Cover
Inizia ora gratuitamente BaMV Criminologie 6 Structureel functionalisme.pptx
Summary
# Inleiding tot sociologische verklaringen van criminaliteit
Dit deel introduceert verschillende sociologische benaderingen voor het verklaren van criminaliteit, waarbij de nadruk ligt op hoe maatschappelijke structuren en interacties crimineel gedrag beïnvloeden.
### 1.1 Structureel functionalisme
De structureel-functionalistische benadering stelt dat de structuren van de samenleving ons gedrag bepalen. Deze niet-waarneembare structuren zijn divers en kunnen morfologisch (bv. leeftijdsstructuur), interactief (bv. aard van relaties) of normatief (bv. wetgeving, ideologieën) van aard zijn. Personen binnen dezelfde sociale eenheid, beïnvloed door dezelfde kenmerken, ontwikkelen vergelijkbare gedragspatronen, en subeenheden binnen de samenleving staan in verband met elkaar en kunnen elkaar beïnvloeden.
#### 1.1.1 Emile Durkheim en de anomietheorie
Emile Durkheim, een sleutelfiguur binnen het structureel functionalisme, introduceerde het concept van 'faits sociaux' (sociale feiten): zelfstandige, bovenindividuele fenomenen die gedrag bepalen en beheersen. Volgens Durkheim kan het sociale verklaard worden door het sociale. Hij benadrukte twee mechanismen voor verklaring: de relatie tussen sociale feiten (genetisch-causale verklaring) en de functie die een sociaal feit vervult (functionele verklaring).
Durkheim introduceerde het begrip **anomie**, een toestand van normatieve onzekerheid waarbij bestaande normen niet langer voldoen. Deze normatieve onzekerheid heeft een destabiliserend effect en vergroot de kans op afwijkend gedrag. Anomie wordt verklaard door snelle economische ontwikkeling die leidt tot een snelle verandering in de arbeidsdeling, waardoor regels niet meer aansluiten bij de nieuwe situatie.
In zijn studie 'Le Suicide' paste Durkheim dit toe op zelfdoding, dat hij als een sociaal feit beschouwde. Hij stelde dat zelfmoordcijfers verband houden met gemeenschapskenmerken:
* **Altruïstische zelfdoding:** Komt voor bij zeer sterke sociale cohesie.
* **Egoïstische zelfdoding:** Komt voor bij zwakke sociale integratie.
* **Anomische zelfdoding:** Ontstaat door plotselinge onderbreking van normatieve regulering, waardoor behoeften en middelen niet meer op elkaar zijn afgestemd.
* **Fatalistische zelfdoding:** Ontstaat door overdreven sterke regulering.
Durkheim beschouwde criminaliteit zelf ook als functioneel voor de samenleving:
* **Indirecte functie:** Criminaliteit markeert de grens van de collectieve moraliteit.
* **Directe functie:** Misdadigers kunnen gezien worden als voorlopers van sociale en morele veranderingen.
Hij beschouwt criminaliteit als het resultaat van een sociaal definiëringsproces.
#### 1.1.2 Robert Merton en de anomietheorie
Robert Merton bouwde voort op Durkheim's concept van anomie en paste dit toe op de verklaring van criminaliteit. Hij identificeerde twee universele elementen in een samenleving: culturele doelen (waarden) en geïnstitutionaliseerde middelen (normen) om die doelen te bereiken. Wanneer er een discrepantie ontstaat tussen deze doelen en middelen, ontstaat er spanning en anomie.
De Amerikaanse droom, waarbij succes (doel) bereikt kan worden door hard werk en inzet (middelen), is een centraal voorbeeld. Echter, de middelen zijn niet altijd gelijk verdeeld. Deze **discrepantie tussen doel en middelen leidt tot anomie**. Individuen passen zich hierop aan op verschillende manieren:
* **Conformiteit:** Accepteren zowel doelen als middelen.
* **Innovatie:** Accepteren doelen, maar gebruiken illegitieme middelen (dit is een primaire verklaring voor criminaliteit binnen deze theorie).
* **Ritualisme:** Verwerpen doelen, maar accepteren middelen (bv. bureaucratisch gedrag).
* **Terugtrekken:** Verwerpen zowel doelen als middelen (bv. zwervers, drugsverslaafden).
* **Rebellie:** Verwerpen bestaande doelen en middelen en vervangen deze door nieuwe.
> **Tip:** Merton's theorie verklaart goed waarom criminaliteit kan ontstaan wanneer individuen de culturele doelen wel onderschrijven maar de legitieme middelen om deze te bereiken niet ter beschikking hebben.
> **Bedenkingen bij Merton's theorie:**
> * Gaat de theorie uit van een consensus over na te streven doelen, wat in complexe samenlevingen niet altijd het geval is?
> * Biedt de theorie geen verklaring voor de discrepantie tussen culturele doelstellingen en de distributie van middelen zelf.
> * Waarom kiest een individu voor een specifieke aanpassingswijze?
> * Verklaart de theorie niet alle vormen van afwijkend gedrag (bv. seksuele misdrijven).
#### 1.1.3 Albert Cohen en de subcultuurtheorie
Albert Cohen breidde de anomietheorie uit door te focussen op de ontwikkeling van **delinquente subculturen**, vooral onder jongeren uit de lagere sociale klasse. Hij stelt dat de anomietheorie onvoldoende antwoord geeft op het bestaan en de ontwikkeling van subculturen.
Cohen's uitgangspunt is dat alle handelen gericht is op het oplossen van problemen, bepaald door de situatie en het referentiekader. Kinderen uit de lagere sociale klasse worden geconfronteerd met een ongelijke positie ten opzichte van de 'American Dream' (statusfrustratie), omdat hun toegeschreven status (bepaald door hun gezin van herkomst) laag is. Ze kunnen de status van kinderen uit hogere klassen niet evenaren, ondanks inspanningen.
Cohen onderscheidt drie mogelijke reacties op statusfrustratie:
* **College boy:** Probeert de normen van de middenklasse te adopteren en te voldoen aan de verwachtingen.
* **Corner boy:** Accepteert de situatie, vormt een referentiekader met leeftijdsgenoten en ontwikkelt een eigen subcultuur.
* **Delinquente subcultuur:** Ontstaat als reactie op statusfrustratie en wordt gekenmerkt door specifieke waarden die tegengesteld zijn aan de middenklassewaarden.
De **delinquente subcultuur** heeft volgens Cohen vijf kenmerken:
1. **Niet-utilitair:** De handelingen zijn niet primair gericht op materieel gewin.
2. **Kwaadaardig karakter:** Er is een intentie om de gevestigde orde te kwetsen of te vernielen.
3. **Negativistisch:** Gedrag is gericht tegen de normen van de middenklasse.
4. **Geen gespecialiseerd karakter:** De handelingen zijn vaak impulsief en ongepland.
5. **Gebrek aan plezier (hedonistisch) en directe bevrediging:** Focus ligt op het nu.
Cohen onderscheidt ook drie varianten van delinquente subculturen:
* **Criminele subcultuur:** Gericht op het verkrijgen van illegitieme middelen, met een focus op financiële voordelen en contacten met de onderwereld.
* **Conflict subcultuur:** Gekenmerkt door geweld en dreiging met geweld, vaak in gedesintegreerde buurten.
* **Subcultuur van de verslaafden (retreatist subculture):** Gekenmerkt door druggebruik en maatschappelijke afzondering.
> **Bedenkingen bij Cohen's theorie:**
> * In hoeverre verschillen de waarden van de lagere sociale klasse significant van de middenklasse?
> * Verklaart de theorie waarom delinquente subculturen (en hun specifieke kenmerken) ontstaan en blijven bestaan.
#### 1.1.4 Cloward en Ohlin: differentiële gelegenheidstheorie
Richard Cloward en Lloyd Ohlin bouwden verder op de theorieën van Merton en Cohen, maar voegden een cruciaal element toe: de **differentiële toegang tot zowel legitieme als illegitieme middelen**. Zij stellen dat niet alleen de beschikbaarheid van middelen, maar ook de toegang tot deze middelen, de ontwikkeling van delinquente subculturen beïnvloedt.
Ze integreren twee concepten:
1. **Anomietheorie (Merton):** De spanning die ontstaat door de discrepantie tussen culturele doelen en de mogelijkheid om deze via legitieme middelen te bereiken.
2. **Differentiële associatietheorie (Sutherland):** Crimineel gedrag wordt geleerd door interactie met anderen. Toegang tot illegitieme middelen wordt bepaald door de omgeving (buurt).
Cloward en Ohlin stellen dat jongeren in gedesintegreerde buurten (waar criminele en niet-criminele activiteiten minder verweven zijn) minder toegang hebben tot georganiseerde illegitieme structuren, wat kan leiden tot conflict- of terugtrekkingssubculturen. In geïntegreerde buurten, waar criminele en niet-criminele personen contact hebben, is er meer kans op het ontstaan van een **criminele subcultuur**, waarin illegitieme vaardigheden worden aangeleerd en gebruikt voor financieel gewin.
Ze onderscheiden drie vormen van delinquente subculturen op basis van toegang tot middelen en buurtkenmerken:
* **Criminele subcultuur:** Belang van financieel voordeel en toegang tot illegitieme middelen. Vooral in geïntegreerde buurten met netwerken.
* **Conflictsubcultuur:** Geweld en dreigen met geweld zijn centraal; beperkte toegang tot illegitieme middelen. Vaak in gedesintegreerde buurten.
* **Terugtrekkingssubcultuur (retreatist):** Druggebruik en maatschappelijke misprijzing; zwak georganiseerd.
> **Tip:** De differentiële gelegenheidstheorie benadrukt het belang van zowel de sociale structuur als de directe sociale omgeving bij het ontstaan van criminaliteit en subculturen.
#### 1.1.5 Walgrave en Vettenburg: theorie van maatschappelijke kwetsbaarheid
Walgrave en Vettenburg hanteren een theorie van **maatschappelijke kwetsbaarheid** om ernstige delicten te verklaren, voornamelijk binnen een grotere groep jeugddelinquenten. Zij maken een onderscheid tussen minder ernstige, leeftijdsgebonden delicten (die vaak verdwijnen naarmate jongeren meer verantwoordelijkheden aangaan) en een kleinere groep die ernstigere en langdurigere delicten pleegt.
De theorie van maatschappelijke kwetsbaarheid beschrijft een complex samenspel van factoren die elkaar negatief beïnvloeden en versterken, leidend tot criminaliteit. Het concept duidt op het risico dat individuen, vooral uit sociaal zwakkere groepen, herhaaldelijk de negatieve aspecten van maatschappelijke instellingen (controle, sancties) ondergaan in plaats van het positieve aanbod.
Kernaspecten van maatschappelijke kwetsbaarheid:
* **Interactief:** Zowel de maatschappelijke instellingen als het individu zijn betrokken.
* **Cumulatief:** Eenmaal gekwetst door een instelling, wordt men kwetsbaarder voor volgende interacties.
* **Gezin als doorgeefluik:** Ongunstige omstandigheden in het gezin kunnen maatschappelijke kwetsbaarheid doorgeven.
Een kind dat opgroeit in een weinig stimulerende omgeving en achterstand oploopt op school, kan een stigma ontwikkelen, een negatief zelfbeeld krijgen, en zich keren tegen de maatschappij.
Walgrave en Vettenburg onderscheiden vier categorieën van antisociaal gedrag die de maatschappelijke kwetsbaarheid kunnen versterken:
1. **Schoolgebonden normoverschrijdend gedrag:** Spijbelen, sabotage, etc.
2. **Statusdelicten:** Delicten die specifiek zijn voor een bepaalde status of groep.
3. **Delinquent gedrag:** Minder ernstige overtredingen.
4. **(Bedreiging met) fysiek geweld:** Ernstigere vormen van agressie.
Onderzoek van De Groof en Smits toonde aan dat er een sterk verband is tussen problemen in het schoolsysteem en crimineel gedrag. Jongeren die falen in het onderwijs, dat als instrument voor sociale mobiliteit geldt, zoeken vaak status buiten school, wat kan leiden tot criminaliteit. Vroegtijdig schoolverlaten zonder diploma is een belangrijke voorspeller hiervan.
---
# Structureel functionalisme en de theorieën van Durkheim en Merton
De structureel functionalistische benadering stelt dat de structuur van de maatschappij ons gedrag bepaalt, waarbij sociale feiten en onzichtbare structuren centraal staan in het verklaren van sociaal verschijnsel, inclusief criminaliteit.
### 2.1 Structureel functionalisme algemeen
Structureel functionalisme verklaart sociale verschijnselen door te kijken naar niet-waarneembare structuren en kenmerken. Deze kenmerken zijn divers en kunnen morphologisch zijn (zoals leeftijdscategorieën en arbeidsverdeling), gerelateerd zijn aan de aard van interacties (kwaliteit van relaties), normatief (wetgeving, ideologieën) of gemeten gemiddelden (studie motivatie). Het uitgangspunt is dat individuen die deel uitmaken van dezelfde sociale eenheid en worden beïnvloed door dezelfde kenmerken, vergelijkbare gedragspatronen ontwikkelen. Subeenheden binnen de maatschappij houden bovendien verband met elkaar en kunnen elkaar beïnvloeden.
### 2.2 Emile Durkheim
Emile Durkheim, een sleutelfiguur binnen het structureel functionalisme, introduceerde de concepten van *faits sociaux*, *anomie*, en de verschillende vormen van solidariteit om sociaal gedrag te verklaren. Hij benadrukte dat het sociale verklaard moet worden door het sociale (*il faut expliquer le social par le social*).
#### 2.2.1 Faits sociaux
*Faits sociaux* (sociale feiten) zijn volgens Durkheim zelfstandige, onpersoonlijke en bovenindividuele fenomenen die het gedrag van mensen bepalen en beheersen. Ze kunnen verklaard worden door hun relatie met andere sociale feiten (genetisch-causale verklaring) of door hun functie binnen de samenleving (functionele verklaring).
#### 2.2.2 Anomie
Anomie is een toestand van normatieve onzekerheid die een destabiliserend effect heeft op de samenleving, waardoor de kans op afwijkend gedrag toeneemt. Dit concept wordt vooral verklaard door snelle economische en sociale veranderingen.
* **De la division du travail social**: In dit werk analyseert Durkheim hoe sociale integratie verschilt tussen samenlevingen. Hij stelt dat door snelle wijzigingen in de arbeidsdeling, bestaande regels de vernieuwde situatie niet meer adequaat reguleren. Anomie ontstaat hierdoor en leidt tot afwijkend gedrag en criminaliteit.
* **Le suicide**: In zijn studie naar zelfmoord toonde Durkheim aan dat zelfmoordcijfers verband houden met specifieke kenmerken van een gemeenschap.
* **Sociale integratie**: Zelfmoord komt relatief veel voor bij zeer sterke cohesie binnen een groep (altruïstische zelfdoding) en bij relatief zwakke sociale integratie (egoïstische zelfdoding).
* **Normatieve regulering**: Wanneer normatieve regulering plotseling wegvalt, stijgt het zelfmoordcijfer. Dit is de **anomische zelfmoord**, veroorzaakt door een deregulering waarbij behoeften en middelen niet meer op elkaar zijn afgestemd. Een tegenovergestelde situatie is de **fatalistische zelfmoord**, die voortkomt uit overdreven sterke regulering.
#### 2.2.3 Functionele verklaring van criminaliteit
Durkheim stelde de vraag in hoeverre criminaliteit en afwijkend gedrag functioneel kunnen zijn voor een samenleving. Hij onderscheidde twee functies:
* **Indirecte functie**: Criminaliteit markeert de grenzen van de collectieve moraliteit.
* **Directe functie**: Misdadigers kunnen worden gezien als voorlopers van sociale en morele veranderingen.
Hij beschouwde criminaliteit als het resultaat van een sociaal definiëringsproces.
### 2.3 Robert Merton: Anomietheorie
Robert Merton bouwde voort op Durkheim's concept van anomie en ontwikkelde een specifieke anomietheorie om criminaliteit te verklaren. Hij richtte zich op de spanning die ontstaat tussen culturele doelstellingen en de geïnstitutionaliseerde middelen om deze te bereiken.
#### 2.3.1 Kernconcepten van Merton's Anomietheorie
Merton identificeerde twee universele elementen in een maatschappij:
1. **Culturele doelstellingen (waarden)**: Deze definiëren wat wenselijk is in een samenleving, zoals succes.
2. **Geïnstitutionaliseerde middelen (normen)**: Dit zijn de geaccepteerde manieren en kanalen om deze doelstellingen te bereiken, zoals hard werken.
Anomie ontstaat wanneer er een discrepantie is tussen de culturele doelstellingen en de geïnstitutionaliseerde middelen, vooral wanneer deze middelen niet gelijk verdeeld zijn. Het bekende voorbeeld hiervan is de "American Dream", die stelt dat iedereen succes kan bereiken door hard te werken, terwijl in de praktijk de middelen hiervoor ongelijk verdeeld zijn.
#### 2.3.2 Aanpassingsvormen van Merton
Individuen reageren op deze discrepantie door middel van verschillende aanpassingsvormen:
* **Conformiteit**: Zowel de culturele doelstellingen als de geïnstitutionaliseerde middelen worden geaccepteerd. Dit is de meest voorkomende reactie.
* **Innovatie**: De culturele doelstellingen worden geaccepteerd, maar de geïnstitutionaliseerde middelen worden afgewezen of vervangen door illegitieme middelen. Dit leidt vaak tot crimineel gedrag.
* **Ritualisme**: De geïnstitutionaliseerde middelen worden strikt nageleefd, maar de culturele doelstellingen worden losgelaten of als onbelangrijk beschouwd. Dit leidt tot een rigide naleving van regels zonder focus op het einddoel.
* **Terugtrekken (Retreatism)**: Zowel de culturele doelstellingen als de geïnstitutionaliseerde middelen worden afgewezen. Dit leidt tot individuen die zich onttrekken aan de maatschappelijke normen en verwachtingen, bijvoorbeeld door middelengebruik of dakloosheid.
* **Rebellie**: Zowel de culturele doelstellingen als de geïnstitutionaliseerde middelen worden afgewezen, maar tegelijkertijd worden nieuwe doelstellingen en middelen geïntroduceerd om de bestaande sociale structuur te vervangen. Dit kan leiden tot revolutionaire bewegingen.
#### 2.3.3 Kritiek op Merton's Anomietheorie
Ondanks zijn invloed roept Merton's theorie vragen op:
* Er is aangenomen dat er consensus bestaat over na te streven doelen, wat niet altijd het geval is.
* De theorie verklaart niet volledig waarom individuen specifieke aanpassingswijzen kiezen.
* Niet alle vormen van afwijkend gedrag (bijvoorbeeld seksuele misdrijven) passen binnen deze theorie.
> **Tip:** De aanpassingsvormen van Merton kunnen worden weergegeven in een schema met aan de ene as de acceptatie of afwijzing van culturele doelen, en aan de andere as de acceptatie of afwijzing van geïnstitutionaliseerde middelen.
> **Voorbeeld:** Een student die hard studeert om een diploma te behalen (conformiteit), versus een crimineel die een bank berooft om financieel succes te behalen (innovatie).
---
Hieronder volgt een schematische weergave van Merton's aanpassingsvormen:
| Aanpassing | Culturele Doelstellingen | Geïnstitutionaliseerde Middelen |
| :-------------- | :----------------------- | :------------------------------ |
| Conformiteit | + | + |
| Innovatie | + | - |
| Ritualisme | - | + |
| Terugtrekken | - | - |
| Rebellie | -/+ | -/+ |
Hierin staat '+' voor acceptatie en '-' voor afwijzing.
---
---
# Subcultuurtheorieën en differentiële gelegenheidstheorie
Deze theorieën onderzoeken hoe groepsdynamiek en ongelijke toegang tot legitieme en illegitieme middelen bijdragen aan de vorming van crimineel gedrag en subculturen.
### 3.1 De anomietheorie van Robert Merton
Robert Merton breidde de anomietheorie van Durkheim uit door de nadruk te leggen op de discrepantie tussen culturele doelen en geïnstitutionaliseerde middelen in de samenleving.
#### 3.1.1 Kernconcepten van Merton's anomietheorie
* **Culturele doelen:** De waarden en aspiraties die een samenleving nastreeft, zoals materieel succes (de "American Dream").
* **Geïnstitutionaliseerde middelen:** De legitieme methoden en middelen die worden geboden om deze culturele doelen te bereiken, zoals hard werken en onderwijs.
* **Anomie:** Een toestand van normatieve onzekerheid die ontstaat wanneer er een discrepantie is tussen de culturele doelen en de geïnstitutionaliseerde middelen. Dit kan leiden tot spanning en afwijkend gedrag.
#### 3.1.2 Aanpassingsvormen aan anomie
Merton identificeerde vijf manieren waarop individuen zich kunnen aanpassen aan deze spanning:
1. **Conformiteit:** Zowel de culturele doelen als de geïnstitutionaliseerde middelen worden geaccepteerd. Dit is de meest voorkomende reactie.
2. **Innovatie:** De culturele doelen worden geaccepteerd, maar de geïnstitutionaliseerde middelen worden verworpen ten gunste van illegitieme methoden (bv. criminaliteit om financieel succes te behalen).
3. **Ritualisme:** De geïnstitutionaliseerde middelen worden geaccepteerd, maar de culturele doelen worden verwaarloosd of worden minder belangrijk. Men volgt de regels om de regels.
4. **Terugtrekking:** Zowel de culturele doelen als de geïnstitutionaliseerde middelen worden verworpen. Dit leidt tot sociale uitsluiting (bv. verslaafden, daklozen).
5. **Rebellie:** Zowel de culturele doelen als de geïnstitutionaliseerde middelen worden verworpen en vervangen door nieuwe doelen en middelen, vaak met als doel de bestaande sociale structuur te veranderen.
#### 3.1.3 Kritiek op Merton's theorie
* De theorie gaat uit van een consensus over de nagestreefde doelen, wat niet altijd het geval is.
* Ze verklaart niet volledig waarom individuen specifieke aanpassingsvormen kiezen.
* De nadruk ligt sterk op het individu en minder op interacties met anderen.
* Niet alle vormen van afwijkend gedrag passen in deze indeling (bv. seksuele misdrijven).
### 3.2 De subcultuurtheorie van Albert Cohen
Cohen bouwt voort op de anomietheorie, maar richt zich specifiek op de ontwikkeling van delinquente subculturen bij jongeren uit de lagere sociale klasse. Hij verklaart hiermee het ontstaan van subculturen, iets waar Merton onvoldoende antwoord op gaf.
#### 3.2.1 Kernconcepten van Cohen's subcultuurtheorie
* **Situatie:** Het fysieke en sociale kader waarin handelingen plaatsvinden.
* **Referentiekader:** Het interpretatiekader waardoor personen een situatie waarnemen en als problematisch beschouwen.
* **Statusfrustratie:** De frustratie die ontstaat bij jongeren uit de lagere klasse wanneer zij, ondanks inspanningen, niet de sociale status kunnen bereiken die door de dominante middenklassencultuur wordt nagestreefd (de "American Dream"). Zij ervaren dat hun toegeschreven status (gebaseerd op hun gezin) hen benadeelt.
#### 3.2.2 De drie mogelijke reacties op statusfrustratie
Cohen identificeert drie manieren waarop jongeren met statusfrustratie kunnen omgaan:
1. **College boy:** Een reactie waarbij het individu de middenklassewaarden probeert te internaliseren en te voldoen aan de verwachtingen van het onderwijssysteem, ondanks de moeilijkheden. Dit is een individuele aanpassing.
2. **Corner boy:** Een reactie waarbij het individu de middenklassewaarden afwijst en een eigen, tegencultuur ontwikkelt. Dit is een groepsreactie, de basis voor de delinquente subcultuur.
3. **Delinquente subcultuur:** Een groepsreactie die wordt gekenmerkt door specifieke gedragspatronen die afwijken van de dominante normen.
#### 3.2.3 Kenmerken van de delinquente subcultuur (volgens Cohen)
Cohen beschrijft vijf kenmerken van deze subcultuur:
1. **Niet utilitair:** Het gedrag is niet primair gericht op het verkrijgen van materieel voordeel.
2. **Kwaadaardig karakter:** Het gedrag is gericht op het vernietigen of aantasten van bestaande waarden en eigendommen.
3. **Negativistisch:** Het gedrag is gericht tegen de dominante middenklassewaarden.
4. **Geen gespecialiseerd karakter:** Het gedrag is vaak ongepland en impulsief.
5. **Ongepland:** Het gedrag is niet strategisch gepland voor persoonlijk gewin.
#### 3.2.4 Cohen's varianten van delinquente subculturen
Cohen onderscheidt drie varianten:
* **Conflict subcultuur:** Kenmerkend door geweld en destructief gedrag, vaak in gedesintegreerde buurten waar legitieme en illegitieme middelen ontoegankelijk zijn.
* **Subcultuur van de verslaafden (Drugsubcultuur):** Gericht op drugsgebruik en het minachten van de rest van de samenleving. Vaak zwak georganiseerd met weinig groepsautonomie.
* **Subcultuur van de semi-professionele dieven:** Hierbij is het criminele gedrag meer utilitair en specifiek gericht, met een zekere mate van organisatie en gespecialiseerde vaardigheden. Dit staat dichter bij het idee van het verwerven van status via illegitieme middelen.
#### 3.2.5 Kritiek op Cohen's theorie
* De theorie gaat ervan uit dat de waarden van de lagere klasse significant verschillen van die van de middenklasse, wat ter discussie staat.
* Het idee dat delinquente subculturen per definitie niet-utilitair en kwaadaardig zijn, wordt door latere theorieën genuanceerd.
* Het verklaart niet altijd waarom sommige subculturen blijven bestaan en andere niet, en waarom sommige subculturen geen delinquentie vertonen.
### 3.3 De differentiële gelegenheidstheorie van Cloward en Ohlin
Cloward en Ohlin bouwen voort op zowel Merton als Cohen, maar introduceren een cruciaal element: de ongelijke toegang tot zowel legitieme als **illegitieme** middelen. Ze focussen op delinquente subculturen waar criminele activiteiten centraal staan.
#### 3.3.1 Integratie van bestaande theorieën
Cloward en Ohlin combineren elementen van:
* **Merton's anomietheorie:** De spanning die ontstaat uit de discrepantie tussen doelen en middelen. Ze voegen hieraan toe dat het proces van vervreemding kan leiden tot groepsgedrag, waarbij jongeren die hun doelen niet legitiem kunnen bereiken, eigen regels ontwikkelen.
* **Sutherland's differentiële associatietheorie:** De theorie dat crimineel gedrag wordt geleerd door interactie met anderen. Cloward en Ohlin stellen dat niet alleen de toegang tot legitieme middelen ongelijk is verdeeld, maar ook de toegang tot illegitieme middelen.
#### 3.3.2 Kernconcepten van Cloward en Ohlin
* **Ongelijke toegang tot legitieme middelen:** Net als Merton erkennen zij dat niet iedereen dezelfde kansen heeft om succes te bereiken via legale wegen.
* **Ongelijke toegang tot illegitieme middelen:** Dit is de cruciale toevoeging. De mogelijkheid om crimineel gedrag te leren en toe te passen, hangt af van de omgeving waarin men zich bevindt. Dit wordt beïnvloed door de buurt:
* **Geïntegreerde buurten:** Er bestaan vaste relaties tussen criminele en niet-criminele personen. Criminaliteit heeft een georganiseerd karakter en er is toegang tot getrainde criminelen die de illegitieme vaardigheden kunnen overbrengen.
* **Gedesintegreerde buurten:** Criminaliteit is niet georganiseerd, gebeurt op kleinere schaal en er is weinig verwevenheid tussen criminele en niet-criminele organisaties. Dit beperkt de toegang tot georganiseerde illegitieme middelen.
#### 3.3.3 Drie vormen van delinquente subculturen (volgens Cloward en Ohlin)
Op basis van de toegang tot legitieme en illegitieme middelen onderscheiden zij drie typen subculturen:
1. **Criminele subcultuur:**
* **Kenmerk:** Benadrukt financieel voordeel en de effectieve inzet van illegitieme middelen.
* **Omgeving:** Gedijt in geïntegreerde buurten met sterke banden tussen criminelen, politie en administratie.
* **Status:** Verkregen door vaardigheid in illegale activiteiten en het onderhouden van een netwerk.
2. **Conflict subcultuur:**
* **Kenmerk:** Gekenmerkt door geweld, destructie en dreiging met fysiek geweld. Er is weinig toegang tot georganiseerde illegitieme middelen.
* **Omgeving:** Ontstaat in gedesintegreerde buurten waar sociale controle zwak is en waar fysieke kracht de belangrijkste weg is om status te verwerven.
* **Status:** Verkregen door succesvol te zijn in vechten en agressie.
3. **Terugtrekkingssubcultuur:**
* **Kenmerk:** Gericht op druggebruik en het zich afzetten tegen de rest van de samenleving.
* **Omgeving:** Vaak in gedesintegreerde buurten waar er weinig solidariteit en organisatie is. Dit is de minst stabiele subcultuurvorm.
* **Status:** Verkregen door het gebruik van drugs en het afwijzen van maatschappelijke normen.
#### 3.3.4 Stabiliteit van subculturen
De stabiliteit van deze subculturen hangt af van:
* **Aantrekkingskracht:** Hoe aantrekkelijk de geboden status en middelen zijn voor potentiële leden.
* **Mate van verwevenheid in de maatschappij:** Hoe goed de subcultuur is geïntegreerd in de bredere sociale en economische structuren.
### 3.4 De theorie van maatschappelijke kwetsbaarheid van Walgrave en Vettenburg
Deze theorie focust op ernstigere vormen van jeugddelinquentie en stelt dat bepaalde individuen door een cumulatief proces steeds kwetsbaarder worden voor negatieve interacties met maatschappelijke instellingen.
#### 3.4.1 Kernconcepten van Walgrave en Vettenburg
* **Maatschappelijke kwetsbaarheid:** Het risico dat iemand, met name door negatieve interacties met maatschappelijke instellingen (zoals school, jeugdzorg, politie), steeds meer negatieve ervaringen opdoet en minder profiteert van de positieve aspecten.
* **Cumulatief en interactief proces:** Kwetsbaarheid is geen statisch gegeven, maar bouwt zich op door herhaaldelijke negatieve ervaringen en interacties tussen het individu en de instellingen.
* **Gezin als doorgeefluik:** Het gezin speelt een cruciale rol in het doorgeven van maatschappelijke kwetsbaarheid, bijvoorbeeld door een stimuleringsarme omgeving.
#### 3.4.2 Fasen van antisociaal gedrag
Walgrave en Vettenburg onderscheiden vier categorieën van antisociaal gedrag:
1. **Schoolgebonden normoverschrijdend gedrag:** Spijbelen, vandalisme op school, etc.
2. **Statusdelicten:** Delicten die enkel strafbaar zijn omdat de dader minderjarig is (bv. alcoholgebruik).
3. **Delinquent gedrag (bedreiging met) fysiek geweld:** Gewelddadige handelingen.
4. **Ernstige delicten:** Ernstige misdrijven die het gevolg zijn van langdurige blootstelling aan maatschappelijke kwetsbaarheid.
#### 3.4.3 Onderzoek naar maatschappelijke kwetsbaarheid
Onderzoek toont aan dat falen in het schoolsysteem kan leiden tot een negatief zelfbeeld en de zoektocht naar status buiten school, wat de kans op delinquent gedrag vergroot. Een hoog percentage vroegtijdige schoolverlaters kan een indicator zijn van maatschappelijke kwetsbaarheid.
> **Tip:** Vergelijk de nadruk op 'middelen' in de theorieën van Merton, Cohen en Cloward & Ohlin. Merk op hoe Cloward & Ohlin de 'middelen' verbreden naar zowel legitieme als illegitieme toegang.
>
> **Tip:** Noteer de drie hoofdtypen subculturen bij Cohen en Cloward & Ohlin en vergelijk deze met elkaar. Wat zijn de overeenkomsten en verschillen?
>
> **Tip:** Begrijp het cumulatieve karakter van maatschappelijke kwetsbaarheid. Hoe bouwt het zich op en welke rol spelen instituties hierin?
---
# Theorie van maatschappelijke kwetsbaarheid van Walgrave en Vettenburg
De theorie van Walgrave en Vettenburg beschouwt maatschappelijke kwetsbaarheid als een cumulatief proces van negatieve interacties met maatschappelijke instellingen, wat uiteindelijk kan leiden tot criminaliteit.
### 4.1 Kernconcepten van maatschappelijke kwetsbaarheid
De theorie focust zich op ernstige delicten en ziet het gezin als een cruciaal 'doorgeefluik' van maatschappelijke kwetsbaarheid. Dit proces is een negatieve, versterkende vicieuze cirkel waarbij individuen steeds kwetsbaarder worden door herhaalde negatieve ervaringen met maatschappelijke instellingen. Sociale mobiliteit, vaak nagestreefd via onderwijs, wordt in dit proces bemoeilijkt.
#### 4.1.1 Definitie en proces
Maatschappelijke kwetsbaarheid wordt gedefinieerd als het risico om, in contact met maatschappelijke instellingen, voornamelijk de negatieve aspecten (controle, sancties) te ondergaan en minder te profiteren van het positieve aanbod. Dit proces is:
* **Interactief:** Zowel de maatschappelijke instelling als het individu zijn betrokken.
* **Cumulatief:** Eenmaal 'gekwetst', wordt men kwetsbaarder voor volgende interacties met instellingen.
#### 4.1.2 Het gezin als doorgeefluik
Het gezin speelt een centrale rol in het doorgeven van maatschappelijke kwetsbaarheid. Kinderen die opgroeien in een ongunstige omgeving kunnen hierdoor achterstanden oplopen, een negatief zelfbeeld ontwikkelen en zich afkeren van de maatschappij, vaak zoekend naar steun bij lotgenoten.
#### 4.1.3 Maatschappelijke kwetsbaarheid en soorten antisociaal gedrag
Walgrave en Vettenburg onderscheiden vier categorieën van antisociaal gedrag, waarbij aanhoudende problemen met schoolgebonden normoverschrijdend gedrag of statusdelicten kunnen leiden tot conflicten met de school, escalatie en uitval, wat de maatschappelijke kwetsbaarheid versterkt.
1. **Schoolgebonden normoverschrijdend gedrag:** Gedrag dat de regels en normen op school overtreedt.
2. **Statusdelicten:** Delicten die gepleegd worden om een bepaalde status of erkenning te verkrijgen.
3. **Delinquent gedrag (bedreiging met) fysiek geweld:** Gedrag waarbij fysieke agressie of de dreiging daarmee centraal staat.
#### 4.1.4 Onderzoek naar de link tussen school en criminaliteit
Onderzoek, zoals dat van De Groof en Smits, toont een verband aan tussen problemen op school en crimineel gedrag. Jongeren die falen in het schoolsysteem, dat traditioneel gezien wordt als een instrument voor sociale mobiliteit, kunnen als mislukkelingen worden beschouwd. Dit gebrek aan succes buiten school kan ertoe leiden dat jongeren elders status gaan zoeken.
##### 4.1.4.1 Vroegtijdig schoolverlaten
Een aanzienlijk percentage jongeren verlaat het onderwijs zonder diploma, wat een voorspeller is voor verdere problemen. Spijbelen is hierin een belangrijke factor, en adequate en snelle reactie hierop is cruciaal.
> **Tip:** Begrijpen hoe falen in het onderwijssysteem kan leiden tot een negatief zelfbeeld en de zoektocht naar alternatieve (soms illegale) manieren om status te verwerven, is essentieel voor deze theorie.
##### 4.1.4.2 Maatschappelijke kwetsbaarheid als gevolg van falen
Wanneer jongeren falen in het schoolsysteem, een cruciale weg voor sociale mobiliteit, worden ze kwetsbaarder voor negatieve interacties met andere maatschappelijke instellingen, zoals de arbeidsmarkt, uitkeringsinstanties, de gezondheidszorg en het gerecht.
> **Voorbeeld:** Een jongere die slecht presteert op school en uiteindelijk zonder diploma de school verlaat, zal naar verwachting meer moeite ondervinden bij het vinden van werk. Deze tegenslag kan leiden tot frustratie en een verhoogde kans op contact met justitie, wat op zijn beurt de maatschappelijke kwetsbaarheid verder vergroot.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Structureel functionalisme | Een sociologische benadering die de samenleving ziet als een complex systeem waarvan de onderdelen samenwerken om stabiliteit en solidariteit te bevorderen. Maatschappelijke structuren worden geanalyseerd op hun functie voor het voortbestaan van de samenleving. |
| Feiten Sociaux (Faits Sociaux) | Concept geïntroduceerd door Emile Durkheim, verwijzend naar sociale feiten die buiten het individu staan, dwingend zijn en het gedrag van individuen beïnvloeden. Deze feiten zijn observeerbaar en bestudeerbaar als objectieve realiteiten. |
| Mechanische solidariteit | Vorm van sociale cohesie die kenmerkend is voor traditionele, meer homogene samenlevingen, gebaseerd op gelijkenis in normen, waarden en ervaringen van de leden. |
| Organische solidariteit | Vorm van sociale cohesie die kenmerkend is voor moderne, meer complexe samenlevingen, gebaseerd op de wederzijdse afhankelijkheid van individuen door specialisatie en arbeidsverdeling. |
| Anomie | Een toestand van normatieve onzekerheid of gebrek aan sociale regulering, waarbij bestaande normen niet langer voldoen of afwezig zijn, wat kan leiden tot verhoogd afwijkend gedrag en criminaliteit. |
| Le Suicide | Een invloedrijke studie van Emile Durkheim waarin zelfdoding als sociaal feit wordt verklaard door de relatie ervan met andere sociale feiten, zoals sociale integratie en normatieve regulering. |
| Anomietheorie (Merton) | Een theorie van Robert Merton die stelt dat criminaliteit ontstaat door een discrepantie tussen culturele doelen (zoals succes) en de legitiem geïnstitutionaliseerde middelen om deze doelen te bereiken, wat leidt tot anomie en verschillende aanpassingsvormen. |
| American Dream | Een cultureel ideaal in de Verenigde Staten dat stelt dat iedereen door hard werken en inzet succes kan bereiken en sociale mobiliteit kan realiseren, ongeacht afkomst. |
| Subcultuurtheorie (Cohen) | De theorie van Albert Cohen die stelt dat delinquente subculturen ontstaan als reactie op statusfrustratie bij jongeren uit de lagere sociale klasse, die de normen van de middenklasse niet kunnen naleven en daarom een eigen, afwijkend referentiekader ontwikkelen. |
| Referentiekader | Het perspectief of de bril waardoor een persoon een situatie waarneemt, interpreteert en als problematisch beschouwt, beïnvloed door sociale achtergrond en ervaringen. |
| Statusfrustratie | Een gevoel van ontevredenheid en tekortkoming dat ontstaat wanneer individuen, met name jongeren uit lagere sociale klassen, de gewenste status niet kunnen bereiken die de dominante cultuur voorschrijft. |
| Differentiële Gelegenheidstheorie (Cloward & Ohlin) | Een uitbreiding van de anomietheorie en differentiële associatietheorie, die stelt dat criminaliteit niet alleen wordt beïnvloed door de toegang tot legitieme middelen, maar ook tot illegitieme middelen en de structuren die deze leren en faciliteren. |
| Differentiële associatietheorie (Sutherland) | Een leertheorie die stelt dat crimineel gedrag wordt geleerd door interactie met anderen, met name door het verwerven van definities die wetsovertreding gunstig stemmen. |
| Maatschappelijke kwetsbaarheid | Het concept van Walgrave en Vettenburg dat verwijst naar het cumulatieve en interactieve proces waarbij individuen, door herhaalde negatieve ervaringen met maatschappelijke instellingen, steeds kwetsbaarder worden voor verdere negatieve gevolgen, wat kan leiden tot criminaliteit. |
| Statusdelicten | Delicten die specifiek worden gepleegd door jongeren om status te verwerven, vaak als reactie op het gebrek aan legitieme wegen om status te bereiken. |