decoratief element dient. |
| Pincio | Een heuvel in Rome, bekend om zijn tuinen en uitzicht. |
| Plannen | Tekeningen of diagrammen die de indeling en structuur van een gebouw of stad weergeven. |
| Plato’s dialoog Ion | Een filosofische dialoog van Plato waarin de aard van inspiratie en kunst wordt onderzocht. |
| Plebejische kunst | Kunst die gemaakt is door of voor de lagere sociale klassen, vaak gekenmerkt door een meer volkse en minder academische stijl. |
| Polychroom | In meerdere kleuren, verwijzend naar mozaïeken of schilderingen met een breed kleurenpalet. |
| Pompeji | Een Romeinse stad in Campania die in 79 n.C. werd bedolven onder vulkanisch as, waardoor de stad en haar kunstwerken uitzonderlijk goed bewaard bleven. |
| Pompejaanse stijlen | Vier decoratieve stijlen van wandschilderingen die in Pompeji werden geïdentificeerd door Aulus Mau, die een chronologische ontwikkeling van de Romeinse muurschilderkunst illustreren. |
| Pont du Gard | Een indrukwekkend Romeins aquaduct in Zuid-Frankrijk, een meesterwerk van Romeinse ingenieurswerken. |
| Portiek | Een overdekte gang met zuilen, die vaak de buitenkant van gebouwen of pleinen sierde. |
| Portretkunst | Beeldhouwwerken of schilderingen die individuen voorstellen, met de nadruk op hun gelaatstrekken en persoonlijkheid. |
| Portonaccio tempel | Een belangrijke Etruskische tempel in Veii, bekend om zijn terracotta beelden. |
| Poseidon | De Griekse god van de zee. |
| Praeneste (Palestrina) | Een stad in Italië met een beroemd heiligdom, het Heiligdom van Fortuna Primigenia, dat belangrijke voorbeelden van Romeinse architectuur toont. |
| Priester-koning | Een leider die zowel politieke als religieuze macht uitoefende, zoals in sommige vroege Etruskische steden. |
| Primus inter pares | Latijnse term die 'de eerste onder gelijken' betekent, gebruikt om de positie van de Romeinse keizer te beschrijven. |
| Principaat | De eerste fase van het Romeinse Keizerrijk, gekenmerkt door de heerschappij van de princeps (keizer) die de republikeinse instellingen bewaarde. |
| Propaganda | Het verspreiden van informatie of ideeën om een politiek doel te bereiken, vaak gebruikt in de Romeinse kunst om de macht van de keizer te promoten. |
| Proportions | De verhoudingen tussen de verschillende delen van een kunstwerk of gebouw, cruciaal voor harmonie en esthetiek. |
| Pulvinar | De keizerlijke loge in een circus of theater, vaak direct verbonden met het keizerlijke paleis. |
| Pyrgus | Een toren of vesting. |
| Quadrifrons | Een triomfboog met vier doorgangen, een type monument dat in Romeinse architectuur werd gebruikt. |
| Quirinaal | Een van de zeven heuvels van Rome. |
| Rarus | Een term die kan verwijzen naar iets zeldzaams of ongewoons. |
| Realisme | Een artistieke stijl die streeft naar een getrouwe weergave van de werkelijkheid, met aandacht voor detail en individuele kenmerken. |
| Reden(aar) | Iemand die welbespraakt is en argumenten kan presenteren, vaak met een politieke of juridische rol. |
| Regio | Een geografisch of administratief gebied. |
| Reliëf | Een sculptuurtechniek waarbij het beeld uit de achtergrond steekt, variërend van laag (bas-reliëf) tot hoog (haut-reliëf). |
| Renaissance | De periode in de Europese geschiedenis (ca. 14e-16e eeuw) die een heropleving zag van klassieke kunst en wetenschap. |
| Ritueel | Een reeks handelingen die volgens een bepaald patroon worden uitgevoerd, vaak in een religieuze context. |
| Rotsgraven | Graven die in rotswanden zijn uitgehouwen, vaak met monumentale façades, een stijl die voorkomt in de Etruskische en Romeinse kunst. |
| Romeinse archeologie | De studie van de materiële cultuur en geschiedenis van het Romeinse Rijk. |
| Romeinse kunst | De kunst die in het Romeinse Rijk werd geproduceerd, gekenmerkt door invloeden uit Griekenland en Etrurië, en een focus op realisme, functionaliteit en propaganda. |
| Romeinse keizertijd | De periode van het Romeinse Keizerrijk, van Augustus (27 v.C.) tot de val van het West-Romeinse Rijk (476 n.C.). |
| Romeinse provinciestad | Een stad in een van de provincies van het Romeinse Rijk, die vaak een mix van Romeinse en lokale culturele invloeden vertoonde. |
| Romeinse republiek | De periode in de Romeinse geschiedenis van 509 v.C. tot 27 v.C., gekenmerkt door een republikeins bestuur en expansie. |
| Romeinse stijl | De kenmerkende artistieke en architectonische stijl van het Romeinse Rijk, beïnvloed door Griekse en Etruskische tradities. |
| Romeins impressionisme | Een schilderkunstige stijl in de Romeinse kunst die de nadruk legt op lichteffecten en een losse penseelvoering om een levendige indruk te creëren. |
| Romulus en Remus | De mythische stichters van Rome, die volgens de legende werden opgevoed door een wolvin. |
| Rondsculptuur | Driedimensionale sculpturen die van alle kanten bekeken kunnen worden, zoals beelden. |
| Sarcofaag | Een stenen doodskist, vaak versierd met reliëfs of inscripties, die gebruikt werd voor de begrafenis van doden. |
| Scala Sancta | Heilige trappen. |
| Scenografisch | Gerelateerd aan theaterdecor, met nadruk op visuele effecten en illusie. |
| Schema | Een vereenvoudigde voorstelling of plan van een structuur of proces. |
| Schema van de stadsplanning | Het principe of de organisatie achter de aanleg van een stad, zoals het dambordpatroon. |
| Schildertechnieken | De methoden en materialen die worden gebruikt bij het schilderen, zoals fresco en tempera. |
| Scholastica | Deugd of eigenschap die verband houdt met kennis, leren of studeren. |
| Sculptuur | Kunstvorm die driedimensionale objecten creëert, zoals beelden en reliëfs. |
| Seculaire humanisme | Een filosofische stroming die de mens centraal stelt en zich richt op aardse zaken, in tegenstelling tot religieuze dogma's. |
| Serapeum | Een tempel gewijd aan de god Serapis, vaak in Egyptisch-Romeinse context. |
| Severi | Een Romeinse keizerlijke dynastie die heerste van 193 tot 235 n.C. |
| Sfinx | Een mythologisch wezen met het lichaam van een leeuw en het hoofd van een mens of dier, voorkomend in de kunst van het Nabije Oosten en klassieke kunst. |
| Sicilië | Een eiland ten zuiden van Italië, met een rijke geschiedenis van Griekse, Romeinse en Byzantijnse invloeden. |
| Sinopia | Een schets in rode of gele oker, gebruikt als voorbereiding voor fresco's. |
| Sluizen | Constructies die het waterniveau regelen voor scheepvaart of irrigatie. |
| Sociale stratificatie | De indeling van de samenleving in verschillende lagen op basis van sociaaleconomische status. |
| Soldaat-keizers | Keizers die aan de macht kwamen dankzij militaire steun tijdens de periode van instabiliteit in de 3e eeuw n.C. |
| Sollicitatie | Het indienen van een verzoek of aanvraag, vaak in een officiële context. |
| Solon | Een Atheense staatsman en dichter uit de 6e eeuw v.C., bekend om zijn wetgeving en invloed op de Atheense democratie. |
| Spolia | Bouwmaterialen die hergebruikt zijn uit oudere structuren, vaak zichtbaar in latere architectuur. |
| Spontaan gegroeide steden | Steden die zich organisch hebben ontwikkeld zonder een gepland patroon, vaak met een lange geschiedenis. |
| Stijl | De kenmerkende kenmerken van een kunstwerk of kunststroming, zoals de uitvoering, techniek en thema's. |
| Stoa Poikile | Een architectonisch gebouw in Athene, bekend om zijn beschilderde friezen. |
| Stoelgraven | Graven waarin de overledene werd bijgezet in een zittende positie, soms met bijbehorende meubels. |
| Stukwerk | Decoratieve afwerking van muren en plafonds met pleisterwerk, vaak in reliëf. |
| Suovetaurilia | Een Romeins offerritueel waarbij een varken, een schaap en een stier werden geofferd. |
| Symmetrie | De gelijke verdeling van elementen aan beide zijden van een centrale as, een belangrijk principe in de klassieke kunst. |
| Tablinum | De belangrijkste ontvangstkamer in een Romeinse domus, gelegen tussen het atrium en de tuin. |
| Tempera | Een schildertechniek waarbij pigmenten worden gemengd met eiwit of een ander organisch bindmiddel, resulterend in een minder duurzame afwerking dan fresco. |
| Templum | Een Romeinse tempel, gewijd aan een specifieke godheid. |
| Tesserae | Kleine blokjes natuursteen, glas of terracotta die gebruikt worden om mozaïeken te maken. |
| Testudinate | Een type dakconstructie die de vorm van een schild heeft. |
| Theater | Een gebouw voor het opvoeren van dramatische voorstellingen, muziek en andere publieke evenementen. |
| Theatrum tectum | Een overdekt theater. |
| Thermen | Openbare badhuizen in Romeinse steden, die een belangrijk sociaal en cultureel centrum vormden. |
| Tholos | Een ronde architecturale structuur, vaak gebruikt als tombe of tempel. |
| Tiber | De rivier die door Rome stroomt, een belangrijke waterweg voor handel en transport. |
| Tibur (Tivoli) | Een stad nabij Rome, bekend om zijn villa's en tempels. |
| Timpanon | Het driehoekige gevelveld boven de architraaf en het fries in de klassieke architectuur. |
| Tin/Tinia/Tina | De Etruskische oppergod, equivalent aan de Griekse Zeus en Romeinse Jupiter. |
| Tomba della Caccia e della Pesca | Een graf in Tarquinia met schilderingen van jacht- en visvangsttaferelen, beschouwd als een vroeg voorbeeld van landschapsschilderkunst. |
| Tomba della Capanna | Een vroeg Etruskisch kamergraf in Cerveteri dat de indeling van een hut nabootst. |
| Tomba dei Rilievi | Een Etruskisch graf in Cerveteri, uniek vanwege zijn rijke versiering met beschilderd stucwerk. |
| Tomba dei Tori | Een graf in Tarquinia met schilderingen die de mythe van Achilles en Troilos uitbeelden, evenals erotische taferelen. |
| Tomba François | Een Etruskisch graf in Vulci met belangrijke muurschilderingen die mythologische en historische scènes weergeven. |
| Tomba Ildebranda | Een Etruskisch graf in Sovana met een monumentale façade, typerend voor de hellenistische periode. |
| Topografisch | Gerelateerd aan de beschrijving of weergave van de fysieke kenmerken van een gebied, zoals de indeling van een stad. |
| Toren graven | Grafmonumenten in de vorm van torens, vaak voorkomend in het Nabije Oosten, zoals in Palmyra. |
| Traditionele Griekse kunst | De kunst van het oude Griekenland, gekenmerkt door idealisme, harmonie en proportie. |
| Triomfboog | Een monumentale boog die ter ere van een militaire overwinning werd opgericht, vaak versierd met reliëfs en inscripties. |
| Triclinium | Een eetzaal in een Romeinse domus, waar gasten aanliggend aan tafel aten. |
| Triomftocht | Een ceremonieel optocht ter ere van een militaire overwinning, waarbij de overwinnaar en zijn troepen door de stad marcheerden. |
| Tropaeum | Een monument dat ter herdenking van een militaire overwinning werd opgericht, vaak met wapens en pantser van de verslagen vijand. |
| Tufsteen | Een licht, poreus gesteente dat ontstaat uit vulkanische as, veel gebruikt in de Romeinse bouw. |
| Typologie | De studie en classificatie van gebouwen of kunstwerken op basis van hun vorm, functie en stijl. |
| Urbs | Latijnse term voor stad, vaak gebruikt om specifiek Rome aan te duiden. |
| Urbanisatie | Het proces van stadsontwikkeling en groei. |
| Urne | Een pot die gebruikt werd om crematieresten van doden in te bewaren, vaak onderdeel van grafgiften. |
| Uvula | De huig, een deel van het zachte gehemelte. |
| Valkhof | Een historische locatie in Nijmegen, met Romeinse overblijfselen. |
| Valle di Sanguineto | Een locatie in Italië waar het beeld van 'L'Arringatore' werd gevonden. |
| Vanth | Een vrouwelijke Etruskische demon die vaak samen met Charun werd afgebeeld. |
| Vegetatief-florale motieven | Decoratieve patronen die planten, bladeren en bloemen voorstellen. |
| Verisme | Een stijl in de Romeinse portretkunst die een extreem realisme nastreeft, met aandacht voor alle fysieke kenmerken, inclusief imperfecties. |
| Villanova-cultuur | De vroege ijzertijdcultuur in Italië (ca. 900-720 v.C.) die de voorloper was van de Etruskische beschaving. |
| Villa | Een landhuis of buitenverblijf, vaak luxueus ingericht, van de Romeinse elite. |
| Villa rustica | Een landbouwbedrijf met een woonhuis voor de eigenaar en bijbehorende nutsgebouwen. |
| Villa suburbana | Een luxueus buitenverblijf gelegen nabij een stad. |
| Vitruvius | Een Romeinse architect en schrijver uit de 1e eeuw v.C., wiens werk 'De Architectura' een belangrijke bron is voor de Romeinse architectuur. |
| Vloermozaïeken | Mozaïeken die gebruikt worden om vloeren te decoreren. |
| Vroege keizertijd | De periode van het Romeinse Keizerrijk van Augustus (27 v.C.) tot het einde van de Julio-Claudische dynastie (68 n.C.). |
| Vroege republiek | De eerste fase van de Romeinse Republiek, van 509 v.C. tot de Punic Wars. |
| Vrouwenportretten | Portretten van vrouwen, die in de Romeinse kunst verschillende stijlen en modes weerspiegelen. |
| Vulgair | Gericht op het alledaagse leven, soms met een focus op het volkse of gewone, in tegenstelling tot het verhevene of klassieke. |
| Vulci | Een belangrijke Etruskische stad, bekend om zijn archeologische vondsten, waaronder de Tomba François. |
| Wandmozaïeken | Mozaïeken die worden gebruikt om wanden en gewelven te decoreren, vooral in latere Romeinse en Byzantijnse architectuur. |
| Wattle and daub | Een bouwmethode waarbij een houten raamwerk wordt opgevuld met een mengsel van klei, stro en mest. |
| Wedstrijden | Competities op het gebied van sport, kunst of literatuur. |
| Wet van de Twaalf Tafelen | Een vroege Romeinse wet die de basis legde voor het Romeinse rechtssysteem. |
| Wolvin van de Capitolijn | Een beroemd bronzen beeld dat de stichting van Rome symboliseert, met de wolvin die Romulus en Remus voedt. |
| Woonhuizen | Gebouwen die bedoeld zijn voor bewoning, zoals domus en insulae. |
| Woonwijken | Gebieden in een stad die voornamelijk bestemd zijn voor bewoning. |
| Zwarte en witte mozaïeken | Mozaïeken die voornamelijk uit zwarte en witte tesserae bestaan, vaak met geometrische of florale motieven. |
| Zoon van een keizer | Een mannelijke erfgenaam van de Romeinse troon. |
| Zuil | Een architectonisch element dat bestaat uit een schacht, een basis en een kapiteel, gebruikt als ondersteuning of decoratie. |
| Zuilengalerij | Een reeks zuilen die een overdekte gang vormen, vaak rondom een plein of gebouw. |
| Zuilenrij | Een reeks zuilen die een gevel of interieur sieren. |
| Zwarte en witte mozaïeken | Mozaïeken die voornamelijk uit zwarte en witte tesserae bestaan, vaak met geometrische of florale motieven. |