Cover
Inizia ora gratuitamente OPS H5.pdf
Summary
# Fysieke ontwikkeling tijdens de adolescentie
De adolescentie, een periode van snelle en spectaculaire biologische, cognitieve en sociale veranderingen, wordt gekenmerkt door de puberteit, die leidt tot volwassen gestalte en seksuele rijpheid [1](#page=1).
### 1.1 Hormonale veranderingen
Voor de puberteit stijgen het groeihormoon en thyroxine, wat leidt tot snelle groei. Ook de geslachthormonen beginnen te stijgen, met oestrogeen bij meisjes en androgenen (zoals testosteron) bij jongens. Het hormonale proces verloopt via een cascade: de hypothalamus geeft signalen aan de hypofyse, die vervolgens FSH (follikel stimulerend hormoon) en LH (luteïniserend hormoon) aanmaakt. FSH stimuleert de aanmaak van eicellen, terwijl LH de vetproductie stimuleert. Deze hormonen worden vervolgens via de hypofyse naar de teelballen of eierstokken gestuurd. Een feedbackmechanisme reguleert de hormoonspiegels. Tijdens de puberteit is deze feedbacklus minder actief, wat leidt tot een overproductie van hormonen die de ontwikkeling van zaadproductie en borsten stimuleren [1](#page=1) [2](#page=2).
### 1.2 Lichamelijke groei
#### 1.2.1 Hersenontwikkeling
Tijdens de puberteit ondergaan de hersenen twee belangrijke processen: synaptisch snoeien, waarbij ongebruikte hersencellen worden verwijderd en bestaande verbindingen worden versterkt, en de aanmaak van myeline rond zenuwen. Myeline zorgt voor snellere geleiding, waardoor adolescenten tot wel 200 keer sneller kunnen denken dan kinderen [2](#page=2).
#### 1.2.2 Slaapgewoonten
Adolescenten hebben net zoveel slaap nodig als jongere kinderen, maar gaan typisch later slapen. Dit wordt veroorzaakt door een combinatie van biologische factoren en gewoonten, evenals sociale ontwikkeling. Slaaptekort kan leiden tot slechtere schoolresultaten, humeurigheid en risicogedrag [2](#page=2).
#### 1.2.3 Geslachtsverschillen in groei
* **Groei acceleratie:** Bij jongens begint de groeiversnelling rond 12,5 jaar, bij meisjes rond 10 jaar [3](#page=3).
* **Proporties:** Jongens ontwikkelen bredere schouders en langere benen, terwijl meisjes bredere heupen krijgen [3](#page=3).
* **Spier-vet verhouding:** Jongens ervaren meer spiertoename, wat bijdraagt aan een atletisch lichaam en aerobe efficiëntie. Meisjes ervaren meer vettoename, geconcentreerd rond de buik, borst en bil (BBB) [3](#page=3).
Jongens groeien dus later, maar heviger en langer dan meisjes [3](#page=3).
#### 1.2.4 Seksuele rijping
* **Primaire geslachtskenmerken:** Dit zijn de rijping van de voortplantingsorganen. Bij meisjes treedt menarche (de eerste menstruatie) op tussen 12,5 en 13 jaar. Bij jongens treedt spermarche (de eerste ejaculatie) op rond 13,5 jaar. De eerste menarche is echter niet het begin van de puberteit [3](#page=3).
* **Secundaire geslachtskenmerken:** Dit zijn zichtbare lichaamssignalen van seksuele rijpheid. Bij meisjes omvat dit borstontwikkeling, wat het eerste teken van seksuele rijping is, samen met de beginnende versnelde groei. Bij jongens is het eerste teken van seksuele rijping dat de testes groter worden. Andere secundaire kenmerken voor beide geslachten zijn haargroei op de onderarmen en schaamhaar, evenals gezichtsbeharing en stemverandering bij jongens [3](#page=3).
> **Tip:** Onthoud dat menarche niet het startpunt van de puberteit is.
### 1.3 Individuele verschillen in puberteit
De timing van de puberteit varieert sterk tussen individuen en wordt beïnvloed door:
* **Erfelijkheid** [3](#page=3).
* **Voeding en lichaamsbeweging:** Vetrijke voeding kan leiden tot vroegere rijping, terwijl hevige sportbeoefening juist tot latere rijping kan leiden [3](#page=3).
* **Socio-economische status (SES):** Kinderen uit armere gezinnen rijpen vaak sneller [3](#page=3).
* **Etnische groep** [3](#page=3).
* **Gezinservaringen:** Een warme gezinssfeer kan geassocieerd worden met latere rijping [3](#page=3).
* **Seculiere trend:** Historische verschuivingen tonen aan dat de timing van de rijping steeds jonger wordt [3](#page=3).
Deze verschillen onderstrepen de interactie tussen genen en omgeving (nature en nurture) [3](#page=3).
### 1.4 Gevolgen van biologische veranderingen
#### 1.4.1 Directe reacties op puberteitsgebeurtenissen
Reacties op menarche en spermarche kunnen gemengd zijn, variërend van zelfvertrouwen en een gevoel van volwassenheid tot schrik, onzekerheid en angst. De manier waarop deze gebeurtenissen worden aangekondigd en voorgelicht, met name door ouders, beïnvloedt de opvatting van de adolescent hierover significant [3](#page=3).
#### 1.4.2 Humeurigheid
De relatie tussen hormonale veranderingen en humeurigheid is zwak; andere factoren spelen een grotere rol. Onderzoek naar humeurigheid op weekdagen toont aan dat gebeurtenissen van dag tot dag gevoelens bij adolescenten creëren. Testosteron kan geassocieerd worden met meer agressie, terwijl oestrogeen meer met droefheid verbonden kan zijn. De conclusie blijft dat zowel nature als nurture een rol spelen [4](#page=4).
#### 1.4.3 Conflict met ouders
In niet-industriële samenlevingen leidt puberteit vaak tot fysieke afstand van ouders, terwijl in industriële (Westerse) samenlevingen een psychologische afstand ontstaat. Conflicten gaan meestal over alledaagse zaken waarbij meningsverschillen bestaan. Hoewel de meeste conflicten mild zijn, kunnen veel conflicten tussen jongeren en ouders negatieve gevolgen hebben [4](#page=4).
#### 1.4.4 Gevolgen van de timing van de puberteit
* **Jongens:**
* **Vroeg rijpen:** Worden vaak populair, hebben meer zelfvertrouwen en een positief lichaamsbeeld. Dit kan echter ook een risicofactor zijn [4](#page=4).
* **Laat rijpen:** Kunnen teruggetrokken zijn, weinig vertrouwen hebben en een negatief lichaamsbeeld ontwikkelen, wat ook als risicofactor kan gelden [4](#page=4).
* **Meisjes:**
* **Vroeg rijpen:** Worden vaak populair, sociaal en levendig, met een positief lichaamsbeeld. Vroegrijpe meisjes kunnen echter aansluiten bij oudere leeftijdsgenoten, wat kan leiden tot vroegtijdig contact met drugs, delinquentie en vroegtijdige seksuele ervaringen [4](#page=4).
* **Laat rijpen:** Kunnen angstig zijn, aandacht zoeken en een negatief lichaamsbeeld ontwikkelen [4](#page=4).
---
# Cognitieve ontwikkeling tijdens de adolescentie
De adolescentie kenmerkt zich door een significante evolutie in denkvermogens, van formeel-operationeel denken tot verfijnde informatieverwerking, met diepgaande effecten op zelfperceptie en gedrag [4](#page=4) [5](#page=5).
### 2.1 Piaget: formeel-operationeel denken
Adolescenten maken een geleidelijke overgang naar het formeel operationeel stadium, waarin ze nieuwe cognitieve vaardigheden ontwikkelen [4](#page=4).
#### 2.1.1 Hypothetisch deductief redeneren
Dit houdt in dat adolescenten hypotheses kunnen afleiden uit algemene theorieën en deze kunnen omzetten in toetsbaar experimenteel onderzoek, vergelijkbaar met de werkwijze van een wetenschapper. Een klassiek voorbeeld is het slingerprobleem, waarbij wordt onderzocht welke factoren de snelheid van een slingerbeweging beïnvloeden. Adolescenten voeren deze denkhandelingen eerst uit met concrete voorwerpen en later puur in gedachten [4](#page=4).
#### 2.1.2 Prepositioneel denken
Deze vaardigheid stelt adolescenten in staat om de logica van verbale uitspraken te evalueren, los van de directe realiteit. De jeton-taak illustreert dit verschil: in een conditie waarbij een jeton verborgen is, zijn kinderen onzeker, terwijl jongeren zich kunnen baseren op de verbale informatie [4](#page=4) [5](#page=5).
#### 2.1.3 Denken in termen van mogelijkheden
Adolescenten kunnen nu nadenken over zaken die niet direct waarneembaar of ervaren zijn, en kunnen speculeren over hoe de werkelijkheid anders zou kunnen zijn. Dit faciliteert zelfreflectie, dagdromen en fantasie [5](#page=5).
> **Tip:** Niet alle jongeren bereiken het formeel operationeel denken volledig; opleidingsduur en -niveau spelen hierbij een rol. Sommigen blijven op het niveau van concreet-operationeel denken [5](#page=5).
### 2.2 Informatieverwerkingstheorie
Deze theorie belicht de verbeteringen in verschillende aspecten van informatieverwerking tijdens de adolescentie [5](#page=5).
* **Aandacht:** Verbeterde selectie van relevante informatie, mede door de groei van de frontale hersenen [5](#page=5).
* **Geheugenstrategieën:** Adolescenten worden efficiënter in het opslaan en ophalen van informatie [5](#page=5).
* **Kennis:** De algemene kennisbasis neemt toe [5](#page=5).
* **Theory of mind (Metacognitie):** Het vermogen om over het eigen denken na te denken, neemt toe. Dit uit zich bijvoorbeeld in het bewust plannen van studietijd en pauzes [5](#page=5).
* **Cognitieve zelfregulering:** Adolescenten ontwikkelen betere controle over hun leerprocessen [5](#page=5).
* **Verwerkingscapaciteit:** De snelheid van denken kan aanzienlijk toenemen, tot wel 200 keer sneller [5](#page=5).
### 2.3 Gevolgen van cognitieve veranderingen
De toenemende cognitieve vaardigheden leiden ertoe dat adolescenten kritischer worden en meer geneigd zijn tot discussie. Ze vertonen een verhoogd zelfbewustzijn en zelfgerichtheid, wat door Anna Freud werd beschreven als egocentrisme [5](#page=5).
* **Imaginair publiek:** De intense focus op zichzelf kan ertoe leiden dat adolescenten het gevoel hebben dat iedereen voortdurend op hen let [5](#page=5).
* **Persoonlijke legende:** Adolescenten geloven vaak dat hun eigen gedachten en gevoelens uniek zijn, wat resulteert in uitspraken als "niemand begrijpt mij" [5](#page=5).
#### 2.3.1 Risicogedrag
De persoonlijke legende gaat vaak gepaard met een gevoel van onkwetsbaarheid. Dit kan adolescenten ertoe aanzetten om risicovol gedrag te vertonen dat volwassenen doorgaans zouden vermijden [5](#page=5).
---
# Emotionele en sociale ontwikkeling tijdens de adolescentie
De adolescentie is een cruciale periode voor de ontwikkeling van identiteit, zelfconcept, moreel redeneren en sociale relaties.
### 3.1 Identiteitsvorming
#### 3.1.1 Identiteit volgens Erikson
Erik Erikson beschrijft de centrale psychosociale crisis van de adolescentie als 'identiteit versus verwarring'. Identiteit wordt gedefinieerd als het weten wie je bent, wat je belangrijk vindt en welke richting je uit wilt in het leven. Een goed ontwikkelde identiteit omvat bindingen op verschillende domeinen zoals beroep, relaties, seksuele oriëntatie en idealen. Identiteitsverwarring kenmerkt zich door een gebrek aan richting en zelfdefiniëring, beperkte exploratie en een onvoorbereidheid op latere stadia van volwassenheid, zoals intimiteit [6](#page=6).
Negatieve, synthetische of erzats-identiteiten kunnen ontstaan. Een negatieve identiteit is een keuze die ingaat tegen de verwachtingen van anderen. Een synthetische identiteit is een keuze die gemaakt wordt zonder een periode van exploratie, wat leidt tot een gevoel van externe druk en weinig vrije wil (erzats-identiteit) [6](#page=6).
Volgens Erikson is er een verschuiving van een identiteitscrisis naar een proces van exploratie, wat kan leiden tot 'soul searching'. Identiteitsvorming wordt gezien als een geleidelijk en rustig proces, waarbij een crisis niet langer noodzakelijk is [6](#page=6).
#### 3.1.2 Identiteitsstatussen volgens Marcia
James Marcia breidde Eriksons theorie uit met vier identiteitsstatussen, gebaseerd op twee criteria: de mate van exploratie (het uitproberen van keuzemogelijkheden) en de mate van binding (het aangaan van bindingen en verplichtingen) [6](#page=6).
* **Achievement (bereikt):** Een binding wordt gemaakt na een lange periode van exploratie [6](#page=6).
* **Foreclosure (gesloten):** Een sterke keuze of binding wordt gemaakt zonder exploratie, vergelijkbaar met een synthetische identiteit [6](#page=6).
* **Moratorium (in afwachting):** Er is een lange periode van exploratie, maar nog geen sterke binding is gemaakt [6](#page=6).
* **Diffusion (verspreid):** Er is geen betrokkenheid bij exploratie en er worden geen bindingen aangegaan [6](#page=6).
### 3.2 Zichzelf begrijpen: zelfconcept en zelfwaardering
#### 3.2.1 Zelfconcept
Het zelfconcept verwijst naar de vraag "wie ben ik?". Tijdens de adolescentie ontwikkelt het zelfconcept zich door [7](#page=7):
1. Het samenbrengen van afzonderlijke trekken tot grotere, abstracte eigenschappen (bv. "slim" en "getalenteerd" worden "intelligent") [7](#page=7).
2. Differentiatie, waarbij adolescenten verwijzen naar tegenstrijdige eigenschappen (bv. "verlegen" en "extravert") [7](#page=7).
3. Integratie, waarbij verschillende kenmerken worden samengevoegd in een georganiseerd systeem [7](#page=7).
Er wordt in het zelfconcept van adolescenten meer nadruk gelegd op de persoon in relatie tot anderen [7](#page=7).
#### 3.2.2 Zelfwaardering
Zelfwaardering gaat over de vraag "ben ik tevreden met mezelf?". De ontwikkeling van zelfwaardering in de adolescentie kenmerkt zich door [7](#page=7):
* Meer differentiatie, met de toevoeging van nieuwe dimensies zoals relaties en hechte vriendschappen [7](#page=7).
* Een toename van het niveau van zelfwaardering, vooral tegen het einde van de adolescentie [7](#page=7).
* Een grotere stabiliteit [7](#page=7).
Een positief zelfwaardegevoel is een belangrijke voorspeller van aanpassing [7](#page=7).
Er worden drie patronen in de ontwikkeling van zelfwaardering bij adolescenten onderscheiden [7](#page=7):
A) De meeste jongeren hebben een stabiele, licht stijgende zelfwaardering tegen het einde van de adolescentie.
B) Een tweede groep heeft aanvankelijk een hoge zelfwaardering, ervaart een dip rond 18 jaar, maar herstelt zich daarna (U-vorm).
C) Een derde groep heeft gedurende de gehele adolescentie een chronisch lage zelfwaardering.
**Invloeden op zelfwaardering:**
* Democratische opvoeding [7](#page=7).
* Aanmoediging van leerkrachten [8](#page=8).
* Voorwaardelijke steun (alleen als aan hoge normen wordt voldaan) [8](#page=8).
* Etnische groep: Afro-Amerikaanse adolescenten rapporteren soms een hogere zelfwaardering dan blanke adolescenten [8](#page=8).
> **Tip:** Een democratische opvoedingsstijl en aanmoediging van leerkrachten bevorderen een positieve zelfwaardering. Vermijd voorwaardelijke steun.
### 3.3 Morele ontwikkeling
#### 3.3.1 Piagets theorie van morele ontwikkeling
Jean Piaget onderscheidde twee fasen in de morele ontwikkeling:
* **Heteronome moraal (5-10 jaar):** Regels worden overgenomen van autoriteiten zoals ouders. Slechtheid wordt beoordeeld op basis van de resultaten, niet de intenties [8](#page=8).
* **Autonome moraal:** Regels worden gezien als sociale overeenkomsten die veranderlijk zijn. Beoordeling is gebaseerd op zowel resultaten als intenties, en de verantwoordelijkheid van de persoon wordt meegenomen [8](#page=8).
#### 3.3.2 Kohlbergs theorie van morele ontwikkeling
Lawrence Kohlberg gebruikte morele dilemma's, zoals het Heinz-dilemma, om moreel redeneren te bestuderen. De focus ligt op de redenering, niet op het antwoord zelf. Hij onderscheidde drie niveaus met elk twee stadia [8](#page=8):
* **Niveau 1: Pre-conventioneel** (meeste kinderen, vergelijkbaar met Piagets heteronome moraal) [8](#page=8).
* **Stadium 1: Straf en gehoorzaamheid:** Gericht op de persoon en het vermijden van straf [8](#page=8).
* **Stadium 2: Instrumentele gerichtheid:** Gericht op eigenbelang en "voor wat, hoort wat" [8](#page=8).
* **Niveau 2: Conventioneel** (veel adolescenten en volwassenen) [8](#page=8).
* **Stadium 3: "Good boy-good-girl":** Aandacht voor de dichte sociale omgeving en het goedkeuren door anderen [8](#page=8).
* **Stadium 4: Behoud van de sociale orde:** Belang van de samenleving, wetten, regels en normen [8](#page=8).
* **Niveau 3: Post-conventioneel** (sommige volwassenen) [8](#page=8).
* **Stadium 5: Sociaal contract:** Wetten volgen als ze ten goede komen aan iedereen [8](#page=8).
* **Stadium 6: Universele ethische principes:** Principes van rechtvaardigheid en respect voor ieders waarde [8](#page=8).
De ontwikkeling door de stadia verloopt traag en geleidelijk. Het post-conventionele niveau wordt zelden bereikt zonder verdere scholing. Conventioneel denken kan ook een hoge morele maturiteit impliceren. De relatie tussen moreel redeneren en moreel gedrag is niet perfect; empathie en doorzettingsvermogen spelen ook een rol [8](#page=8).
> **Tip:** Kohlbergs methode legt de nadruk op het *hoe* van morele redenering, niet het *wat*.
#### 3.3.3 Geslachtsverschillen in moraliteit (Kohlberg vs. Gilligan)
Carol Gilligan bekritiseerde Kohlberg omdat zijn theorie voornamelijk mannelijke waarden zou weerspiegelen. Gilligan stelt dat vrouwen vaker redeneren vanuit zorg voor anderen (ethiek van de zorg), terwijl mannen vaker redeneren vanuit wetten en samenleving (ethiek van de rechtvaardigheid). Hoewel beide geslachten beide oriëntaties hebben, neigen vrouwen meer naar zorg [9](#page=9).
### 3.4 Sociale ontwikkeling: vriendschap en relaties met leeftijdsgenoten
#### 3.4.1 Vriendschap
Tijdens de adolescentie neemt de intimiteit, loyaliteit, nabijheid en vertrouwen in vriendschappen toe. Zelfonthulling, het delen van persoonlijke informatie, neemt toe in vriendschaps- en romantische relaties. Vrienden zijn vaak gelijkgestemd, met vergelijkbare ontwikkelingsniveaus en interesses. Er zijn geslachtsverschillen: meisjes leggen meer nadruk op emotionele intimiteit, terwijl jongens meer focussen op activiteiten [9](#page=9).
**Gevaren van intieme vriendschappen:**
* **Co-ruminatie:** Het wederzijds versterken van depressieve gevoelens [9](#page=9).
* **Relationele agressie:** Agressie binnen de vriendschap zelf [9](#page=9).
**Vriendschap op het internet:**
* **Voordelen:** Ondersteunt intimiteit en nabijheid, maakt kennismaking met nieuwe mensen mogelijk, en biedt een veilige context voor het bespreken van delicate onderwerpen [9](#page=9).
* **Gevaren:** Kan leiden tot romantische relaties via internet, en bij uitsluitend online contact kan er een grotere kans op conflicten met ouders en delinquentie zijn door het gebrek aan fysiek contact. Gevaren zoals pestgedrag, ontmoetingen met onbekenden en sociale uitsluiting (bv. Pro-Ana Nation) komen ook voor [9](#page=9).
> **Tip:** Hoewel internetvriendschappen voordelen bieden, zijn fysieke vriendschappen essentieel voor zelf-exploratie, de basis voor latere intieme relaties, het omgaan met stress en het bevorderen van schoolse betrokkenheid [10](#page=10).
#### 3.4.2 Cliques en crowds
* **Clique:** Een kleine groep van 5-7 goede vrienden, bepaald door interesses en sociale status (populair versus niet populair) [10](#page=10).
* **Crowd:** Een grotere groep die uit meerdere cliques bestaat, waarbij lidmaatschap gebaseerd is op reputatie of stereotypen. Voorbeelden van crowds zijn 'populars', 'druggies', 'brains', 'emo', 'outcasts' en 'jocks'. De Social Type Rating Procedure kan worden gebruikt om crowds te meten [10](#page=10).
> **Voorbeeld:** Populaire crowds scoren hoog op drugsgebruik, schoolresultaten en zelfvertrouwen, terwijl outcast crowds hier laag op scoren [10](#page=10).
#### 3.4.3 Dating
Naarmate de intimiteit in vriendschappen toeneemt, neemt ook het aantal romantische relaties lineair toe. Romantische relaties ontstaan vaak voort uit gemengde cliques, waarbij cliques samen optrekken en koppels worden gevormd. Te vroeg daten kan samenhangen met problemen met de wet en op school. Intimiteit kan worden gemeten met de Intimate Friendship Scale (IFS) [10](#page=10).
#### 3.4.4 Conformiteit met peers
Adolescenten ervaren druk om te conformeren aan leeftijdsgenoten op het gebied van kleding, uiterlijk, activiteiten, 'pro-adult' gedrag en onbehoorlijk gedrag. Deze conformiteit is het sterkst in de vroege adolescentie en neemt af naarmate adolescenten ouder worden en een eigen mening vormen. Een democratische opvoeding helpt jongeren om weerstand te bieden tegen deze druk [10](#page=10).
### 3.5 Verstoornde ontwikkelingspatronen
Ongeveer 80% van de jongeren doorloopt de adolescentie zonder noemenswaardige problemen [10](#page=10).
---
# Verstoorde ontwikkelingspatronen in de adolescentie
Dit hoofdstuk bespreekt psychische problemen zoals depressie en suïcide, en delinquent gedrag bij jongeren, inclusief risicofactoren, preventie- en behandelingsstrategieën.
### 4.1 Depressie
Depressie is het meest voorkomende psychologische probleem bij jongeren, met een prevalentie van 15-20%. Meisjes worden hier dubbel zoveel door getroffen als jongens, wat mogelijk gerelateerd is aan vroegere rijping. Vaak wordt depressie in de adolescentie niet serieus genomen [11](#page=11).
#### 4.1.1 Beïnvloedende factoren
Verschillende factoren kunnen bijdragen aan depressie bij adolescenten:
* Genetische kwetsbaarheid [11](#page=11).
* Opvoedingspraktijken [11](#page=11).
* Aangeleerde hulpeloosheid, waarbij jongeren het gevoel hebben dat ze niets kunnen veranderen [11](#page=11).
De klinische cutoff score voor het doorverwijzen naar hulpverlening ligt bij een bepaalde score, waarbij adolescenten die af en toe aan zelfmoord denken al worden doorverwezen. Ongeveer 20% van de jongeren ervaart ernstige depressieve gevoelens, wat zich manifesteert als een extra staart in de normaalverdeling [11](#page=11).
### 4.2 Suïcide
Suïcide is een belangrijke doodsoorzaak bij jongeren. Jongens plegen 4 tot 5 keer vaker suïcide dan meisjes, hoewel meisjes meer pogingen ondernemen. Risicogroepen omvatten witte jongens, Afrikaans-Amerikaanse jongens en de LGBTQ+ gemeenschap [11](#page=11).
#### 4.2.1 Preventie en behandeling
Preventie- en behandelingsstrategieën omvatten het opvangen van signalen, het inschakelen van contactpersonen en zorgleerkrachten, en het tonen van belangstelling en zorg. Er zijn diverse behandelingen beschikbaar, waaronder medicatie en therapie. Daarnaast is het belangrijk de verkrijgbaarheid van wapens te beperken en opvang te bieden aan gezinsleden [12](#page=12).
### 4.3 Delinquentie
Delinquentie omvat het overtreden van de wet. Hoewel politiestatistieken arrestaties aangeven (in de VS 17-23%), is zelfrapportering een effectievere methode om delinquent gedrag te meten, omdat niet al het gedrag wordt gemeld. Jongens vertonen 3 tot 8 keer meer delinquent gedrag dan meisjes. Determinanten hiervan zijn onder meer sociaaleconomische status (SES), armoede en opvoedingsproblemen [12](#page=12).
#### 4.3.1 Determinanten en preventie
Vroege preventie en langdurige, intensieve behandeling zijn cruciaal bij delinquentie. Effectieve preventiemethoden omvatten een autoritatieve (democratische) opvoeding, goed onderwijs en een welvarende buurt. "Zero-tolerance" beleid werkt niet en wordt vaak niet volgehouden. Behandelingsstrategieën richten zich op het thuis houden van delinquenten (wegzetten uit delinquente groepen), het aanleren van vaardigheden en het creëren van een niet-agressieve omgeving [12](#page=12).
#### 4.3.2 Twee wegen naar delinquentie
Terry Moffit beschrijft twee paden naar delinquentie bij adolescenten:
1. **Life-course persistent delinquent gedrag:** Dit gedrag begint al op jonge leeftijd, vaak al in de basisschool. Het wordt beïnvloed door biologische factoren, opvoedingspraktijken en peerprocessen [12](#page=12) [13](#page=13).
* In de vroege kindertijd zijn dit vaak "moeilijke kinderen" die een uitdaging vormen voor ouders [13](#page=13).
* Moeilijke opvoeding, waarbij ouders terughoudend zijn met regels uit angst voor de reactie van het kind, kan het gedrag verergeren [13](#page=13).
* In de middelbare kindertijd kunnen kinderen met gedragsproblemen agressief zijn, worden afgewezen door leeftijdsgenoten en slechte schoolprestaties leveren [13](#page=13).
* Kinderen met dergelijk gedrag kunnen zich groeperen, wat het gedrag verder aanmoedigt [13](#page=13).
* Dit gedrag zet zich voort in de adolescentie en volwassenheid [12](#page=12) [13](#page=13).
2. **Adolescent limited delinquent gedrag:** Dit gedrag manifesteert zich rond de puberteit en verdwijnt meestal enkele jaren later vanzelf. Ongeveer 90% van de jongeren vertoont dit type gedrag [12](#page=12).
* Peer invloeden spelen hierbij een grote rol [12](#page=12).
* De persoonsontwikkeling zorgt ervoor dat dit gedrag op den duur stopt [12](#page=12).
* Deze groep delinquenten begint vaak rond de leeftijd van 15 jaar en stopt vanzelf enkele jaren later [12](#page=12).
> **Tip:** Het begrijpen van deze modellen is essentieel, omdat het ingrijpen op verschillende punten in de ontwikkeling van een hulpverlener mogelijk maakt [13](#page=13).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Puberteit | Een periode van fysieke ontwikkeling die gekenmerkt wordt door een reeks biologische gebeurtenissen die leiden tot volwassen gestalte en seksuele rijpheid. |
| Adolescentie | De volledige overgangsperiode tussen kindertijd en volwassenheid, gekenmerkt door aanzienlijke biologische, cognitieve, emotionele en sociale veranderingen. |
| Hypothalamus | Een deel van de hersenen dat fungeert als een regelstation voor hormonale processen, signalen doorgeeft aan de hypofyse om hormoonproductie te reguleren. |
| Hypofyse | Een endocriene klier die hormonen produceert die de groei, stofwisseling en voortplanting reguleren, en die signalen ontvangt van de hypothalamus. |
| FSH (Follikelstimulerend hormoon) | Een hormoon dat de ontwikkeling van eicellen bij vrouwen en zaadcellen bij mannen stimuleert. |
| LH (Luteïniserend hormoon) | Een hormoon dat bij vrouwen de ovulatie en de productie van progesteron stimuleert, en bij mannen de productie van testosteron. |
| Synaptisch snoeien | Het proces waarbij ongebruikte verbindingen tussen hersencellen worden verwijderd, wat leidt tot een efficiëntere hersenstructuur. |
| Myeline | Een vetachtige stof die zenuwvezels omhult en dient als isolator, waardoor de snelheid van zenuwsignalen aanzienlijk toeneemt. |
| Menarche | De eerste menstruatie bij meisjes, wat een teken is van seksuele rijping. |
| Spermarche | De eerste zaadlozing bij jongens, wat een teken is van seksuele rijping. |
| Hypothetisch deductief redeneren | Een cognitieve vaardigheid waarbij men hypotheses kan formuleren uit een algemene theorie en deze kan toetsen met experimenteel onderzoek, vergelijkbaar met wetenschappelijk denken. |
| Prepositie denken | De vaardigheid om de logica van verbale uitspraken te evalueren, onafhankelijk van hun relatie tot de werkelijke wereld. |
| Theorie van de mind (Theory of Mind) | Het vermogen om te begrijpen dat andere mensen mentale toestanden hebben, zoals overtuigingen, verlangens en intenties, die hun gedrag beïnvloeden. |
| Metacognitie | Het denken over het eigen denken, inclusief het bewustzijn van en controle over eigen cognitieve processen zoals leren en geheugen. |
| Imaginair publiek | Een fenomeen waarbij adolescenten het gevoel hebben dat ze voortdurend in het middelpunt van de belangstelling staan en beoordeeld worden door anderen. |
| Persoonlijke legende | Het idee dat adolescenten hun eigen ervaringen en gevoelens als uniek beschouwen, waardoor ze zich onkwetsbaar wanen en geneigd zijn tot risicovol gedrag. |
| Identiteit versus verwarring | De centrale psychosociale crisis van de adolescentie volgens Erikson, waarbij de adolescent probeert te ontdekken wie hij is en wat zijn plaats in de wereld is. |
| Exploratie | Het proces van het onderzoeken van verschillende opties, interesses en identiteiten om tot een eigen zelfdefinitie te komen. |
| Binding | Het aangaan van verplichtingen en het zich committeren aan bepaalde keuzes, rollen of waarden, zoals in relaties, werk of politieke overtuigingen. |
| Zelfconcept | Het beeld dat een persoon van zichzelf heeft, inclusief zijn of haar eigenschappen, capaciteiten en waarden. |
| Zelfwaardering | De mate waarin een persoon zichzelf waardeert en accepteert; het subjectieve oordeel over eigenwaarde. |
| Heteronoom moraal | Een moreel stadium (voornamelijk bij jonge kinderen) waarbij regels worden gezien als absolute, externe verplichtingen die door autoriteit worden opgelegd, en waarbij de beoordeling van gedrag primair gebaseerd is op de consequenties. |
| Autonoom moraal | Een moreel stadium (voornamelijk bij oudere kinderen en adolescenten) waarbij regels worden gezien als sociale overeenkomsten die veranderlijk zijn en waarbij intenties en verantwoordelijkheid een rol spelen bij de beoordeling van gedrag. |
| Pre-conventioneel moraal | Het laagste niveau van morele ontwikkeling volgens Kohlberg, waarbij morele regels worden gevolgd om straf te vermijden of om eigenbelang te dienen. |
| Conventioneel moraal | Het middelste niveau van morele ontwikkeling volgens Kohlberg, waarbij morele regels worden gevolgd om goedkeuring te krijgen van anderen of om de sociale orde en wetten te handhaven. |
| Post-conventioneel moraal | Het hoogste niveau van morele ontwikkeling volgens Kohlberg, waarbij morele principes worden gebaseerd op abstracte ethische ideeën en universele waarden. |
| Ethiek van de zorg | Een morele benadering die de nadruk legt op relationele verbindingen, verantwoordelijkheid en zorg voor anderen, vaak geassocieerd met de morele redenering van vrouwen. |
| Ethiek van de rechtvaardigheid | Een morele benadering die de nadruk legt op principes van gelijkheid, rechten en rechtvaardige behandeling, vaak geassocieerd met de morele redenering van mannen. |
| Zelfonthulling | Het proces van het delen van persoonlijke informatie, gedachten en gevoelens met anderen, wat essentieel is voor de ontwikkeling van intimiteit in relaties. |
| Cliques | Kleine, hechte groepen van vrienden die vergelijkbaar zijn in interesses, sociale status of persoonlijkheidskenmerken. |
| Crowds | Grotere, meer informele groepen van leeftijdsgenoten die gebaseerd zijn op reputatie of stereotypen, zoals "populairen" of "nerds". |
| Delinquentie | Het plegen van wetsovertredingen door minderjarigen; gedrag dat in strijd is met de wet. |
| Adolescent limited gedrag | Delinquent gedrag dat typisch is voor de adolescentie en dat meestal verdwijnt naarmate de persoon de adolescentie ontgroeit. |
| Life-course persistent gedrag | Delinquent gedrag dat al in de kindertijd begint en zich voortzet tot in de volwassenheid, gekenmerkt door ernstige en langdurige gedragsproblemen. |