Cover
Inizia ora gratuitamente Stuvia-4501955-sociologie (1).pdf
Summary
# Wat is sociologie en het belang ervan
Sociologie bestudeert menselijk gedrag en de sociale relaties die dit gedrag beïnvloeden, en onderzoekt de factoren die deze interacties bepalen en de gevolgen daarvan [2](#page=2) [3](#page=3).
### 1.1 De definitie van sociologie
Sociologie is de wetenschappelijke bestudering van de interactie tussen personen en sociale eenheden, de factoren die deze interactie bepalen, en de gevolgen daarvan op menselijk gedrag. Het woord 'sociologie' is afgeleid van 'socius' (metgezel, partner) en 'logos' (woord, leer). De kern is het benaderen van handelen vanuit sociale relaties [2](#page=2) [3](#page=3).
#### 1.1.1 Sociologie als wetenschap
Sociologie is een wetenschappelijke discipline die objectief, grootschalig en controleerbaar onderzoek verricht. Sociologen gebruiken theorieën om verklaringen te zoeken voor vaststellingen en voeren hierbij een voortdurende zoektocht naar bewijsmateriaal uit [4](#page=4).
#### 1.1.2 Interactie en sociaal handelen
Centraal in de sociologie staat interactie, wat gedefinieerd wordt als handelen tussen mensen onderling. Sociaal handelen houdt in dat men bij het handelen of plannen van handelen rekening houdt met wat anderen gaan of kunnen doen [4](#page=4).
#### 1.1.3 Gedrag in sociologisch perspectief
Gedrag omvat alle individuele cognitieve uitingen (ideeën, opinies, overtuigingen), affectieve uitingen (emoties) en dynamische uitingen (effectief gedrag). Gedrag is het resultaat van interactie binnen een bepaalde context, waarbij de context ook invloed heeft op interactie en gedrag [4](#page=4).
#### 1.1.4 Contextuele factoren
Contextuele factoren zijn kenmerken van de maatschappij, omgeving of groepering waarbinnen interacties plaatsvinden. Deze factoren kunnen het gedrag van mensen bepalen en zelfs een maatschappij als geheel veranderen. Voorbeelden hiervan zijn [4](#page=4):
* **Demografische factoren:** meetbare eigenschappen van een bevolking of bevolkingsgroep en hun samenstelling [4](#page=4).
* **Ecologische factoren:** climatologische en geografische kenmerken die gedrag kunnen beïnvloeden [4](#page=4).
* **Materiële factoren:** grondstoffen, technologie en infrastructuur van een maatschappij, zoals elektronische massamedia die bijdragen aan een 'global village' [4](#page=4).
* **Economische factoren:** aspecten gerelateerd aan productie, distributie en consumptie van goederen en diensten. Economische recessies en mondialisering kunnen bijvoorbeeld leiden tot hogere werkloosheid en een langere studietijd [6](#page=6).
* **Sociologische factoren:** factoren die zelf het resultaat zijn van interactie tussen personen en sociale eenheden, en die op hun beurt nieuwe interactiepatronen beïnvloeden. Cultuur en structuur zijn de belangrijkste sociologische factoren met een blijvende invloed op verdere interacties [6](#page=6).
Alle contextuele factoren hangen samen en beïnvloeden elkaar, wat leidt tot structurele kenmerken van een sociale context [6](#page=6).
### 1.2 Het belang van sociologie voor de gezondheidszorg
Het functioneren van een zorgverlener is niet enkel afhankelijk van vakinhoudelijke kennis, maar vereist ook een goede oriëntatie op de samenleving en de gezondheidszorg daarin. Inzicht in de leefwereld van mensen en sociale problemen is essentieel [2](#page=2).
#### 1.2.1 Sociale invloed op gezondheid en zorg
Vaak is de focus in de zorg gericht op de individuele cliënt, waardoor sociale factoren relatief weinig aandacht krijgen. Echter, naast biologische en psychologische factoren hebben ook sociale factoren een significante impact. Verklaringen voor ziekte, het ziekteverloop en de beleving van ziekte, evenals de manier waarop zorgvragen worden geuit, zijn vaak sociaal en maatschappelijk bepaald. Dit wordt weerspiegeld in het bio-psycho-sociale model [2](#page=2).
> **Tip:** Bedenk dat elk individu een vertegenwoordiger is van een grotere groep of categorie. Alles wat ons overkomt, wordt beïnvloed door onze sociale relaties, de structuur en de cultuur [2](#page=2).
#### 1.2.2 De sociale context van gedrag
Het gedrag van mensen wordt sterk beïnvloed door hun sociale omgeving. Zelfs wat individuele mensen verrichten, is lang niet zo individueel als het lijkt, omdat het wordt gevormd door sociale relaties. Dit geldt bijvoorbeeld voor de invloed van de sociale gradiënt op gezondheid [3](#page=3).
> **Tip:** Als zorgverstrekker in een specifieke setting, zoals een regionaal ziekenhuis of een bepaalde instelling, neem je rollen aan, vervul je verwachtingen en zoek je je plek binnen een groter geheel of structuur [3](#page=3).
#### 1.2.3 Het loslaten van het idee van volledige individuele controle
Sociologie helpt ons om het idee dat we ons leven volledig zelf bepalen, los te laten. De samenleving beïnvloedt al onze beslissingen en ervaringen, van partnerkeuze en naamkeuze tot het aantal kinderen, kleding en muziekvoorkeur [3](#page=3).
> **Voorbeeld:** Hoe je je gedraagt, wordt gestuurd vanuit sociale relaties en je sociale omgeving [3](#page=3).
---
# Cultuur als inhoud van het georganiseerd samenleven
Cultuur wordt sociologisch breed opgevat als alles wat typerend is voor het denken en doen in groepsverband, omvat zowel materiële als immateriële aspecten, en dient als een aanpassingsmechanisme, bindende kracht en bron van zingeving binnen een samenleving [7](#page=7) [8](#page=8).
### 2.1 Omschrijving en definitie van cultuur
Cultuur, in de breedste sociologische zin, omvat alles wat door de mens verworven of gecreëerd is en kenmerkend is voor het denken en doen binnen een groep. Het verwijst naar het min of meer samenhangende geheel van uitingen, zowel materieel als immaterieel, van een samenleving of groepering, waardoor deze zich van andere onderscheidt. Een samenleving heeft een cultuur, maar is niet zelf een cultuur [7](#page=7).
#### 2.1.1 Brede versus enge opvatting van cultuur
Traditioneel werd cultuur soms beperkt opgevat als iets "hoogstaands" of elitairs, gerelateerd aan kunst, opera en hogere intellectuele participatie. Echter, de sociologische opvatting is veel ruimer en neutraler, waarbij populaire smaak ook als kwaliteitsvol kan worden beschouwd en cultuur zo breed mogelijk moet worden opgevat. Massamedia spelen hierin een rol door mengvormen van "high" en "low culture" aan te bieden [7](#page=7).
#### 2.1.2 Functies van cultuur
Cultuur vervult meerdere belangrijke functies binnen het georganiseerd samenleven:
* **Aanpassingsmechanisme:** Het helpt individuen en groepen zich aan te passen aan hun omgeving, bijvoorbeeld bij belangrijke levensfases zoals de overstap naar het middelbaar onderwijs [8](#page=8).
* **Bindende kracht:** Cultuur creëert een gevoel van gemeenschappelijkheid en verbondenheid binnen een groep [8](#page=8).
* **Zingeving en kwaliteit:** Het geeft betekenis aan het bestaan en voegt waarde toe aan het leven [8](#page=8).
#### 2.1.3 Kenmerken van cultuur
Kenmerken van cultuur omvatten:
* **Gemeenschappelijk:** Cultuur is typerend voor een specifieke groep [8](#page=8).
* **Aangeleerd:** Cultuur is niet aangeboren, maar wordt verworven via processen als enculturatie (socialisatie binnen de eigen groep) en acculturatie (cultuuroverdracht tussen groepen) [8](#page=8).
* **Geïnternaliseerd:** Cultuur krijgt een vanzelfsprekend karakter voor de leden van de groep [8](#page=8).
* **Specifiek menselijk (cumulatief):** Menselijke ervaringen kunnen via communicatie worden overgedragen en opgebouwd [8](#page=8).
### 2.2 Inhoud van cultuur
De inhoud van cultuur kan worden onderverdeeld in verschillende componenten:
#### 2.2.1 Materiële component
Dit omvat alle tastbare elementen die door de mens zijn gecreëerd, zoals werktuigen, gebruiksvoorwerpen, technieken en technologie [8](#page=8).
#### 2.2.2 Normatieve component (immaterieel)
Deze component reguleert het denken en handelen van mensen en omvat:
* **Waarden:** Algemene, abstracte opvattingen over wat een samenleving als goed, juist en nastrevenswaardig beschouwt. Waarden zijn plaats-, cultuur- en tijdsgebonden en kunnen de sociale structuur beïnvloeden. Een voorbeeld is "zelfstandigheid" [8](#page=8).
* **Normen:** Concrete gedragsregels die aangeven hoe men zich in specifieke situaties moet gedragen. Ze vertalen waarden naar dagelijkse praktijk, zorgen voor voorspelbaarheid en stabiliteit in sociaal gedrag. Een voorbeeld is "rommel opruimen" [8](#page=8).
* **Instituties:** Door mensen ontworpen en opgelegde gedragingen of afspraken die essentiële functies vervullen voor het georganiseerde samenleven. Ze omvatten rollen, procedures en voldoen aan basisbehoeften zoals voortplanting, socialisatie en zingeving. Ze kunnen formeel (wetten) of informeel (gewoonten) zijn en krijgen na verloop van tijd een dwingend karakter. Voorbeelden zijn het huwelijk en de gezondheidszorg [9](#page=9).
* **Typerende gedragingen:** Specifieke, kenmerkende gewoonten binnen een groep, zoals "boterkoeken op zondag" [9](#page=9).
* **Tradities:** Gevestigde gebruiken en gewoonten, zoals Kerstmis of 1 april [9](#page=9).
#### 2.2.3 Cognitieve component (immaterieel)
Dit betreft de informatieverwerkende aspecten van cultuur en omvat kennis, wetenschap, taal, ideeën (mythes en legenden) en overtuigingen [9](#page=9).
### 2.3 Variaties binnen cultuur
#### 2.3.1 Dominante of hoofdcultuur
Dit is meestal de cultuur van de meerderheid binnen een samenleving, en in Westerse samenlevingen vaak die van de middenklasse of populaire cultuur. De kenmerken ervan worden niet altijd expliciet benoemd in de publieke opinie [9](#page=9).
#### 2.3.2 Subculturen
Een subcultuur is een cultuurpatroon dat op bepaalde punten afwijkt van de dominante cultuur, maar er wel in grote mate mee samenhangt. Subculturen delen bepaalde inhouden met de hoofdcultuur en kunnen eigen waarden en opvattingen hebben die niet noodzakelijk in strijd zijn met de dominante cultuur. Voorbeelden zijn diverse jongerengroepen (rasta's, skaters, gothics) of de verschillende groepen binnen een ziekenhuis (dokters, verpleegkundigen) [10](#page=10) [9](#page=9).
#### 2.3.3 Tegenculturen
Een tegencultuur verzet zich actief tegen de dominante cultuur en is bedoeld als een reactie of protest tegen heersende opvattingen of machtsverhoudingen. Tegenculturen zoeken geen compromis met de hoofdcultuur, maar leven er vaak op gespannen voet mee [10](#page=10).
#### 2.3.4 De cultuurkloof (culture lag)
De "cultuurkloof" of "culture lag" verwijst naar een vertraging in de ontwikkeling van immateriële cultuur ten opzichte van materiële cultuur, wat leidt tot sociale en ethische problemen. De mentaliteit van mensen evolueert niet altijd in hetzelfde tempo als technologie, wat duidelijk zichtbaar is in sectoren als geneeskunde, genetica en biotechnologie, met nieuwe ontwikkelingen zoals AI en designer baby's [10](#page=10).
---
# Sociale structuur, posities, rollen en groeperingen
Dit onderwerp ontleedt de sociale structuur van de samenleving, inclusief de elementen waaruit deze is opgebouwd zoals posities, rollen en groeperingen, en hun onderlinge samenhang en betekenis [11](#page=11).
### 3.1 Sociale structuur
De sociale structuur verwijst naar de opbouw van de samenleving en de vorm van het georganiseerde samenleven. Deze structuur omvat de taakverdeling, hiërarchie, ongelijkheid en stratificatie binnen een samenleving. De structuur is, in tegenstelling tot cultuur die de leefgewoonten beschrijft, gerelateerd aan technologie en het dagelijkse leven [11](#page=11).
### 3.2 Sociale positie
Een sociale positie is de plaats die iemand inneemt binnen een netwerk van sociale relaties, of dit nu een groep is of de samenleving in zijn geheel. Een positie staat nooit los van andere posities in het netwerk. Het geheel van sociale posities die iemand bekleedt, wordt de **positieset** genoemd [11](#page=11).
#### 3.2.1 Toegewezen en verworven posities
Niet alle posities worden op dezelfde manier verkregen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen [11](#page=11):
* **Toegewezen posities:** Deze komen het individu "vanzelf" toe, zonder eigen inspanning. Ze berusten op kenmerken waar het individu geen invloed op heeft, zoals geslacht, ras, sociale afkomst of familiebanden [11](#page=11).
* **Verworven posities:** Deze zijn het resultaat van eigen inspanning, zoals studeren, hard werken, of juist het tegenovergestelde [11](#page=11).
### 3.3 Sociale status
Sociale status heeft een dubbele invulling [12](#page=12).
#### 3.3.1 Waardering door de samenleving
Ten eerste is sociale status de waardering die leden van een samenleving voor een bepaalde positie hebben. Dit omvat [11](#page=11):
* **Sociaal aanzien/prestige:** Dit is de waardering voor de manier waarop iemand, als persoon, een bepaalde positie bekleedt [11](#page=11).
* **Beroepsstatusschalen:** Deze schalen rangschikken beroepen van hoog naar laag gewaardeerd [12](#page=12).
Het geheel van statussen verbonden aan de verschillende sociale posities van een persoon wordt de **statusset** genoemd [11](#page=11).
#### 3.3.2 Waardering nagestreefd door het individu
Ten tweede is sociale status de waardering die een persoon zelf nastreeft in zijn directe omgeving. Dit kan zich uiten in [12](#page=12):
* **Verkrijgen van respect:** Mensen doen inspanningen om respect te bekomen binnen een bepaalde groepering of kring van mensen, los van hun formele positie [12](#page=12).
* **Compensatie voor ongelijkheden:** Soms fungeert het nastreven van respect als een verdedigingsmechanisme of compensatie voor belangrijke ongelijkheden die tussen mensen bestaan [12](#page=12).
#### 3.3.3 Statuscongruentie en -incongruentie
* **Statuscongruentie of -consistentie:** Dit verwijst naar de samenhang tussen de verschillende statussen van een persoon [12](#page=12).
* **Statusincongruentie of -inconsistentie:** Dit treedt op wanneer statussen niet met elkaar in overeenstemming zijn, waardoor iemand ongelijke posities inneemt op verschillende domeinen of rangordes [12](#page=12).
#### 3.3.4 Statussymbolen
Statussymbolen zijn de uiterlijke tekenen van iemands werkelijke of gewenste status [12](#page=12).
> **Example:** Het Veblen-effect beschrijft hoe de vraag naar een product groter wordt naarmate het duurder is, wat aangeeft dat de prijs zelf als statussymbool dient [12](#page=12).
### 3.4 Sociale rol
Een sociale rol is het geheel van gedragingen en attitudes die anderen verwachten van iemand die een bepaalde sociale positie bekleedt [12](#page=12).
* **Rolpartners:** Alle mensen die samen een aantal verwachtingen hebben ten opzichte van de bekleder van een positie [12](#page=12).
* **Role-set:** Het geheel van al deze rolverwachtingen [12](#page=12).
Rollen leggen beperkingen op, maken de sociale omgang gemakkelijker, en zijn verbonden aan rechten en plichten [12](#page=12).
#### 3.4.1 Rollenconflict
Een rollenconflict ontstaat wanneer de verwachtingen van een rollenset met elkaar in strijd zijn. Dit kan op twee manieren voorkomen [13](#page=13):
* **Intern rollenconflict:** Spanning die ontstaat tussen rollen die behoren tot één enkele positie, en dus tot één rollenset [13](#page=13).
* **Extern rollenconflict:** Spanning die ontstaat tussen rollen die behoren tot verschillende posities, dus tot een positie-set [13](#page=13).
#### 3.4.2 Rolattributen
Rolattributen zijn voorwerpen die nodig zijn om een rol te kunnen vervullen. Ze fungeren als uiterlijke tekenen waaraan men een bepaalde positiebekleder herkent [13](#page=13).
### 3.5 Groeperingen
Een groepering is elke verzameling van mensen die op één of andere manier af te grenzen is van andere mensen. Robert Merton maakt een onderscheid tussen verschillende soorten groeperingen [13](#page=13):
#### 3.5.1 Primaire groepen
Primaire groepen worden gekenmerkt door:
* Kleinheid: persoonlijke, face-to-face ontmoetingen [13](#page=13).
* Blijvendheid: de intentie om lang bijeen te blijven [13](#page=13).
* Diffusiteit: alle aspecten van het leven van de groepsleden komen aan bod [13](#page=13).
* Niet-instrumentaliteit: relaties gaan niet enkel om een specifiek doel of taak, maar om alle aspecten van het leven [13](#page=13).
* Sterk samenhorigheidsgevoel, intimiteit en geborgenheid [13](#page=13).
#### 3.5.2 Secundaire groepen
Secundaire groepen zijn:
* Gevariëerd in grootte [13](#page=13).
* Wisselend in permanentie: het vertrek van een lid brengt het voortbestaan van de groep niet in gevaar [13](#page=13).
* Gespecialiseerd en gesegmenteerd: er wordt minder beslag gelegd op de totale persoonlijkheid [14](#page=14).
* Instrumenteel en formeel: interacties vinden plaats rond specifieke bedoelingen of taken, met een rationele afweging van voor- en nadelen [14](#page=14).
#### 3.5.3 De collectiviteit
Een collectiviteit is een grote tot zeer grote groepering waarvan de leden op basis van gemeenschappelijke waarden, normen of belangen een zekere samenhorigheid voelen, maar niet met alle andere leden direct interactie hebben. Het zijn doorgaans langdurige, maar vrij losse verbanden van mensen die hun gemeenschappelijkheid hoogstens beseffen, maar die door buitenstaanders als een eenheid worden gezien [14](#page=14).
#### 3.5.4 De sociale categorie
Een sociale categorie bestaat uit mensen zonder interactie, gemeenschappelijke opvattingen, samenhorigheidsgevoel of interne structuur. Het enige verbindende element is het bezit van ten minste één gemeenschappelijk kenmerk. Categorieën worden extern gevormd [14](#page=14).
#### 3.5.5 De togetherness situation
Volgens Merton is de 'togetherness situation' een situatie waarbij een toevallig en tijdelijk samenzijn van mensen de enige band vormt. Er is geen inhoudelijke gemeenschappelijkheid, enkel nabijheid [14](#page=14).
### 3.6 De betekenis van groeperingen
Groeperingen hebben belangrijke betekenis voor zowel de maatschappij als het individu [14](#page=14).
#### 3.6.1 Voor de maatschappij
* **Socialisatie:** Gangbare uitingen in een samenleving kunnen worden doorgegeven [14](#page=14).
* **Sociale controle:** Voortdurende bijsturing en correctie van individueel gedrag, wat leidt tot stabiliteit [14](#page=14).
#### 3.6.2 Voor de individuele leden
* Concrete hulp en emotionele steun [14](#page=14).
* Veiligheid en geborgenheid [14](#page=14).
* Voldoen aan de 'need to belong' [14](#page=14).
* Sociale of collectieve identiteit [14](#page=14).
* Zich onderscheiden (in- en out-group, sociocentrisme) [14](#page=14).
* **Referentiekader:** Bieden gangbare waarden, normen en gemeenschappelijke interpretaties, waardoor individuen niet steeds zelf standpunten hoeven in te nemen [15](#page=15).
---
# Ongelijkheid, stratificatie en sociale mobiliteit
Dit onderwerp verklaart sociale ongelijkheid en stratificatie, methoden om ze te meten, verschillende klassen en armoede, vormen van stratificatie, sociale mobiliteit en uitingen van ongelijkheid in verschillende maatschappelijke domeinen [16](#page=16).
### 4.1 Begripsbepaling: ongelijkheid en stratificatie
* **Sociale ongelijkheid:** Het geheel van sociaal gecreëerde verschillen tussen individuele posities, die daardoor meer of minder waardering (status) genieten [16](#page=16).
* **Sociale stratificatie:** Het geheel van sociaal gecreëerde verschillen tussen groepen van individuele posities, wat hen als groep meer of minder waardering (status) oplevert en hen meer of minder duidelijk van andere groepen onderscheidt [16](#page=16).
### 4.2 Methoden om sociale ongelijkheid in beeld te brengen
Er zijn twee belangrijke methoden om sociale ongelijkheid in kaart te brengen:
* **Beroepsstatusschalen:**
* Deze schalen worden ontwikkeld door een representatieve steekproef van de bevolking te vragen om een lijst met beroepen te rangschikken van hoge naar lage status [16](#page=16).
* Het gemiddelde van deze rangschikkingen vormt een beroepenladder die de ongelijkheid in de samenleving voorstelt, gebaseerd op beroepsprestige [16](#page=16).
* **Sociaaleconomische indelingen (stratificaties):**
* Deze indelingen trachten de maatschappij in te delen in klassen [16](#page=16).
* Een klasse wordt gedefinieerd als een groep mensen met een vergelijkbare plaats in het economische leven, die een gelijkaardige soort interacties vertonen en een zekere gemeenschappelijkheid in waarden, normen en levensstijl hebben [16](#page=16).
* Traditioneel wordt er ingedeeld in een hogere klasse, middenklasse en onderklasse [16](#page=16).
### 4.3 Klassenindeling
De maatschappij kan worden onderverdeeld in verschillende klassen, met subcategorieën [16](#page=16):
* **Hogere klasse:**
* Oude rijken: erven rijkdom van vorige generaties [17](#page=17).
* Nieuwe rijken (nouveaux riches): eerste generatie rijken, zelf verworven positie [17](#page=17).
* **Middenklasse:**
* Oude middenklasse: kleine zelfstandigen (bv. winkeliers, boeren) [17](#page=17).
* Hoge middenklasse: vrije beroepen (bv. advocaten, artsen) [17](#page=17).
* Lage middenklasse: een heterogene groep (bv. leerkrachten, verpleegkundigen) [17](#page=17).
* **Arbeidersklasse:**
* Geschoolde arbeiders: gespecialiseerd werk (bv. loodgieters, elektriciens) [17](#page=17).
* Laaggeschoolde arbeiders: enkel uitvoerend werk (bv. mijnwerkers) [17](#page=17).
Daarnaast wordt er onderscheid gemaakt tussen:
* **White collar jobs:** Taken uitgevoerd door de middenklasse, vaak kantoorwerk [17](#page=17).
* **Blue collar jobs:** Taken uitgevoerd door de arbeidersklasse, vaak fysiek werk [17](#page=17).
### 4.4 De onderklasse en armoede
* **De onderklasse:**
* Wordt beschouwd als een vierde klasse, bestaande uit mensen die min of meer permanent een zwakke tot marginale positie innemen op de arbeidsmarkt [17](#page=17).
* Dit is geen 'gewone' laagste klasse, maar een op zichzelf staande klasse met specifieke kenmerken [17](#page=17).
* Leden leven vaak van een uitkering, en langdurige werkloosheid vergroot de kans op armoede en moeilijkheden om weer aan de slag te komen [17](#page=17).
* Deze situatie kan van generatie op generatie worden voortgezet, wat leidt tot een 'steuntrekkerscultuur' [17](#page=17).
* Voorbeelden zijn langdurige werklozen die afhankelijk zijn van sociale steun [17](#page=17).
* **Armoede:**
* Armoede is een relatief begrip, waarbij het gaat om het ontbreken van middelen om 'behoorlijk' te leven en het ervaren van gemis door vergelijking met anderen [17](#page=17).
* Hoe hoger het algemene welvaartspeil, hoe meer materiële rijkdom en status belangrijk worden gevonden, en hoe sneller gevoelens van armoede ontstaan [17](#page=17).
* **Absolute armoede:** Een gebrek aan middelen voor fysiek overleven, vrijwel verdwenen in de moderne samenleving [17](#page=17).
* **Relatieve armoede:** Mensen die leven in een huishouden dat met het beschikbare inkomen (zeer) moeilijk rondkomt [17](#page=17).
* In 2022 ervoer ongeveer 16,9% van de Belgen dit gevoel [18](#page=18).
* Objectieve criteria voor armoede zijn gebaseerd op het gemiddelde inkomen: 60% van het gemiddeld inkomen wordt als armoedegrens beschouwd. In 2022 was dit voor een alleenstaande 1361,5 euro netto per maand [18](#page=18).
* Ook het aantal mensen dat een leefloon ontvangt, is een indicator. In 2023 bedroeg dit voor een alleenstaande 1214,13 euro netto per maand [18](#page=18).
* **Risicofactoren voor armoede:** Geslacht (vrouwen meer dan mannen), leeftijd (65+), werkloosheid, aantal kinderen ten laste, alleenstaand zijn, huurders, laag opleidingsniveau en herkomst (meer dan 50% van niet-EU migranten) [18](#page=18).
* **Groei van de onderklasse:**
* Dit wordt beïnvloed door technologische vernieuwingen (meer produceren met minder mensen) en politieke besparingen (neoliberaal beleid) [18](#page=18).
* De gemiddelde werkloosheidsuitkering daalde tussen 1970 en 2002 met 48% tot 30% van een gemiddeld loon [18](#page=18).
* Dit leidt tot het 'Mattheüs-effect': de rijken worden rijker en de armen worden armer [18](#page=18).
### 4.5 Vormen van stratificatie
Verschillende historische en hedendaagse vormen van stratificatie omvatten [18](#page=18):
* **Slavernij:** Mensen die eigendom zijn van anderen [18](#page=18).
* **Kasten:**
* Geboren worden en sterven binnen dezelfde kast is de regel, met onmogelijkheid tot stijgen [19](#page=19).
* In sommige systemen geloofde men dat een goed leven in dit leven zou leiden tot een hogere kaste in een volgend leven [19](#page=19).
* **Standen:**
* Historisch systeem waarbij land werd verhuurd door rijken aan huurders die slaven lieten werken [19](#page=19).
* Stijging in stand kon verkregen worden door heldendaden of het kopen van rechten [19](#page=19).
* **Klassen:** Gericht op ongelijkheden in het economische en werkende leven [19](#page=19).
### 4.6 Sociale mobiliteit
* **Sociale mobiliteit:** Het bewegen van een persoon of groepering van de ene sociale positie naar de andere [19](#page=19).
* **Horizontale mobiliteit:** Verandering van positie met eenzelfde sociaaleconomische status (SES) [19](#page=19).
* **Verticale mobiliteit:** Bewegen naar hoger of lager gewaardeerde posities, wat kan leiden tot opwaartse of neerwaartse mobiliteit [19](#page=19).
* **Intragenerationele mobiliteit:** Positieveranderingen die plaatsvinden binnen het leven of de loopbaan van een individu [19](#page=19).
* **Intergenerationele mobiliteit:** Positieveranderingen tussen twee of meer generaties [19](#page=19).
* **Open en gesloten samenlevingen:**
* **Open samenlevingen:** Weinig grenzen tussen lagen, grote kans op mobiliteit, verworven posities overheersen [19](#page=19).
* **Gesloten samenlevingen:** Weinig kans op verbetering van maatschappelijke situatie, toegewezen posities, strikt gescheiden lagen, kleine tot onbestaande kans op verticale mobiliteit [19](#page=19).
### 4.7 Uitingen van ongelijkheid
Ongelijkheid uit zich op diverse maatschappelijke gebieden [19](#page=19):
#### 4.7.1 Inkomen en vermogen
* **Inkomen:** Alle inkomsten van een persoon of huishouden, inclusief inkomsten uit vermogen en voordelen in natura (bv. bedrijfswagen) [19](#page=19).
* **Vermogen:** Alle kapitaal, roerende en onroerende goederen die een huishouden bezit. Vermogen bepaalt leefcomfort en genereert inkomen zonder directe inspanning [20](#page=20).
* **Ongelijke verdeling:** Armen hebben minder inkomen en minder kans op vermogen, dat grotendeels in handen is van een klein deel van de bevolking. Progressieve belastingen op inkomen zijn groter dan op vermogen, wat bijdraagt aan de ongelijke verdeling [20](#page=20).
#### 4.7.2 Gezondheid
* **Sociale gradiënt van gezondheid:** Mensen met een lagere beroepsstatus, lager inkomen en minder opleiding ervaren meer gezondheidsproblemen. Hoewel ongelijkheid hierin verminderd is, blijft deze in België groter dan in vergelijkbare EU-landen [20](#page=20).
* **Gevolgen van lage SES:** 50% meer kans op vroeggeboorte, meer kans op obesitas, hart-, vaat- en longziekten, invaliditeit, en psychologische problemen (stress & depressie). Het verschil in levensverwachting kan oplopen tot 5,5 jaar tussen hoog- en laaggeschoolden [20](#page=20).
* **Oorzaken:** Onveilige arbeidsomstandigheden, minder gezonde levensstijl, minder deelname aan preventieve acties, hoger gebruik van langdurige ziekenzorg, de hoge kostprijs van gezondheidszorg die mensen van doktersbezoek weerhoudt, en minder effectieve preventieve gezondheidsboodschappen [20](#page=20).
#### 4.7.3 Recht en justitie
* **Klassenjustitie:** Politie en justitie lijken beïnvloed te worden door de SES van wetsovertreders, waarbij hogere klassen een kleinere pakkans hebben [20](#page=20).
* **Oorzaken (aard delict):** Lagere klassen worden vaker geconfronteerd met individuele en aanwijsbare delicten (inbraak, geweld, drugs), terwijl hogere klassen vaker betrokken zijn bij groepscriminaliteit of minder aanwijsbare delicten zoals fiscale fraude. Vaak wordt zwaarder getild aan individueel dan aan collectief leed [20](#page=20) [21](#page=21).
* **Oorzaken (strafuitspraak):** Aarzeling om strenge straffen op te leggen aan economisch sleutelposities, omdat dit de gemeenschap meer zou schaden dan het misdrijf zelf (bv. dreigende jobverliezen) [21](#page=21).
* **Oorzaken (positie rechters):** Rechters behoren vaak zelf tot de maatschappelijke toplaag, wat leidt tot meer inlevingsvermogen voor deze groep [21](#page=21).
* **Oorzaken (prijs advocaat):** Goede advocaten zijn duur en dus beter betaalbaar voor hogere klassen [21](#page=21).
#### 4.7.4 Gebruik van collectieve voorzieningen
* **Collectieve/sociale voorzieningen:** Diensten georganiseerd en bekostigd door de overheid, toegankelijk voor iedereen (bv. onderwijs, openbaar vervoer, sociale zekerheid, gezondheidszorg, bibliotheken, studiebeurzen) [21](#page=21).
* **Doel:** Langs indirecte weg minder kansrijke groepen steunen en welvaart herverdelen via belastingen [21](#page=21).
* **Resultaat:** Gedeeltelijk succesvol, maar bijdrage kleiner dan verwacht [21](#page=21).
* **Kritiek op belastingssysteem:** Minder rechtvaardig dan het lijkt, met een zwaardere druk op kleine en middelgrote inkomens dan op de rijksten. Belastingen gaan tot maximaal 50% van het inkomen. Inkomen uit arbeid wordt zwaarder belast dan vermogen, waar rijken meer van bezitten. Belastingontduiking speelt ook een rol [21](#page=21).
* **Mattheüs-effect bij collectieve voorzieningen:** Voordelen van sociaal beleid vloeien verhoudingsgewijs meer naar hogere dan naar lagere sociale lagen. De verzorgingsstaat kan onbedoeld sociale ongelijkheid in stand houden. Voorbeelden zijn langer genot van kinderbijslag (langer studerende kinderen) en pensioen (langere levensverwachting) bij hogere klassen [21](#page=21).
#### 4.7.5 Onderwijs
* Onderwijs wordt ook gezien als een collectieve voorziening die maatschappelijke verschillen zou moeten verkleinen [22](#page=22).
* **Democratisering:** Desondanks ontstaat er vanaf de vroege schooljaren een achterstand bij bepaalde groepen die later niet meer afneemt [22](#page=22).
* Kleuteronderwijs: ondervertegenwoordiging van kinderen van werkloze ouders en allochtonen [22](#page=22).
* Secundair onderwijs: lagere klassen kiezen vaker voor "zwakke" richtingen die nochtans het meest nodig zijn [22](#page=22).
* Hoger onderwijs: te weinig kinderen van arbeiders [22](#page=22).
* **Gelijkheid versus gelijkwaardigheid:** Gelijkheid betekent niet automatisch gelijkwaardigheid van kansen of resultaten [22](#page=22).
* **Onderwijsdeficietmodel:** Het onderwijs weerspiegelt de verschillen tussen klassen in plaats van ze weg te werken, en reproduceert zo ongelijkheid [22](#page=22).
* **Onderwijs en geslacht:** Vroeger was een studerende vrouw een uitzondering, nu zijn vrouwen in de meerderheid in het onderwijs. Echter, mannen domineren nog steeds de arbeidsmarkt [22](#page=22).
### 4.8 Ongelijkheid op basis van geslacht (genderstratificatie)
* **Geslachts- of genderstratificatie:** Een samenleving die welvaart, macht en privileges ongelijk verdeelt tussen de seksen. Dit komt duidelijk naar voren op de arbeidsmarkt [22](#page=22).
* **Arbeidsmarkt en geslacht:**
* **Loonkloof:** Vrouwen verdienen 20-25% minder, werken vaker deeltijds, en de ongelijkheid neemt toe met hogere opleiding en leeftijd. Hoewel de loonkloof in België kleiner is dan in de rest van de EU en wettelijk verboden, blijft deze bestaan [22](#page=22).
* **Oorzaken loonkloof:** Vrouwen werken vaker in "zachte" sectoren, mannen domineren leidinggevende functies, vrouwen stoppen eerder met werken (waardoor ze premies, loonverhogingen en bonussen missen), vrouwen onderhandelen minder assertief, en vrouwen geven vaker prioriteit aan het gezin boven carrière [22](#page=22).
* **Het glazen plafond:** Vrouwen stuiten op onzichtbare barrières die hen beletten door te groeien naar topfuncties [22](#page=22).
---
# Socialisatie, sociale controle en deviant gedrag
Socialisatie is een leerproces dat individuen integreert in de cultuur van een groepering, wat essentieel is voor zowel cultuurverwerving als -overdracht, en daarmee de continuïteit van samenlevingen waarborgt [24](#page=24).
### 5.1 Socialisatie
#### 5.1.1 Wat is socialisatie?
Socialisatie wordt gedefinieerd als elk leerproces waarbij nieuwe leden worden ingewijd in de cultuur (waarden, normen, kennis, gedragingen) van een groepering om daarin te kunnen functioneren en hun rol te spelen. Het omvat zowel cultuurverwerving (het aanleren van cultuur) als cultuuroverdracht (het doorgeven van cultuur). Dit proces zorgt voor continuïteit binnen de opvoeding, het onderwijs en het bedrijfsleven [24](#page=24).
**Socialisatie binnen de gezondheidszorg** wordt geïllustreerd door hospitalisatie, waarbij patiënten geconfronteerd worden met een medisch regime, statuswissels en de omgang met zorgprofessionals, wat leidt tot aanpassing tussen individualiteit en collectiviteit, autonomie en afhankelijkheid, en privacy en openbaarheid. Dit kan ervaringen van depersonalisatie of identiteitsverlies met zich meebrengen [24](#page=24).
#### 5.1.2 Soorten socialisatie
Het belangrijkste onderscheid in socialisatie is dat tussen primaire en secundaire socialisatie, mettertijd aangevuld door tertiaire socialisatie, zoals via massamedia [24](#page=24).
##### 5.1.2.1 Primaire socialisatie
Primaire socialisatie betreft het aanleren van algemene gedragingen en opvattingen die kenmerkend zijn voor een bepaalde groepering, samenleving of cultuur, en die niet specifiek gebonden zijn aan een bepaalde positie of rol. Het is de informele vorming van een persoon tot een sociaal wezen, voornamelijk binnen primaire groepen zoals het gezin. Dit proces begint met een gevoel van geborgenheid en verzorging, en ontwikkelt zich verder door het aanleren van basisvaardigheden zoals zindelijkheid, eten, praten en beleefdheid. Ook onthaalgezinnen, kinderdagverblijven en peergroups dragen bij aan primaire socialisatie. Leeftijdsgenoten bepalen onderling wat als 'normaal' en 'niet normaal' wordt beschouwd. Hoewel het voornamelijk tijdens de kinder- en jeugdjaren plaatsvindt, kan het ook op volwassen leeftijd voorkomen [24](#page=24) [25](#page=25).
Onderzoek naar "Coming of Age in Samoa" suggereerde dat primaire socialisatie elders culturele constructies betreft in plaats van inherente gedragingen. Primaire socialisatie wordt beïnvloed door [25](#page=25):
* **Sociale klasse van de ouders (SES)**: Dit leidt tot klassenspecifieke socialisatie, waarbij ouders hun eigen waarden en normen doorgeven via directe opvoeding of indirecte beïnvloeding door middel van waarde-oordelen, commentaar en advies. Het beroep van ouders heeft invloed op de waarden en normen die zij doorgeven [25](#page=25).
* **Geslacht**: Ouders leren kinderen geslachtsgebonden rollen aan, wat suggereert dat genderidentiteit sociaal geconstrueerd is. Geslachtsrolsocialisatie leidt tot geslachtsroldifferentiatie, waarbij verschillende opvoedingen en rolverdelingen naar geslacht plaatsvinden. Gevolgen hiervan kunnen discriminatie, ongelijke kansen, minder vrije tijd voor vrouwen, lagere lonen en status voor vrouwenberoepen, en het niet ontwikkelen van talenten zijn omdat deze als 'typisch' voor het andere geslacht worden beschouwd. Onderzoek toonde aan dat verschillen tussen mannen en vrouwen vaker cultureel dan biologisch bepaald zijn [25](#page=25).
##### 5.1.2.2 Secundaire socialisatie
Secundaire socialisatie omvat leerprocessen die een persoon voorbereiden op het innemen van specifieke sociale posities en het vervullen van de bijbehorende rollen. Het is de formele beïnvloeding van een persoon, voornamelijk binnen secundaire groepen zoals de school, die voorbereidt op het beroep. Bij secundaire socialisatie is er een duidelijk doel: leren wat er binnen een bepaalde rol of functie wordt verwacht. Dit type socialisatie vindt plaats op latere leeftijd [25](#page=25).
Een bijzondere vorm is **anticiperende socialisatie**, waarbij iemand gedragingen en opvattingen overneemt van een groepering waartoe hij nog niet behoort. Voorbeelden hiervan zijn een te kritische houding tijdens een stage of statusimitatie om bij een 'coole' vriendengroep te horen [26](#page=26).
### 5.2 Sociale controle
Sociale controle omvat beïnvloedingsprocessen die leiden tot conformiteit aan een cultuurpatroon. Groeperingen en samenlevingen ontwikkelen hierdoor waarden en normen, wat noodzakelijk is voor het samenleven. Sociale controle kan positief (beloning) of negatief (straf) zijn, en formeel (bv. een boete) of informeel (bv. negeren) van aard. Het doel is het bewaren van continuïteit en de status quo [26](#page=26).
**Groepsdruk** is een voorbeeld van sociale controle die kan leiden tot de vorming van productiviteitsregulerende groepsnormen met boven- en ondergrenzen voor prestaties. Dit bewaken van continuïteit beschermt tegen extremen. Andere voorbeelden van sociale controle zijn normen rond kleding, respect en beleefdheid [26](#page=26).
### 5.3 Conformiteit en deviant gedrag
#### 5.3.1 Deviant gedrag
Deviant gedrag is het overtreden van de normatieve regels van een groepering of samenleving. Het betekent 'van de weg afwijken' van wat als normaal, vereist of gepast wordt beschouwd. Voorbeelden variëren van ongepaste kleding tot moord, brandstichting of het roken van een joint. Alle crimineel gedrag is deviant, maar niet alle deviant gedrag is crimineel [26](#page=26).
Kenmerken van deviant gedrag:
* **Relativiteit**: Deviant gedrag is cultuurgebonden, plaats- en tijdsgebonden, en kan afhangen van persoonsgebonden kenmerken zoals sociale positie [26](#page=26).
* **Zichtbaarheid**: Cijfermateriaal over deviantie heeft voornamelijk betrekking op crimineel gedrag, afkomstig van rechtbanken of politiediensten, en geeft geen volledig beeld van het werkelijke aantal inbreuken [26](#page=26).
#### 5.3.2 Maatschappelijke gevolgen van deviant gedrag
Deviant gedrag kan zowel negatieve als positieve gevolgen hebben voor de maatschappij.
##### 5.3.2.1 Negatieve gevolgen van deviant gedrag
* **Aantasten van het moreel van niet-overtreders**: Wanneer overtredingen ongestraft blijven, kan dit leiden tot verlies van moed of motivatie om regels te volgen [27](#page=27).
* **Verstoring van het maatschappelijk systeem**: Grootschalig deviant gedrag kan economische of politieke systemen ontwrichten, zoals bij langdurige stakingen van het openbaar vervoer [27](#page=27).
* **Algemeen klimaat van wantrouwen**: Veel voorkomende overtredingen, zoals verkrachtingen, kunnen leiden tot wantrouwen jegens onbekenden en de sociale samenhang aantasten [27](#page=27).
* **Normvervaging**: Bij teveel deviantie en afnemende sociale controle worden overtredingen minder gesignaleerd, wat kan leiden tot een gevoel van onverschilligheid, zoals bij laks omgaan met maatregelen [27](#page=27).
##### 5.3.2.2 Positieve gevolgen van deviant gedrag
* **Motor voor sociale verandering**: Elke sociale verandering wordt voorafgegaan door afwijkend gedrag dat nodig is voor maatschappelijke vooruitgang, zoals bij protesten (bv. BLM, klimaatactievoerders) [27](#page=27).
* **Bevorderen van samenhorigheid**: Een gezamenlijke 'vijand' of eenheid kan de gemeenschapszin versterken, zoals bij gebeurtenissen rond figuren als Marc Dutroux of de coronapandemie [27](#page=27).
* **Functie voor maatschappelijk functioneren**: Soms is het overtreden van regels noodzakelijk voor het soepel functioneren van de maatschappij wanneer rigoureuze toepassing niet haalbaar is [27](#page=27).
* **Signaalfunctie**: Afwijkend gedrag kan de aandacht vestigen op te strenge of verouderde normen, waardoor problemen zichtbaar worden [27](#page=27).
* **Veiligheidsklep**: Deviant gedrag kan als een uitlaatklep dienen voor ontevredenheid of ongenoegen, door gevoelens een relatief onschadelijke uitweg te bieden, zoals bij carnaval [27](#page=27).
### 5.4 Internaliseren
Internalisering is de integratie van sociale normen en waarden in de persoonlijkheid, resulterend in een persoonlijk geweten. Externe dwang transformeert zo naar een innerlijke drang, waarbij normen vanzelfsprekend worden geacht en deel gaan uitmaken van iemands eigen waarden [27](#page=27).
> **Tip:** De internalisering van normen suggereert dat ons geweten niet zo puur persoonlijk is als vaak wordt gedacht, maar sterk gevormd wordt door socialisatieprocessen. Socialisatie begint bovendien telkens opnieuw in nieuwe groepen [27](#page=27).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Sociologie | De wetenschappelijke bestudering van de interactie tussen personen en sociale eenheden, van de factoren die die interactie bepalen, en van de gevolgen daarvan op menselijk gedrag. Het benadert het handelen vanuit sociale relaties. |
| Bio-psycho-sociaal model | Een holistisch model dat gezondheid en ziekte verklaart door de interactie tussen biologische, psychologische en sociale factoren te erkennen als invloedrijk op het menselijk welzijn en gedrag. |
| Sociale gradiënt van gezondheid | De systematische invloed van sociaaleconomische status op gezondheidsuitkomsten, waarbij lagere SES geassocieerd wordt met slechtere gezondheid en een lagere levensverwachting. |
| Interactie | Handelen tussen mensen onderling, waarbij ze rekening houden met wat anderen kunnen of gaan doen in hun plannen. |
| Sociaal handelen | Handelen waarbij rekening wordt gehouden met het gedrag van anderen. |
| Contextuele factoren | Kenmerken van de maatschappij, omgeving of groepering waarbinnen interacties plaatsvinden, zoals demografische, ecologische, materiële, economische en sociologische factoren. |
| Demografische factoren | Meetbare eigenschappen van een bevolking of bevolkingsgroep en hun samenstelling, die gedrag kunnen bepalen en samenlevingen kunnen veranderen. |
| Ecologische factoren | Kenmerken van de omgeving, zoals klimatologische en geografische eigenschappen, die het gedrag van mensen kunnen beïnvloeden. |
| Materiële factoren | Grondstoffen, technologie en de infrastructuur van een maatschappij, die invloed hebben op interactie en gedrag, zoals de invloed van elektronische massamedia. |
| Economische factoren | Factoren die verband houden met de productie, distributie en consumptie van goederen en diensten, die de levensloop van individuen en samenlevingen kunnen beïnvloeden. |
| Sociologische factoren | Factoren die voortkomen uit interacties, zoals cultuur en structuur, die op hun beurt nieuwe interactiepatronen beïnvloeden en een blijvende invloed hebben op sociale contexten. |
| Cultuur | Het min of meer samenhangende geheel van alle uitingen (materieel of immaterieel) van een samenleving of groepering, die zich daardoor van andere onderscheidt; het geheel van waarden, normen, kennis en gedragingen. |
| Materiële component van cultuur | Datgene wat een tastbare vorm kan aannemen binnen een cultuur, zoals werktuigen, gebruiksvoorwerpen, technieken en technologie. |
| Normatieve component van cultuur | Immateriële elementen van cultuur die denken en handelen reguleren, waaronder waarden (opvattingen over goed en juist) en normen (concrete gedragsregels). |
| Instituties | Door mensen ontworpen en opgelegde gedragingen of afspraken die essentiële functies vervullen in het georganiseerde samenleven, zoals het gezin, het huwelijk of de gezondheidszorg. |
| Cognitieve component van cultuur | Immateriële elementen van cultuur die informatie-verwerkend zijn, zoals kennis, wetenschap, taal, ideeën, mythes, legenden en overtuigingen. |
| Dominante cultuur (hoofdcultuur) | De cultuur die, meestal, door de meerderheid van een samenleving wordt gedragen en als norm geldt, hoewel deze niet altijd expliciet benoemd wordt. |
| Subcultuur | Een cultuurpatroon dat in bepaalde opzichten afwijkt van de dominante cultuur, maar daar wel (onbewust) mee samenhangt en eigen waarden of opvattingen kent. |
| Tegencultuur | Een cultuur die zich actief verzet tegen de dominante cultuur, bedoeld als reactie of protest, en geen compromis zoekt met de hoofdcultuur. |
| Cultuur lag (cultuurkloof) | Een groeiende afstand tussen de materiële en niet-materiële cultuur van een samenleving, die leidt tot sociale en ethische problemen doordat de mentaliteit niet gelijke tred houdt met technologische ontwikkelingen. |
| Structuur | De opbouw van de samenleving en de vorm van het georganiseerde samenleven, bestaande uit posities, rollen, status, groeperingen en contextuele factoren. |
| Sociale positie | De plaats die iemand inneemt binnen een netwerk van sociale relaties, zoals een groep of de maatschappij als geheel. |
| Positieset | Het geheel van sociale posities die iemand bekleedt. |
| Toegewezen posities | Posities die een individu ontvangt zonder eigen inspanning, gebaseerd op kenmerken zoals geslacht, ras, afkomst of familiebanden. |
| Verworven posities | Posities die het resultaat zijn van eigen inspanningen, zoals studeren, hard werken of opgedane ervaringen. |
| Sociale status | De waardering die leden van een samenleving voor een bepaalde positie hebben (sociaal aanzien/prestige) en de waardering die een persoon nastreeft in zijn directe omgeving (respect verkrijgen). |
| Statusset | Het geheel van statussen die verbonden zijn aan de verschillende sociale posities van een persoon. |
| Statussymbolen | Uiterlijke tekenen die iemands werkelijke of gewenste status aangeven. |
| Veblen-effect | Een economisch fenomeen waarbij de vraag naar een product toeneemt naarmate de prijs stijgt, vaak als statussymbool. |
| Sociale rol | Het geheel van gedragingen en attitudes die anderen verwachten van iemand die een bepaalde sociale positie bekleedt. |
| Rolpartners | Alle mensen die samen een aantal verwachtingen hebben ten opzichte van de bekleder van een positie. |
| Role-set (Rollenset) | Het geheel van al de rolverwachtingen die bij een specifieke sociale positie horen. |
| Rollenconflict | Een situatie waarin de verwachtingen die bij een rol horen met elkaar in strijd zijn, hetzij intern (binnen één rol) of extern (tussen rollen van verschillende posities). |
| Rolattributen | Voorwerpen die nodig zijn om een rol te kunnen vervullen en die als uiterlijk teken van die positiebekleder dienen. |
| Groepering | Elke verzameling mensen die op één of andere manier af te grenzen is van andere mensen. |
| Primaire groepen | Kleine, blijvende groepen waarin leden elkaar persoonlijk ontmoeten, alle aspecten van het leven aan bod komen en sterke samenhorigheid heerst. |
| Secundaire groepen | Groepen van wisselende grootte en permanentie, die gespecialiseerd en instrumenteel zijn, gericht op specifieke taken of bedoelingen. |
| Collectiviteit | Een grote groepering waarvan leden op basis van gemeenschappelijke waarden, normen of belangen een zekere samenhorigheid voelen, maar niet noodzakelijk direct interactie hebben met alle leden. |
| Sociale categorie | Een groep mensen die slechts één gemeenschappelijk kenmerk delen, zonder interactie, gemeenschappelijke opvattingen of samenhorigheidsgevoel. |
| Togetherness situation | Een toevallige en tijdelijke samenkomst van mensen zonder inhoudelijke gemeenschappelijkheid, enkel gebonden door nabijheid. |
| Socialisatie (in bredere zin) | Het doorgeven van alles wat gangbaar is in een samenleving, essentieel voor de continuïteit en stabiliteit van de maatschappij. |
| Sociale controle | Het voortdurend bijsturen en corrigeren van individueel gedrag om de stabiliteit van de maatschappij te waarborgen. |
| Referentiekader | Gangbare waarden, normen en gemeenschappelijke interpretaties die als leidraad dienen voor het innemen van standpunten en gedrag. |
| Sociale ongelijkheid | Sociaal gecreëerde verschillen tussen individuele posities, die leiden tot verschillende niveaus van waardering (status). |
| Sociale stratificatie | Sociaal gecreëerde verschillen tussen groepen van individuele posities, die hen als groep meer of minder waardering opleveren en hen van andere groepen onderscheiden. |
| Beroepsstatusschalen | Een rangschikking van beroepen op basis van de waardering die de bevolking eraan toekent, wat een indicatie geeft van sociale ongelijkheid. |
| Sociaaleconomische indelingen | Een indeling van de maatschappij in klassen op basis van een vergelijkbare plaats in het economische leven, interactiepatronen en levensstijl. |
| Sociale mobiliteit | Het bewegen van een persoon of groepering van de ene sociale positie naar de andere, zowel horizontaal (zelfde status) als verticaal (hoger/lager). |
| Klassensysteem | Een indeling van de maatschappij in sociale klassen, vaak gebaseerd op economische status, zoals de hogere klasse, middenklasse en arbeidersklasse. |
| White collar jobs | Banen die typisch geassocieerd worden met de middenklasse, vaak kantoor- of administratief werk. |
| Blue collar jobs | Banen die typisch geassocieerd worden met de arbeidersklasse, vaak fysiek of uitvoerend werk. |
| Onderklasse | Mensen die een zwakke tot marginale positie innemen op de arbeidsmarkt, vaak met langdurige werkloosheid en afhankelijkheid van sociale steun. |
| Absolute armoede | Een gebrek aan middelen voor het fysieke overleven, wat in ontwikkelde samenlevingen zeldzaam is. |
| Relatieve armoede | Leven in een huishouden waar het inkomen ontoereikend is om naar de maatschappelijke normen 'behoorlijk' te kunnen leven, ondanks dat basisbehoeften mogelijk wel voorzien zijn. |
| Slavernij | Een systeem waarbij mensen als eigendom worden beschouwd en gedwongen arbeid moeten verrichten. |
| Kasten | Een sociaal systeem waarin mensen geboren worden in een bepaalde sociale laag en daar binnen blijven, met beperkte of geen mogelijkheid tot sociale stijging. |
| Standen | Een sociaal systeem dat historisch voorkomt, waarbij sociale posities (zoals adel, geestelijkheid, boeren) vaak erfelijk waren maar enige vorm van mobiliteit mogelijk was. |
| Horizontale mobiliteit | Het bewegen tussen sociale posities van een gelijkwaardige sociaaleconomische status. |
| Verticale mobiliteit | Het bewegen tussen sociale posities van verschillende waardering, wat kan leiden tot opwaartse (stijgen) of neerwaartse (dalen) mobiliteit. |
| Intragenerationele mobiliteit | Veranderingen in sociale positie die een persoon ervaart gedurende zijn eigen leven of loopbaan. |
| Intergenerationele mobiliteit | Veranderingen in sociale positie die plaatsvinden tussen twee of meer generaties. |
| Open samenleving | Een samenleving met weinig grenzen tussen sociale lagen, grote kans op mobiliteit en overheersing van verworven posities. |
| Gesloten samenleving | Een samenleving waarin individuen weinig kans hebben op maatschappelijke verbetering, met strikt gescheiden lagen en overheersing van toegewezen posities. |
| Inkomen | Alle vormen van inkomsten waarover een persoon of huishouden beschikt, inclusief inkomsten uit vermogen en voordelen in natura. |
| Vermogen | Alle kapitaal van een huishouden en de roerende en onroerende goederen die het bezit, die leefcomfort bepalen en nieuwe inkomsten genereren. |
| Progressieve belastingen | Een belastingstelsel waarbij hogere inkomens zwaarder worden belast dan lagere inkomens. |
| Sociale gradiënt van gezondheid | De cumulatieve impact van sociaaleconomische en sociale omstandigheden op gezondheidsverschillen, waarbij lagere SES leidt tot slechtere gezondheid. |
| Klassenjustitie | Het verschijnsel waarbij de politie en justitie beïnvloed worden door de sociaaleconomische status van wetsovertreders, wat leidt tot ongelijke behandeling. |
| De sociale kwestie | Het probleem van het erbarmelijke bestaan van grote groepen mensen, dat opgelost moet worden door de levensomstandigheden van die groepen als geheel te verbeteren. |
| Collectieve voorzieningen | Diensten die door de overheid georganiseerd en bekostigd worden, voor iedereen toegankelijk, zoals onderwijs, openbaar vervoer en gezondheidszorg. |
| Mattheüs-effect | Het principe dat voordelen uit sociaal beleid onevenredig meer terechtkomen bij hogere sociale lagen dan bij lagere, waardoor ongelijkheid kan worden bestendigd. |
| Onderwijsdeficietmodel | Een theorie die stelt dat het onderwijs bestaande maatschappelijke klassenverschillen weerspiegelt en reproduceert in plaats van ze op te lossen. |
| Geslachts- of genderstratificatie | De ongelijke verdeling van welvaart, macht en privileges tussen de seksen binnen een samenleving. |
| Loonkloof | Het verschil in gemiddeld loon tussen mannen en vrouwen voor vergelijkbaar werk. |
| Glazen plafond | Onzichtbare barrières die voorkomen dat vrouwen hogere functies bereiken binnen organisaties, ondanks hun kwalificaties. |
| Socialisatie | Elk leerproces waarbij nieuwe leden worden ingewijd in de cultuur van een groepering om daarin te kunnen functioneren en hun rol te spelen; het aanleren en doorgeven van cultuur. |
| Cultuurverwerving | Het proces van het aanleren van de cultuur van een groep. |
| Cultuuroverdracht | Het proces van het doorgeven van cultuur, al dan niet bewust, van de ene generatie of groep op de andere. |
| Primaire socialisatie | Het aanleren van algemene gedragingen en opvattingen binnen een samenleving, voornamelijk in primaire groepen zoals het gezin, gedurende de kinder- en jeugdjaren. |
| Secundaire socialisatie | Leerprocessen die iemand voorbereiden op specifieke sociale posities en rollen, voornamelijk binnen secundaire groepen zoals de school of op de werkplek. |
| Geslachtsrolsocialisatie | Het proces waarbij ouders en maatschappij kinderen geslachtsgebonden gedragingen en opvattingen aanleren. |
| Geslachtsroldifferentiatie | De geslachtsgebonden taak- en rolverdeling die voortvloeit uit geslachtsrolsocialisatie. |
| Anticiperende socialisatie | Een vorm van secundaire socialisatie waarbij iemand alvast gedragingen en opvattingen overneemt van een groepering waar hij (nog) niet toe behoort. |
| Sociale controle | Beïnvloedingsprocessen die leiden tot conformiteit aan een cultuurpatroon, zowel door positieve bekrachtiging (beloning) als negatieve (straf). |
| Conformiteit | Het zich voegen naar de normen en waarden van een groep of samenleving. |
| Deviant gedrag | Het overtreden van de normatieve regels van een groepering of samenleving; afwijkend gedrag van wat als normaal wordt beschouwd. |
| Normvervaging | Een situatie waarin door te veel deviant gedrag de sociale controle afneemt en overtredingen minder worden gesignaleerd, wat leidt tot onverschilligheid. |
| Internaliseren | Het integreren van externe normen en waarden in de eigen persoonlijkheid, waardoor ze vanzelfsprekend en als een eigen geweten worden ervaren. |