Cover
Start nu gratis verkennen vd sl.pdf
Summary
# Tendensen in gezinsvorming en partnerrelaties
### Kernideeën
- Gezinsvorming is een belangrijke stap in de transitie naar volwassenheid, met veranderingen in timing, aantal relaties en samenstelling [16](#page=16).
- Hoofdfocus ligt op partnerrelaties, ongeacht de aanwezigheid van kinderen [16](#page=16).
### Belangrijke feiten
- Jongeren verlaten steeds later de ouderlijke woning ("hotel mama") [16](#page=16).
- De gemiddelde leeftijd voor een eerste huwelijk in 2023 is rond 34 jaar voor mannen en 32 jaar voor vrouwen [17](#page=17).
- Het aantal huwelijken neemt systematisch af, terwijl het aantal ongehuwd samenwonenden toeneemt [17](#page=17).
- Sinds 2000 is wettelijk samenwonen mogelijk en gestegen tot circa 23.000-24.000 per jaar [17](#page=17).
- Bijna 40% van de jonge kinderen (0-3 jaar) had in 2018 ongehuwd samenwonende ouders [18](#page=18).
- Sinds 2003 is het homohuwelijk in België mogelijk, met stabiel aantal huwelijken per jaar [19](#page=19).
- Koppels hebben doorgaans een vergelijkbare sociale achtergrond ('soort zoekt soort') [21](#page=21).
### Kernconcepten
- **Hotel mama / Nestklevers:** Jongeren die langer thuis blijven wonen [16](#page=16).
- **Boemeranggeneratie:** Jongvolwassenen die na vertrek terugkeren naar ouderlijk huis [16](#page=16).
- **Kostwinnersmodel vs. Tweeverdienersmodel:** Verandering in rolverdeling binnen koppels door toegenomen arbeidsmarktparticipatie van vrouwen [17](#page=17).
- **Homogamie / Heterogamie:** Relatievorming gebaseerd op gelijke (homo-) of verschillende (hetero-) kenmerken [21](#page=21).
- **Sociale homogamie / Sociale endogamie:** Koppelvorming binnen dezelfde sociale achtergrond [21](#page=21).
- **Sociale segregatie:** Samenleving opgedeeld in relatief gescheiden werelden gebaseerd op sociale achtergrond [22](#page=22).
### Verklaringen voor tendensen
- Langere studieduur en financiële moeilijkheden stimuleren langer thuis wonen [16](#page=16).
- Toegenomen comfort thuis en culturele factoren (minder generatieconflicten, tolerantie) dragen bij aan langer thuis blijven [16](#page=16).
- Welvaartsstaat en alternatieve woonvormen verminderen ouderen die bij kinderen inwonen [17](#page=17).
- Toegenomen individualisering en veranderende waarden verminderen het idee van bij kinderen inwonen [17](#page=17).
- Juridische erkenning van koppels van hetzelfde geslacht faciliteert hun gezinsvorming [19](#page=19).
- Ontmoetingskansen (onderwijs, werk, buurt) beïnvloeden de sociale homogamie [22](#page=22).
### Implicaties
- Ongehuwd samenwonen evolueert van een 'testfase' naar een permanente leefvorm [18](#page=18).
- De trend tot ongehuwd samenwonen is een algemene maatschappelijke tijdsgeest, niet enkel een generatieverschijnsel [18](#page=18).
- Ondanks toename ongehuwd samenwonen, blijft het huwelijk een belangrijke gezinsvorm [18](#page=18).
- Sociale segregatie beïnvloedt niet alleen relatievorming, maar ook andere maatschappelijke aspecten [22](#page=22).
---
# Echtscheidingen en de stabiliteit van relaties
### Kernidee
* De samenleving kent een groeiende diversiteit aan leefvormen, waaronder een toename van echtscheidingen [23](#page=23).
* Scheiding is het beëindigen van een partnerrelatie, echtscheiding specifiek het beëindigen van een huwelijk [23](#page=23).
### Kerncijfers en trends
* In 2021 waren er in België 40.839 huwelijken en 22.156 echtscheidingen [23](#page=23).
* Een directe vergelijking van jaarlijkse huwelijken en echtscheidingen is misleidend; echtscheidingen betreffen grotendeels huwelijken uit voorgaande jaren [23](#page=23).
* Langdurige (longitudinale) data tonen percentages echtscheidingen per huwelijksduur en huwelijkscohorte [24](#page=24).
* Latere cohorten (generaties) kennen hogere echtscheidingspercentages, tot bijna 40% [25](#page=25).
* De huwelijksduur van koppels die scheiden, neemt systematisch af [25](#page=25).
* De gemiddelde huwelijksduur bij echtscheiding schommelt rond 14 jaar, de mediaan rond 12 jaar [25](#page=25).
* Bij huwelijken tussen personen van hetzelfde geslacht lijken echtscheidingen hoger bij vrouwelijke koppels dan bij mannelijke [25](#page=25) [26](#page=26).
* Nederlandse data suggereren dat huwelijken tussen twee vrouwen het minst stabiel zijn [26](#page=26).
* Ongehuwd samenwonenden hebben een significant grotere kans op relatiebreuk dan gehuwde koppels [27](#page=27).
* Na 14 jaar is slechts een derde van ongehuwd samenwonende koppels nog intact; na 5 jaar is bijna de helft gescheiden [27](#page=27).
* Het absolute aantal echtscheidingen in België is sinds 2000 aan het stagneren of dalen, maar het relatieve aantal (per huwelijk) niet [28](#page=28).
* Er wordt gesproken over een ‘onzichtbare scheidingsgolf’ door de stijging van relatiebreuken bij ongehuwd samenwonenden [28](#page=28).
### Determinanten van echtscheiding (micro- en mesoniveau)
* **Samenwonen voor het huwelijk:** De 'selectiehypothese' stelt dat dit leidt tot hogere echtscheidingskansen [28](#page=28).
* Nieuwer onderzoek suggereert echter dat koppels die na samenwonen trouwen, juist het meest stabiel zijn [29](#page=29).
* **Sociale achtergrond:** Lagere inkomens en werkloosheid verhogen de kans op echtscheiding, mogelijk door financiële druk en gezondheidsproblemen [29](#page=29).
* **Intergenerationele overdracht:** Kinderen van gescheiden ouders hebben zelf een hogere kans op echtscheiding [29](#page=29).
* Mogelijke verklaringen hiervoor zijn eerder vertrek uit huis, financiële moeilijkheden in ouderlijk gezin, en geleerde conflicthanteringsstrategieën [29](#page=29).
### Verklaringen voor veranderingen in leefvormen
* **Economische verklaring (onafhankelijkheid):** Toegenomen economische onafhankelijkheid (o.a. door welvaartsstaat, vrouwelijke arbeidsparticipatie) maakt huwen en samenblijven minder noodzakelijk [31](#page=31).
* **Culturele veranderingen (waarden en normen):** Postmateriële waarden, individualisering en een grotere nadruk op zelfontplooiing leiden tot meer keuzevrijheid in leefvormen [31](#page=31).
* **Secularisatie:** Afname van kerkelijke invloed vermindert de dominantie van traditionele huwelijksnormen [31](#page=31).
* **Emancipatie van de vrouw:** Verhoogde scholing en arbeidsparticipatie bevorderen economische onafhankelijkheid [31](#page=31).
---
# Evolutie en verklaringen voor de dalende geboortecijfers
### Kernidee
* Het geboortecijfer is gedaald tot onder het vervangingsniveau van 2,1 kinderen per vrouw [41](#page=41).
* Deze daling wordt deels verklaard door een combinatie van economische, sociale en culturele factoren [48](#page=48).
### Belangrijkste feiten
* Het totaal vruchtbaarheidscijfer lag in 2023 op ongeveer 1,5 kinderen per vrouw in België [41](#page=41).
* Het aantal geboortes kende in 2021 een beperkte stijging, waarschijnlijk een kortstondig post-covid effect [41](#page=41).
* De gemiddelde leeftijd bij de geboorte van een eerste kind in Vlaanderen was in 2022 29,6 jaar [43](#page=43).
* Het aantal tienermoeders (jonger dan 20) daalde met 50% in het afgelopen decennium [44](#page=44).
* In Europa daalde het gemiddeld aantal kinderen per vrouw sterk naar 1,38 in 2023 [46](#page=46).
* Het aantal kinderen dat woont bij een ongehuwd koppel neemt sterk toe, bij 0-2 jarigen was dit in 2023 ongeveer 40% [45](#page=45).
* Het aantal kinderen in een eenoudergezin is sterk toegenomen; in 2023 woonde 12,6% bij een alleenstaande moeder [45](#page=45).
### Belangrijkste concepten
* **Vervangingsniveau:** Het aantal kinderen per vrouw dat nodig is om de bevolking stabiel te houden (2,1) [41](#page=41).
* **Kinderwens vs. Reëel aantal:** De eigenlijke kinderwens (2,1) ligt hoger dan het gerealiseerde aantal geboortes [42](#page=42).
* **Opportuniteitskosten:** Gemiste kansen op vlak van studies of carrière door de keuze voor een gezin [42](#page=42) [48](#page=48).
* **Directe kosten:** De letterlijke kosten die gepaard gaan met het opvoeden van een kind, zoals kinderopvang [43](#page=43) [48](#page=48).
* **Rationele keuzetheorie:** Een economische verklaring waarbij kosten en baten van kinderen rationeel worden afgewogen [48](#page=48).
* **Babybust:** De daling van de vruchtbaarheid onmiddellijk na de babyboom [48](#page=48).
* **Ontgroening:** De afname van het aandeel jongeren in de bevolking [49](#page=49).
* **Vergrijzing:** De toename van het aandeel ouderen in de bevolking [49](#page=49).
### Implicaties
* De dalende geboortecijfers leiden tot een natuurlijke bevolkingsdaling, die in België wordt gecompenseerd door levensverwachting en migratie [41](#page=41).
* Een deels onvervulde kinderwens wordt verklaard door uitstel van kinderen krijgen, carrièreopbouw, echtscheidingen en dalende vruchtbaarheid met leeftijd [42](#page=42).
* Beleidsmaatregelen kunnen inspelen op directe en opportuniteitskosten om kinderwensen beter te realiseren [43](#page=43).
* De toegenomen leeftijd bij moederschap brengt voordelen (financiële zekerheid) en nadelen (dalende vruchtbaarheid, risico's) met zich mee [43](#page=43).
* De dalende geboortecijfers en vergrijzing hebben grote gevolgen voor het sociaalzekerheidsstelsel en de arbeidsmarkt [49](#page=49).
### Veelvoorkomende valkuilen
* Onderschatten van de impact van veranderde waarden en normen op kinderwensen [48](#page=48).
* Anticonceptie als hoofdverklaring zien, terwijl het een hulpmiddel is dat de kinderwens faciliteert [49](#page=49).
- > **Tip:** De analyse van de kloof tussen kinderwens en reëel aantal kinderen is cruciaal voor effectief gezinsbeleid [42](#page=42)
---
# Economische stelsels en de rol van de overheid
### Core idea
* Economische stelsels organiseren de afstemming tussen vraag en aanbod van goederen, diensten en arbeid [54](#page=54).
* De overheid speelt een variërende rol in economische stelsels, van minimaal tot centraal regulerend [54](#page=54).
* De meeste landen kennen een gemengde economie die elementen van vrije markt en centrale planning combineert [56](#page=56).
### Key facts
* Behoeften leiden tot vraag, die door aanbod bevredigd wordt [52](#page=52).
* Specialisatie en arbeidsverdeling verhogen productiviteit en welvaart [52](#page=52).
* Ruilmiddelen, zoals geld, faciliteren indirecte ruil en de ontwikkeling van markten [53](#page=53).
* De markt van goederen/diensten en de arbeidsmarkt zijn onderling verbonden [53](#page=53) [55](#page=55).
* Vrijemarkteconomie baseert zich op individuele vrijheid en marktwerking; de overheid intervenieert minimaal [54](#page=54).
* Centraal geleide economie (planeconomie) heeft het collectief als prioriteit en de overheid reguleert alles [56](#page=56).
* Gemengde economieën omvatten elementen van zowel vrijemarkt- als centraal geleide systemen [56](#page=56).
* Politieke ideologieën (links/rechts) beïnvloeden de visie op de rol van de overheid in de economie [57](#page=57).
* Sociale partners (werkgevers en werknemers) spelen een rol in overlegeconomieën [58](#page=58).
### Key concepts
* **Zelfvoorziening:** Individuen voorzien zelf in al hun behoeften [52](#page=52).
* **Markt:** Plaats waar vraag en aanbod samenkomen en goederen/diensten geruild worden [52](#page=52).
* **Directe ruil:** Goederen rechtstreeks tegen elkaar ruilen [53](#page=53).
* **Indirecte ruil:** Ruilen met behulp van een ruilmiddel zoals geld [53](#page=53).
* **Vrijemarktsysteem:** Economisch stelsel met minimale overheidsinterventie, geleid door de "onzichtbare hand" [54](#page=54).
* **Centraal geleide economie:** Economisch stelsel waarin de overheid alle productie en distributie plant en controleert [56](#page=56).
* **Gemengde economie:** Een economisch stelsel dat kenmerken deelt met zowel de vrijemarkteconomie als de centraal geleide economie [56](#page=56).
* **Sociale markteconomie:** Een gemengde economie met nadruk op welvaartsstaat en overheidsinterventie om nadelen van de vrije markt te corrigeren [52](#page=52) [57](#page=57).
* **"Onzichtbare hand":** Metafoor van Adam Smith voor het zelfregulerend mechanisme van de vrije markt [55](#page=55).
* **"Zichtbare hand":** Verwijst naar de centrale planning en regulering door de overheid in een planeconomie [56](#page=56).
* **Overlegeconomie:** Economie waarbij overleg tussen belangengroepen (sociale partners) de economie beïnvloedt [58](#page=58).
### Implications
* De rol van de overheid bepaalt de mate van individuele economische vrijheid en collectieve zekerheid [56](#page=56).
* Overheidsinterventie kan gericht zijn op het corrigeren van marktfalen en het bevorderen van sociaal beleid [57](#page=57).
### Common pitfalls
---
# Inkomensvorming en de factoren die lonen bepalen
### Kernidee
* Inkomen is de instroom van middelen in geldwaarde over een periode, in tegenstelling tot vermogen (bezittingen) [59](#page=59).
* Beroepsinkomens worden gevormd door marktkrachten, sociale partners en overheidsingrijpen [60](#page=60).
### Belangrijke feiten
* Een vrije markteconomie bepaalt lonen primair op basis van de verhouding tussen vraag en aanbod van arbeid [60](#page=60).
* In een sociale markteconomie spelen sociale partners (werkgevers en werknemersorganisaties) een cruciale rol in loonvorming [60](#page=60).
* Interprofessioneel overleg (Groep van 10) vindt tweejaarlijks plaats voor werknemers in de privésector [60](#page=60).
* Loonnormen beperken de maximale stijging van gemiddelde loonkosten, los van indexering [60](#page=60).
* Concurrentiepositie en delokalisatie zijn belangrijke overwegingen bij loononderhandelingen [61](#page=61).
* Loonmatiging streeft naar beperkte loonstijgingen, soms resulterend in een loonstop [61](#page=61).
* Indexering koppelt lonen en uitkeringen aan inflatie; een indexsprong is het overslaan hiervan [61](#page=61).
* Sectorale onderhandelingen in paritaire comités resulteren in Collectieve Arbeidsovereenkomsten (CAO's) [62](#page=62).
* Bedrijfsniveau onderhandelingen vinden plaats vanaf 50 werknemers; kleinere bedrijven hanteren vaak individuele onderhandelingen [62](#page=62).
* De overheid bepaalt lonen voor ambtenaren en stelt een algemeen minimumloon vast [63](#page=63).
* Automatische indexering beschermt koopkracht bij inflatie [63](#page=63).
* Bruto- en nettoloon verschillen door belastingen en sociale zekerheidsbijdragen [63](#page=63).
### Belangrijke concepten
* **Loonwaaier (loonstructuur):** De verschillen in lonen tussen individuen [64](#page=64).
* **Horizontale loonverschillen:** Verschillen die losstaan van individuele kenmerken, zoals regio, sector of bedrijfskenmerken [64](#page=64).
* **Verticale loonverschillen:** Verschillen gebaseerd op functieniveau, opleidingsniveau en ervaring [64](#page=64).
* **Syndicalisatiegraad:** Het aandeel werknemers dat lid is van een vakbond [64](#page=64).
* **Migrant pay gap:** Het gemiddeld lagere loon voor personen met een migratieachtergrond [65](#page=65).
* **Etnostratificatie:** De positie op de arbeidsmarkt hangt samen met iemands origine [66](#page=66).
* **Gender pay gap:** Het loonverschil tussen mannen en vrouwen [66](#page=66).
### Implicaties
* Loonmatiging kan concurrentievoordeel bieden maar ook consumptie remmen en human capital doen verliezen [61](#page=61).
* Regionale en sectorale verschillen in lonen weerspiegelen economische dynamiek en schaarste [64](#page=64).
* Opleidingsniveau en ervaring zijn belangrijke factoren die bijdragen aan loonverschillen [64](#page=64).
* Migratieachtergrond en gender beïnvloeden lonen, deels door kwalificatie, deels door discriminatie [65](#page=65) [66](#page=66).
---
# De sociale zekerheid als vangnet en instrument voor solidariteit
### Kernconcepten sociale zekerheid
* Sociale zekerheid is een systeem voor het inzamelen en toekennen van financiële middelen aan personen met specifieke behoeften wegens het (tijdelijk) ontbreken van een beroepsinkomen of extra financiële noden [76](#page=76).
* De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ) is de organisatie die hiervoor instaat [76](#page=76).
* Inkomsten RSZ: sociale bijdragen van werknemers, werkgevers, zelfstandigen en middelen uit belastingen [76](#page=76).
* De sociale zekerheid wordt onderverdeeld in sociale zekerheid in enge zin (takken) en bijstand [76](#page=76).
### Takken van de sociale zekerheid (vangnet 1)
* Omvat pensioenen, werkloosheid, ziekte (medische kosten en uitkeringen), arbeidsongevallen/beroepsziekten, kinderbijslag en vakantiegeld [76](#page=76).
* Recht op deze uitkeringen is gebaseerd op opgebouwde 'rechten' door eerdere tewerkstelling en betaalde bijdragen [76](#page=76).
### Bijstand (vangnet 2)
* Bestemd voor personen die buiten de boot vallen van de sociale zekerheid in enge zin [76](#page=76).
* Omvat leefloon, inkomensgarantie voor ouderen (IGO), gewaarborgd kinderbijslag en uitkeringen voor personen met een beperking (IVT) [76](#page=76).
### Soorten uitkeringen sociale zekerheid
* **Inkomensvervangende uitkeringen**: Vervangen (deels) een weggevallen beroepsinkomen (bv. ziekte-, invaliditeits-, werkloosheidsuitkering, pensioen) [76](#page=76).
- Staan (deels) in verhouding tot het eerdere beroepsinkomen (met minima en maxima) [76](#page=76).
* **Inkomensaanvullende uitkeringen**: Voorzien extra financiële middelen (bv. kinderbijslag, tegemoetkoming medische kosten) [76](#page=76).
- Principeel forfaitair (vaste bedragen), met hogere uitkeringen mogelijk voor financieel ongunstige situaties of extra noden (bv. verhoogde tegemoetkoming ziektekosten) [76](#page=76).
### Rol in inkomensherverdeling
* Sociale zekerheid, naast belastingen, is een instrument voor inkomensherverdeling [72](#page=72).
* Het doel is de inkomensongelijkheid te verminderen, zodat secundaire ongelijkheid lager is dan primaire [72](#page=72).
* Bevordert sociale rechtvaardigheid en bestaanszekerheid [72](#page=72).
* Bestrijding van armoede verhoogt koopkracht en stimuleert de economie [72](#page=72).
* Vermindert negatieve sociale gevolgen van grote ongelijkheid (bv. geweld, criminaliteit, mentale problemen) [72](#page=72).
* Vermindert sociale spanningen en verhoogt onderling vertrouwen en sociale cohesie [72](#page=72).
---
## Sociale zekerheid als vangnet en instrument voor solidariteit (deel 2)
### Kernidee
* Het solidariteitsprincipe in de sociale zekerheid werkt sterk herverdelend, nog meer dan het belastingssysteem [78](#page=78).
* Het systeem vermindert de kans op armoede, maar de financiële steun is voor velen ontoereikend om volledig onder de armoederisicodrempel uit te komen [83](#page=83).
### Kernfeiten
* België behoort tot de meest egalitaire landen qua inkomensongelijkheid na herverdeling via belastingen en sociale zekerheid [79](#page=79).
* Zonder sociale bescherming zou ongeveer 40% van de bevolking zich in armoede bevinden [82](#page=82).
* Eenouderhuishoudens en huishoudens met lage werkintensiteit lopen een bijzonder hoog armoederisico [82](#page=82).
* De meeste uitkeringen van de sociale zekerheid, en alle bijstand, bevinden zich onder de armoederisicodrempel voor gezinnen [83](#page=83).
* Het wettelijk pensioensysteem werkt op basis van een repartitiesysteem, waarbij werkenden de pensioenen van ouderen betalen [78](#page=78).
* Het kapitalisatiesysteem, toegepast in de tweede en derde pensioenpijler, is niet afhankelijk van de verhouding werkenden/gepensioneerden maar is gevoelig voor inflatie [78](#page=78).
### Kernconcepten
* **Tertiaire inkomensverdeling:** Houdt rekening met de toegang tot en betaalbaarheid van collectieve goederen en diensten (bv. onderwijs, openbaar vervoer) [80](#page=80).
* **Mattheüseffect:** Universele goederen/diensten komen onevenredig veel ten goede aan de midden- en hogere klassen door kennis of financiële toegankelijkheid [80](#page=80) [81](#page=81).
* **Universaliteit vs. Selectiviteit:** Universaliteit betekent voor iedereen beschikbaar, selectiviteit richt zich op specifieke doelgroepen (vaak met een beperkt inkomen) [81](#page=81).
* **Armoede:** Opgevat als een multidimensionaal begrip van sociale uitsluiting, met financiële middelen als een essentiële factor [81](#page=81).
* **Absolute armoedegrens:** Het minimale bedrag om basisbehoeften te vervullen, zoals het leefloon [82](#page=82).
* **Relatieve armoedegrens (armoederisicodrempel):** 60% van het mediaan inkomen van de doorsnee burger [82](#page=82).
### Implicaties
* Selectiviteit bij sociale voorzieningen kent nadelen zoals het niet bereiken van de doelgroep, stigmatisering en minder publieke steun [81](#page=81).
* Universaliteit, hoewel het draagvlak vergroot doordat iedereen er voordelen uit kan halen, kan leiden tot het mattheüseffect [81](#page=81).
* Het behouden van maatschappelijk draagvlak voor sociale zekerheid hangt samen met een zekere mate van eigenbelang en het perspectief op eigen voordeel [81](#page=81).
* De herverdelende werking van sociale zekerheid beperkt sociale ongelijkheid sterk, maar biedt niet altijd een uitweg uit armoede voor uitkeringsgerechtigden [83](#page=83).
* De vergrijzing stelt het repartitiesysteem van het wettelijk pensioen voor grote uitdagingen door een verschuivende verhouding tussen werkenden en gepensioneerden [78](#page=78).
- > **Tip:** Het onderscheid tussen primaire, secundaire en tertiaire inkomensverdeling is cruciaal om de impact van het sociale zekerheidssysteem volledig te begrijpen
- > **Tip:** Begrijp de impact van de ginicoëfficiënt voor en na herverdeling om de effectiviteit van het systeem te meten
- > **Voorbeeld:** Een werkloosheidsuitkering kan onder de armoederisicodrempel vallen, wat aangeeft dat zelfs met sociale zekerheid nog steeds armoede kan bestaan [83](#page=83)
---
# Oorzaken van werkloosheid: kwantitatieve en kwalitatieve onevenwichten
### Kernidee
* Werkloosheid is een onevenwicht op de arbeidsmarkt, onderverdeeld in kwantitatieve en kwalitatieve oorzaken [97](#page=97).
### Kwantitatieve onevenwichten
#### Kernconcepten
* Kwantitatieve onevenwichten ontstaan door een discrepantie tussen aanbod van arbeidskrachten en vraag naar arbeid [97](#page=97).
* Full employment: aanbod is gelijk aan de vraag naar arbeid [97](#page=97).
* Krapte op de arbeidsmarkt: aanbod is kleiner dan de vraag, veel vacatures blijven open [97](#page=97).
* Werkloosheid: aanbod is groter dan de vraag naar arbeid [97](#page=97).
#### Factoren die het aanbod aan arbeidskrachten beïnvloeden
* Demografische factoren: bevolkingsgrootte op beroepsactieve leeftijd (vergrijzing, ontgroening) en migratie [98](#page=98).
* Maatschappelijke factoren: evolutie naar tweeverdienersmodel (feminisering), langere leerplicht, en veranderende beschikbaarheid oudere werknemers [98](#page=98).
* Attituden ten aanzien van werk: financiële motivatie (koopkracht) en afweging werk/gezin/vrije tijd [98](#page=98).
* Werkloosheidsval: financieel onvoldoende loont om te werken door klein verschil tussen uitkering en loon [98](#page=98).
#### Factoren die de vraag naar arbeidskrachten beïnvloeden
* Conjuncturele factoren: economische cycli (hoog- en laagconjunctuur) [100](#page=100) [99](#page=99).
* Technologische evoluties: product- en procesinnovatie die menselijke arbeid kunnen vervangen [99](#page=99).
* Loonkost: hoge loonkosten kunnen leiden tot substitutie van arbeid door kapitaal of delokalisatie [100](#page=100) [99](#page=99).
* Rol van de overheid: directe werkgelegenheid (ambtenaren) en indirecte stimulering via investeringen en subsidies [100](#page=100).
### Kwalitatieve onevenwichten
#### Kernconcepten
* Kwalitatieve onevenwichten (mismatch) ontstaan door een kloof tussen de kenmerken van werkzoekenden en de vereisten van jobs [100](#page=100).
* Toenemend aantal openstaande vacatures ondanks werkloosheid wijst op een mismatch [100](#page=100) .
#### Factoren die bijdragen aan de mismatch
* Overgang naar kenniseconomie: vraag naar hoogopgeleide werkkrachten met technische skills .
* Opleidingsaanbod: discrepantie tussen gevolgde opleidingen en gevraagde profielen (bv. STEM) .
* Regionale verschillen: afstand tussen woonplaats werkzoekenden en arbeidsplaatsen .
* Werkbaarheid van het werk: minder aantrekkelijke arbeidsomstandigheden (zwaarder, vuiler, wisselende werktijden) belemmeren invulling van bepaalde jobs .
---
# De evolutie van de levensverwachting en vergrijzing in België
### Kernidee
* De levensverwachting in België is aanzienlijk gestegen, wat leidt tot een vergrijzing van de bevolking met een toenemend aandeel ouderen .
* Vergrijzing wordt gekenmerkt door een stijging van het aandeel ouderen (67+) en een afname van het aandeel jongeren (ontgroening) .
* De evolutie van de levensverwachting en vergrijzing is deels toe te schrijven aan maatschappelijke, economische en medische ontwikkelingen .
### Belangrijke feiten
* De Belgische bevolking groeit voornamelijk door migratie (87.5%), en in mindere mate door natuurlijke groei (12.5%) .
* Het aandeel 67-plussers zal naar verwachting stijgen van 17% in 2022 naar 24% in 2070 .
* De verhouding 67-plussers ten opzichte van de beroepsactieve bevolking stijgt van 28% in 2022 naar 42% in 2070 .
* Historisch was de levensverwachting laag (35-40 jaar), met een bijzonder hoge kindersterfte .
* De industriële revolutie bracht aanvankelijk slechte leef- en arbeidsomstandigheden mee, met stijgende sterftecijfers .
* Epidemieën zoals de cholera-epidemie van 1866 eisten tienduizenden slachtoffers .
* Na WOII kende België een sterke stijging van de levensverwachting door welvaartsverhoging en uitbouw van de gezondheidszorg .
* Sinds de jaren '70 neemt de levensverwachting opnieuw sterk toe, vooral bij ouderen, door medische vooruitgang en preventie .
### Belangrijke concepten
* **Vergrijzing:** Toename van het aandeel ouderen in de bevolking .
* **Ontgroening:** Afname van het aandeel jongeren in de bevolking .
* **Verzilvering:** Toename van het aandeel 80-plussers binnen de vergrijzende bevolking .
* **Sterftetransitie (eerste demografische transitie):** Enorme daling van het sterftecijfer na een initiële stijging tijdens de industriële revolutie .
* **Welvaartsziekten:** Ziekten die toenemen met de welvaart, zoals hart- en vaatziekten en kanker .
* **Democratisering van de levensverwachting:** Toenemende gelijke toegang tot en verbetering van de levensverwachting voor bredere bevolkingsgroepen .
* **Tweede demografische transitie:** Kenmerkt zich door vergrijzing en ontgroening, met een stijgende levensverwachting en dalende geboortecijfers .
### Gevolgen
* Verhoogde druk op sociale zekerheidssystemen en pensioenen .
* Veranderingen in de vraag naar zorg en diensten voor ouderen .
* Potentiële krapte op de arbeidsmarkt door een kleiner wordende beroepsactieve bevolking relatief aan ouderen .
* De evolutie van de levensverwachting is afhankelijk van maatschappelijke omstandigheden, economische groei, sociale interventies en toegang tot welvaart en gezondheidszorg .
### Verklaringen voor daling sterftecijfers (na industrialisering)
* **Verbeterde levensstandaard/voeding:** Dankzij betere landbouw, gewassen en transport (McKeown-theorie) .
* **Medische interventies en gezondheidspreventie:**
* Rol van artsen in openbaar gezondheidsbeleid en preventie (bv. TBC-bestrijding) .
---
# Indicatoren voor welvaart en welzijn in een internationaal perspectief
### Klassieke indicatoren van welvaart en welzijn
* **Monetaire indicatoren** drukken welvaart uit in geldwaarde .
* **Bruto Nationaal Product (BNP/GNP)**: totale productie door inwoners van een land in geldwaarde .
* **Bruto Binnenlands Product (BBP/GDP)**: totale productie binnen landsgrenzen in geldwaarde .
* **Bruto Nationaal Inkomen (BNI)**: totale inkomsten verdiend door inwoners in geldwaarde .
* **GDP/BBP per capita**: GDP gedeeld door het aantal inwoners, geeft beter zicht op welvaart per bewoner .
* **Koopkrachtpariteiten (PPP)**: correctie voor verschillen in levensstandaard en kostprijs tussen landen .
* **Wereldbank indeling**: onderscheid in hoge, lage en middeninkomenslanden (lagere en hogere middencategorie) op basis van GNI/capita .
* **Oude indeling wereld**: 'eerste wereld' (kapitalistisch, geïndustrialiseerd, democratisch), 'tweede wereld' (communistisch), 'derde wereld' (niet eerste twee groepen, vaak lagere welvaart) .
* **Bottom Billion**: miljard inwoners van de 60 armste landen, met focus op internationale samenwerking en bestuur .
* **New Bottom Billion**: miljard armste wereldbewoners, vaak in Azië binnen middeninkomenslanden, met focus op interne verdeling .
* **Human Development Index (HDI)**: bredere indicator met BNI per capita, levensverwachting en scholingsgraad .
### Duurzame ontwikkelingsdoelen (SDG's)
* **Agenda 2030**: opgesteld door VN in 2015, leidraad voor ontwikkeling tot 2030 .
* **17 SDG's**: doelen met indicatoren om ontwikkeling te volgen .
* **5 P's**: Prosperity, Planet, People, Peace, Partnership bundelen de 17 doelen .
### Globale evoluties in welvaart ('prosperity')
- **GDP per capita evolutie (1820-2022)**: Westerse landen waren al welvarender, industrialisatie vergrootte de kloof; sterke groei na 1950 in Westen, ook elders toename maar met verschillen in timing en grootorde
* **Factoren voor economische ontwikkeling**:
* **Technologie**: motor van transities en stijging productiviteit .
* **Geografie**: ligging, klimaat, grondstoffen, transportmogelijkheden .
* **Demografie**: omvang en samenstelling bevolking beïnvloeden productie en consumptie .
* **Cultuur**: investering in kennis/scholing, gendergelijkheid .
* **Beleid**: belastings- en armoedeval, falend overheidsbeleid, politieke conflicten .
* **Internationale dynamieken**: politieke/economische relaties, internationale conflicten, machtsrelaties, protectionisme versus vrije handel .
* **Wereldsysteemtheorie (Wallerstein)**: rijke kernlanden profiteren van goedkope grondstoffen uit armere periferielanden .
* **Extreme armoede evolutie (1820-2018)**: wereldwijd spectaculair gedaald van ~75% naar ~10%, samenhang met GDP/capita .
* **Inkomensverdeling**: Breedte van figuren toont ongelijkheid; hoogte toont aantal personen; verschuiving weg van extreme armoedelijn, maar absolute aantallen blijven hoog door bevolkingsgroei .
### Globale evoluties in welzijn ('people')
### Globale evoluties op vlak van 'planet'
---
## Welzijn en planetaire grenzen
### Kernidee
* Economische groei draagt bij aan welvaart en welzijn, maar dit verband is niet altijd evenredig en kent voorwaarden .
* Duurzame ontwikkelingsdoelstellingen beogen economische ontwikkeling, welzijn en respect voor planetaire grenzen te combineren .
* Kritiek op duurzame ontwikkelingsdoelstellingen is dat de focus nog steeds op economische groei ligt .
### Belangrijke feiten
* Natuurlijke habitats beslaan wereldwijd minder dan de helft van de landoppervlakte .
* Ruim 60% van de wilde dierenpopulaties is de afgelopen halve eeuw verdwenen .
* Wereldwijd is er een enorme stijging van welvaart, opleiding en levensverwachting in de afgelopen twee eeuwen .
### Belangrijke concepten
* Welzijn wordt vaak gerelateerd aan hoger opgeleid zijn en een hogere (gezonde) levensverwachting .
* Planetaire grenzen omvatten de ecologische grenzen van de aarde die niet overschreden mogen worden voor duurzaam voortbestaan .
* Duurzame ontwikkelingsdoelstellingen (SDG's) zijn een raamwerk voor globale ontwikkeling .
### Implicaties
* Economische groei vereist voorwaarden om welzijn te verhogen .
* De druk op milieu en biodiversiteit is een directe consequentie van menselijke activiteiten .
* Er is een debat over de balans tussen economische groei en ecologische duurzaamheid .
---
# Verschillen in levensverwachting en verklaringen voor sociale ongelijkheid in gezondheid
### Kernidee
* Sociale ongelijkheid in gezondheid manifesteert zich in verschillen in levensverwachting, waarbij lagere sociaaleconomische status (SES) gepaard gaat met slechtere gezondheid en korter leven .
* Zes deelverklaringen, zowel causatie- als selectiecomponenten, duiden deze verschillen .
### Verklaringen voor sociale ongelijkheid in gezondheid
* **Toegang tot gezondheidszorg:** Financiële drempels en onbekendheid met maatregelen belemmeren gelijke toegang ondanks een goed sociaal zekerheidssysteem .
* **Levensstijl:** Lagere SES correleert met minder gezonde eetgewoonten, minder sporten en meer roken, wat leidt tot slechtere gezondheid .
* Jongeren uit het ASO vertonen vaker een gezondere levensstijl dan uit BSO/TSO .
* Financiële belemmeringen en culturele factoren dragen bij aan verschillen in levensstijl .
* **Materiële levensomstandigheden:** Slechte woonkwaliteit (oud, vochtig) en achtergestelde buurten verhogen stress en psychische problemen .
* **Werkgelegenheid:** Arbeidsomstandigheden (fysiek zwaar, lage autonomie) en werkloosheid beïnvloeden zowel fysieke als mentale gezondheid negatief .
* Werklozen hebben vaak slechtere mentale gezondheid door gebrek aan structuur en sociale contacten .
* **Veralgemeend controlegevoel (locus of control/mastery/self-efficacy):** Hogere SES biedt meer controle, wat leidt tot lagere stressniveaus en gezondere levensstijlen .
* Hogere opleiding, inkomen en autonomie in beroep verhogen het controlegevoel .
* Gebrek aan controle verhoogt stress en verlaagt immuniteit .
* **Sociaal kapitaal:** Hogere SES gaat gepaard met grotere en kwalitatief betere sociale netwerken die mentale gezondheid bevorderen en steun bieden bij stress .
* Sociale isolatie verhoogt de kans op vroegtijdige sterfte met 33% .
### Causatie of selectie
* Causatie (SES beïnvloedt gezondheid) is waarschijnlijker dan selectie (gezondheid beïnvloedt SES) op basis van longitudinaal onderzoek .
### Beleidsimplicaties
* Beleid kan ingrijpen op verschillende niveaus: individuele levensstijl, omgeving, leef- en werkomstandigheden, en macro-economisch/sociaal beleid .
* Maatregelen kunnen gericht zijn op gezondheidspromotie, buurtwerk, werkgelegenheids- en huisvestingsbeleid, en begrotingskeuzes .
* Sociaal werkers spelen een cruciale rol bij het aanpakken van sociale ongelijkheid in gezondheid .
---
# Samenstelling van de bevolking in België naar migratieachtergrond
### Kernconcepten
* De Belgische bevolking wordt onderscheiden in Belgen met Belgische achtergrond, Belgen met buitenlandse achtergrond en niet-Belgen .
* Iets meer dan een derde van de geregistreerde bevolking in België heeft een migratieachtergrond .
* Een migratieachtergrond omvat personen die zelf eerder een andere nationaliteit hadden, of minstens één ouder met een andere nationaliteit .
* Personen van de derde generatie, wiens ouders altijd Belg waren, worden als 'Belg met Belgische achtergrond' geteld .
### Kernfeiten
* Op 1 januari 2024 bestond de Belgische bevolking uit 64,8% Belgen met Belgische achtergrond, 21,6% Belgen met buitenlandse achtergrond en 13,7% niet-Belgen .
* Binnen de groep 'Belgen met buitenlandse achtergrond' had 50% zelf eerder een andere nationaliteit, en 50% had minstens één ouder met een buitenlandse nationaliteit .
* De drie grootste groepen onder de niet-Belgen zijn Nederlanders, Fransen en Italianen .
* In 2022 was er een uitzonderlijk hoge instroom van 210.000 buitenlandse immigranten, mede door vluchtelingen uit Oekraïne .
* Doorgaans was ruim de helft van alle immigranten afkomstig uit de EU, maar in 2022 kwam 58% van buiten de EU .
* België kent een toenemende diversiteit in instroom, met minstens 180 verschillende nationaliteiten .
* Steden als Brussel en Antwerpen worden gekenmerkt door een meerderheid van minderheidsgroepen ("majority minority cities") .
* De spreiding van personen met migratieachtergrond varieert sterk per gemeente en regio .
* In de provincies Antwerpen, Vlaams-Brabant en Limburg heeft bijna de helft van de kinderen een vreemde herkomst .
### Toepassingen en implicaties
* De definitie van migratieachtergrond beïnvloedt de statistische cijfers aanzienlijk .
* Irreguliere migranten zijn niet geregistreerd, waardoor hun aantallen moeilijk in te schatten zijn (minimaal 110.000 geschat) .
* Superdiversiteit duidt op een toenemende variëteit aan zogenaamde 'minderheidsgroepen' (hier: nationaliteiten) .
* Regionale verschillen tonen patronen, zoals Nederlandse afkomst langs de Nederlandse grens en EU-herkomst in Brussel .
- > **Tip:** Het is belangrijk om het onderscheid tussen 'Belg met buitenlandse achtergrond' en 'niet-Belg' te begrijpen voor een correcte analyse van de migratiestatistieken
- > **Tip:** De impact van specifieke gebeurtenissen, zoals de instroom van Oekraïense vluchtelingen, kan de statistieken voor een bepaald jaar sterk beïnvloeden
---
# Theorieën over het ontstaan, instandhouden en evolueren van migratie
### Ontstaan van migratie
* Migratie wordt verklaard aan de hand van push- en pull-factoren in zowel land van oorsprong als bestemming .
* Push-factoren duwen migranten weg uit hun land van oorsprong .
* Pull-factoren trekken migranten aan naar een land van bestemming .
* Tussenliggende hindernissen (geofysisch, bewaakte grenzen, oorlogsgebieden) kunnen migratie belemmeren of stimuleren .
* Economische factoren, zoals welvaartsverschillen en arbeidsmarktkansen, zijn belangrijke pull-factoren .
* Wallersteins wereldsysteemtheorie verklaart ongelijke verdeling van rijkdom tussen kern, periferie en semi-periferie .
* Brain drain is de uitstroom van hooggeschoolden uit arme naar rijke landen, met gemengde meningen over de impact .
* Migrantentransfers (remittances) zijn geldbedragen die migranten naar huis sturen en hebben grote economische impact .
* Ecologische factoren zoals klimaatswijzigingen leiden tot klimaatvluchtelingen .
* Demografische factoren, zoals het verschil tussen jonge, groeiende populaties in het Zuiden en vergrijzende in het Noorden, sturen migratie .
* Politieke factoren zoals dictatuur, mensenrechtenschendingen en oorlog leiden vaak tot migratie .
* Ullmans interactietheorie focust op de keuze van specifieke bestemmingen via complementariteit, transporteerbaarheid, tussenliggende gelegenheid en hindernis .
### Instandhouden van migratie
* Netwerken tussen migranten en niet-migranten verklaren de continuïteit van migratiestromen .
* Economische netwerken via migrantentransfers creëren continu contact en stimuleren verdere migratie .
* Sociale netwerken en kettingmigratie vergemakkelijken migratie doordat reeds gevestigde personen en netwerken bestaan .
* Een migratiecultuur kan ontstaan waarin migreren een geaccepteerde norm wordt .
* Migratiesystemen, gebaseerd op historische of economische banden tussen regio's, faciliteren stromen .
* Geïnstitutionaliseerde migratie, via mensensmokkelaars of circuits voor illegale tewerkstelling, bevordert nieuwe emigratie .
* Cumulatieve causatie: verschillende oorzaken stapelen zich op en versterken elkaar .
### Evolutie van migratie
* De transitionele migratietheorie van Zelinsky koppelt modernisering aan migratiedynamieken .
* Deze theorie beschrijft fasen van inter-rurale migratie, verstedelijking, en later terugkeer naar landelijke gebieden en interurbane migratie .
* De migratiebult (migration hump) beschrijft hoe modernisering en welvaartsstijging eerst migratie stimuleren en daarna afnemen .
* De migratieparadox (j-curve paradox) verklaart dat toenemende welvaart in het land van oorsprong migratie in eerste instantie kan stimuleren in plaats van afremmen .
---
# Demografie en bevolkingsstatistieken
### Kernidee
* Demografie bestudeert de omvang, structuur en verdeling van bevolkingen, alsook de veranderingen daarin door geboorte, sterfte en migratie.
* Bevolkingsstatistieken bieden kwantitatieve gegevens om demografische trends te analyseren en te voorspellen.
### Belangrijke feiten
* De wereldbevolking groeit, maar het groeitempo vertraagt .
* Geboortecijfers en vruchtbaarheid zijn belangrijke indicatoren voor bevolkingsgroei .
* Sterftecijfers en levensverwachting geven inzicht in de gezondheid en duur van het leven .
* Migratie, zowel internationaal als intern, beïnvloedt de bevolkingssamenstelling en -groei .
* De herkomst van bevolkingsgroepen is een demografische factor die statistisch wordt bijgehouden .
* Gezondheidsstatistieken, zoals moedersterfte, bieden inzicht in de levensomstandigheden .
* Armoede en sociale uitsluiting zijn statistisch meetbaar en correleren vaak met demografische kenmerken .
### Belangrijke concepten
* **Ontgroening en vergrijzing**: Veranderingen in de leeftijdsstructuur van een bevolking, met een afname van het aantal jongeren en een toename van ouderen .
* **Levensverwachting**: Het gemiddeld aantal jaren dat een persoon naar verwachting zal leven, berekend op basis van sterftecijfers .
* **Geboortecijfer**: Het aantal levendgeborenen per duizend inwoners per jaar .
* **Sterftecijfer**: Het aantal sterfgevallen per duizend inwoners per jaar .
* **Migratiestromen**: De beweging van mensen van het ene gebied naar het andere, met de intentie om zich permanent of voor langere tijd te vestigen .
* **Samenstelling van de bevolking**: Demografische kenmerken zoals leeftijd, geslacht, herkomst en sociaaleconomische status.
### Implicaties
* Demografische trends hebben directe gevolgen voor de arbeidsmarkt, pensioensystemen en de vraag naar zorg .
* Bevolkingsgroei en -verdeling beïnvloeden stedelijke ontwikkeling, infrastructuurbehoeften en milieudruk .
* Vergrijzing legt een grotere druk op de gezondheidszorg en sociale zekerheidssystemen .
* Migratiestromen kunnen demografische, economische en sociale veranderingen in ontvangende en verzendende landen teweegbrengen .
* Een beter begrip van bevolkingsstatistieken is cruciaal voor effectieve beleidsvorming op nationaal en internationaal niveau.
- > **Tip:** Bestudeer de grafieken en tabellen die bevolkingsstatistieken presenteren, deze bevatten vaak de meest essentiële informatie
- > **Tip:** Let op de bronnen van de statistieken; officiële instanties zoals Statbel of de Verenigde Naties bieden betrouwbare data
---
# Armoede en sociaaleconomische uitdagingen
### Kernidee
* Armoede is een complex fenomeen dat nauw verbonden is met sociaaleconomische ongelijkheid en andere maatschappelijke uitdagingen .
### Sleutelbegrippen
* Risico op armoede of sociale uitsluiting: dit omvat situaties waarin individuen of huishoudens een ontoereikend inkomen hebben en/of beperkte toegang tot essentiële diensten .
* Extreme armoede: verwijst naar de meest ernstige vorm van armoede, waarbij mensen leven van minder dan een bepaald internationaal erkend minimumbedrag per dag .
* Sociaaleconomische ongelijkheid: de ongelijke verdeling van middelen, kansen en welvaart binnen een samenleving .
* Limitarisme: een pleidooi tegen extreme rijkdom, met de focus op de negatieve gevolgen van excessieve vermogensconcentratie .
* Donuteconomie: een economisch model dat streeft naar een duurzame balans tussen menselijke noden en planetaire grenzen .
### Belangrijke feiten
* Handel kan een krachtige motor zijn voor economische ontwikkeling en armoedebestrijding .
* De concentratie van armoede kan verschuiven naar middeninkomenslanden .
* Armoede wordt als een risicofactor beschouwd voor mortaliteit .
### Implicaties
* Beleid gericht op economische groei is cruciaal, maar moet gepaard gaan met strategieën om armoede te verminderen .
* Extreme rijkdom kan worden beschouwd als verspilling .
* Meer gelijke samenlevingen presteren over het algemeen beter .
- > **Tip:** Begrip van de dynamiek tussen armoede, rijkdom en gelijkheid is essentieel voor het analyseren van sociaaleconomische uitdagingen
- > **Tip:** Raadpleeg statistische bronnen zoals Statbel voor actuele cijfers over armoede en sociale uitsluiting
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Term | Definitie |
| Bevolking | De totale groep mensen die in een bepaald geografisch gebied wonen, inclusief hun kenmerken zoals leeftijd, geslacht, herkomst en migratiestatus. |
| Levensverwachting | Het gemiddelde aantal jaren dat een persoon naar verwachting zal leven, berekend op basis van de huidige sterftecijfers. Dit kan worden uitgedrukt als de levensverwachting bij geboorte of op een bepaalde leeftijd. |
| Sterftetafels | Statistische tabellen die de sterftekansen voor verschillende leeftijdsgroepen weergeven, gebruikt om de levensverwachting en andere demografische indicatoren te berekenen. |
| Geboortecijfer | Het aantal levendgeborenen per duizend inwoners in een bepaald gebied gedurende een jaar. Dit is een belangrijke indicator voor de bevolkingsgroei. |
| Vruchtbaarheid | Het vermogen om kinderen te krijgen, vaak gemeten aan de hand van het totale vruchtbaarheidscijfer, wat het gemiddelde aantal kinderen is dat een vrouw gedurende haar vruchtbare jaren zou krijgen. |
| Migratie | De verhuizing van mensen van de ene plaats naar de andere, met de bedoeling zich permanent of semi-permanent te vestigen. Dit omvat zowel immigratie (inwaartse migratie) als emigratie (uitwaartse migratie). |
| Herkomst | De plaats waar iemand oorspronkelijk vandaan komt, wat relevant is voor het begrijpen van bevolkingssamenstelling en migratiepatronen. |
| Vergrijzing | Een demografisch proces waarbij het aandeel oudere mensen in de bevolking toeneemt, meestal als gevolg van een dalende vruchtbaarheid en een stijgende levensverwachting. |
| Ontgroening | Een demografisch proces waarbij het aandeel jonge mensen in de bevolking afneemt, vaak als gevolg van een dalende geboortecijfer. |
| Risico op armoede of sociale uitsluiting | Een statistische maatstaf die aangeeft in welke mate huishoudens worden blootgesteld aan een combinatie van lage inkomens, beperkte materiële middelen en lage arbeidsparticipatie. |
| Armoede | Een toestand van gebrek aan materiële, sociale en culturele middelen die essentieel zijn voor een menswaardig bestaan en deelname aan de samenleving. Dit kan leiden tot sociale uitsluiting en beperkte kansen. |
| Sociaaleconomische uitdagingen | Problemen en moeilijkheden die voortvloeien uit de interactie tussen sociale en economische factoren, zoals inkomensongelijkheid, werkloosheid, toegang tot onderwijs en gezondheidszorg, en huisvesting. |
| Extreme armoede | Een zeer ernstige vorm van armoede, gekenmerkt door een extreem laag inkomen dat nauwelijks volstaat om in de meest elementaire levensbehoeften zoals voedsel, water en onderdak te voorzien. |
| Donuteconomie | Een economisch model dat streeft naar een duurzame en rechtvaardige economie door de menselijke behoeften te vervullen binnen de ecologische grenzen van de planeet, waarbij een "veilige en rechtvaardige ruimte" voor iedereen wordt nagestreefd. |
| Limitarisme | Een ethisch en economisch principe dat pleit voor het beperken van extreme rijkdom, met het oog op het verminderen van ongelijkheid en het bevorderen van een meer rechtvaardige verdeling van welvaart. |
| Economische groei | De toename van de productie van goederen en diensten in een economie over een bepaalde periode, vaak gemeten aan de hand van het bruto binnenlands product (BBP). Het wordt beschouwd als een belangrijke factor voor armoedebestrijding en verbetering van de levensstandaard. |
| Sociale isolatie | Een gebrek aan sociale contacten en interactie met anderen, wat kan leiden tot gevoelens van eenzaamheid en een negatieve impact kan hebben op de fysieke en mentale gezondheid. Het wordt ook erkend als een risicofactor voor mortaliteit. |
| Internationale migratie | De verplaatsing van mensen van het ene land naar het andere, met als doel zich permanent of tijdelijk in het nieuwe land te vestigen. Dit fenomeen heeft diverse sociaaleconomische implicaties voor zowel de landen van herkomst als de bestemmingslanden. |
| Bevolkingsgroei | De toename van het aantal inwoners in een bepaald gebied over een bepaalde periode, beïnvloed door factoren zoals geboortecijfers, sterftecijfers en migratie. |
| Perinatale gezondheid | De gezondheidstoestand van moeder en kind rondom de geboorte, waarbij de studie van perinatale epidemiologie inzicht geeft in de gezondheidspatronen en uitkomsten gedurende deze kritieke periode. |
| Gebruik van gezondheids- en welzijnsdiensten | De mate waarin individuen gebruik maken van medische consultaties bij specialisten en andere vormen van gezondheidszorg en welzijnsgerelateerde ondersteuning, zoals gemeten in gezondheidsenquêtes. |
| Epidemiologie van anticonceptie | Het wetenschappelijk onderzoek naar de verspreiding, oorzaken en gevolgen van falen van anticonceptie binnen een populatie, met aandacht voor de gezondheidsimplicaties. |
| Armoede en sociale uitsluiting | Een concept dat de economische deprivatie en het gebrek aan participatie in de samenleving omvat, waarbij armoede direct gerelateerd wordt aan negatieve gezondheidsuitkomsten en een verminderd welzijn. |
| Hotel mama | Een fenomeen waarbij jongvolwassenen steeds op latere leeftijd de ouderlijke woning verlaten, vaak omdat ze langer studeren, financiële redenen hebben, comfort willen behouden of er minder generatieconflicten zijn. |
| Nestklevers | Een informele term voor jongvolwassenen die langer thuis blijven wonen bij hun ouders, zelfs nadat ze de leeftijd van zelfstandigheid hebben bereikt. |
| Boemeranggeneratie (of boemerangkinderen) | Jongvolwassenen die na een periode van zelfstandigheid weer terugkeren naar de ouderlijke woning, vaak als gevolg van echtscheiding of jobverlies, voornamelijk door financiële redenen. |
| Tweeverdienersmodel | Een maatschappelijke situatie waarin beide partners binnen een koppel deelnemen aan de arbeidsmarkt, in tegenstelling tot het vroegere kostwinnersmodel waarbij de man werkte en de vrouw voor het huishouden en de zorgtaken zorgde. |
| Homogamie | Het principe van relatievorming waarbij personen met dezelfde of gelijkaardige kenmerken een partnerschap aangaan, zoals seksuele geaardheid, etnische achtergrond of sociale achtergrond. |
| Heterogamie | Het principe van relatievorming waarbij personen met verschillende of tegenovergestelde kenmerken een partnerschap aangaan. |
| Sociale homogamie (of sociale endogamie) | Een specifiek type homogamie waarbij partners een vergelijkbare sociale achtergrond delen, wat zich uit in bijvoorbeeld gelijke posities op de arbeidsmarkt of vergelijkbare opleidingsniveaus. |
| Sociale segregatie | Het verschijnsel in de samenleving waarbij verschillende groepen mensen, op basis van hun sociale achtergrond, relatief gescheiden werelden hebben, wat zich uit in relatievorming, werk, onderwijs en vrijetijdsbesteding. |
| Gezinsvorming (ruime definitie) | In deze context verwijst gezinsvorming naar de vorming van partnerrelaties, ongeacht de aanwezigheid van kinderen, en omvat het dus zowel huwelijken als samenwonende koppels. |
| Wettelijk samenwonen | Een juridische status die koppels de mogelijkheid biedt om hun relatie formeel te registreren, met bepaalde rechten en plichten, vergelijkbaar met het huwelijk maar met minder formaliteiten. |
| Feitelijk samenwonen | Een situatie waarin twee personen een relatie hebben en samenwonen zonder dat deze relatie wettelijk is geregistreerd. |
| Abortus provocatus | Een bewust afgebroken zwangerschap, in tegenstelling tot een spontane abortus (miskraam). Dit is de specifieke vorm van abortus waar de tekst zich op richt. |
| Abortusratio | Het aandeel van alle zwangerschappen dat resulteert in een abortus. Dit geeft inzicht in de frequentie van abortus in verhouding tot het totale aantal zwangerschappen in een bepaalde periode. |
| Abortuscijfer | De verhouding van het aantal uitgevoerde abortussen ten opzichte van het aantal vrouwen in de vruchtbare leeftijd, doorgaans gedefinieerd als de leeftijdscategorie van 15 tot 44 jaar. |
| Vervangingsniveau | Het gemiddelde aantal kinderen per vrouw dat nodig is om de bevolkingsomvang op lange termijn stabiel te houden, zonder migratie. In geen enkel land wordt dit niveau momenteel nog bereikt. |
| Malthusiaans huwelijkspatroon | Een historisch huwelijkspatroon, kenmerkend voor West-Europa vóór de industriële revolutie, waarbij mensen om economische redenen laat trouwden en velen ongehuwd bleven. |
| Burgerlijke staat | De wettelijke status van een persoon met betrekking tot huwelijk of samenwoning. In de context van abortus wordt gekeken naar alleenstaand, gehuwd, wettelijk samenwonend, gescheiden of weduwe. |
| Woonsituatie | De leefomstandigheden van een persoon, specifiek of deze alleen woont, samenwoont met een partner, of samenwoont met familieleden zoals ouders of kinderen. |
| Ingeroepen reden | De door de persoon die abortus ondergaat opgegeven redenen voor de zwangerschapsafbreking. Deze redenen kunnen divers zijn en elkaar overlappen. |
| Sociaaleconomische status (SES) | Een maatstaf die de positie van een individu of huishouden binnen de maatschappij bepaalt, gebaseerd op een combinatie van inkomen, opleiding en beroep. SES is een belangrijke determinant van gezondheidsverschillen. |
| Sociale ongelijkheid in gezondheid | Ongelijke verdeling van gezondheidskansen en gezondheidsuitkomsten binnen een populatie, waarbij sociale factoren zoals SES, etniciteit of geslacht een rol spelen. |
| Causatieverklaring | Een theoretisch kader dat stelt dat sociaaleconomische status (SES) direct invloed heeft op gezondheid en ziekte. Dit impliceert dat een lagere SES leidt tot slechtere gezondheid. |
| Selectieverklaring | Een theoretisch kader dat stelt dat gezondheid de sociaaleconomische status (SES) beïnvloedt. Dit betekent dat mensen met een slechte gezondheid eerder in een lagere SES terechtkomen. |
| Levensloopperspectief | Een onderzoeksbenadering die de invloed van factoren gedurende verschillende levensfasen op gezondheid en sociaaleconomische status (SES) onderzoekt. Het helpt bij het ontrafelen van de causatie- en selectieverklaringen. |
| Veralgemeend controlegevoel | Het subjectieve gevoel van een individu om controle te hebben over zijn of haar leven in het algemeen, ook wel "locus of control", "mastery" of "self-efficacy" genoemd. Een hoger controlegevoel hangt samen met betere gezondheid. |
| Sociaal kapitaal | Het geheel van sociale netwerken, relaties en de bijbehorende sociale steun die een individu ter beschikking heeft. Sociaal kapitaal kan de mentale gezondheid bevorderen en fungeren als buffer tegen stress. |
| Materiële levensomstandigheden | De fysieke omgeving waarin mensen leven, inclusief de kwaliteit van hun woning, de buurt en de algemene leefomgeving. Deze omstandigheden hebben een significante impact op zowel fysieke als mentale gezondheid. |
| Levensstijl | Het geheel van gedragingen en gewoonten die een individu vertoont met betrekking tot gezondheid, zoals eetgewoonten, beweging, roken en alcoholgebruik. Verschillen in levensstijl worden deels verklaard door SES. |
| Arbeidsomstandigheden | De factoren die gerelateerd zijn aan het werk, waaronder de fysieke belasting, mentale druk, autonomie en sociale relaties op de werkplek. Deze kunnen een directe invloed hebben op de gezondheid van werknemers. |
| Derdebetalersregeling | Een regeling binnen de gezondheidszorg waarbij de patiënt niet direct de volledige kosten van een behandeling hoeft te betalen, maar een deel daarvan wordt vergoed door de ziekteverzekering. |
| Scheiding | De algemene term voor het beëindigen van een partnerrelatie. |
| Echtscheiding | De specifieke term voor het beëindigen van een huwelijk. |
| Decohabitatie | De beëindiging van een relatie tussen ongehuwd samenwonenden. |
| Longitudinale data | Gegevens die huwelijken doorheen de tijd volgen om te bepalen hoeveel er standhouden en hoeveel er ontbonden worden. |
| Cohorte | Een groep huwelijken die in hetzelfde jaar zijn gesloten, gebruikt om ontwikkelingen in echtscheidingspercentages over tijd te analyseren. |
| Matchinghypothese (of Testhypothese) | De hypothese die stelt dat samenwonen voor het huwelijk fungeert als een "testfase" en dat een succesvolle samenwoonperiode leidt tot een stabieler huwelijk. |
| Selectiehypothese | De hypothese die stelt dat personen die eerst samenwonen een specifieker, "progressiever" profiel hebben, wat leidt tot een hogere kans op echtscheiding. |
| Intergenerationele overdracht van echtscheidingen | Het fenomeen waarbij kinderen van gescheiden ouders zelf een hogere kans maken om later ook te scheiden. |
| Deïnstitutionalisatie van het klassieke kerngezin | Het proces waarbij het traditionele kerngezin minder dominant wordt en plaatsmaakt voor een grotere diversiteit aan leefvormen. |
| Onafhankelijkheidsverklaring (economische verklaring) | De verklaring die stelt dat de toegenomen economische onafhankelijkheid van individuen, mede door de welvaartsstaat en de toegenomen arbeidsmarktparticipatie van vrouwen, het minder noodzakelijk maakt om te trouwen of samen te blijven. |
| Postmateriële waarden | Waarden die gericht zijn op zelfontplooiing en individuele groei, en die belangrijker zijn geworden in de moderne samenleving, wat leidt tot meer individualisering. |
| Keuzebiografie | Een levensloop die gekenmerkt wordt door een grote mate van individuele keuzevrijheid en diversificatie in leefvormen, in tegenstelling tot een standaardbiografie. |
| Kwantitatieve onevenwichten | Situaties op de arbeidsmarkt waarbij er een discrepantie is tussen het aanbod van arbeidskrachten en de vraag naar arbeid, wat leidt tot werkloosheid wanneer het aanbod groter is dan het aantal beschikbare arbeidsplaatsen. |
| Kwalitatieve onevenwichten | Onevenwichtigheden op de arbeidsmarkt die ontstaan door een mismatch tussen de vaardigheden, kwalificaties en verwachtingen van werkzoekenden en de vereisten van de beschikbare banen, waardoor vacatures niet ingevuld raken ondanks de aanwezigheid van werklozen. |
| Full employment (volledige tewerkstelling) | Een situatie op de arbeidsmarkt waarbij het aanbod aan personen precies in evenwicht is met het aantal beschikbare arbeidsplaatsen, wat resulteert in een minimale werkloosheid. |
| Krapte op de arbeidsmarkt | Een situatie op de arbeidsmarkt waarbij het aanbod aan personen kleiner is dan de vraag naar arbeid, wat leidt tot een overschot aan vacatures die niet ingevuld kunnen worden. |
| Conjunctuur | De terugkerende economische fasen, gekenmerkt door periodes van economische groei (hoogconjunctuur) en economische neergang (laagconjunctuur), die de vraag naar arbeid en dus de werkgelegenheid beïnvloeden. |
| Hoogconjunctuur | Een periode van sterke economische groei, hoge activiteit, productie, werkgelegenheid en consumptie, wat doorgaans gepaard gaat met relatief weinig werkloosheid. |
| Laagconjunctuur | Een economisch minder gunstige periode waarin productie, werkgelegenheid en consumptie relatief laag liggen, wat leidt tot een relatief hoge werkloosheid. |
| Productinnovatie | De ontwikkeling en introductie van nieuwe producten of de verbetering van bestaande producten, wat de vraag naar arbeid kan beïnvloeden door nieuwe banen te creëren of bestaande te veranderen. |
| Procesinnovatie | Technologische vernieuwingen in productie- of werkprocessen, die kunnen leiden tot vervanging van menselijke arbeid door machines en daardoor de werkgelegenheid kunnen beïnvloeden. |
| Loonkost | De totale kosten die een werkgever maakt voor het in dienst hebben van een werknemer, inclusief salaris, sociale bijdragen en andere vergoedingen, die van invloed kan zijn op de beslissing om arbeid te substitueren door kapitaal of te delokaliseren. |
| Informele economie (zwartwerk) | Economische activiteiten die niet worden geregistreerd of belast door de overheid, wat een aantrekkelijk alternatief kan zijn voor werkgevers en werknemers bij hoge loonkosten. |
| Werkloosheidsval | Een situatie waarin het financiële verschil tussen het ontvangen van een uitkering en het verdienen van een loon zo klein is dat het financieel minder aantrekkelijk wordt om te gaan werken. |
| Demografische transitie | Een proces dat de overgang beschrijft van hoge geboorte- en sterftecijfers naar lage geboorte- en sterftecijfers, wat leidt tot veranderingen in de bevolkingsstructuur en -groei. |
| Sterftetransitie (Mortaliteitstransitie) | Het deel van de demografische transitie waarbij de sterftekans afneemt, wat resulteert in een hogere levensverwachting en een groter aandeel ouderen in de bevolking. |
| Vruchtbaarheidstransitie | Het deel van de demografische transitie waarbij het aantal geboortes per vrouw daalt, vaak als gevolg van verbeterde onderwijskansen voor vrouwen, verhoogde deelname aan de arbeidsmarkt en betere toegang tot anticonceptie. |
| Verzilvering | Een specifiek aspect van vergrijzing, waarbij het aandeel van de alleroudsten, met name 80-plussers, in de bevolking toeneemt. |
| Demografisch dividend | Een periode waarin een bevolking een groot aantal (jong)volwassenen heeft, wat potentieel kan leiden tot economische groei en ontwikkeling, mits de economie meegroeit met de bevolking. |
| Planetaire grenzen | De ecologische limieten van de aarde die niet overschreden mogen worden om een stabiel en leefbaar systeem te behouden, zoals de grenzen voor klimaatverandering, biodiversiteitsverlies en landgebruik. |
| Degrowth (Ontgroeien) | Een sociaal-economische beweging die pleit voor een geplande krimp van de economie, met name in rijke landen, om de ecologische grenzen te respecteren en sociale rechtvaardigheid te bevorderen. |
| Omgroei | Een concept dat een transformatie van de economie voorstelt, waarbij de levensduur van producten wordt verlengd en hergebruik wordt gestimuleerd, wat leidt tot een verminderde behoefte aan grondstoffen en energie. |
| Sufficiëntie | Het principe dat een bepaald niveau van welvaart nodig is om ‘genoeg’ te hebben voor iedereen om een goed leven te leiden, waarbij zowel armoede als overconsumptie worden tegengegaan. |
| Migratieachtergrond | Een migratieachtergrond wordt gedefinieerd door de nationaliteit van de persoon zelf of die van zijn/haar ouders op het moment van geboorte. Personen met een migratieachtergrond zijn dus degenen die zelf in het buitenland geboren zijn, of een of beide ouders hebben die in het buitenland geboren zijn. |
| Belg met Belgische achtergrond | Dit zijn personen met de Belgische nationaliteit die zelf in België geboren zijn en van wie beide ouders eveneens in België geboren zijn en de Belgische nationaliteit bezaten bij hun geboorte. |
| Belg met buitenlandse achtergrond | Dit zijn personen die momenteel de Belgische nationaliteit bezitten, maar die zelf eerder een andere nationaliteit hadden, of minstens één van hun ouders had eerder een andere nationaliteit. |
| Niet-Belgen | Dit zijn personen die op 1 januari 2024 niet de Belgische nationaliteit bezaten en geregistreerd waren in het vreemdelingenregister. |
| Superdiversiteit | Dit fenomeen beschrijft de toenemende diversiteit in de instroom van immigranten en de vreemdelingenpercentages, waarbij een steeds groter aantal "restcategorieën" van verschillende nationaliteiten ontstaat, wat resulteert in een samenleving met een steeds grotere variëteit aan minderheidsgroepen. |
| Majority minority cities | Dit zijn steden waar de meerderheid van de bevolking gevormd wordt door minderheidsgroepen, wat een gevolg is van de toegenomen diversiteit in de bevolkingssamenstelling. |
| Push-factoren | Dit zijn negatieve factoren in het land van oorsprong die personen ertoe aanzetten om te migreren, zoals economische tegenspoed, politieke instabiliteit of gebrek aan kansen. |
| Pull-factoren | Dit zijn positieve factoren in het land van bestemming die personen aantrekken om te migreren, zoals economische kansen, betere levensomstandigheden of politieke vrijheid. |
| Tussenliggende hindernissen | Dit zijn elementen die migratiestromen kunnen verhinderen of stimuleren, zoals geografische barrières (zeeën, bergen), bewaakte grenzen of oorlogsgebieden, die de reis naar de bestemming bemoeilijken of juist beïnvloeden. |
| Brain drain | Dit fenomeen beschrijft de migratie van hoogopgeleide personen uit ontwikkelingslanden naar meer ontwikkelde landen, wat leidt tot een verlies van menselijk kapitaal in het land van oorsprong. |
| Migrantentransfers (remittances) | Dit zijn de geldsommen die migranten naar hun land van oorsprong sturen, wat een aanzienlijke economische impact kan hebben op de economie van dat land. |
| Kettingmigratie | Dit fenomeen beschrijft hoe migratie tussen bepaalde regio's een continuïteit kent doordat nieuwe migranten vaak volgen op eerdere migranten, wat wordt vergemakkelijkt door bestaande sociale netwerken. |
| Push-pullhypothese | Een theoretisch kader dat migratie verklaart door de interactie tussen "push-factoren" (die mensen wegduwen uit hun thuisland) en "pull-factoren" (die mensen aantrekken naar een ander land). |
| Economische factoren | Aspecten die verband houden met welvaartsverschillen tussen landen, zoals de vooruitzichten op werkgelegenheid, inkomen en algemene economische stabiliteit, die migratie kunnen aansturen. |
| Wallersteins wereldsysteemtheorie | Een theorie die het wereldsysteem opdeelt in een welvarende "kern", een arme "periferie" en een "semi-periferie", waarbij de kern profiteert van economische relaties met de periferie, wat migratiestromen kan beïnvloeden. |
| Ecologische factoren | Omgevingsgerelateerde oorzaken van migratie, zoals klimaatverandering, verwoestijning of overstromingen, die leiden tot de term "klimaatvluchtelingen". |
| Demografische factoren | Aspecten die te maken hebben met de bevolkingssamenstelling en -groei, zoals het demografisch spagaat tussen een jonge, groeiende bevolking in het Zuiden en een vergrijzende, krimpende bevolking in het Noorden. |
| Complementariteit (Ullman) | In de interactietheorie van Ullman verwijst dit naar de mate waarin het land van oorsprong en het land van bestemming elkaar aanvullen op bepaalde gebieden, zoals werkgelegenheid of demografie. |
| Transporteerbaarheid (Ullman) | In de interactietheorie van Ullman verwijst dit naar het gemak waarmee migranten een bepaalde bestemming kunnen bereiken, rekening houdend met factoren als grenzen, afstand en natuurlijke barrières. |
| Migratiebult | Een fenomeen waarbij modernisering in eerste instantie leidt tot een toename van emigratie, omdat een groeiende groep financieel in staat is om te vertrekken en de welvaartsverschillen met bestemminglanden groot zijn. Op termijn neemt de emigratie echter weer af naarmate het land van oorsprong zelf een hoger welvaartsniveau bereikt. |
| Migratieparadox (of j-curve paradox) | Het schijnbaar onlogische verschijnsel dat een toenemende welvaart in een regio van oorsprong de migratiestromen niet afremt, maar juist stimuleert. Dit wordt verklaard door de migratiebult, waarbij een groeiende middenklasse door verbeterde opleiding en welvaart eerst meer migratiemogelijkheden krijgt, voordat de noodzaak om te migreren afneemt. |
| Modernisering | Het proces van maatschappelijke ontwikkeling dat gepaard gaat met economische groei, technologische vooruitgang, toenemende welvaart, betere opleidingsmogelijkheden en verbeterde tewerkstellingskansen binnen een samenleving. |
| Welvaart | De mate waarin een individu of samenleving beschikt over economische middelen, goederen en diensten die bijdragen aan een hoog levensniveau en welzijn. |
| Emigratie | Het proces waarbij personen hun woonland verlaten om zich in een ander land te vestigen. |
| Middenklasse | Een sociaaleconomische groep die zich bevindt tussen de hogere en lagere klassen, gekenmerkt door een gemiddeld inkomen, opleidingsniveau en levensstandaard. |
| Cohort | Een groep personen die in dezelfde periode een bepaalde gebeurtenis hebben meegemaakt, zoals trouwen of geboren worden. In deze context verwijst het naar generaties die op hetzelfde moment trouwden. |
| Generatiefenomeen | Een fenomeen dat specifiek is voor een bepaalde generatie of leeftijdsgroep, en dat zich manifesteert in hun gedrag of levensloop. |
| Huwelijksduur | De periode die verstrijkt tussen het moment van het huwelijk en het moment van echtscheiding of het einde van het huwelijk. |
| Intergenerationele overdracht | Het fenomeen waarbij kenmerken, gedragingen of attitudes van de ene generatie worden doorgegeven aan de volgende generatie, zoals de kans op echtscheiding. |
| Secularisatie | Het proces waarbij religieuze instellingen en overtuigingen minder invloed krijgen in de samenleving, wat leidt tot een afname van de dominantie van kerkelijke normen. |
| Standaardbiografie | Een traditionele en voorspelbare levensloop die grotendeels wordt bepaald door maatschappelijke normen en verwachtingen, zoals vroeg trouwen en een gezin stichten. |
| Wettelijke samenwoning | Een juridische vorm van samenwonen die bepaalde rechten en plichten met zich meebrengt, maar minder formeel is dan een huwelijk. |
| Behoeften | De wensen van mensen, zowel materieel als immaterieel, die leiden tot de vraag naar producten of diensten. |
| Vraag | De economische uitdrukking van behoeften naar producten of diensten. |
| Aanbod | De beschikbaarheid van producten of diensten om te voorzien in de vraag. |
| Zelfvoorziening | Een economisch systeem waarbij individuen zelf instaan voor het produceren van goederen en diensten om in hun eigen behoeften te voorzien. |
| Specialisatie | Het zich richten op een specifiek deeltaken of productiewijze, wat leidt tot expertise en potentieel hogere productiviteit. |
| Arbeidsverdeling | De opdeling van taken binnen een productieproces, waarbij verschillende personen zich specialiseren in specifieke deeltaken. |
| Markt | Een plaats of mechanisme waar vragers en aanbieders samenkomen om goederen, diensten of arbeid te ruilen. |
| Directe ruil | Een vorm van ruil waarbij producten rechtstreeks tegen elkaar worden uitgewisseld, zonder tussenkomst van een ruilmiddel. |
| Indirecte ruil | Een vorm van ruil die gebruik maakt van ruilmiddelen, zoals geld, om de uitwisseling van goederen en diensten te vergemakkelijken. |
| Ruilmiddel | Een middel, zoals geld, dat wordt gebruikt om de uitwisseling van goederen en diensten te faciliteren, en dat door alle partijen wordt geaccepteerd. |
| Prijs | De geldwaarde van een product of dienst, bepaald door onderhandelingen tussen vragers en aanbieders op de markt. |
| Loon | De geldelijke vergoeding die werknemers ontvangen voor het ter beschikking stellen van hun arbeidskracht aan een werkgever. |
| Vermogen | Het geheel van bezittingen dat iemand heeft, uitgedrukt in een geldwaarde, zoals een woning, huishoudtoestellen, een wagen, kleren en spaargeld. |
| Inkomen | De instroom van middelen die een persoon verkrijgt in een bepaalde periode, uitgedrukt in geldwaarde, zoals een loon, kinderbijslag, huurinkomsten of rente op kapitaal. |
| Beroepsinkomen | Het inkomen dat verdiend wordt door arbeid, voornamelijk gericht op de inkomsten van werknemers in dit hoofdstuk. |
| Sociale markteconomie | Een economisch systeem dat het vrijemarktprincipe als uitgangspunt neemt, maar waarbinnen overheidstussenkomsten en de rol van sociale partners een belangrijke invloed hebben op de (arbeids)markt en inkomensvorming. |
| Vrijemarkteconomie | Een economisch systeem waarin de verhouding tussen vraag en aanbod aan arbeidskrachten centraal staat in de bepaling van het loon, met concurrentie tussen werkgevers en werknemers als drijvende kracht. |
| Sociale partners | Vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers (vakbonden) die onderhandelen over lonen en arbeidsvoorwaarden op verschillende niveaus. |
| Interprofessioneel overleg | Tweejaarlijks overleg op federaal niveau voor werknemers uit de privésector, waarbij vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers (vakbonden) onderhandelen over lonen en uitkeringen. |
| Groep van 10 | De onderhandelaars in het interprofessioneel overleg, bestaande uit vijf vertegenwoordigers van werkgevers en vijf vertegenwoordigers van werknemers (vakbonden). |
| Loonnorm | Een afspraak over de maximale stijging van de gemiddelde loonkosten in een bepaalde periode, los van de indexering. |
| Delokalisatie | Het verplaatsen van bedrijven of productieactiviteiten naar het buitenland, vaak als gevolg van hogere loonkosten in het thuisland. |
| Loonmatiging | Het streven om de loonstijging zo beperkt mogelijk te houden, met als doel het concurrentievoordeel te behouden en het risico op delokalisatie te verkleinen. |
| Loonstop | Een akkoord waarbij (gemiddeld) geen structurele loonsverhogingen mogen plaatsvinden gedurende een bepaalde periode. |
| Natuurlijke groei | De bevolkingsgroei die wordt bepaald door het verschil tussen het aantal geboorten en het aantal sterfgevallen in een bepaalde periode. In België is deze groei momenteel beperkt door een laag aantal sterfgevallen. |
| Migratiesaldo | Het verschil tussen het aantal immigranten en het aantal emigranten in een bepaald gebied gedurende een specifieke periode. Een positief migratiesaldo draagt bij aan bevolkingsgroei. |
| Sterftetransitie | De historische daling van de sterftecijfers, die deel uitmaakt van de eerste demografische transitie. Deze daling werd veroorzaakt door verbeteringen in levensstandaard, voeding, hygiëne en gezondheidszorg. |
| Welvaartsziekten | Ziekten die verband houden met een hoge levensstandaard en welvaart, zoals hart- en vaatziekten en bepaalde vormen van kanker. Deze werden belangrijker naarmate infectieziekten beter bestreden werden. |
| Postindustriële samenleving | Een samenleving die gekenmerkt wordt door een verschuiving van industriële productie naar een economie gebaseerd op diensten, informatie en technologie. In deze periode neemt de levensverwachting sterk toe. |
| Levenskansen | De kansen die individuen hebben om een bepaalde levensduur te bereiken, beïnvloed door factoren zoals gezondheidszorg, levensomstandigheden en sociale voorzieningen. |
| Bruto Nationaal Product (BNP) | Een economische indicator die de totale geldwaarde weergeeft van alle goederen en diensten die door de inwoners van een land zijn geproduceerd, vaak op jaarbasis. Het staat voor de grootte van de economische activiteit van een land. |
| Bruto Binnenlands Product (BBP) | De geldwaarde van het totaal aan goederen en diensten die binnen de landsgrenzen van een land zijn geproduceerd. Deze indicator verwijst naar de welvaartscreatie door een land zelf. |
| Bruto Nationaal Inkomen (BNI) | Een indicator die in geldwaarde uitdrukt hoeveel er in totaal verdiend is door de inwoners van een land, wat overeenkomt met het BNP. |
| GDP per capita (BBP per hoofd van de bevolking) | Het Bruto Binnenlands Product gedeeld door het totale aantal inwoners van een land. Deze indicator wordt gebruikt om de welvaart van de inwoners van een land beter te kunnen duiden. |
| Koopkrachtpariteiten (Purchasing Power Parities - PPP) | Een methode om de levensstandaard en de kostprijs van goederen en diensten tussen landen te vergelijken door een correctie toe te passen op het BBP per hoofd van de bevolking, rekening houdend met de verschillen in prijsniveaus. |
| Hoge inkomenslanden | Een categorie landen, ingedeeld door de Wereldbank op basis van het GNI per capita, die gekenmerkt worden door een hoog gemiddeld inkomen per inwoner. |
| Lage inkomenslanden | Een categorie landen, ingedeeld door de Wereldbank op basis van het GNI per capita, die gekenmerkt worden door een laag gemiddeld inkomen per inwoner. |
| Middeninkomenslanden | Een categorie landen, ingedeeld door de Wereldbank op basis van het GNI per capita, die tussen de lage en hoge inkomenslanden vallen. Deze categorie wordt verder onderverdeeld in ‘lagere’ en ‘hogere’ middeninkomenslanden. |
| Bottom billion | Verwijst naar het miljard inwoners van de 60 armste landen ter wereld, die zich grotendeels in Afrika bevinden. De focus ligt hier op internationale samenwerking en bestuur als oplossingen voor armoede. |
| New bottom billion | Focust op het miljard armste wereldbewoners, die zich grotendeels in Azië bevinden, vaak binnen middeninkomenslanden. De nadruk ligt hier op interne verdeling en minder op de economische ontwikkeling van het land als geheel. |
| Human Development Index (HDI) | Een bredere index die naast het Bruto Nationaal Inkomen per capita ook rekening houdt met de levensverwachting en de scholingsgraad, om zo een meer menselijk perspectief op ontwikkeling te bieden. |
| Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s) | Een reeks van 17 doelen, opgesteld door de Verenigde Naties in 2015, die dienen als leidraad voor de verdere ontwikkeling van de planeet tegen 2030. Ze omvatten aspecten als welvaart, milieu, mensen en partnerschap. |
| Totaal vruchtbaarheidscijfer | Het gemiddelde aantal kinderen dat een vrouw gedurende haar vruchtbare leven naar verwachting zal krijgen, uitgedrukt per vrouw. |
| Natuurlijke bevolkingsdaling | Een bevolkingsafname die optreedt wanneer het aantal sterfgevallen hoger is dan het aantal geboortes, exclusief de invloed van migratie. |
| Kinderwens | Het aantal kinderen dat een persoon of koppel persoonlijk wenst te hebben, wat kan verschillen van het maatschappelijk ideaal aantal kinderen. |
| Ideaal aantal kinderen | Het aantal kinderen dat respondenten inschatten als de maatschappelijke norm of het wenselijke aantal kinderen in de samenleving. |
| Opportuniteitskosten | De gemiste kansen op bijvoorbeeld studies of loopbaanontwikkeling die ontstaan door de keuze voor een gezin of gezinsuitbreiding. |
| Directe kosten | De letterlijke kosten die gepaard gaan met het opvoeden van een kind, zoals kosten voor voeding, kleding, huisvesting en kinderopvang. |
| Babyboom | Een periode na de Tweede Wereldoorlog die gekenmerkt werd door een aanzienlijke stijging van het geboortecijfer. |
| Babybust | De periode van dalende vruchtbaarheid die volgde op de babyboom, vaak verklaard door economische en sociale veranderingen. |
| Rationele keuze theorie | Een economische theorie die stelt dat beslissingen over het krijgen van kinderen gebaseerd zijn op een afweging van kosten en baten, waarbij individuen rationele overwegingen maken. |
| Levensverwachting op specifieke leeftijd | Een schatting van het gemiddeld aantal jaren dat personen van een bepaalde leeftijd nog zullen leven, gebaseerd op de huidige sterftecijfers. |
| Gezonde levensverwachting | Een inschatting van het gemiddeld aantal jaren dat personen nog zullen leven in goede gezondheid, vrij van chronische ziektes en beperkingen. |
| Bevolkingspiramide | Een grafiek die het aantal mannen en vrouwen per leeftijdsklasse van vijf jaar weergeeft, om de leeftijdsstructuur van een bevolking te visualiseren. |
| Afhankelijkheidsgraad (of afhankelijkheidsratio) | De verhouding tussen de "afhankelijke" bevolkingsgroepen (jongeren en ouderen) en de bevolking op beroepsactieve leeftijd, die economisch gezien voor hen zou moeten zorgen. |
| Groene druk | De verhouding van jongeren (onder 18 jaar) ten opzichte van de personen op beroepsactieve leeftijd. |
| Grijze druk | De verhouding van ouderen (65-plussers of 67-plussers) ten opzichte van de personen op beroepsactieve leeftijd. |
| Moedersterfte | De sterfte van vrouwen die verband houdt met zwangerschap of bevalling. Dit omvat zowel directe oorzaken gerelateerd aan de zwangerschap en bevalling, als indirecte oorzaken die door de zwangerschap zijn verergerd. |
| Geslachtsstratificatie | Een maatschappelijke structuur waarbij mannen en vrouwen systematisch van elkaar gescheiden worden en ongelijke posities innemen, wat kan leiden tot verschillen in kansen en uitkomsten, zoals in levensverwachting en gezondheid. |
| Sociale mobiliteit | De beweging van een individu of groep tussen verschillende sociaaleconomische posities binnen een samenleving. Dit kan opwaartse mobiliteit (stijgen op de maatschappelijke ladder) of neerwaartse mobiliteit (dalen op de maatschappelijke ladder) betreffen. |
| Anciënniteit | Het aantal jaren werkervaring dat een persoon heeft opgebouwd, wat vaak invloed heeft op de hoogte van het loon of de promotiekansen binnen een organisatie. |
| Bedrijfsvoorheffing | Een deel van het loon dat maandelijks wordt ingehouden en dient als een voorschot op de jaarlijkse inkomensbelasting, bedoeld om de betaling te spreiden en te voorkomen dat het volledige bedrag in één keer betaald moet worden. |
| Decielspanning | Een maatstaf om inkomensongelijkheid te meten door de inkomens van de rijkste 10% van de bevolking te vergelijken met die van de armste 10% van de bevolking. |
| Etnostratificatie | Het fenomeen waarbij iemands positie op de arbeidsmarkt direct samenhangt met iemands etnische afkomst of origine, wat kan leiden tot ongelijke kansen en lonen. |
| Gender pay gap | Het verschil in gemiddeld inkomen tussen mannen en vrouwen, waarbij vrouwen doorgaans minder verdienen dan mannen voor vergelijkbaar werk of werk van gelijke waarde. |
| Gini-coëfficiënt | Een statistische maatstaf die de mate van inkomensongelijkheid in een land weergeeft, uitgedrukt als een getal tussen 0 (perfecte gelijkheid) en 1 (extreme ongelijkheid). |
| Glazen plafond (glass ceiling) | Een onzichtbare barrière die vrouwen en minderheidsgroepen ervan weerhoudt om hogere managementposities te bereiken, ondanks hun kwalificaties en ervaring. |
| Horizontale solidariteit | Solidariteit tussen mensen in vergelijkbare situaties, zoals tussen jongeren en ouderen, gezonden en zieken, of werkenden en werklozen, waarbij middelen worden gedeeld of uitgewisseld. |
| Inkomensdecielen | Tien gelijke groepen waarin de bevolking wordt verdeeld op basis van hun inkomen, van de 10% armsten (eerste deciel) tot de 10% rijksten (tiende deciel). |
| Inkomensherverdeling | Het proces waarbij inkomens worden verschoven van hogere naar lagere inkomensgroepen, meestal via belastingen en sociale zekerheidsuitkeringen, om inkomensongelijkheid te verminderen. |
| Inkomensvervangende uitkeringen | Uitkeringen die bedoeld zijn om een (gedeeltelijk) verloren beroepsinkomen te compenseren, zoals ziekte-uitkeringen, werkloosheidsuitkeringen en pensioenen. |
| Kleverige vloer (sticky floor) | Een fenomeen dat vrouwen en minderheidsgroepen ervan weerhoudt om uit lagere functies te ontsnappen, zelfs als ze de kwalificaties hebben om hogerop te komen. |
| Absolute armoedegrens | Het absolute minimum inkomen dat personen in een samenleving nodig hebben om basisbehoeften te kunnen vervullen. Het bedrag van het leefloon wordt vaak als deze ondergrens beschouwd. |
| Activiteitsgraad | De verhouding tussen de beroepsbevolking (werkenden en werklozen) en de bevolking op beroepsactieve leeftijd, uitgedrukt in een percentage. Dit geeft aan welk deel van de potentiële beroepsbevolking actief is op de arbeidsmarkt. |
| Armoederisicodrempel | De relatieve armoedegrens, berekend als 60% van het mediaan inkomen van een samenleving. Personen met een inkomen onder deze drempel lopen een risico op armoede. |
| Conjuncturele werkloosheid | Werkloosheid die ontstaat door een economisch minder gunstige periode (laagconjunctuur), waarbij een lagere vraag naar goederen en diensten leidt tot verminderde productie en dus minder werknemers. |
| Enquêtewerkloosheid | Cijfers over werkloosheid die verkregen worden op basis van grootschalige enquêtes, uitgevoerd door gespecialiseerde instanties zoals het Internationaal Arbeidsbureau (IAB), om internationale vergelijkingen mogelijk te maken. |
| Frictiewerkloosheid | De (korte) periode waarin personen op zoek zijn naar een nieuwe job nadat ze hun vorige baan hebben verlaten, zonder direct een nieuwe tewerkstelling te hebben gevonden. |
| Inactieven | Personen die niet (meteen) beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt, zoals studenten, huisvrouwen/-mannen, langdurig zieken of vervroegd gepensioneerden. |
| Laaggeschoolden | Personen met een laag opleidingsniveau, die volgens de tekst een hoger werkloosheidscijfer kennen dan middelmatig of hooggeschoolden. |
| Mismatch op de arbeidsmarkt | Een situatie waarbij er een kloof bestaat tussen de kenmerken, vaardigheden en verwachtingen van werkzoekenden en de vereiste profielen voor openstaande vacatures. |
| Relatieve armoedegrens | Een armoedegrens die wordt berekend op basis van het inkomen van de doorsnee burger in een samenleving, specifiek 60% van het mediaan inkomen. |
| Binnenlandse migratie | Verhuizing van personen binnen de landsgrenzen van een bepaald land. |
| Immigratie | De inkomende migratie in een bepaald land, waarbij personen zich er vestigen. |
| Remigratie | Het terugkeren naar het land van oorsprong nadat men daar eerder is vertrokken (geëmigreerd). |
| Migrant | Een persoon die migreert, dat wil zeggen verhuist van de ene plaats naar de andere, meestal over een grotere afstand. |
| Arbeidsmigratie | Migratie waarbij het hoofddoel is om tewerkgesteld te worden in het land van bestemming. |
| Volgmigratie | Migratie waarbij naaste familieleden of de partner van een migrant, onder bepaalde voorwaarden, worden toegelaten om de migrant te volgen naar het land van bestemming. |
| Gezinshereniging | Een vorm van volgmigratie waarbij de familieband (partnerschap of afstamming) al bestond vóór de migratie van de oorspronkelijke migrant. |
| Gezinsvorming | Een vorm van volgmigratie waarbij een nieuwe familieband wordt gevormd na de migratie, met een persoon die nog geen geldige verblijfsdocumenten heeft in het nieuwe land. |
| Huwelijksmigratie | Een specifiek voorbeeld van volgmigratie waarbij de reden voor immigratie het huwelijk is met een persoon die reeds in het bestemmingsland verblijft. |
| Vrijemarktsysteem | Een economisch stelsel gebaseerd op het principe van individuele vrijheid, waarbij de overheid minimale rol speelt in het bepalen van prijzen, lonen en productie, en de marktmechanismen van vraag en aanbod de allocatie van middelen sturen. |
| Wet van vraag en aanbod | Een economisch principe dat stelt dat de prijs van een product of dienst wordt bepaald door de verhouding tussen de hoeveelheid die beschikbaar is (aanbod) en de behoefte eraan (vraag). |
| Centraal geleide economie (Planeconomie) | Een economisch stelsel waarbij de overheid de volledige controle heeft over de productie, distributie en prijsbepaling van goederen en diensten, met als doel het algemeen belang te dienen. |
| Gemengde economie | Een economisch stelsel dat kenmerken combineert van zowel het vrijemarktsysteem als de centraal geleide economie, waarbij de overheid een corrigerende rol speelt naast de marktmechanismen. |
| Structurele werkloosheid | Werkloosheid die voortkomt uit fundamentele onevenwichtigheden in de economie, zoals een mismatch tussen de aangeboden vaardigheden van werknemers en de vereisten van beschikbare banen, of veranderingen in de economische structuur. |
| Levensverwachting bij de geboorte | Een statistische schatting van de gemiddelde leeftijd waarop personen van een bepaald geboortejaar naar verwachting zullen overlijden, gebaseerd op de huidige sterftecijfers. |
| Gezin | Een huishouden met als essentiële kenmerken de combinatie van meer dan één generatie en tussen deze generaties een zorgafhankelijkheid. Er is dus sprake van minstens één ouder en één kind. |
| Huishouden | Personen die samenwonen in een wooneenheid. Een gezin is slechts één vorm van een huishouden. |
| Leefvorm | De overkoepelende term die kan verwijzen naar zowel huishoudens als gezinnen, gezien de steeds grotere diversiteit in types gezinnen en huishoudens. |
| Klassiek kerngezin | Het beeld van een gehuwd heterokoppel met kinderen dat, eenmaal gehuwd, levenslang samenblijft. |
| Neolokaliteit | De gewoonte dat een gehuwd of samenwonend koppel met hun kinderen samenwoont in een eigen woonst, en dus niet intrekt bij één van de ouders. |
| Matrilokaliteit | De gewoonte dat men intrekt bij de ouders van het meisje na het huwelijk of samenwonen. |
| Patrilokaliteit | De gewoonte dat men intrekt bij de ouders van de jongen na het huwelijk of samenwonen. |
| Verstandshuwelijk | Een huwelijk waarbij economische belangen meespelen en dat (deels) gearrangeerd wordt door de familie, in tegenstelling tot een huwelijk gebaseerd op emotionele verbondenheid. |
| Eenpersoonshuishouden | Een huishouden bestaande uit slechts één persoon, ook wel alleenwonende genoemd. |
| Huishoudensverdunning | Het fenomeen waarbij de gemiddelde grootte van een huishouden afneemt, wat betekent dat er steeds minder personen per huishouden wonen. |
| Gezinsverdunning | Specifiek de gedaalde gemiddelde grootte van een gezin. |