Cover
Inizia ora gratuitamente SMV Onderzoeksmethoden (1).pdf
Summary
# Fundamenten van wetenschappelijk onderzoek
Dit onderwerp behandelt de kernprincipes van wetenschappelijk onderzoek, inclusief de definitie, het belang van context, ontologische en epistemologische perspectieven, de inductieve-deductieve cyclus, en het onderscheid tussen fundamenteel en toegepast onderzoek [1](#page=1).
### 1.1 Wat is wetenschappelijk onderzoek?
Wetenschappelijk onderzoek kan worden gedefinieerd als een systematische methode om tot gefundeerde kennis te komen. Het is een langzaam, eeuwenlang proces waarbij geaccumuleerde kennis wordt georganiseerd in theorieën die gesteund worden op empirische gegevens. Het belangrijkste verschil met het verwerven van alledaagse kennis ligt in het gebruik van strikte regels om de kwaliteit van de kennis te waarborgen, zodat deze geldig en betrouwbaar is [1](#page=1).
#### 1.1.1 De rol van context in sociaalwetenschappelijk onderzoek
Sociaalwetenschappelijk onderzoek vindt nooit plaats in een vacuüm. De context omvat diverse elementen die de manier van denken en onderzoeken beïnvloeden. Deze elementen zijn onder andere [2](#page=2):
* Theorieën [2](#page=2).
* Visie op theorie en empirie [2](#page=2).
* Epistemologische en ontologische beschouwingen [2](#page=2).
* Ethische overwegingen [2](#page=2).
* Het doel van het onderzoek [2](#page=2).
* De politieke context [2](#page=2).
* De persoonlijkheid van de onderzoeker [2](#page=2).
#### 1.1.2 Kenmerken van een theorie
Een theorie is een logisch samenhangend geheel van uitspraken over relaties tussen concepten. Concepten zijn algemene en abstracte ideeën die dienen als label om concreet waarneembare zaken of fenomenen te categoriseren. Kenmerken van een wetenschappelijke theorie zijn [2](#page=2):
1. **Logische samenhang:** De uitspraken binnen de theorie zijn intern consistent [2](#page=2).
2. **Empirische toetsbaarheid:** Een theorie moet verifieerbaar en weerlegbaar zijn. Dit betekent dat het mogelijk moet zijn om door observatie de eventuele onjuistheid van de kennis aan te tonen (falsifieerbaar). Transparantie is hierbij cruciaal [2](#page=2).
3. **Veralgemeenbaarheid:** Theorieën gaan over meer dan éénmalig fenomeen op één plaats. Ze bieden verklaringen voor terugkerende patronen of regelmatigheden in het sociale leven [2](#page=2).
### 1.2 Wetenschapsfilosofische perspectieven: Ontologie en Epistemologie
Wetenschapsfilosofische perspectieven vormen een belangrijk onderdeel van het "ajuinmodel" van onderzoek [5](#page=5).
#### 1.2.1 Ontologie
Ontologie richt zich op de vraag waaruit onze wereld bestaat en welke entiteiten er bestaan. Het onderzoekt de aard van het 'zijn' [2](#page=2).
#### 1.2.2 Epistemologie
Epistemologie onderzoekt wat goede kennis is, hoe we deze kennis verwerven, wanneer we deze kennis bezitten, en welke soorten kennis er bestaan [2](#page=2).
#### 1.2.3 Rationalisme versus Empiricisme
Deze twee denkrichtingen hebben een bepalende invloed gehad op de ontwikkeling van de wetenschap en vormen de basis voor verschillende benaderingen van kennisverwerving [3](#page=3) [4](#page=4).
* **Rationalisme:**
* Stelt dat ware kennis deductief tot stand komt door middel van denken en logische afleiding [4](#page=4).
* De rede wordt gezien als de voornaamste bron van kennis, belangrijker dan openbaring, traditie of ervaring [4](#page=4).
* De werkelijkheid wordt verondersteld een inherente redelijke en logische structuur te hebben [4](#page=4).
* Grondlegger: René Descartes. Hij benadrukte dat observatie en ervaring misleidend kunnen zijn, en dat alleen in de rede "eeuwige waarheid" een solide grond vindt [4](#page=4).
* Uitgangspunt is dat ware kennis deductief wordt afgeleid uit theorieën en vervolgens wordt getoetst via falsificatie [4](#page=4).
* **Empiricisme:**
* Stelt dat sensorische waarneming, samen met inductie, de enige bron van alle kennis is [4](#page=4).
* Tegenhanger van het rationalisme, omdat de rede te beperkt wordt geacht om als fundament voor kennis te dienen [4](#page=4).
* Kennis komt voort uit ervaring en observatie van de werkelijkheid, gevolgd door reflectie daarop [4](#page=4).
* Grondlegger: John Locke. Hij stelde dat de mens wordt geboren als een "tabula rasa" (leeg blad) en dat niets kenbaar is zonder systematische observatie [4](#page=4) [5](#page=5).
* Uitgangspunt is dat ware kennis inductief wordt verworven door particuliere observaties te generaliseren tot theorieën. Theorieën worden getoetst via verificatie [5](#page=5).
#### 1.2.4 Moderne wetenschappelijke kennis
Moderne wetenschappelijke kennis wordt tot stand gebracht door het samenspel van rationeel denken en empirische observatie. Beide bronnen van kennis worden onderworpen aan rationele, logische analyse en empirische toetsing (verificatie/falsificatie) [5](#page=5).
### 1.3 De inductieve-deductieve cyclus
De inductieve-deductieve cyclus, ook wel de empirische cyclus genoemd, beschrijft het samenspel tussen theorie en empirie in wetenschappelijk onderzoek [3](#page=3).
* **Empirie:** Verwijst naar het ervaren van de wereld door waarneming en dataverzameling. In de sociale wetenschappen is in-tersubjectiviteit (het delen van subjectieve toestanden) belangrijk voor objectieve waarneming [3](#page=3).
* **Inductie:**
* Het proces van observatie van fenomenen die vragen oproepen [3](#page=3).
* Door systematische observatie worden hypothesen geformuleerd die uiteindelijk kunnen leiden tot de vorming van theorieën [3](#page=3).
* Dit is een beweging van specifiek naar algemeen [3](#page=3).
* **Deductie:**
* Het proces waarbij theorieën worden getoetst, geëvalueerd en eventueel bijgesteld [3](#page=3).
* Dit is een beweging van algemeen naar specifiek [3](#page=3).
De cyclus is continu: observaties leiden tot theorievorming (inductie), en theorieën worden vervolgens getoetst aan de werkelijkheid (deductie), wat weer leidt tot aanpassingen of nieuwe observaties.
> **Tip:** De hypothetico-deductieve methode, gebaseerd op Popper, is een prominent voorbeeld van het deductieve aspect van onderzoek, beginnend met het identificeren van problemen en het ontwikkelen van hypotheses [22](#page=22).
#### 1.3.1 De hypothetico-deductieve methode
Deze methode, beïnvloed door Poppers ideeën over wetenschap, omvat de volgende stappen [22](#page=22):
1. Ruime probleemdoeleinden identificeren [22](#page=22).
2. Probleemstelling definiëren [22](#page=22).
3. Hypotheses ontwikkelen [22](#page=22).
4. Constructen operationaliseren (bepalen hoe concepten gemeten worden) [22](#page=22).
5. Data verzamelen [22](#page=22).
6. Data analyseren [22](#page=22).
7. Interpretatie van data [22](#page=22).
Deze methode wordt vooral in kwantitatief onderzoek toegepast [22](#page=22).
### 1.4 Soorten onderzoek
Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen fundamenteel en toegepast onderzoek, evenals business onderzoek [14](#page=14).
#### 1.4.1 Fundamenteel onderzoek
* Tracht de algemene kennislimieten te verruimen [14](#page=14).
* Is niet primair gefocust op het oplossen van een specifiek praktisch probleem [14](#page=14).
* Het doel is "kennis om kennis bij te hebben" [14](#page=14).
#### 1.4.2 Toegepast onderzoek
* Focust zich op een specifieke beslissing voor een specifieke organisatie [14](#page=14).
* Wordt uitgevoerd met de intentie om de bevindingen toe te passen op een specifiek probleem van die organisatie [14](#page=14).
#### 1.4.3 Business onderzoek
Business onderzoek is een georganiseerd, systematisch, data-gebaseerd, kritisch en objectief onderzoek of een onderzoek naar een specifiek (bedrijfs)probleem, met als doel antwoorden of oplossingen te vinden [14](#page=14).
### 1.5 Probleemstelling in onderzoek
Het formuleren van een probleemstelling is vaak essentieel, en soms zelfs belangrijker dan de oplossing zelf [23](#page=23).
#### 1.5.1 Het managementsprobleem
Een managementprobleem ontstaat wanneer de huidige situatie afwijkt van de ideale situatie, er een discrepantie bestaat tussen beide. Dit kan zich uiten als [23](#page=23):
* **Action problems:** De huidige situatie is disfunctioneel en werkt niet, waardoor verbetering nodig is. Voorbeelden zijn hoog absenteïsme, ontevreden klanten of een lager marktaandeel [23](#page=23).
* **Opportuniteiten:** Hoewel er geen dringende problemen zijn, wil men de situatie verbeteren. Dit kan bijvoorbeeld gaan om de introductie van een nieuw product of het verbeteren van klantloyaliteit [23](#page=23).
#### 1.5.2 Het onderzoeksprobleem
De overgang van een managementprobleem naar een onderzoeksprobleem vereist het definiëren van onderzoeksdoelen en onderzoeksvragen [23](#page=23) [24](#page=24).
* **Onderzoeksdoel(en):** Beschrijven waarom het onderzoek wordt uitgevoerd [24](#page=24).
* **Onderzoeksvraag/vragen:** Specificeert wat men wil leren of te weten komen [24](#page=24).
#### 1.5.3 Typen onderzoeksvragen
Onderzoeksvragen kunnen verschillende doelen dienen [24](#page=24):
1. **Verkennende onderzoeksvragen:** Worden gesteld wanneer er nog weinig bekend is over een onderwerp [24](#page=24).
2. **Beschrijvende onderzoeksvragen:** Hebben als doel het profileren van bepaalde groepen of het kwantificeren van fenomenen [24](#page=24).
3. **Causale onderzoeksvragen:** Proberen te verklaren hoe iets komt, oftewel de oorzakelijke verbanden te onderzoeken [24](#page=24).
#### 1.5.4 Verfijnen van de probleemstelling
Bij het verfijnen van een probleemstelling kunnen frameworks zoals FINER (Feasible, Interesting, Novel, Ethical, Relevant) gebruikt worden [25](#page=25).
* **Feasible:** Is het onderzoek uitvoerbaar qua tijd, kennis, technologie en scope [25](#page=25)?
* **Interesting:** Wie heeft er baat bij het onderzoek en hoe relateert het aan bredere contexten [25](#page=25)?
* **Novel:** Vormt het antwoord op een research gap of is het replicatieonderzoek [25](#page=25)?
* **Ethical:** Is het onderzoek ethisch verantwoord [25](#page=25)?
* **Relevant:** Hoe relevant is het onderzoek voor de beroepspraktijk en wetenschappers in het vakgebied [25](#page=25)?
> **Concept Check:** Een "probleem" kan gedefinieerd worden als elke situatie met een discrepantie tussen de huidige en gewenste situatie. De doelstellingen van een studie verklaren "waarom" de studie wordt uitgevoerd, niet "hoe" [25](#page=25).
---
# Wetenschapsfilosofische stromingen en kritiek
Dit onderdeel verkent fundamentele wetenschapsfilosofische stromingen, hun kernprincipes en de kritieken die erop zijn geuit, met specifieke aandacht voor de bijdragen van Popper, Kuhn en Lakatos aan de integratie van verschillende perspectieven [6](#page=6).
### 2.1 Wetenschapsfilosofie: grondbegrippen
Wetenschapsfilosofie, ook wel *research philosophy*, omvat het geheel van overtuigingen en aannames over de ontwikkeling van kennis en de aard van die kennis. Twee kerncomponenten zijn [6](#page=6):
* **Ontologie:** Aannames over de aard van de realiteit [6](#page=6).
* **Epistemologie:** Aannames over de aard van kennis en hoe we tot weten komen. Epistemologie (kennisleer) is de filosofische studie van kennis, met centrale vragen als: Wat is kennis? Hoe kunnen we weten wat we weten? Hoe kunnen we (on)waarheid onderscheiden? Wat is 'aanvaardbare' kennis in een discipline? [6](#page=6).
### 2.2 De opkomst van de moderne wetenschap en de positivistische stroming
De oorsprong van de moderne wetenschap wordt geassocieerd met figuren als Galileo Galilei, die observatie centraal stelde tegenover autoriteit. Francis Bacon bekritiseerde het rationalisme en populariseerde de inductieve methode, terwijl René Descartes de rede als basis zag. De vraag of de sociale wereld volgens dezelfde principes bestudeerd kan worden als de natuurwetenschappen leidde tot twee grote stromingen in de sociale wetenschappen: positivisme en interpretivisme [6](#page=6).
#### 2.2.1 Positivisme
Het positivisme streeft ernaar natuurwetenschappelijke methodes te gebruiken voor het bestuderen van de sociale realiteit [6](#page=6).
* **Tijdskader:** Het positivisme putte uit het succes van de moderne empirische wetenschappen in de 19e eeuw, met een geloof in het opbouwen van zekere en onweerlegbare kennis, vergelijkbaar met de fysica. Het doel was het ontdekken van wetmatigheden die voorspelbaarheid mogelijk maken [6](#page=6).
* **Grondleggers:**
* **Auguste Comte (1798-1857):** Zag de noodzaak om de wetten te doorgronden die de sociale werkelijkheid beheersen, mede geïnspireerd door de Franse Revolutie en het idee van het toepassen van positivistische methoden op de samenleving [6](#page=6).
* **Adolphe Quetelet (1796-1874):** Ontwikkelde de 'sociale fysica' door statistische waarnemingen toe te passen op sociale en demografische fenomenen, zoals gewicht, nataliteit, mortaliteit en criminaliteit, om sociologische en demografische 'wetmatigheden' te formuleren [7](#page=7).
* **Principes:**
* Enkel zintuiglijk waarneembare verschijnselen kunnen gerechtvaardigd worden als kennis en gedeeld worden [7](#page=7).
* Kennis wordt verkregen door observatie en het verzamelen van feiten, die de basis vormen voor regels (inductieve methode) [7](#page=7).
* Het doel van theorieën is het genereren van hypothesen die getest kunnen worden ter validatie van verklaringen voor regels [7](#page=7).
* Wetenschap moet waardenvrij kunnen worden uitgevoerd [7](#page=7).
* Het **principe van de verifieerbaarheid** is centraal: concepten zijn alleen betekenisvol als ze potentieel meetbaar zijn. Observatie heeft een hogere epistemologische status dan theorie [7](#page=7).
* **Implicaties voor sociale wetenschappen:** Rigoureuze methodologie met nadruk op meten van kenmerken, steekproefmethoden, statistische technieken en oorzaak-gevolgrelaties [7](#page=7).
* **(Neo-)Positivisme:**
* De 20e eeuw zag de opkomst van neopositivisme (na WOI) en postpositivisme (in de tweede helft van de 20e eeuw, ook wel kritisch realisme genoemd) [7](#page=7).
* Deze stromingen delen met het positivisme het gebruik van natuurwetenschappelijke methoden en de aanname van een externe, bestudeerbare werkelijkheid [7](#page=7).
* **Logisch positivisme (Neo-positivisme):** De Wiener Kreis (1920-1938) was een belangrijke stroming binnen het positivisme, met figuren als Moritz Schlick, Rudolf Carnap en Otto Neurath. Dit gedachtegoed verwierp non-empirische uitspraken (metafysica, theologie, ethiek) en streefde naar empirische en logische verklaringen. Het **verificationisme** (alles moet empirisch bewezen zijn) was hierin extreem [7](#page=7) [8](#page=8).
* **Postpositivisme (Kritisch Realisme):**
* Grondlegger: Bhaskar met zijn 'Realist Theory of Science' [8](#page=8).
* Stelt dat er een objectieve waarheid bestaat, maar verwerpt de mogelijkheid deze objectief te meten. Er is geen perfecte overeenkomst tussen observaties en de realiteit [8](#page=8).
* Is **kritisch** over ons vermogen de wereld met zekerheid te begrijpen [8](#page=8).
#### 2.2.2 Kritiek op het positivisme en inductie
* **Kritisch Rationalisme (Karl Popper, 1902-1994):**
* Popper bekritiseerde het klassieke model van wetenschap als een proces van observatie en inductie [8](#page=8).
* Hij betwistte het idee dat waarheid van theorieën definitief bewezen kan worden door observaties. Theorieën kunnen nooit bewezen worden, enkel **getoetst en gefalsifieerd**. Ze zijn voorlopig waar tot het tegendeel bewezen is [8](#page=8).
* Wetenschappelijke observatie is nooit objectief, maar afhankelijk van voorkennis en predisposities van de onderzoeker [8](#page=8).
* **Kritiek op inductieve werkwijze:** Observaties dienen om theorieën te toetsen en te falsifiëren, wat het klassiek empirisme verwerpt. De basis voor hypothesen is theorie, niet empirie [8](#page=8).
* **Deductieve weg van wetenschapsbeoefening:** De onderzoeker start met een oriënterende theorie, die leidt tot proposities voor het opzetten van empirisch onderzoek en de interpretatie van resultaten [8](#page=8).
* **Falsificatieprincipe:** Een theorie is wetenschappelijk indien deze falsificeerbaar is. Slechts één tegenvoorbeeld dat de theorie weerlegt, is doorslaggevend. Dit principe is een kernpunt in de wetenschapsfilosofie [9](#page=9).
* **Thomas Kuhn (1922-1996) en paradigma's:**
* Kuhn bekritiseerde de veronderstelling van een gestage groei van wetenschappelijke kennis. Volgens hem kent wetenschap geen cumulatieve ontwikkeling, maar abrupte breuken en **"epistemologische breuken"** [9](#page=9).
* Wetenschappelijke zienswijzen worden gevormd door een **sociaal proces**, niet louter rationeel [9](#page=9).
* **Paradigma:** Een heersende opvatting, model en theorie die de wetenschappelijke praktijk stuurt [9](#page=9).
* **Voorbeelden van paradigma-verschuivingen:**
* Geocentrisme naar Heliocentrisme [9](#page=9).
* Newtoniaanse fysica naar Quantumfysica [9](#page=9).
* Kuhn stelt dat waarheid van wetenschappelijke theorieën niet alleen gebaseerd is op feiten verzamelen, maar ook op een sociale dimensie, waarbij ideeën, ideologieën en overtuigingen van wetenschappers vooruitgang kunnen belemmeren [9](#page=9).
* **Cyclisch proces van wetenschappelijke ontwikkeling:**
1. **Normale wetenschap:** Werkzaam binnen een heersend paradigma [10](#page=10).
2. **Anomalieën:** Problemen die niet verklaard kunnen worden binnen het heersende paradigma [10](#page=10).
3. **Crisisperiode:** Rivaliserende theorieën verklaren anomalieën, leidend tot een paradigmaverschuiving [10](#page=10).
4. **Nieuw paradigma:** Leidt tot een hernieuwde periode van cumulatief 'puzzle solving' [10](#page=10).
* **Imre Lakatos (1922-1974) en onderzoeksprogramma's:**
* Lakatos trachtte de visies van Popper en Kuhn te verenigen [10](#page=10).
* Hij erkende dat Poppers falsificatiemethode niet altijd sluitend is, omdat bij een experimenteel falen de fout niet noodzakelijk bij de hypothese ligt, maar bij randvoorwaarden of methodologie [10](#page=10).
* Het onderzoeksproces wordt gezien als een **inductie-deductie kringloop**, waarmee hij positivisme en het Popperiaanse standpunt integreerde [10](#page=10).
#### 2.2.3 Beperkingen van het positivisme
* **Objectiviteit:** De invloed van de wetenschapper zelf is significant; verschillende waarnemers kunnen hetzelfde fenomeen anders interpreteren (bv. het Double-slit experiment in de kwantumfysica) [10](#page=10).
* **Sociale dimensie:** Wetenschappers zijn personen met eigen ideologieën en overtuigingen die hun onderzoek beïnvloeden, zoals benadrukt door Thomas Kuhn [10](#page=10).
* **Kwantificeerbaarheid:** Niet alle fenomenen zijn kwantificeerbaar (bv. liefde), hoewel deze wel door neurologische reacties verklaard kunnen worden [10](#page=10).
* **Eerstepersoonervaring:** Objectivering van fenomenen, zoals het ervaren van golven, kan de subjectieve ervaring verliezen [11](#page=11).
### 2.3 Interpretivisme
De interpretatieve stroming is een tegenbeweging tegen het positivisme, die stelt dat de sociale werkelijkheid niet bestudeerd kan worden met natuurwetenschappelijke methoden omdat deze te verschillend is [11](#page=11).
* **Grondleggers/Beïnvloed door:**
* **Max Weber (1864-1920):** Benadrukte het belang van "Verstehen" (begrijpen van binnenuit) om toegang te krijgen tot de subjectieve betekenis van menselijk handelen [11](#page=11).
* **Edmund Husserl (1859-1938):** Stelde dat realiteit betekenis krijgt door de subjectieve en creatieve inbreng van actoren; de onderzoeker moet toegang krijgen tot deze betekenisgevingsprocessen [11](#page=11).
* **Principes:**
* Verwerpt zowel empirie als ratio als de enige bron van kennis; sociale wetenschappen hebben eigen methodes [11](#page=11).
* Menselijk handelen is betekenisvol; de sociale realiteit heeft betekenis voor mensen [11](#page=11).
* Onderzoekers moeten de subjectieve betekenis van sociaal handelen bestuderen en menselijk handelen en de sociale wereld interpreteren en begrijpen ("verstehen") [11](#page=11).
* **Implicaties voor sociale wetenschappen:**
* Nadruk op **kwalitatieve methoden** [11](#page=11).
* Focus op de reconstructie van betekenissen en zingeving door actoren, met technieken als ongestructureerde interviews, diepte-interviews, documentanalyse, biografische technieken en participerende observatie [11](#page=11).
* **Grounded Theory benadering (Glaser & Strauss, 1967):** Een quasi volstrekt inductieve benadering die vanuit concrete observaties abstracte concepten en samenhangen ontwikkelt. Theorievorming vindt plaats na bestudering van de sociale werkelijkheid [11](#page=11).
### 2.4 Ontologie: Een kernaspect van wetenschapsfilosofie
Ontologie, de studie van het zijn, onderzoekt de aard van de realiteit en de bouwstenen van het bestaan. Centrale vragen zijn: Wat is 'bestaan'? Bestaat er een realiteit extern aan de mens? [12](#page=12).
#### 2.4.1 Sociale ontologie
Dit onderzoekt de aard van de sociale werkelijkheid en sociale entiteiten. Kan de sociale werkelijkheid gezien worden als bestaande uit objectieve elementen, of is deze een sociaal construct gebaseerd op percepties en handelingen van actoren? [12](#page=12).
* **Objectivisme:**
* Er bestaat een objectieve realiteit die onderhevig is aan natuurwetten [12](#page=12).
* Wetenschappelijke kennis kan worden opgebouwd over deze externe realiteit [12](#page=12).
* Bepaalde sociale structuren bepalen (het gedrag van) individuele actoren [12](#page=12).
* Sociale fenomenen hebben een betekenis die onafhankelijk is van sociale actoren en bezitten de kenmerken van een object [12](#page=12).
* **Constructivisme:**
* Sociale fenomenen en hun betekenis worden voortdurend geconstrueerd door sociale actoren [12](#page=12).
* De realiteit is een sociaal construct, geproduceerd via sociale interacties en constant in revisie [12](#page=12).
### 2.5 Pragmatisme en Axiologie
* **Pragmatisme:** Stelt geen specifieke positie voor goed onderzoek voor, maar erkent dat zowel objectief als subjectief onderzoek nuttige kennis kan opleveren. De nadruk ligt op wat werkt, en de huidige waarheid is tijdelijk [13](#page=13).
* **Axiologie (Waardenleer):** Bestudeert de rol van waarden in onderzoek [13](#page=13).
* **Waardenneutraal onderzoek:** Gericht op objectieve waarheid [13](#page=13).
* **Waardenbewust onderzoek:** Erkent dat onderzoek altijd deels subjectief is en beïnvloed wordt door de keuze van onderzoeksgebied, vraagstelling, methode, dataverzameling, data-analyse en interpretatie [13](#page=13).
* **Axiologische posities:**
* Empirisch analytische benaderingen: Waarheid gebaseerd op empirische ondersteuning [13](#page=13).
* Interpretatieve benaderingen: Waarheid heeft betekenis voor de onderzochten [13](#page=13).
* Kritische benaderingen: Uitspraken moeten gecontextualiseerd worden in het belang van wie het onderzoek wordt uitgevoerd (bv. feministische, neo-marxistische studies) [13](#page=13).
**Praktische overwegingen** bij het kiezen van een benadering omvatten de aard van de onderzoeksvraag, het onderwerp, de te onderzoeken personen, tijd en budget [13](#page=13).
---
# Onderzoeksproces en methodologie
Het onderzoeksproces omvat de systematische stappen die nodig zijn om kennis te vergaren, van het formuleren van een vraag tot het rapporteren van bevindingen, waarbij zowel kwalitatieve als kwantitatieve methoden worden toegepast en ethische principes worden nageleefd.
## 3. Het onderzoeksproces en methodologie
### 3.1 Soorten onderzoek
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen kwantitatief en kwalitatief onderzoek [15](#page=15).
#### 3.1.1 Kwantitatief onderzoek
* Kwantitatief onderzoek kenmerkt zich door een deductieve benadering, waarbij de nadruk ligt op het testen van bestaande theorieën [15](#page=15).
* Het maakt gebruik van de natuurwetenschappelijke methode en gaat uit van het positivisme, waarbij de sociale realiteit wordt gezien als een objectieve, externe realiteit [15](#page=15).
* Kenmerken zijn onder andere een focus op getallen, een afstandelijke positie van de onderzoeker, het testen van theorieën, een gestructureerd en statisch proces, en streven naar generalisatie [16](#page=16).
#### 3.1.2 Kwalitatief onderzoek
* Kwalitatief onderzoek hanteert een inductieve benadering, met als doel het genereren van nieuwe theorieën [15](#page=15).
* Het richt zich op hoe individuen de sociale wereld interpreteren (interpretivisme) en beschouwt de realiteit als een sociaal construct (constructionisme) [15](#page=15).
* Kenmerken omvatten een focus op woorden, het perspectief van de participant, een nauwe betrokkenheid van de onderzoeker, het ontwikkelen van theorieën, een procesmatig en ongestructureerd karakter, en streven naar contextueel begrip [16](#page=16).
> **Tip:** Het onderscheid tussen kwantitatief en kwalitatief onderzoek is cruciaal voor het kiezen van de juiste methoden en interpretatie van resultaten.
### 3.2 Stappen in het onderzoeksproces
Het onderzoeksproces, van onderwerpkeuze tot masterproef, omvat de volgende stappen [16](#page=16):
1. Onderwerp kiezen en onderzoeksvragen formuleren [16](#page=16).
2. Kritische literatuurstudie [16](#page=16) [27](#page=27).
3. Constructen, conceptueel kader en theorieën ontwikkelen [16](#page=16) [33](#page=33).
4. Verzamelen en analyseren van onderzoeksmateriaal [16](#page=16).
5. Interpreteren van onderzoeksresultaten [16](#page=16).
6. Argumentatie, kadering en rapporteren [16](#page=16).
> **Tip:** Hoewel dit een lineaire weergave is, kan het onderzoeksproces cyclisch zijn; literatuuronderzoek kan bijvoorbeeld leiden tot aanpassing van de probleemstelling [27](#page=27).
### 3.3 Kenmerken van wetenschappelijk onderzoek
Wetenschappelijk onderzoek dient aan diverse kenmerken te voldoen [16](#page=16):
1. **Doelgericht**: Het onderzoek heeft een duidelijk te bereiken doel [16](#page=16).
2. **Rigoureus**: Vertrekt vanuit een theoretisch kader en past dit grondig toe, inclusief een diepgaande studie van de bestaande literatuur en de te hanteren methoden [16](#page=16).
3. **Testbaar**: Maakt het mogelijk om hypothesen te formuleren op basis van de literatuur en deze vervolgens te toetsen, met het oog op falsificatie (Karl Popper) [17](#page=17).
4. **Reproduceerbaar**: Het onderzoek moet herhaalbaar zijn door nauwkeurig de gevolgde procedures, dataherkomst en operationalisering van variabelen te beschrijven, zodat anderen tot vergelijkbare resultaten kunnen komen [17](#page=17).
* **Paradoxen van reproduceerbaarheid**:
* **Paradox 1 (Publicatiebias/File drawer effect)**: In de sociale wetenschappen wordt er vaak meer nadruk gelegd op originaliteit en significante resultaten, waardoor studies die geen significante bevindingen opleveren of replicaties betreffen, minder gepubliceerd worden. Dit leidt tot een vertekend beeld van het beschikbare bewijs [17](#page=17).
* **Paradox 2 (Contextafhankelijkheid)**: De sociale realiteit is dynamisch en beïnvloedbaar door het meetproces zelf, en sommige fenomenen komen slechts eenmalig voor. Dit maakt herhaalbaarheid complexer dan in de exacte wetenschappen, wat bijdraagt aan de "replicatiecrisis" [17](#page=17).
* **Open Science beweging**: Pleit voor transparantie en accountability door preregistraties, data en syntax publiek te maken via platforms zoals OSF, AsPredicted, PROSPERO, EGAP en RIDIE [18](#page=18).
5. **Precisie & Betrouwbaarheid**: Streeft naar nauwkeurigheid in de weergave van de werkelijkheid en betrouwbare cijfers voor extrapolatie naar de populatie [18](#page=18).
6. **Objectiviteit**: Hoewel puur objectivisme moeilijk is, streeft men naar intersubjectieve verificatie (overeenstemming tussen wetenschappers) en objectiviteit in de rapportering van bevindingen, ongeacht de mogelijke reacties [18](#page=18).
7. **Vergankelijkbaar (Generaliseerbaar)**: De mate waarin bevindingen kunnen worden gegeneraliseerd naar andere situaties, mensen, instellingen of populaties (externe validiteit) [18](#page=18).
* **Problemen**: Gebruik van 'WEIRD' (White/Western, Educated, Industrialized, Rich & Democratic) samples en online panels (bv. Mechanical Turk, Yougov) kan leiden tot vertekeningen. Er is een nood aan representatieve steekproeven [18](#page=18).
8. **Parsimony (Spaamzaamheid)**: De voorkeur voor de eenvoudigste verklaring die het fenomeen adequaat beschrijft (Ockham's razor). Dit geldt ook voor modellen: een model met minder variabelen dat een groot deel van de variantie verklaart, heeft de voorkeur boven een complex model [18](#page=18) [19](#page=19).
> **Tip:** Deze kenmerken worden vooral nagestreefd in kwantitatief onderzoek; kwalitatief onderzoek kan minder testbaar of veralgemeenbaar zijn [19](#page=19).
### 3.4 Ethische overwegingen in onderzoek
Ethiek is van essentieel belang in elke stap van het onderzoeksproces [19](#page=19).
#### 3.4.1 Belang van ethische principes
* Onderzoekers verschillen in hun ethische opvattingen, wat leidt tot een continu debat [19](#page=19).
* Ethische transgressies (overschrijdingen) komen voor en worden besproken aan de hand van historische voorbeelden zoals de studies van Humphreys, Milgram en het Monster experiment [19](#page=19) [20](#page=20).
#### 3.4.2 Verschillende ethische visies
1. **Universalism**: Ethische principes mogen onder geen beding geschonden worden [20](#page=20).
2. **Situation Ethics**: Een case-by-case benadering waarbij men afweegt of kennisvergaring opweegt tegen mogelijke ethische schendingen ("het doel heiligt de middelen") [20](#page=20).
3. **Ethische Transgressie is ‘Normaal’**: De opvatting dat ethische grenzen overschreden moeten worden om de werkelijkheid te doorgronden ("alles kan") [20](#page=20).
#### 3.4.3 Terugkerende ethische kwesties
1. **Schade berokkenen aan participanten**: Dit is onaanvaardbaar en kan fysiek, mentaal, of leiden tot aantasting van zelfwaardering of stress [20](#page=20).
* **Bescherming**: Uitsluiten van identificatie van deelnemers, anonimiteit garanderen, en data met vertrouwelijkheid behandelen (bv. GDPR) [21](#page=21).
* **Data management**: Gebruik van een data management plan, toekennen van ad random nummers aan respondenten en het bewaren van data enkel zo lang als nodig [21](#page=21).
2. **Gebrek aan geïnformeerde toestemming (informed consent)**: Respondenten moeten zoveel mogelijk op de hoogte worden gebracht om een geïnformeerde beslissing te kunnen nemen over deelname. Dit is niet altijd mogelijk (bv. bij verborgen observatie) [21](#page=21).
* **Richtlijn**: Respondenten moeten de mogelijkheid hebben om te weigeren of zich terug te trekken [21](#page=21).
3. **Schending van privacy**: Zaken moeten vertrouwelijk worden behandeld en herleidbaar tot individuen mogen niet mogelijk zijn [21](#page=21).
> **Tip:** Momenteel worden alle onderzoeksvoorstellen ingediend bij een ethisch comité en een data protection office [21](#page=21).
### 3.5 Kritische literatuurstudie
Een kritische literatuurstudie is een gedetailleerde en onderbouwde analyse van de sterktes en zwaktes van bestaande literatuur binnen een gekozen domein, wat de bekendheid met het onderzoeksgebied aantoont [27](#page=27).
#### 3.5.1 Doelstellingen van literatuurstudie
* Uitleggen waarom een literatuurstudie wordt gedaan [27](#page=27).
* Basispraktijken kennen (back & forward search, typen literatuur, databanken, impact factor) [27](#page=27).
* Structuur van een wetenschappelijk artikel kennen [27](#page=27) [30](#page=30) [31](#page=31).
* Weten hoe een literatuurstudie uit te voeren, structureren en evalueren [27](#page=27).
* Weten wat plagiaat is en hoe het te vermijden [27](#page=27) [32](#page=32).
* Types variabelen benoemen [27](#page=27).
* Weten wat een hypothese is en deze kunnen formuleren [27](#page=27) [35](#page=35).
* Een theoretisch raamwerk kunnen identificeren [27](#page=27) [33](#page=33).
#### 3.5.2 Functies van een kritische literatuurstudie
* Positioneren van het onderzoek ten opzichte van bestaande kennis [28](#page=28).
* Identificeren van 'gaps' in de literatuur [28](#page=28).
* Verwerven van bruikbare inzichten vanuit verschillende invalshoeken [28](#page=28).
* Voorkomen van het 'uitvinden van warm water' (het repliceren van reeds bekende zaken) [28](#page=28).
* Identificeren van relevante terminologie en definiëren van sleutelbegrippen [28](#page=28).
* Verwerven van inzichten in onderzoeksmethoden die anderen hebben gebruikt [28](#page=28).
* Contextualiseren van het onderzoek binnen een breder academisch debat [28](#page=28).
#### 3.5.3 Proces van literatuurstudie
Het proces is een continue verfijning doorheen het onderzoeksproject en omvat [28](#page=28):
1. **Definiëren van parameters**: Het afbakenen van de literatuur op basis van taal, vakgebied, sector, geografisch gebied, publicatieperiode, en type literatuur [29](#page=29).
2. **Literatuur verzamelen**:
* **Types literatuur**:
* Gepubliceerde wetenschappelijke literatuur (handboeken, wetenschappelijke tijdschriften - refereed/non-refereed, sommige conference proceedings) [29](#page=29).
* "Grey literature" (rapporten, thesissen, sommige conference proceedings) - let op mogelijke belangen [29](#page=29).
* Internet (controleer betrouwbaarheid) [29](#page=29).
* **Databases**: Belangrijke bronnen zijn Scopus, Web of Science, PsycINFO, PubMed, JSTOR, Google Scholar [30](#page=30).
* **Zoektermen identificeren**: Belangrijkste termen uit probleemstelling, keywords uit papers, synoniemen, combinaties van termen [30](#page=30).
* Google Scholar queries: Gebruik van aanhalingstekens voor exacte zinsneden, AND, OR, - (uitsluiten), * (wildcard) [30](#page=30).
* **Citation chaining**: Backward search (referentielijst) en forward search (wie citeert het artikel) [30](#page=30).
3. **Literatuur evalueren**:
* **Structuur van een wetenschappelijk artikel**:
* (Bio-)medisch onderzoek: IMRaD (Abstract, Introduction, Methods, Results, Discussion) [30](#page=30).
* Business Research: Abstract, Introduction, Background/Literature review, Model development, Methodology, Results, Discussion, Conclusion [31](#page=31).
* **Onderscheiden van elkaar**: Relevanatie en Kwaliteit [31](#page=31).
* **Relevantie**: Hoe recent, verouderd, dicht bij eigen doelen, context, ondersteuning van argumenten [31](#page=31).
* **Kwaliteit**: Duidelijke onderzoeksvragen/probleemstelling, aanwezigheid van theorie, heldere methoden, onderkenning van beperkingen [31](#page=31).
* **Kwaliteit van het tijdschrift**: Peer-reviewed, impact factor (gemiddeld aantal citaties) [32](#page=32).
4. **Wanneer voldoende literatuur verzameld/geëvalueerd?**: Saturatie wordt bereikt wanneer men auteurs en ideeën herkent en de academische context met vertrouwen kan bespreken [32](#page=32).
5. **Literatuurstudie structureren en schrijven**:
* **Literatuur verwerken**: Maak notities en breng deze samen (bv. spreadsheet, mindmaps) voor categorisering [32](#page=32).
* **Plagiaat vermijden**: Door correct te refereren volgens normen zoals APA [32](#page=32).
> **Tip:** Begin met het lezen van de titel en het abstract om de relevantie in te schatten, ga daarna naar de methodologie en lees pas in detail als het artikel echt waardevol is [31](#page=31).
### 3.6 Theoretisch raamwerk en ontwikkeling van hypothesen
#### 3.6.1 Theoretisch raamwerk
Een theoretisch raamwerk vertegenwoordigt de overtuigingen over hoe fenomenen of variabelen gerelateerd zijn (model) en waarom deze associaties bestaan (theorie). Het vormt het fundament van deductief onderzoek en staat vaak na de introductie in een wetenschappelijk artikel [33](#page=33).
1. **Definiëren van variabelen of concepten**: Een variabele is alles wat verschillende waarden kan aannemen. Er kunnen meerdere definities bestaan in de literatuur [34](#page=34).
2. **Beschrijven van relaties tussen variabelen**:
* **Afhankelijke variabele (DV)**: De variabele van primair belang, waarvan de variabiliteit verklaard of voorspeld moet worden [34](#page=34).
* **Onafhankelijke variabele (IV)**: Variabelen die een invloed uitoefenen op de afhankelijke variabele [34](#page=34).
* **Modereren variabele (MV)**: Beïnvloedt de richting en/of sterkte van de relatie tussen de IV en DV [34](#page=34).
* **Mediërende variabele (interveniërende variabele)**: Treedt op tussen de IV en DV en helpt te begrijpen hoe de IV de DV beïnvloedt [34](#page=34) [35](#page=35).
* **Controle variabelen (CV)**: Kunnen de DV beïnvloeden maar behoren niet tot de kern van het onderzoek (bv. sociaaldemografische kenmerken) [35](#page=35).
Een **conceptueel model** visualiseert de verwachte relaties tussen deze variabelen [35](#page=35).
#### 3.6.2 Ontwikkeling van hypothesen
Een hypothese is een voorlopige, testbare stelling die een voorspelling doet over empirische data [35](#page=35).
* **Gerichte hypothese**: Voorspelt een specifieke richting van het effect [35](#page=35).
* **Ongerichte hypothese**: Stelt een relatie vast zonder de specifieke richting te specificeren [35](#page=35).
Voorbeeld:
* H1: De kwaliteit van online reviews heeft een positieve impact op de koopintentie van de consument [36](#page=36).
* H2: De kwantiteit aan online reviews heeft een positieve invloed op de koopintentie van de consument [36](#page=36).
* H3: De kwaliteit van online reviews heeft een sterker positief effect op de koopintentie van consumenten met een hoge betrokkenheid dan bij consumenten met een lage betrokkenheid [36](#page=36).
#### 3.6.3 Hypotheses in kwalitatief onderzoek
* In kwalitatief onderzoek worden doorgaans geen hypothesen vooropgesteld, omdat het doel is om nieuwe theorieën te ontwikkelen en betekenisgeving te verkennen [36](#page=36).
* Echter, hypothesen kunnen getest worden met behulp van "negative case analysis", waarbij men zoekt naar data die de theorie weerlegt om deze bij te stellen [36](#page=36).
> **Tip:** De operationalisering van constructen (hoe ze gemeten worden) behoort tot het methodologische luik en niet tot het theoretisch raamwerk [37](#page=37).
---
# Specifieke onderzoeksmethoden en technieken
Dit deel behandelt diverse onderzoeksmethoden en technieken, van experimenten en surveys tot kwalitatieve benaderingen zoals etnografie en case studies, inclusief belangrijke concepten als steekproeftrekking, meten en validiteit.
### 4.1 Onderzoeksstrategieën
Onderzoeksstrategieën bepalen de algemene aanpak van een studie [39](#page=39).
#### 4.1.1 Experimenten
Experimenten zijn gericht op het bestuderen van causale relaties tussen variabelen, waarbij de onderzoeker een onafhankelijke variabele manipuleert om het effect op een afhankelijke variabele te observeren. Dit kan plaatsvinden in een laboratorium- of veldomgeving [39](#page=39).
#### 4.1.2 Surveyonderzoek
Surveyonderzoek verzamelt systematisch informatie van of over mensen om hun kennis, attitudes en gedrag te beschrijven, vergelijken of verklaren. Het kan zowel kwantitatieve als kwalitatieve data omvatten en maakt gebruik van interviews, vragenlijsten en observaties [39](#page=39).
#### 4.1.3 Etnografie
Etnografie, oorspronkelijk uit de antropologie, streeft ernaar inzicht te verwerven in de cultuur of het gedrag van een sociale groep vanuit het perspectief van een 'insider'. Het maakt gebruik van observatie, vragenlijsten en interviews [39](#page=39).
#### 4.1.4 Case studies
Case studies behelzen het verzamelen van informatie over een specifieke situatie, omgeving, organisatie, gebeurtenis of activiteit. Ze kunnen zowel enkelvoudig als meervoudig zijn, waarbij een fenomeen in één of meerdere contexten wordt bestudeerd. De analyse-eenheid (unit of analysis) kan variëren van organisaties tot individuen [39](#page=39) [76](#page=76).
#### 4.1.5 Grounded theory
Grounded theory is een systematische benadering om inductief theorie uit data af te leiden door continue vergelijking van data en theorievorming [39](#page=39).
#### 4.1.6 Action research
Action research is praktisch en probleemoplossend van aard, waarbij een cyclisch proces van diagnose, planning, actie en reflectie wordt gevolgd. Vaak worden de onderzochte subjecten betrokken bij het onderzoeksteam [39](#page=39).
#### 4.1.7 Mixed methods
Mixed methods onderzoek combineert kwantitatieve en kwalitatieve dataverzameling en -analyse binnen dezelfde studie. Dit omvat triangulatie, waarbij meerdere onderzoeks- of analysemethoden worden gecombineerd [40](#page=40).
### 4.2 Mate van interferentie van de onderzoeker
De mate waarin een onderzoeker ingrijpt, varieert van minimale interferentie tot een doorgedreven vorm [40](#page=40).
* **Minimale interferentie:** De onderzoeker blijft op afstand en verstoort de natuurlijke setting niet [40](#page=40).
* **Gemiddelde interferentie:** De natuurlijke setting wordt enigszins verstoord, maar zonder sterke invloed op de werkcontext [40](#page=40).
* **Doorgedreven vorm van interferentie:** Dit omvat bijvoorbeeld het weghalen van mensen uit hun werkomgeving voor experimenten in een lab, of het zelf aannemen van een rol binnen de te onderzoeken organisatie [40](#page=40).
### 4.3 Setting van de studie
De setting van een studie kan kunstmatig of natuurlijk zijn [40](#page=40).
* **Non-contrived:** Onderzoek vindt plaats in een natuurlijke omgeving (veldstudies, veldexperimenten) [40](#page=40).
* **Contrived:** Onderzoek vindt plaats in een artificiële omgeving (labo-experimenten) [40](#page=40).
### 4.4 Analyse-eenheid
De analyse-eenheid verwijst naar het aggregatieniveau waarop informatie wordt geanalyseerd en conclusies worden getrokken, zoals individuen, dyaden, groepen of organisaties [40](#page=40).
### 4.5 Tijdshorizon
De tijdshorizon beschrijft de tijdsperiode waarin de data worden verzameld [41](#page=41).
* **One-shot (cross-sectioneel):** Een eenmalige meting op één specifiek tijdstip [41](#page=41).
* **Longitudinaal:** Data worden op verschillende tijdstippen verzameld [41](#page=41).
### 4.6 Meten: Operationele definitie
Meten is het toewijzen van nummers of symbolen aan kenmerken van objecten volgens een set regels [42](#page=42).
#### 4.6.1 Primaire en Secundaire data
* **Primaire data:** Specifiek verzameld voor de onderzoeksopzet [42](#page=42).
* **Secundaire data:** Verzameld door iemand anders met een ander doel [42](#page=42).
#### 4.6.2 Meetbare entiteiten
* **Direct observable:** Direct waarneembare zaken [43](#page=43).
* **Indirect observable:** Indirect waarneembare zaken, bijvoorbeeld via een eenvoudige survey [43](#page=43).
* **Construct:** Abstracte concepten die niet direct of indirect waarneembaar zijn, zoals burn-out of prestatiemotivatie, en die geoperationaliseerd moeten worden [43](#page=43).
#### 4.6.3 Operationaliseren van constructen
Operationalisering reduceert abstracte concepten tot tastbare, meetbare elementen. Dit omvat [43](#page=43):
* **Conceptuele definitie:** Wat het concept betekent [43](#page=43).
* **Operationalisering:** Hoe het concept gemeten wordt door middel van dimensies en items [43](#page=43).
> **Tip:** Operationalisering moet het volledige domein van het construct omvatten en is niet hetzelfde als correlaten, antecedenten of gevolgen van een construct [44](#page=44).
### 4.7 Meten: Schalen, betrouwbaarheid en validiteit
Schalen worden gebruikt om constructen te meten en moeten betrouwbaar en valide zijn [45](#page=45).
#### 4.7.1 Typen schalen
Schalen kunnen worden ingedeeld op basis van de meetniveaus:
* **Nominaal:** Subjecten worden toegewezen aan categorieën zonder volgorde (bv. geslacht, burgerlijke staat) [46](#page=46).
* **Ordinaal:** Categorieën kunnen betekenisvol geordend worden (bv. hoogste diploma, Likert-schaal) [46](#page=46).
* **Interval:** Afstanden tussen waarden zijn betekenisvol, maar het nulpunt is arbitrair (bv. temperatuur in Celsius, toetsscore) [46](#page=46).
* **Ratio:** Heeft een absoluut nulpunt, waardoor proporties betekenisvol zijn (bv. gewicht, inkomen) [46](#page=46).
#### 4.7.2 Vormgeven van schalen
Schalen kunnen worden onderverdeeld in rating- en ranking-schalen [47](#page=47).
* **Rating scales:** Respondent geeft één antwoord [47](#page=47).
* Dichotoom (Ja/Nee)
* Categorisch (nominaal of ordinaal)
* Semantische differentiaalschaal
* Numerieke schaal
* Itemised rating scale (gebalanceerd of ongebalanceerd)
* Likert schaal
* Fixed/constant sum scale
* Stapel schaal
* Grafische schaal
* **Ranking scales:** Dingen worden met elkaar vergeleken [48](#page=48).
* Paarsgewijze vergelijking
* Gedwongen keuze
* Vergelijkende schaal
#### 4.7.3 Betrouwbaarheid en Validiteit
* **Betrouwbaarheid:** De consistentie en stabiliteit van een meetinstrument [49](#page=49).
* **Stabiliteit:** Metingen zijn stabiel doorheen de tijd (bv. test-retest reliability, parallel-form reliability) [50](#page=50).
* **Interne consistentie:** Items binnen een meetinstrument zijn homogeen (bv. interitem consistency reliability met Cronbach's alpha, split-half reliability) [50](#page=50).
* **Validiteit:** Hoe goed een instrument het beoogde concept meet [49](#page=49).
* **Content validity:** Meetinstrument bevat een representatieve set items die verbonden zijn met het concept [49](#page=49).
* Face validity: Beoordeling door experts [49](#page=49).
* **Criterion-related validity:** Meetinstrument kan individuen differentiëren op een criterium dat het zou moeten voorspellen (bv. concurrent validity, predictive validity) [49](#page=49).
* **Construct validity:** Overeenkomst tussen resultaten en de theorieën die ten grondslag liggen aan het instrument (bv. convergent validity, discriminant validity) [50](#page=50).
> **Tip:** Een valide instrument is altijd betrouwbaar, maar niet omgekeerd [49](#page=49).
### 4.8 Steekproeftrekking
Steekproeftrekking is het proces van het selecteren van individuen, objecten of gebeurtenissen als representanten voor de gehele populatie [52](#page=52).
#### 4.8.1 Populatie en Steekproef
* **Populatie:** De gehele groep waarin men geïnteresseerd is [52](#page=52).
* **Steekproef:** Een selectie uit de populatie [52](#page=52).
* **Steekproefkader:** Een fysieke representatie van de populatie waaruit de steekproef getrokken kan worden [52](#page=52).
#### 4.8.2 Steekproefproces
1. Definieer de populatie [52](#page=52).
2. Bepaal het steekproefkader [52](#page=52).
3. Bepaal het steekproefontwerp [53](#page=53).
4. Bepaal de gepaste steekproefgrootte [57](#page=57).
5. Voer het proces van steekproeftrekking uit [57](#page=57).
#### 4.8.3 Beschrijvende vs. Inferentiële statistiek
* **Beschrijvende (deductieve) statistiek:** Beschrijft de verzamelde gegevens van de steekproef [53](#page=53).
* **Inferentiële (inductieve) statistiek:** Maakt conclusies over de populatie op basis van steekproefgegevens [54](#page=54).
#### 4.8.4 Steekproefontwerpen
##### 4.8.4.1 Probabilistisch steekproefontwerp
Gebaseerd op toeval, waarbij iedereen uit de populatie een gelijke kans heeft om in de steekproef te komen, wat representativiteit garandeert [53](#page=53).
* **Simple random sampling:** Volledig aselecte steekproef [55](#page=55).
* **Systematic sampling:** Selecteer elk ne element uit het steekproefkader [55](#page=55).
* **Stratified random sampling:** Populatie opdelen in strata (groepen) en vervolgens een toevalssteekproef binnen elk stratum [55](#page=55).
* **Cluster sampling:** Populatie verdelen in natuurlijke groepen (clusters), enkele clusters selecteren en vervolgens elementen uit die clusters selecteren [55](#page=55).
* **Double sampling:** Een initiële steekproef om informatie te verzamelen, gevolgd door een subset voor meer gedetailleerde informatie [56](#page=56).
##### 4.8.4.2 Niet-probabilistisch steekproefontwerp
Niet gebaseerd op toeval, wat kan leiden tot selectiebias en minder veralgemeenbare resultaten [56](#page=56).
* **Convenience sampling:** Gemakssteekproef, selectie van gemakkelijk toegankelijke elementen [56](#page=56).
* **Purposive sampling:**
* **Judgement sampling:** Selectie op basis van expertbeoordeling [56](#page=56).
* **Snowball sampling:** Selectie gebaseerd op doorverwijzing door reeds geïncludeerde respondenten [56](#page=56).
* **Quota sampling:** Definiëren van subgroepen (quota) en niet-probabilistisch selecteren uit elke subgroep [56](#page=56).
#### 4.8.5 Steekproefgrootte
Er zijn vuistregels voor de bepaling van de steekproefgrootte, zoals n > 30 voor algemeen gebruik, en specifieke regels voor subgroepen, multivariate analyses en experimenten [57](#page=57).
### 4.9 Vragenlijsten
Een vragenlijst is een vooropgestelde reeks geschreven vragen waarop respondenten hun antwoorden noteren [58](#page=58).
#### 4.9.1 Modi van afname
* **Persoonlijk afgenomen:** Individueel of in groep, met voordelen zoals hoge responsrate en de mogelijkheid tot uitleg, maar ook nadelen zoals kosten en mogelijke vertekening door de interviewer [58](#page=58).
* **Per post:** Flexibel, groot bereik, maar vaak lage respons [58](#page=58).
* **Elektronisch:** Via e-mail of sociale media, flexibel en gemakkelijk te verwerken, maar ook met risico op spam en uitsluiting van minder digitaal vaardige personen [58](#page=58).
* **Combinatie:** Een mix van verschillende modi [58](#page=58).
#### 4.9.2 Typen vragen
* **Gesloten vragen:** Keuzes uit een lijst alternatieven [58](#page=58).
* **Open vragen:** Respondent kan antwoorden wat hij wenst [59](#page=59).
#### 4.9.3 Te vermijden formuleringen
* "Double-barreled" vragen [59](#page=59).
* Ambiguë vragen [59](#page=59).
* Leidende vragen [59](#page=59).
* Recall-dependent vragen [59](#page=59).
* Geladen vragen [59](#page=59).
* Lange vragen [60](#page=60).
* Vragen die te moeilijk zijn geformuleerd [60](#page=60).
#### 4.9.4 Opbouw van een vragenlijst
Een goede vragenlijst heeft een duidelijke inleiding, gegroepeerde vragen, en plaatsing van persoonlijke informatie aan het einde indien gevoelig [60](#page=60).
#### 4.9.5 Volgorde van vragen
De trechtervorm (breed naar specifiek) wordt vaak gebruikt. Order effects kunnen optreden waarbij de volgorde van vragen het antwoord op latere vragen beïnvloedt [60](#page=60).
#### 4.9.6 Respons verhogen
Mogelijkheden zijn herinneringsmails, het niet nodeloos verlengen van de vragenlijst, associatie met een universiteit, aankondigingen, en kleine beloningen [60](#page=60).
### 4.10 Experimenteel ontwerp
Experimentele ontwerpen zijn opgezet om mogelijke oorzaak-gevolg relaties tussen variabelen te onderzoeken [63](#page=63).
#### 4.10.1 Voorwaarden voor causaliteit
1. Onafhankelijke en afhankelijke variabelen covariëren [63](#page=63).
2. Onafhankelijke variabele gaat vooraf aan afhankelijke variabele [63](#page=63).
3. Onderzoeker controleert voor de effecten van exogene variabelen (andere variabelen die de afhankelijke variabele kunnen beïnvloeden) [63](#page=63).
#### 4.10.2 Types experimenten
* **Laboratoriumexperimenten:** Oorzaak-gevolg relaties vaststellen in een artificiële setting met controle en manipulatie. Hoge interne validiteit [63](#page=63).
* **Veldexperimenten:** Hogere externe (ecologische) validiteit omdat ze in een natuurlijke omgeving plaatsvinden [64](#page=64).
#### 4.10.3 Controle van exogene variabelen
* **Matching:** Gelijke verdeling van exogene variabelen over de groepen [64](#page=64).
* **Randomisatie:** Willekeurige verdeling van deelnemers over de groepen, de voorkeursmethode [64](#page=64).
#### 4.10.4 Validiteit
* **Interne validiteit:** Mate van vertrouwen dat het effect daadwerkelijk het gevolg is van de manipulatie, niet van andere variabelen [64](#page=64).
* **Externe validiteit:** Mate waarin het oorzaak-gevolg effect gegeneraliseerd kan worden [64](#page=64).
* **Begripsvaliditeit:** Meet het instrument daadwerkelijk het beoogde begrip? [64](#page=64).
#### 4.10.5 Bedreigingen voor de validiteit
* Testeffecten (main testing effect, interactive testing effect) [65](#page=65).
* Effecten door vertekening in selectie (bv. WEIRD populaties) [65](#page=65).
* Instrumenteel effect (verandering in meetinstrument) [65](#page=65).
* Attritie (uitval tijdens experiment) [65](#page=65).
* Regressie-effecten (neiging naar het gemiddelde) [65](#page=65).
* History-effecten (onverwachte gebeurtenissen) [65](#page=65).
* Maturatie-effecten (invloed van tijd) [66](#page=66).
* Invloed van de deelnemer en onderzoeker (blind & double blind studies) [66](#page=66).
#### 4.10.6 Courante types experimentele ontwerpen
* **Quasi-experimental designs:** Ontwerpen waarbij een controlegroep of pre-test ontbreekt, wat causale identificatie bemoeilijkt [66](#page=66).
* Pre-test & post-test treatment group design [66](#page=66).
* Post-tests only with treatment and control groups [66](#page=66).
* Time series design [66](#page=66).
* **Experimental design:** Volledige experimentele ontwerpen met controle- en treatmentgroepen en metingen [67](#page=67).
* Pre-test and post-test treatment and control group design [67](#page=67).
* Solomon four-group design [67](#page=67).
### 4.11 Kwalitatieve onderzoeksmethoden: Interviews
Interviews zijn een veelgebruikte methode voor kwalitatieve dataverzameling [68](#page=68).
#### 4.11.1 Categorieën van interviews
* **Niet-gestructureerd (open):** Vragen liggen niet vooraf vast, interviewer stuurt het gesprek aan de hand van thema's [69](#page=69).
* **Semi-gestructureerd:** Een deel van de vragen ligt vast, maar er is ruimte voor verdere vragen en verduidelijking [69](#page=69).
* **Gestructureerd (vooraf gecodeerd):** Vragen liggen vast in een specifieke volgorde, met duidelijke antwoordopties [69](#page=69).
#### 4.11.2 Planning en organisatie
Een interviewleidraad dient voorbereid te worden, waarbij rekening wordt gehouden met de onderzoeksvragen en gevoelige informatie. Pilotinterviews zijn essentieel. Steekproeftrekking gebeurt vaak via purposive sampling [69](#page=69).
#### 4.11.3 Interviewproces
Belangrijk zijn het waarborgen van confidentialiteit, het vragen van toestemming voor opname, het gebruik van opwarmingsvragen, het vermijden van vertekening (bias) en het creëren van vertrouwen [70](#page=70).
#### 4.11.4 Soorten vragen
* **Inleidende vragen:** Algemene vragen om het gesprek te starten [70](#page=70).
* **Vervolgvragen / Indringende vragen:** Gaan dieper in op eerdere antwoorden [71](#page=71).
* **Directe vragen:** Gericht aan de respondent [71](#page=71).
* **Indirecte vragen:** Niet direct aan de respondent gericht [71](#page=71).
* **Stilte:** Een korte pauze kan respondenten stimuleren om meer te vertellen [71](#page=71).
* **Interpretatieve vragen:** Om begrip te controleren [71](#page=71).
#### 4.11.5 Specifieke interviewtechnieken
* **Funneling techniek:** Van brede open vragen naar meer specifieke vragen [71](#page=71).
* **Delphi-techniek:** Gebruikt bij focusgroepen om conformering en sociaal wenselijkheid te vermijden [71](#page=71).
* **Critical incident techniek:** Bevraagt respondenten over specifieke ervaringen [72](#page=72).
#### 4.11.6 Groepsinterviews (Focusgroepen)
Een panel van 8-10 leden, vertrouwd met een onderwerp, voert een open discussie onder begeleiding van een getrainde moderator [72](#page=72).
### 4.12 Gefundeerde Theorie (Grounded Theory)
Gefundeerde theorie is een benadering om inductief theorie uit data af te leiden [39](#page=39).
#### 4.12.1 Processen
* **Transcriberen:** Letterlijk uitschrijven van interviews [74](#page=74).
* **Coderen:** Data organiseren en toewijzen aan categorieën. Dit proces gaat door tot saturatie is bereikt, wat betekent dat er geen nieuwe thema's of categorieën meer gevonden worden [74](#page=74) [75](#page=75).
#### 4.12.2 Hypothese en Propositie
* **Hypothese:** Een voorlopige stelling die een te verwachten verband beschrijft en testbaar is met meetbare variabelen [75](#page=75).
* **Propositie:** Een statement over hoe concepten gerelateerd zijn, niet noodzakelijk experimenteel te verifiëren of testbaar. In kwalitatief onderzoek kunnen proposities uit data voortkomen en dienen als basis voor theorievorming (inductief) of voortkomen uit theorie (deductief) [75](#page=75).
### 4.13 Case-studieontwerp
Een kwalitatieve benadering die een fenomeen diepgaand bestudeert in zijn natuurlijke context. Kan enkelvoudig of meervoudig zijn [76](#page=76).
#### 4.13.1 Voordelen en Nadelen
Voordelen omvatten diepgaande inzichten, exploratief onderzoek, en het bestuderen van zeldzame gevallen. Nadelen zijn de tijdrovendheid en de moeilijkheid van veralgemening [76](#page=76).
#### 4.13.2 Testen van validiteit en betrouwbaarheid in case studies
* **Begripsvaliditeit:** Gebruik van feedback van geïnterviewden, focusgroepen, en meervoudige datacollectie [77](#page=77).
* **Interne validiteit:** Longitudinale, meervoudige case study designs, en 'replicatielogica' [77](#page=77).
* **Externe validiteit:** Gebruik van meerdere cases [77](#page=77).
* **Betrouwbaarheid:** Gedetailleerd logboek, notities en opnames [77](#page=77).
### 4.14 Contentanalyse
Een onderzoekstechniek voor het analyseren van inhoud uit documenten en teksten, met als doel kwalitatieve zaken te onderzoeken en te kwantificeren op een objectieve, systematische en reproduceerbare manier [77](#page=77).
#### 4.14.1 Doel en toepassing
Het reduceren van overvloedige informatie, het toevoegen van een kwantitatief element aan kwalitatief materiaal, en het meten van de frequentie van onderwerpen. Geschikt voor beschrijvende, verkennende en verklarende analyses [78](#page=78).
#### 4.14.2 Stappenplan
1. Onderzoeksvraag en doel definiëren [78](#page=78).
2. Concepten definiëren [78](#page=78).
3. Populatie of steekproef selecteren [78](#page=78).
4. Zich vertrouwd maken met de data [78](#page=78).
5. Interpretatie van de data [78](#page=78).
6. Codering procedure: opdelen in meaning units, condensed meaning units, codes, categorieën en thema's formuleren [78](#page=78).
#### 4.14.3 Voor- en nadelen
Voordelen omvatten de handigheid voor het diepgaand begrijpen van teksten, transparantie, objectiviteit, en de brede toepasbaarheid. Nadelen zijn dat de kwaliteit afhangt van de input, het 'waarom-vraag' moeilijk te beantwoorden kan zijn, en de methode soms als a-theoretisch wordt beschouwd [78](#page=78) [79](#page=79).
#### 4.14.4 Inter-coder reliability
De mate van overeenstemming tussen onafhankelijke onderzoekers die data coderen [80](#page=80).
### 4.15 Observatie
Observatie is het systematisch waarnemen, registreren, beschrijven, analyseren en interpreteren van gedrag van mensen in een gegeven setting [82](#page=82).
#### 4.15.1 Voordelen en Nadelen
Voordelen zijn het verkrijgen van rijke data, het focussen op gedrag, en het elimineren van self-record bias. Nadelen zijn beperkte toegang tot motivaties, tijdsintensiviteit, reactiviteit (gedrag verandert bij wetenschap van observatie), en moeilijkheid om oorzaak-gevolg verbanden te identificeren [83](#page=83).
#### 4.15.2 Dimensies voor onderscheid
1. **Gecontroleerd (kunstmatig) vs. Ongecontroleerd (natuurlijk):** Artificiële setting versus dagelijkse leven [83](#page=83).
2. **Non-participant vs. Participant:** Onderzoeker blijft op afstand versus neemt deel aan de groep [83](#page=83).
3. **Gestructureerd vs. Ongestructureerd:** Gebruik van een duidelijke lijst versus observeren van alles [83](#page=83).
4. **Verborgen vs. Openlijk:** Geobserveerden weten niet dat ze onderzocht worden versus wel. Het Hawthorne-effect treedt op wanneer subjecten hun gedrag veranderen omdat ze weten dat ze onderzocht worden [84](#page=84).
#### 4.15.3 Specifieke observatiemethoden
* **Participant observation:** De onderzoeker treedt de sociale wereld van de geobserveerden binnen [85](#page=85).
* **Complete participation:** Immersie, undercover (ethische vragen) [85](#page=85).
* **Moderate participation (shadowing):** Bekend als onderzoeker, observeert als getuige [85](#page=85).
* **Active participation:** Bekend als onderzoeker, neemt deel aan activiteiten [85](#page=85).
Het proces omvat beschrijvende, gefocuste en selectieve observatie [85](#page=85).
#### 4.15.4 Risico's inzake datakwaliteit
* **Observer drift:** Onbewuste herdefinitie van interpretatie over tijd [86](#page=86).
* **Observer error/bias:** Subjectieve interpretatie door de observator [86](#page=86).
* **Observer effect:** Invloed van de aanwezigheid van de onderzoeker op het gedrag van het subject (Hawthorne effect) [86](#page=86).
* **Informant error:** Fouten door observatie in situaties die niet consistent zijn met normaal gedrag [87](#page=87).
* **Time error:** Fouten door observatie op een atypisch tijdstip [87](#page=87).
#### 4.15.5 Gestructureerde observatie
Vereist een duidelijk plan, gebaseerd op een theoretisch model, met een lijst van te observeren zaken. Het codeerschema moet gefocust, objectief, makkelijk in gebruik, en wederzijds exclusief en collectief uitputtend zijn [86](#page=86).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Wetenschappelijk onderzoek | Een systematisch en rigoureus proces om gefundeerde kennis te vergaren over de werkelijkheid, door middel van gecontroleerde observatie, analyse en interpretatie van empirische gegevens. |
| Empirische gegevens | Informatie die wordt verzameld via directe waarneming of meting, en die dient als basis voor wetenschappelijke conclusies en theorieën. |
| Theorie | Een logisch samenhangend geheel van uitspraken over relaties tussen concepten, dat fenomenen beschrijft, verklaart en voorspelt, en dat empirisch toetsbaar en veralgemeenbaar is. |
| Concept | Een algemeen en abstract idee dat als label dient om concreet waarneembare zaken of fenomenen te categoriseren, zoals bijvoorbeeld criminaliteit of werkstress. |
| Epistemologie | De tak van de filosofie die zich bezighoudt met de aard van kennis, hoe we tot kennis komen, en de geldigheid en grenzen van onze kennis. |
| Ontologie | De tak van de filosofie die zich bezighoudt met de aard van het zijn, de werkelijkheid, en de fundamentele bouwstenen van het bestaan. |
| Inductie | Een redeneervorm waarbij vanuit specifieke observaties algemene conclusies of theorieën worden afgeleid; het proces van het vormen van een algemene regel uit specifieke gevallen. |
| Deductie | Een redeneervorm waarbij vanuit algemene principes of theorieën specifieke conclusies of hypothesen worden afgeleid; het proces van het toepassen van een algemene regel op een specifiek geval. |
| Positivisme | Een wetenschapsfilosofische stroming die stelt dat kennis enkel kan worden verkregen door middel van empirische waarneming en logische analyse, en dat de methoden van de natuurwetenschappen toepasbaar zijn op de sociale wetenschappen. |
| Interpretivisme | Een wetenschapsfilosofische stroming die benadrukt dat de sociale werkelijkheid betekenisvol is en dat sociaalwetenschappelijk onderzoek zich moet richten op het begrijpen van de subjectieve betekenissen en interpretaties van individuen. |
| Kwalitatief onderzoek | Een onderzoeksaanpak die zich richt op het verzamelen en analyseren van niet-numerieke data, zoals tekst, beelden of observaties, om diepgaand inzicht te krijgen in complexe fenomenen, betekenissen en sociale processen. |
| Kwantitatief onderzoek | Een onderzoeksaanpak die zich richt op het verzamelen en analyseren van numerieke data, vaak met behulp van statistische methoden, om hypothesen te testen, relaties tussen variabelen te meten en generaliseerbare conclusies te trekken. |
| Validiteit | De mate waarin een meetinstrument of onderzoek de concepten of constructen daadwerkelijk meet die het beoogt te meten. |
| Betrouwbaarheid | De mate van consistentie en stabiliteit van een meetinstrument of onderzoek; de mate waarin herhaalde metingen onder dezelfde omstandigheden tot vergelijkbare resultaten leiden. |
| Operationalisering | Het proces van het vertalen van abstracte concepten naar meetbare variabelen of indicatoren, zodat ze empirisch onderzocht kunnen worden. |
| Steekproef | Een selectie van individuen, objecten of gebeurtenissen uit een grotere populatie, die wordt gebruikt om uitspraken te doen over die populatie. |
| Populatie | De gehele groep van individuen, objecten of gebeurtenissen waarin een onderzoeker geïnteresseerd is en waarover generalisaties getrokken zouden moeten worden. |
| Representativiteit | Het kenmerk van een steekproef dat deze de kenmerken van de populatie waaruit deze is getrokken, nauwkeurig weerspiegelt. |
| Experiment | Een onderzoeksmethode waarbij een of meer onafhankelijke variabelen worden gemanipuleerd om het effect daarvan op een afhankelijke variabele te onderzoeken, terwijl andere variabelen worden gecontroleerd. |
| Surveyonderzoek | Een onderzoeksmethode waarbij informatie wordt verzameld van een groep respondenten, meestal via vragenlijsten of interviews, om kennis, attitudes, gedragingen of kenmerken te beschrijven of te verklaren. |
| Case study | Een diepgaande studie van een specifiek individu, groep, organisatie of gebeurtenis, vaak in de natuurlijke context, om complexe fenomenen te begrijpen. |
| Contentanalyse | Een onderzoekstechniek voor het systematisch en objectief analyseren van de inhoud van communicatie, zoals teksten, beelden of geluidsopnames, om patronen, thema's en frequenties te identificeren. |
| Observatie | De systematische waarneming en registratie van gedrag, gebeurtenissen of fenomenen in hun natuurlijke of gecontroleerde setting. |
| Theoretisch raamwerk | Een logisch ontwikkeld, beschreven en verklaard geheel van associaties tussen variabelen dat relevant is voor het onderzoek en de basis vormt voor hypotheses. |
| Hypothese | Een voorlopige, testbare stelling die een voorspelling doet over de relatie tussen twee of meer variabelen. |
| Propositie | Een stelling die een relatie tussen twee concepten suggereert, die mogelijk niet direct testbaar of meetbaar is, maar die verder onderzoek kan stimuleren. |
| Construct | Een abstract concept dat niet direct observeerbaar of meetbaar is, maar dat wordt afgeleid uit gedrag en wordt gebruikt om theorieën te verklaren, zoals bijvoorbeeld burn-out of motivatie. |
| Afhankelijke variabele | De variabele die wordt gemeten en waarvan wordt aangenomen dat deze wordt beïnvloed door de onafhankelijke variabele; het criterium of de consequentie. |
| Onafhankelijke variabele | De variabele die door de onderzoeker wordt gemanipuleerd of gevarieerd om het effect ervan op de afhankelijke variabele te onderzoeken; de predictor of oorzaak. |
| Interne validiteit | De mate van zekerheid dat de waargenomen effecten op de afhankelijke variabele daadwerkelijk worden veroorzaakt door de manipulatie van de onafhankelijke variabele, en niet door externe factoren. |
| Externe validiteit | De mate waarin de resultaten van een onderzoek gegeneraliseerd kunnen worden naar andere populaties, settings of tijden. |