Cover
Inizia ora gratuitamente GBWN1 - 2. les grond-bemalingen-beschoeiingen cursus
Summary
# Onderzoek van de bouwgrond
Dit onderwerp behandelt de analyse van de grond waarop gebouwd zal worden, inclusief de grondsoorten, hun eigenschappen en de samenstelling.
### 2.1.1 De grond
Alle constructies, van eenvoudige woongebouwen tot complexe bouwkundige constructies, dienen gefundeerd te worden op de onderliggende of omringende grondmassieven. Ingenieurs kunnen exact berekenen welk gewicht en dus welke kracht de constructie zal uitoefenen op de ondergrond. Echter, de samenstelling en de geotechnische eigenschappen van de grond zijn vaak minder goed gekend, omdat grond een weinig homogeen en zeer complex materiaal is. De grondsoort verschilt van plaats tot plaats door de opeenvolging van grondlagen, hun samenstelling, hun helling, hun dikte en hun eigenschappen, die bepalen welke belasting de grond kan opnemen. Vaak worden te weinig of onaangepaste grondonderzoeken uitgevoerd, wat kan leiden tot budgetverhogingen en overschrijdingen van de uitvoeringstermijn. De kostprijs van een volledig geotechnisch onderzoek weegt echter niet op tegen de kostprijs van de constructie of eventuele schade. Naast de draagkracht kan ook de grondwaterstand of milieuvervuiling van belang zijn [3](#page=3) [4](#page=4).
> **Tip:** Onvoldoende kennis van de ondergrond kan leiden tot aanzienlijke budgetverhogingen en vertragingen in de uitvoering van bouwprojecten [3](#page=3).
### 2.1.2 Grondgebonden begrippen
Hieronder volgen enkele belangrijke grond- en funderingsgerelateerde begrippen:
* **Maaiveld (MV):** De aansluitende grond, gras of verharding tegen het gebouw. Het maaiveld ligt minimaal 15 cm lager dan het afgewerkte vloerpeil [4](#page=4).
* **Teelaarde:** De bovenlaag van de grond, vermengd met ontbindende plantaardige bestanddelen. Deze is ongeschikt om rechtstreeks op te bouwen en wordt meestal circa 20 cm afgegraven voor de funderingswerken starten [4](#page=4).
* **Freatisch oppervlak (FO of PO):** De waarneembare grondwaterspiegel. Deze kan zichtbaar gemaakt worden door een put te graven die reikt tot onder het grondwaterniveau [4](#page=4).
* **Bouwrijpe grond:** Grond die geschikt is gemaakt om te bouwen, na verwijdering van bomen, struikgewas, demping van grachten, verwijdering van teelaarde, aanleg van nutsvoorzieningen en verwijdering van bouwrestanten [4](#page=4).
* **Ongeroerde grond / Roervrije grond / Roervaste grond:** Grond in zijn natuurlijke staat, waarin nog niet gegraven is. Deze grond is zeer compact en geschikt om op te funderen [4](#page=4).
* **Geroerde grond:** Grond waarin reeds gegraven of gewoeld is, waardoor lucht tussen de granulaten komt. Hierop kan niet rechtstreeks gefundeerd worden vanwege het risico op zetting of verzakkingen (bv. opgehoogde of aangevoerde grond) [4](#page=4).
* **Grondwerk:** Graafwerkzaamheden om het funderingsvlak voor het bouwwerk te ontgraven, inclusief sleuven voor nutsaansluitingen of putten [5](#page=5).
* **Bouwput:** De ontgraven put vanaf het maaiveld, waarin het funderingsvlak wordt klaargelegd [5](#page=5).
* **Natuurtalud:** De maximale hellingshoek waaronder de grond kan blijven staan zonder gestut te worden. Dit hangt af van korrelgrootte, samenhang en vochtigheid van de grond (bv. steil bij klei, minder steil bij zand) [5](#page=5).
* **Funderingsaanzet (FA):** De onderkant van de fundering van een bouwwerk, het raakvlak tussen de fundering en de onderliggende grond. Deze dient vorstvrij te zijn, minimaal 60-80 cm diep [5](#page=5).
* **Uitleveren:** Het laten toenemen van grondvolume door deze "losser" te maken (bv. door graven, woelen), waardoor lucht tussen de granulaten komt [5](#page=5).
* **Inklinken:** Het afnemen van grondvolume door de grond compacter te maken, bv. onder invloed van druk, neerslag, samendrukking of door aan te trillen [5](#page=5).
* **Zetting:** De neerwaartse verplaatsing van een gebouw door het samendrukken van de grondlagen onder de funderingsaanzet. Een zetting van 0.5 tot 1.5 cm kan soms toegestaan zijn [5](#page=5).
### 2.1.3 Grondsoorten
Grondsoorten verschillen in samenstelling, voorkomen, kenmerken, eigenschappen, draagvermogen en gedrag in aanwezigheid van grondwater. Er zijn drie hoofdgroepen:
1. **Samenhangende grondsoorten:**
* **Klei en leem:** Klei is door water afgezet, leem door wind. Leem is vaak een mengeling van kleideeltjes, silt en zand. Een samengeknepen hoeveelheid klei of leem blijft in vorm na opening van de hand; de korrels hangen samen (cohesie). Deze gronden zijn weinig waterdoorlatend en vrij samendrukbaar. Ze bieden behoorlijk weerstand aan belastingen mits ze dikker zijn dan 3 meter. Funderen op klei- of leemgronden kan, mits de lasten voldoende verdeeld worden, vaak met algemene funderingsplaten [6](#page=6).
* **Veengronden:** Opgebouwd uit gehumificeerd plantaardig materiaal, gevormd in moerassen. Veen is zeer samendrukbaar, wisselvallig en onbetrouwbaar qua waterhuishouding en draagvermogen. Bouwen op veengrond is onmogelijk; men moet dieper funderen op een draagkrachtige laag, wat de kosten aanzienlijk verhoogt (bv. fundering op palen) [7](#page=7).
2. **Onsamenhangende grondsoorten:**
* **Grind en zand:** Zand is hard, los en korrelig materiaal bestaande uit kleine stukjes steen (63 micrometer tot 2 millimeter). Grindkorrels zijn groter dan 2 millimeter, siltkorrels kleiner dan 63 micrometer. Zand komt meestal voor als sediment, vervoerd door water of wind. Een handvol droog zand valt na het samendrukken uiteen; het heeft geen cohesie. Over het algemeen zijn onsamenhangende gronden goede bouwgronden: goed waterdoorlatend, weinig samendrukbaar en met weinig zetting. Ze bieden goed weerstand aan belastingen indien ze minimaal 3 meter dik zijn. Funderen op zand- of grindgronden is doorgaans eenvoudig en goedkoop [7](#page=7).
3. **Vaste grondsoorten:**
* **Rots en steenachtige gronden:** Rots is een uitstekende funderingsgrond indien de laagvorming geschikt is. Steenachtige bouwgronden worden ook als goed gecatalogiseerd, maar vallen buiten het bestek van deze cursus vanwege hun mechanisch gedrag [8](#page=8).
| Eigenschappen van | zand - grind | klei - leem | veen |
| :----------------------- | :------------------------------------------ | :--------------------------------------------------- | :--------------- |
| betrouwbaar als bouwgrond | zeker bij diktes > 3m | redelijk betrouwbare grond bij 3 m of dikkere lagen | onbetrouwbaar |
| samendrukbaarheid | weinig samendrukbaar | wel samendrukbaar | zeer samendrukbaar |
| zetting | weinig of geen zetting | geringe zetting | veel zetting |
| waterdoorlatendheid | waterdoorlatend | watervasthoudend | gevarieerd |
| funderen | vrij eenvoudig, goedkoop | oppassen met funderen, lasten goed verdelen | door veen met putten, palen, duur |
### 2.1.4 Grondlagen
De aardkorst is meestal gelaagd opgebouwd, met wisselende grondtypes en diktes. Het is daarom belangrijk de volledige bodemstructuur en gelaagdheid te kennen voor het bepalen van het funderingssysteem [8](#page=8).
### 2.1.5 Samenstelling van de grond
Grond is in het algemeen samengesteld uit drie soorten elementen (fasen) [9](#page=9):
* **Vaste elementen:** Bestaan uit vast materiaal, zichtbaar als korrels (zand, grind) of als nauwelijks waarneembare plaatjes (in gronden met kleimineralen zoals leem of klei). In onsamenhangende gronden zoals zand/grind zijn deze korrels doorgaans met het blote oog waarneembaar en bestaan ze hoofdzakelijk uit kwarts. De korrels hebben afmetingen tussen 0,2 en 20 mm en kunnen een afgerond of gebroken aspect hebben, afhankelijk van hun wordingsgeschiedenis [9](#page=9).
* **Vloeibare elementen:** Bestaan uit grondwater dat bij temperaturen boven het vriespunt vloeibaar is en bij vorst als ijs kan voorkomen [9](#page=9).
* **Gasvormige elementen:** Bestaan hoofdzakelijk uit lucht en waterdamp [9](#page=9).
De vloeibare en gasvormige elementen bevinden zich in de openingen tussen de vaste elementen, de zogenaamde poriën, die onderling verbonden zijn [9](#page=9).
---
# Eigenschappen en gedrag van grond
Dit deel focust op de cruciale eigenschappen van grond zoals doorlaatbaarheid, draagvermogen, zetting en zwelling, en hoe deze het bouwproces beïnvloeden.
### 2.1 De samenstelling van grond
Grond bestaat uit vaste elementen, vloeibare elementen en gasvormige elementen. De vaste elementen worden onderverdeeld in samenhangende en onsamenhangende gronden [10](#page=10).
#### 2.1.1 Vaste elementen
* **Onsamenhangende gronden:** Bestaan uit grotere korrels, zoals zand en grind. De korrels zijn gemakkelijk te onderscheiden en de grond heeft grote poriën. De korrelgrootte en de poriëngrootte zijn direct gerelateerd; grotere korrels leiden tot grotere poriën [10](#page=10).
* **Samenhangende gronden:** Bestaan uit kleinere deeltjes, zoals kleimineralen die plaatjes vormen. Deze plaatjes hebben afmetingen van 0,2 mm tot 0,002 mm en kleiner. De plaatjes kunnen gemakkelijk over elkaar glijden, wat de grond vervormbaar maakt [10](#page=10).
#### 2.1.2 Vloeibare elementen
Vloeibare elementen in de grond betreffen grondwater. Kennis hierover is essentieel voor graafwerken en de bouw van kelders [10](#page=10).
#### 2.1.3 Gasvormige elementen
Gasvormige elementen omvatten lucht en waterdamp. De aanwezigheid van lucht in de ondergrond kan de kans op zettingen en verzakkingen van constructies vergroten [10](#page=10).
### 2.2 Belangrijke eigenschappen van de grond
#### 2.2.1 Doorlaatbaarheid van grond
De doorlaatbaarheid van grond geeft aan hoe gemakkelijk water erdoorheen kan stromen [10](#page=10).
* **Onsamenhangende gronden:** Worden als goed doorlatend beschouwd vanwege hun grove granulometrie en grote poriën. Water trekt hierin snel weg, wat zichtbaar is op het strand of op zanderige grond na een regenbui [10](#page=10).
* **Samenhangende gronden:** Zoals kleigronden, hebben kleinere plaatjes en poriën, waardoor ze weinig tot zeer weinig doorlatend zijn, maar niet volledig ondoorlatend. Watertransport gebeurt hier zeer traag, wat kan leiden tot plasvorming op akkers en een langdurig plastische bodem na regen [10](#page=10).
#### 2.2.2 Draagvermogen van de grond
Het draagvermogen van de grond, ook wel draagkracht genoemd, is de mate waarin de ondergrond een constructie kan ondersteunen. Het vertegenwoordigt de maximale verticale tegendruk van de grond tegen de druk die door de fundering wordt uitgeoefend [11](#page=11).
Factoren die het draagvermogen beïnvloeden zijn:
* Mechanische eigenschappen van de grond [11](#page=11).
* Diepte, soort en dikte van grondlagen; veenlagen verminderen bijvoorbeeld het draagvermogen door hun samendrukbaarheid [11](#page=11).
* Vorm, afmetingen en stijfheid van de fundering [11](#page=11).
* Watergehalte en stand van het grondwater [11](#page=11).
Wanneer de druk van de fundering en de maximale tegendruk van de grond in evenwicht zijn, spreekt men van "evenwichtsdraagvermogen" of "grensdraagvermogen". Bij een extra belasting zou de grond dan bezwijken, wegschuiven of afschuiven [11](#page=11).
> **Tip:** Vanwege de onzekerheden in proef- en rekenmethoden en de wisselende grondgesteldheid, wordt het toelaatbare draagvermogen berekend door het evenwichtsdraagvermogen te delen door een veiligheidscoëfficiënt, doorgaans tussen 2 en 3 [11](#page=11).
#### 2.2.3 Zetting van de grond
Zettingen treden op wanneer de ondergrond samendrukt onder belasting van een constructie, waarbij water en lucht uit de poriën worden geperst. Dit zijn verticale vormveranderingen in de ondergrond [12](#page=12).
Zettingen kunnen grote schade aan gebouwen veroorzaken, vooral als ze disproportioneel zijn (ongelijke zetting). Een woning kan na realisatie en tot drie jaar erna nog licht "zetten". Bij open bebouwing wordt een zetting tot circa 5 cm aanvaard, bij halfopen en gesloten bebouwing maximaal 2 cm [12](#page=12).
**Risico's ten gevolge van zettingen:**
* **Invloed van een zware nieuwbouw naast een bestaand gebouw:** Het bestaande gebouw is reeds gezet. De nieuwbouw, die nog aan het zetten is, veroorzaakt spanningen in de grond onder het bestaande gebouw, wat kan leiden tot kantelen en scheurvorming in het oudere gebouw [12](#page=12).
* **Invloed van een zwaar bestaand gebouw op een naastliggende, kleinere nieuwbouw:** Het grote gebouw is reeds gezet. De nieuwbouw, die eraan vastzit, kan zich alleen zetten op punten waar geen directe verbinding is met het oudere gebouw. Dit kan leiden tot kantelen van de nieuwbouw weg van het bestaande gebouw [13](#page=13).
#### 2.2.4 Zwelling
Zwelling treedt op wanneer de last op een grond wordt weggenomen, waardoor de grond niet in de samengedrukte positie blijft. Bijvoorbeeld, de bodem van een bouwput kan opzwellen nadat de bovenliggende druk is verwijderd. Het wordt daarom aangeraden om graaf- en stortwerken kort op elkaar te laten volgen [13](#page=13).
* **Samenhangende gronden (bv. klei):** Zijn onrustiger en minder voorspelbaar, met grotere zettings- en zwellingsbewegingen [13](#page=13).
* **Onsamenhangende gronden (bv. zandgrond):** Zetten en zwellen weinig, en de vervormingen voltrekken zich snel [13](#page=13).
#### 2.2.5 Cohesie
Samenhangende gronden beschikken over cohesie, wat vergeleken kan worden met een "lijm" tussen de korrels. Een bepaalde kracht is nodig om deze verbinding te verbreken, en deze kracht is afhankelijk van de kleefkracht van de lijm zelf [13](#page=13).
---
# Water in de grond en terreinonderzoek
Dit onderwerp behandelt de invloed van grondwater op constructies, de concepten van het freatisch oppervlak en waterdruk, en de methoden voor terreinverkenning en geotechnisch grondonderzoek [14](#page=14).
### 3.1 Het freatisch oppervlak
Het freatisch oppervlak, ook wel grondwaterspiegel of grondwatertafel genoemd, is het horizontale vlak dat de zone afbakent waarin alle poriën in de bodem volledig met water gevuld zijn. Boven dit niveau bevinden zich de zones met gebonden water (vastgehecht aan korrels door moleculaire krachten) en capillair water (in nauwe poriën), die doorgaans geen druk uitoefenen. Beneden het freatisch oppervlak bevindt zich vrij water, dat zich vrij kan bewegen en wel druk uitoefent. De snelheid waarmee dit vrije water uit de grond treedt, is afhankelijk van de grondsoort; zo treedt het langzaam uit in kleigrond en snel in zandgrond. Grondwaterstromingen kunnen leiden tot inwendige erosie, waardoor holtes ontstaan die onverwachte instabiliteit van funderingen kunnen veroorzaken [14](#page=14) [15](#page=15).
### 3.2 Waterdruk
Water onder het freatisch oppervlak oefent waterdruk uit. Deze druk neemt evenredig toe met de diepte (waterhoogte). Een waterkolom van 1 meter hoog met een grondoppervlak van 1m² oefent een druk uit van 10 kN/m², wat overeenkomt met 1 meter waterkolom (mWK) [16](#page=16).
De waterdruk staat loodrecht op elk vlak en is voor een bepaalde waterhoogte in elke richting even groot. Dit betekent dat bij een kelder die in het grondwater staat, er druk wordt uitgeoefend op zowel de muren als de vloer [17](#page=17).
#### 3.2.1 Misleiding door grondwater
Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen het ware freatisch oppervlak en andere waterhoudende lagen die misleidend kunnen zijn tijdens graafwerken [18](#page=18).
* **Overspannen water:** Grondwater met hoge spanning dat zich onder een slecht doorlatende laag bevindt. Bij het doorboren van deze laag kan de bodem opbarsten door de waterdruk, wat schade kan veroorzaken [18](#page=18).
* **Bovenwater:** Water dat op een slecht doorlatende laag staat. Dit kan de indruk wekken dat het freatisch oppervlak is bereikt, terwijl dit lager kan liggen [18](#page=18).
Kennis van de grondwaterstand is essentieel voor graafwerken en het ontwerpen van waterdichte kelders [17](#page=17).
### 3.3 Terreinverkenning en grondonderzoek
Omdat de samenstelling en geotechnische eigenschappen van de grond complex en weinig homogeen zijn, is grond- en terreinonderzoek cruciaal voor de fundering van constructies. Onvoldoende of slecht uitgevoerde grondonderzoeken leiden vaak tot kostenoverschrijdingen en vertragingen in bouwprojecten. Het onderzoek moet plaatsvinden vóór de aanvang van de werken, en bij voorkeur vóór het ontwerp van de funderingen. Naast draagkracht kan ook onderzoek naar grondwaterstanden en milieuvervuiling van belang zijn [18](#page=18) [19](#page=19).
#### 3.3.1 Eenvoudige terreinverkenning
Een eenvoudige terreinverkenning kan bestaan uit:
* Het graven van een put om de grondlaag en grondwaterstand te observeren [19](#page=19).
* Het gebruiken van een sondeerstaaf om de grondsoort te bepalen op basis van hoe gemakkelijk de staaf in de grond penetreert en hoe de grond zich tussen de vingers voelt [19](#page=19).
Aanvullende stappen omvatten:
* Navraag doen in de omgeving bij lokale bewoners, recente bouwers, gemeentelijke archieven en de geologische dienst [20](#page=20).
* Raadplegen van diverse documenten zoals grondmechanische kaarten, luchtfoto's, topografische kaarten, pedologische kaarten, en online databases zoals de Databank Ondergrond Vlaanderen (dov.vlaanderen.be) en websites van het Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen (AGIV) [20](#page=20).
#### 3.3.2 Geotechnisch grondonderzoek
Voor meer zekerheid over de ondergrond is een geotechnisch grondonderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek bepaalt de aard, samenstelling en draagkracht van de grondlagen, wat essentieel is voor het ontwerpen van een passend funderingssysteem. Grondonderzoeken omvatten doorgaans diepsonderingen zoals slagsondering, statische sondering (continu of discontinu) met een mechanische of elektrische conus, en boringen met monstername [21](#page=21).
* **Boringen:** Worden gebruikt voor grondverzet en om grondkarakteristieken zoals watergehalte en pakkingsdichtheid te bepalen [21](#page=21).
* **Diepsonderingen:** Hebben als doel de draagkracht van de grond te bepalen en de opbouw van de grondlagen in kaart te brengen, om zo de meest geschikte en economische fundering te kunnen adviseren [21](#page=21).
##### 3.3.2.1 Diepsonderingen
Diepsonderingen worden uitgevoerd door gespecialiseerde bedrijven. De proef houdt in dat een stalen stang met een holle buis met constante snelheid in de grond wordt gedrukt, waarbij het gewicht van het voertuig of grondankers voor de benodigde reactiekracht zorgen [21](#page=21) [22](#page=22).
* **Conusweerstand:** De weerstand die de sondeerpunt ondervindt bij het indrukken. Kleigrond kent een lage conusweerstand, terwijl zandgrond een hoge conusweerstand heeft [22](#page=22) [23](#page=23).
* **Mantelwrijving (wrijvingsweerstand):** De weerstand die de holle buis (mantelbuis) ondervindt. Kleigrond kent een hoge mantelwrijving, terwijl zandgrond een lage mantelwrijving heeft [22](#page=22) [23](#page=23).
De weerstanden worden continu geregistreerd en gepresenteerd in een sondeerstaat (grafiek) die informatie geeft over de vastheid en het draagvermogen van de grond [23](#page=23).
> **Tip:** Voor een betrouwbaar grondonderzoek moeten minimaal twee, bij voorkeur drie proeven worden uitgevoerd, verspreid over het terrein. Op plaatsen waar zware puntlasten worden verwacht, dient specifiek een proef aangevraagd te worden [23](#page=23).
Om de exacte diepte van de watertafel te bepalen, is het installeren van een peilbuis aan te bevelen, aangezien metingen direct na het sonderen vertekend kunnen zijn [23](#page=23).
##### 3.3.2.2 Sondeerstaat
Een sondeerstaat is een grafische weergave van de conusweerstand en mantelwrijving uitgezet tegen de diepte. De conusweerstand wordt doorgaans met een volle lijn aangeduid en de mantelwrijving met een streepjeslijn. Een uitslag van de grafiek naar rechts duidt op een hogere weerstand, wat wijst op een compactere of stevigere grondlaag. De resultaten van de sondeerstaat vormen de basis voor ingenieurs bij het interpreteren en analyseren van het toekomstige funderingssysteem [23](#page=23) [24](#page=24).
Na grondige studie van de grond en grondwaterstand kan de ingenieur de stabiliteitsstudie aanvangen en het funderingssysteem bepalen. Bij werkzaamheden dichtbij bestaande constructies of de openbare weg zijn voorzorgsmaatregelen nodig om schade aan derden te voorkomen [25](#page=25).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Voorafgaandelijk onderzoek | Het proces van het verzamelen van informatie over de bouwgrond vóór de start van de bouwwerkzaamheden, essentieel voor een succesvolle constructie. |
| Grond | Een complex en weinig homogeen materiaal waarop constructies worden gefundeerd, bestaande uit vaste, vloeibare en gasvormige elementen. |
| Maaiveld | De bovengrondse laag, inclusief gras en teelaarde, die minimaal 15cm lager ligt dan het afgewerkte vloerpeil en meestal wordt afgegraven vóór de funderingswerken. |
| Teelaarde | De bovenste laag grond, rijk aan organisch materiaal, die ongeschikt is om rechtstreeks op te bouwen en typisch zo"n 20 cm dik is. |
| Freatisch oppervlak | De waarneembare grondwaterspiegel, ook wel grondwatertafel genoemd, die de scheiding vormt tussen verzadigde en onverzadigde zones in de bodem. |
| Bouwrijpe grond | Grond die is voorbereid voor bebouwing, na het verwijderen van obstakels zoals bomen, struikgewas, grachten, putten, teelaarde en bouwrestanten, en na de aanleg van nutsvoorzieningen. |
| Ongeroerde grond / Roervrije grond / Roervaste grond | Grond die zich in zijn oorspronkelijke, natuurlijke staat bevindt, ongegraven en dus zeer compact door langdurige aanwezigheid, regen of beloop, geschikt om op te funderen. |
| Geroerde grond | Grond waarin eerder is gegraven of gewoeld, wat resulteert in de aanwezigheid van lucht tussen de korrels, waardoor deze minder stabiel is en niet direct kan worden gefundeerd. |
| Bouwput | De uitgegraven ruimte vanaf het maaiveld tot aan het geplande funderingsvlak, waarin de fundering wordt aangelegd. |
| Natuurtalud | De maximale hellingshoek waaronder een grondmassa stabiel kan blijven staan zonder extra ondersteuning, afhankelijk van korrelgrootte, samenhang en vochtigheid. |
| Funderingsaanzet | Het onderste vlak van een fundering, dat direct contact maakt met de onderliggende grond; dit vlak moet vorstvrij zijn, dus minimaal 60-80 cm diep. |
| Uitleveren | Het proces waarbij grond in volume toeneemt door deze losser te maken, bijvoorbeeld door graafwerkzaamheden, waardoor lucht tussen de korrels komt. |
| Inklinken | Het proces waarbij het volume van grond afneemt door deze compacter te maken, bijvoorbeeld door druk van bovenliggende lagen, neerslag of aanstampen met een trilmachine. |
| Zetting | De neerwaartse verplaatsing van een gebouw als gevolg van het samendrukken van de grondlagen onder de funderingsaanzet; kan problematisch zijn bij te grote of ongelijke zettingen. |
| Klei | Een samenhangende grondsoort, gevormd door afzetting door water, gekenmerkt door kleine, samengekleefde korrels die cohesie vertonen en weinig waterdoorlatend zijn. |
| Leem | Een grondsoort die voornamelijk door wind is afgezet en meestal een mengeling is van kleideeltjes, silt en zand, met vergelijkbare eigenschappen als klei. |
| Cohesie | De samenhang tussen gronddeeltjes, vergelijkbaar met een lijm, die vereist dat een bepaalde kracht nodig is om de verbinding te verbreken. |
| Veengrond | Een grondsoort opgebouwd uit gehumificeerd plantaardig materiaal, nat, sponsachtig, zeer samendrukbaar en onbetrouwbaar qua draagvermogen. |
| Grind en zand | Onsamenhangende grondsoorten, bestaande uit kleine steentjes en zandkorrels, die goed waterdoorlatend en weinig samendrukbaar zijn, en daardoor doorgaans goede bouwgronden vormen. |
| Grondlagen | De opbouw van de aardkorst waarbij verschillende grondtypes elkaar afwisselen in verschillende diktes, wat van belang is voor het bepalen van het funderingssysteem. |
| Vast elementen | De vaste materie waaruit grond bestaat, zoals korrels (zand, grind) of plaatjes (klei, leem), voornamelijk samengesteld uit kwarts. |
| Vloeibaar elementen | Grondwater dat zich in de poriën van de grond bevindt; de kennis hiervan is belangrijk voor graafwerken en kelders. |
| Gasvormige elementen | Lucht en waterdamp die de poriën van de grond vullen; aanwezigheid van lucht kan de kans op zettingen vergroten. |
| Doorlaatbaarheid van grond | De mate waarin grond water doorlaat; onsamenhangende gronden (zand, grind) zijn goed doorlatend, terwijl samenhangende gronden (klei) weinig tot zeer weinig doorlatend zijn. |
| Draagvermogen van de grond | De mate waarin de ondergrond een constructie kan ondersteunen; het is de maximale verticale tegendruk die de grond kan bieden tegen de druk van de fundering. |
| Evenwichtsdraagvermogen / Grensdraagvermogen | Het punt waarop de druk van de fundering en de maximale tegendruk van de grond in evenwicht zijn; verdere belasting kan leiden tot bezwijken van de grond. |
| Toelaatbaar draagvermogen | Het draagvermogen van de grond dat veilig kan worden gebruikt voor fundering, verkregen door het evenwichtsdraagvermogen te delen door een veiligheidscoëfficiënt. |
| Zwelling | Het omhoog komen van de bodem nadat de belasting is weggenomen, wat kan gebeuren bij vroegtijdig uitgraven van een bouwput; samenhangende gronden zijn hier gevoeliger voor. |
| Waterdruk | De druk die het grondwater uitoefent op de omliggende grond en constructies, evenredig met de diepte van de waterkolom boven het grondvlak. |
| Overspannen water | Grondwater onder hoge spanning dat drukt onder een slecht doorlatende laag, met risico op opbarsten van de bodem bij doorboring van de laag. |
| Bovenwater | Water dat op een slecht doorlatende laag staat, wat kan leiden tot een verkeerde inschatting van het freatisch oppervlak. |
| Terreinverkenning | Een initiële, eenvoudige inspectie van het bouwterrein om informatie te verzamelen over de ondergrond, vaak door visuele observatie en eenvoudige tests zoals het graven van een put of het gebruik van een sondeerstaaf. |
| Geotechnisch grondonderzoek | Een gespecialiseerd onderzoek naar de samenstelling en eigenschappen van de ondergrond, uitgevoerd door experts met behulp van diverse proefmethoden om nauwkeurige gegevens te verkrijgen voor het ontwerp van funderingen. |
| Grondonderzoek in de diepte | Onderzoek dat zich richt op de lagen onder het oppervlak, met methoden zoals boringen en diepsonderingen, om de draagkracht en samenstelling van de grond op grotere diepte te bepalen. |
| Diepsonderingen | Een geotechnische proef waarbij met een stang en/of buis in de grond wordt gedrukt om de weerstand van de grond te meten, wat informatie geeft over de draagkracht en het type fundering dat nodig is. |
| Sondeerstaat / Sondeergrafiek | Een grafische weergave van de resultaten van een diepsondering, die de puntweerstand (conusweerstand) en mantelwrijving (wrijvingsweerstand) uitzet tegen de diepte, waardoor de opbouw van de grond en de draagkracht kan worden geanalyseerd. |
| Peilbuis | Een buis met een filter die in een voorgeboord gat wordt geplaatst om de grondwaterstand nauwkeurig en betrouwbaar te meten over een langere periode. |