Cover
Inizia ora gratuitamente WC 15 en WC 16_ASS-kinderen_studenten (1).pptx
Summary
# Kenmerken en diagnostiek van autismespectrumstoornis (ASS)
Dit topic verschaft een gedetailleerd overzicht van de kenmerken, neuropsychologische aspecten en diagnostische procedures van autismespectrumstoornis (ASS) conform de DSM-V criteria.
### 1.1 Wat is autismespectrumstoornis (ASS)?
Autismespectrumstoornis (ASS) wordt gekenmerkt door een hardnekkig patroon van significante beperkingen in de sociale omgang en beperkte, repetitieve interesses en gedragingen.
> **Tip:** ASS is een spectrum, wat betekent dat de presentatie en ernst van de kenmerken sterk kunnen variëren van persoon tot persoon.
### 1.2 Primaire gedragskenmerken van ASS
De primaire gedragskenmerken van ASS kunnen worden onderverdeeld in twee hoofdcategorieën:
#### 1.2.1 Blijvende tekorten in de sociale communicatie en interactie
Dit omvat moeilijkheden met:
* Het wederkerig sociaal-emotioneel contact.
* Het ontwikkelen en onderhouden van relaties.
* Het gebruiken en begrijpen van non-verbale communicatie, zoals oogcontact, lichaamstaal en gezichtsuitdrukkingen.
* Het ontwikkelen van gedeelde interesse, emoties of activiteiten.
#### 1.2.2 Beperkte, zich herhalende gedragspatronen, beperkte interesses en activiteiten
Dit uit zich in:
* Stereotiepe of repetitieve motorische handelingen, gebruik van objecten of spraak.
* Aanpassing aan starre routines, rituelen of een sterk beperkt, stereotiep patroon van interesses.
* Zeer beperkte, gefixeerde interesses die qua intensiteit of focus abnormaal zijn.
* Hyper- of hypoactiviteit voor zintuiglijke prikkels (bv. ongevoeligheid voor pijn of temperatuur, fascinatie voor lichtjes of bewegende objecten, overmatig ruiken of aanraken van objecten).
#### 1.2.3 Sociale fenotypes (Wing & Gould)
Er worden vier sociale fenotypes beschreven:
* **Afzijdige type:** Weinig interesse in sociale interactie, trekt zich terug.
* **Passieve type:** Gaat wel sociale interactie aan, maar is passief en neemt weinig initiatief.
* **Actief-maar-bizar type:** Zich wel bewust van sociale regels, maar past deze op een ongebruikelijke of bizarre manier toe.
* **Hoogdravend of stijf-formalistisch type:** Zeer formeel in de omgang, moeite met sociale spontaniteit en flexibiliteit.
### 1.3 Secundaire gedragskenmerken van ASS
Naast de primaire kenmerken kunnen ook secundaire kenmerken aanwezig zijn, waaronder:
* Angsten
* Gedragsproblemen
* Zelfbeschadigend gedrag
* Regulatieproblemen (eet- en drinkproblemen, slaapproblemen, emotieregulatie)
* Slechte schoolprestaties
* Negatief zelfbeeld
* Depressiviteit
> **Tip:** Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen primaire en secundaire kenmerken, aangezien dit de aanpak en interventies kan beïnvloeden.
### 1.4 Neuropsychologische kenmerken van ASS
Verschillende neuropsychologische kenmerken spelen een rol bij ASS:
#### 1.4.1 Centrale coherentie
Mensen met ASS hebben vaak moeite met het waarnemen van het grotere geheel of de context. Ze focussen meer op details dan op het overkoepelende beeld ("contextblindheid").
> **Voorbeeld:** Een persoon met ASS kan moeite hebben met het begrijpen van een grap die afhangt van het herkennen van de contextuele betekenis van woorden, maar wel de individuele woorden correct kan interpreteren.
#### 1.4.2 Theory of Mind (ToM)
Theory of Mind verwijst naar de vaardigheid om de mentale toestanden (gedachten, intenties, gevoelens, overtuigingen) van zichzelf en anderen te begrijpen en hierop te anticiperen. Moeilijkheden met ToM kunnen leiden tot misverstanden in sociale interacties.
> **Voorbeeld:** Een klassieke ToM-test is de "John en Mary" taak, waarbij getest wordt of de persoon begrijpt waar Mary denkt dat John een ijsje gaat kopen, gegeven specifieke informatie. Dit vereist dat men zich kan verplaatsen in de (mogelijk onjuiste) overtuiging van een ander.
#### 1.4.3 Executieve functies (EF)
Executieve functies zijn een reeks cognitieve processen die helpen bij het plannen, organiseren, controleren en reguleren van gedrag. Problemen met EF kunnen zich uiten in flexibiliteit, impulscontrole, werkgeheugen en planning.
### 1.5 Prevalentie, beloop en prognose
* **Prevalentie:** ASS komt voor bij ongeveer 1% van de bevolking. Het wordt vier keer vaker bij jongens gediagnosticeerd dan bij meisjes, hoewel vrouwen vaak later gediagnosticeerd worden. Er is een stijging in diagnoses, mede door toegenomen bekendheid en verbeterde diagnostiek.
* **Comorbiditeit:** Een hoge mate van comorbiditeit (70-80%) wordt waargenomen, wat betekent dat ASS vaak samengaat met andere aandoeningen zoals ADHD, angststoornissen en depressie.
* **Beloop en prognose:** De eerste symptomen zijn meestal zichtbaar tussen 1 en 2 jaar. ASS is een levenslange conditie, maar het beloop en de prognose zijn sterk contextueel bepaald.
### 1.6 Etiologie van ASS
De etiologie van ASS is multifactorieel:
* **Genetisch:** Er is een sterke genetische component. Syndromen zoals het Fragiele-X syndroom hebben een hoge prevalentie bij ASS.
* **Omgevingsfactoren:** Factoren zoals de leeftijd van de ouders bij de conceptie, blootstelling aan alcohol en valproaat tijdens de zwangerschap, prematuriteit en een laag geboortegewicht kunnen een rol spelen.
* **Neurobiologisch:** Er zijn verschillen in hersenstructuur en -functie waargenomen bij personen met ASS.
### 1.7 Diagnostiek van ASS
De diagnostiek van ASS is een complex proces dat een multidisciplinaire aanpak vereist.
#### 1.7.1 Stappen in het diagnostisch traject
1. **Screening:** Gebruik van screeningsvragenlijsten zoals de SDQ (Strengths and Difficulties Questionnaire) en de SEV (Symptoom en Expressie Vragenlijst) om een eerste indicatie te krijgen.
2. **Anamnese:** Gedetailleerde anamnese bij het kind/jongere, ouders en leerkrachten. Dit omvat zowel een brede bevraging als het specifiek inzoomen op kenmerken van ASS om tunnelvisie te vermijden. De ontwikkelingsanamnese (geboorte, baby-, peuter- en kleuterfase) is cruciaal.
3. **Psychodiagnostisch onderzoek:** Dit omvat:
* **Intelligentieonderzoek:** Om het cognitief functioneren in kaart te brengen.
* **Neuropsychologisch onderzoek:** Om executieve functies, aandacht, geheugen, etc. te evalueren.
* **Sociaal-cognitief onderzoek:** Gericht op sociale vaardigheden en Theory of Mind.
* **Belevingsonderzoek:** Om de subjectieve ervaring van het individu te begrijpen.
4. **Observatie:**
* **Spelobservatie:** Bij jonge kinderen om onder andere fantasiespel en interactie te observeren.
* **Gezelschapsspel observatie:** Bij jongeren om flexibiliteit met regels, verlies en interactie te beoordelen.
* **Observatie op school en/of thuis:** Cruciaal, omdat problemen zich op minstens twee verschillende plaatsen moeten voordoen voor een diagnose.
5. **Diagnostisch onderzoek (gestructureerde interviews en observatieschalen):**
* Kinderen: ADI-R (Autism Diagnostic Interview-Revised) en ADOS-2 (Autism Diagnostic Observation Schedule, Second Edition). Deze instrumenten bieden gestandaardiseerde methoden om gedrag en communicatie te observeren en te bevragen.
#### 1.7.2 DSM-V criteria
De diagnose van ASS wordt gesteld op basis van de criteria uit de DSM-V (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, Fifth Edition). Deze criteria richten zich op de twee hoofddomeinen van beperkingen: sociale communicatie/interactie en beperkte, repetitieve gedragspatronen.
#### 1.7.3 Beperkingen en mogelijkheden
Een essentieel onderdeel van de diagnostiek is het identificeren van zowel de beperkingen als de sterke kanten en talenten van het individu met ASS. Dit vormt de basis voor begeleiding en ondersteuning.
### 1.8 Begeleiding bij ASS
Het doel van begeleiding bij ASS is veelzijdig:
* Verminderen van symptomen die last berokkenen.
* Verminderen van negatieve gevolgen op verschillende levensgebieden.
* Behandelen van eventuele comorbiditeit.
* Versterken van de talenten en mogelijkheden van de persoon met ASS.
> **Tip:** Begeleiding dient altijd afgestemd te zijn op de specifieke noden van de cliënt en, waar mogelijk, evidence-based te zijn.
#### 1.8.1 Aanpak en interventies
* **Psycho-educatie:** Het geven van informatie over ASS aan de persoon zelf, familie en omgeving.
* **Contextuele aanpassingen:** Het aanpassen van de omgeving (bv. school, thuis) om het functioneren te optimaliseren.
* **Vaardigheidstraining:** Het aanleren van sociale vaardigheden, emotieregulatie en andere noodzakelijke vaardigheden.
* **Externe ondersteuning:**
* **Op school:** Inzet van leersteuncentra of het buitengewoon onderwijs type 9.
* **Thuis:** Thuisbegeleiding en Auti-coaches.
#### 1.8.2 Medicatie en psychotherapie
Medicatie kan ingezet worden ter symptoombestrijding van comorbiditeit (bv. angst, depressie), maar is geen primaire behandeling voor ASS zelf. Psychotherapie kan een rol spelen, afhankelijk van de specifieke problematiek en comorbiditeit.
### 1.9 Aanpak in het onderwijs
De aanpak van ASS in het onderwijs vereist specifieke strategieën en aanpassingen om de leerling optimaal te ondersteunen. Dit kan onder meer inhouden: het creëren van een voorspelbare omgeving, duidelijke communicatie, het benutten van sterke kanten en het bieden van extra ondersteuning bij uitdagingen.
> **Tip:** Voor verdere verdieping kunnen bronnen zoals Autismevlaanderen.be, Nerdland Special over Autisme, en boeken zoals "Ik ben speciaal" van Peter Vermeulen en "Auti-communicatie: geef me de 5" van Colette De Bruin zeer behulpzaam zijn.
---
# Casussen en begeleiding bij ASS
Dit topic verdiept zich in de praktische toepassing van kennis over Autismespectrumstoornis (ASS) aan de hand van concrete casussen, met specifieke aandacht voor het diagnostisch traject en de mogelijke begeleidingsmaatregelen en externe ondersteuning.
### 2.1 Kenmerken van Autismespectrumstoornis (ASS)
Autismespectrumstoornis (ASS) wordt gekenmerkt door een hardnekkig patroon van significante beperkingen in sociale omgang en communicatie, gecombineerd met beperkte, repetitieve interesses en gedragingen.
#### 2.1.1 Primaire gedragskenmerken van ASS
De primaire gedragskenmerken van ASS kunnen worden onderverdeeld in twee hoofdcategorieën:
* **A. Blijvende tekorten in de sociale communicatie en interactie:** Dit omvat moeilijkheden met het aangaan en onderhouden van sociale relaties, het begrijpen en gebruiken van non-verbale communicatie, en het ontwikkelen van wederkerigheid in sociale interacties.
* **B. Beperkte, zich herhalende gedragspatronen, interesses en activiteiten:** Dit kan zich uiten in stereotiepe of repetitieve motorische bewegingen, het gebruik van voorwerpen of spraak, een rigide vasthouden aan routines, een sterk beperkte en gefixeerde interesse in specifieke onderwerpen, en een hyper- of hypoactiviteit voor zintuiglijke prikkels.
#### 2.1.2 Sociale fenotypes (Wing & Gould)
Er worden verschillende sociale fenotypes binnen ASS onderscheiden:
* **Afzijdige type:** Personen die weinig tot geen initiatief nemen tot sociale interactie en zich terugtrekken.
* **Passieve type:** Personen die sociale interactie tolereren maar er weinig actief aan deelnemen of deze initiëren.
* **Actief-maar-bizar type:** Personen die sociale interacties aangaan op een ongebruikelijke of eigenaardige manier.
* **Hoogdravend of stijf-formalistisch type:** Personen die proberen sociaal te zijn, maar dit doen op een stijve, overdreven formele of "geleerde" manier.
#### 2.1.3 Secundaire gedragskenmerken van ASS
Naast de primaire kenmerken kunnen er secundaire gedragskenmerken optreden, die vaak het gevolg zijn van de primaire moeilijkheden:
* Angsten
* Gedragsproblemen
* Zelfbeschadigend gedrag
* Regulatieproblemen (eet-, drink-, slaapproblemen, emotieregulatie)
* Slechte schoolprestaties
* Negatief zelfbeeld
* Depressiviteit
#### 2.1.4 Neuropsychologische kenmerken van ASS
Belangrijke neuropsychologische kenmerken die ten grondslag liggen aan ASS zijn:
* **Centrale coherentie:** Moeite met het zien van het grotere geheel of de "big picture". De focus ligt sterk op details, wat het moeilijk maakt om contexten te begrijpen of informatie te integreren. Dit wordt ook wel contextblindheid genoemd.
> **Voorbeeld:** Iemand die koeien kent, herkent ze niet meer als ze deel uitmaken van een kudde, omdat de focus op het individuele dier ligt en niet op de groep als geheel.
* **Theory of Mind (ToM):** Moeite met het zich verplaatsen in de gedachten, gevoelens en intenties van anderen. Dit maakt het lastig om sociale situaties te interpreteren en voorspellen.
> **Voorbeeld:** Een testvraag kan zijn: "Waar denkt Mary dat John een ijsje is gaan kopen?" wanneer John en Mary informatie hebben gekregen die de ander niet heeft.
* **Executieve functies (EF):** Moeilijkheden met functies zoals plannen, organiseren, flexibiliteit, impulscontrole en werkgeheugen.
### 2.2 Diagnostisch traject bij ASS
Het diagnostisch traject bij vermoeden van ASS is een gestructureerd proces dat gericht is op het accuraat vaststellen van de diagnose en het in kaart brengen van de individuele behoeften.
#### 2.2.1 Start van het diagnostisch traject (casus Adam)
Bij een casus als Adam kan het traject beginnen met:
* **Observaties:** Door een zorgcoördinator of leerkrachten.
* **Gesprekken:** Met het kind/de jongere, ouders en leerkrachten om een vertrouwensband op te bouwen en informatie te verzamelen.
* **Overleg met het CLB:** Na toestemming van de ouders, om informatie te delen en expertise in te winnen.
* **Start van de HGD-cyclus (Hulp- en Dienstverleningsplan):** Een systematische aanpak die de noden en interventies in kaart brengt.
* **Screening:** Initiële vragenlijsten om een eerste indicatie te krijgen.
* **Doorverwijzing:** Naar een erkend multidisciplinair centrum voor verdere diagnostiek, rekening houdend met mogelijke wachttijden.
#### 2.2.2 Kwaliteitsvolle diagnostiek
Om een kwaliteitsvolle diagnose te stellen, worden diverse stappen ondernomen:
* **Anamnese:** Uitgebreid bevragen van zowel het kind/de jongere als de ouders en leerkrachten, met specifieke aandacht voor kenmerken van ASS en het vermijden van tunnelvisie. Dit omvat ook informatie over hobby's.
* **Ontwikkelingsanamnese:** Gedetailleerd navragen van de ontwikkeling vanaf de geboorte, inclusief:
* Geboorte: complicaties, vroeggeboorte, laag geboortegewicht.
* Babyfase: regulatiestoornissen (slaap, eten).
* Peuterfase: contactname, fantasiespel.
* Kleuterfase: omgang met veranderingen, contact met anderen.
* **Psychodiagnostisch onderzoek:**
* **Intelligentie-onderzoek:** Vaststellen van het cognitief functioneren.
* **Neuropsychologisch onderzoek:** Onderzoeken van executieve functies, centrale coherentie, etc.
* **Sociaal-cognitief onderzoek:** Evalueren van Theory of Mind en sociale vaardigheden.
* **Belevingsonderzoek:** Inzicht krijgen in de innerlijke wereld en emotionele beleving.
* **Spelobservatie (bij kinderen):** Beoordelen van onder andere fantasiespel.
* **Observatie van gezelschapsspellen (bij jongeren):** Nagaan van flexibiliteit met regels en omgaan met winst/verlies.
* **Observatie op school en/of thuis:** Cruciaal is dat de problemen zich op minstens twee verschillende plaatsen manifesteren om een diagnose te kunnen stellen.
#### 2.2.3 Diagnostische criteria (DSM-V) en instrumenten
De diagnostiek volgt de criteria van de DSM-V. Veelgebruikte instrumenten zijn:
* **Screeningsvragenlijsten:** SDQ, SEV.
* **Specifieke vragenlijsten en gedragsbeoordelingen.**
* **Diagnostisch onderzoek:** Voor kinderen kan dit bijvoorbeeld de ADI-R en ADOS-2 omvatten.
Het diagnostisch onderzoek omvat typisch vier domeinen: intelligentie, neuropsychologie, sociaal-cognitief functioneren en belevingswereld. Het resultaat van de diagnostiek moet leiden tot een duidelijke analyse van beperkingen en mogelijkheden.
### 2.3 Begeleiding bij ASS
Het doel van begeleiding bij ASS is om het welzijn van de persoon met ASS te vergroten en de negatieve gevolgen van de stoornis te verminderen.
#### 2.3.1 Doelstellingen van begeleiding
De doelstellingen van begeleiding zijn afgestemd op de individuele noden van de cliënt en omvatten:
* Verminderen van symptomen die last veroorzaken.
* Verminderen van negatieve gevolgen op verschillende levensgebieden.
* Behandelen van eventuele comorbiditeit (zoals angst of depressie).
* Versterken van talenten en sterke kanten van de persoon met ASS.
De begeleiding dient evidence-based te zijn en sluit aan bij het zorgcontinuüm.
#### 2.3.2 Rol van de psychologisch consulent in het SPP
Een psychologisch consulent in een ondersteuningscentrum kan een sleutelrol spelen in de begeleiding. De focus ligt op twee belangrijke pijlers:
* **Psycho-educatie:** Het verstrekken van duidelijke en begrijpelijke informatie over ASS aan de persoon zelf, de ouders en betrokkenen.
* **Aanpassingen aan de context:** Het creëren van een omgeving die beter aansluit bij de behoeften van de persoon met ASS, zowel thuis als op school.
Daarnaast wordt ingezet op het versterken van de vaardigheden, weerbaarheid en veerkracht van de persoon met ASS.
#### 2.3.3 Externe ondersteuning
Verschillende vormen van externe ondersteuning zijn beschikbaar:
* **Op school:**
* Leersteuncentra (expertise vanuit buitengewoon onderwijs in het gewoon onderwijs).
* Buitengewoon onderwijs (bv. type 9).
* **Thuis:**
* Thuisbegeleiding (bv. Het Raster).
* Auti-coach.
#### 2.3.4 Maatregelen bij casussen Sofie en Adam
Voor casussen als Sofie en Adam kunnen diverse maatregelen genomen worden, onderverdeeld in het zorgcontinuüm (fase 1):
* **Voor Sofie (voorbeeld):** Gezien haar artistieke interesses en mogelijke moeilijkheden met sociale interactie en verandering, zou begeleiding gericht kunnen zijn op het versterken van haar creatieve talenten in een gestructureerde omgeving, met duidelijke sociale instructies en voorspelbaarheid. Aandacht voor het omgaan met onzekerheid en verandering in het creatieve proces.
* **Voor Adam (voorbeeld):** Afhankelijk van de specifieke diagnose, kunnen maatregelen gericht zijn op het verbeteren van executieve functies (plannen, organiseren) en sociale vaardigheden. Contextuele aanpassingen op school (bv. visuele schema's, minder prikkels) en thuis om stabiliteit te creëren. Psycho-educatie voor Adam en zijn ouders over zijn specifieke kenmerken.
> **Tip:** Bij het bedenken van maatregelen is het cruciaal om de primaire en secundaire kenmerken van ASS, de neuropsychologische profielen en de individuele talenten van de persoon in kwestie in acht te nemen.
> **Voorbeeld:** Een leerling met sterke visuele vaardigheden en moeite met mondelinge instructies kan gebaat zijn bij visuele schema's en schriftelijke instructies.
### 2.4 Vervolg casus Sofie en Adam: Aan de slag met casussen
Het bespreken en uitwerken van casussen, zoals die van Sofie en Adam, is essentieel om de theoretische kennis te vertalen naar praktische interventies. Door in groepsverband oplossingen te bedenken, wordt de toepassing van het zorgcontinuüm en de verschillende begeleidingsvormen geoefend. Dit omvat het bedenken van helpende maatregelen die aansluiten bij de specifieke noden van de cliënten.
### 2.5 Verder lezen
Voor wie zich verder wil verdiepen in ASS en de aanpak ervan, worden de volgende bronnen aanbevolen:
* Autismevlaanderen.be
* Nerdland Special over Autisme (deel I en II)
* Aflevering van ‘Taboe’ (Philippe Geubels ) over mensen met een autismespectrumstoornis
* Boek “Ik ben speciaal” – Peter Vermeulen (voor psycho-educatie bij ASS)
* Boek “ Auti -communicatie: geef me de 5” – Colette De Bruin (over auti -vriendelijke communicatie)
---
# Prevalentie, beloop en etiologie van ASS
Autismespectrumstoornis (ASS) is een neurobiologische ontwikkelingsstoornis die wordt gekenmerkt door significante beperkingen in sociale communicatie en interactie, alsook door beperkte, repetitieve interesses en gedragingen.
### 3.1 Prevalentie van ASS
De prevalentie van ASS wordt geschat op ongeveer $1\%$ van de algemene bevolking. Er wordt vier keer vaker een diagnose gesteld bij jongens dan bij meisjes. Vrouwen worden echter over het algemeen later gediagnosticeerd. Er is een merkbare stijging in het aantal diagnoses waargenomen, wat deels verklaard kan worden door een verhoogde bekendheid met de stoornis en verbeterde diagnostische methoden.
Comorbiditeit komt zeer frequent voor bij ASS, met schattingen die aangeven dat $70$ à $80\%$ van de individuen met ASS ook één of meerdere andere psychische aandoeningen heeft.
### 3.2 Beloop en prognose van ASS
De eerste symptomen van ASS manifesteren zich doorgaans tussen de leeftijd van $1$ en $2$ jaar. ASS wordt beschouwd als een levenslange aandoening. De prognose is echter contextueel en kan sterk variëren afhankelijk van diverse factoren.
#### 3.2.1 Levensloopkenmerken
Gedurende de levensloop kunnen individuen met ASS verschillende uitdagingen ervaren, waaronder:
* **Angsten:** Vaak voorkomend, variërend in aard en intensiteit.
* **Gedragsproblemen:** Deze kunnen zich uiten in verschillende vormen.
* **Zelfbeschadigend gedrag:** Een ernstige gedragsuiting die gespecialiseerde aandacht vereist.
* **Regulatieproblemen:** Hieronder vallen problemen met eten en drinken, slaapstoornissen en emotieregulatie.
* **Schoolprestaties:** Sommige individuen kunnen moeite ondervinden met de academische eisen.
* **Negatief zelfbeeld:** Kan een gevolg zijn van de uitdagingen die zij ervaren.
* **Depressiviteit:** Een mogelijke comorbiditeit die de levenskwaliteit kan beïnvloeden.
Indien er sprake is van primaire kenmerken van ASS, worden deze onderverdeeld in:
* **Blijvende tekorten in de sociale communicatie en interactie:** Dit omvat problemen met het initiëren en onderhouden van sociale interacties, het begrijpen van non-verbale communicatie, en het delen van emoties en interesses.
* **Beperkte, zich herhalende gedragspatronen, interesses of activiteiten:** Dit kan zich uiten in stereotiepe of repetitieve motorische handelingen, dwangmatige vasthoudendheid aan routines, beperkte en gefixeerde interesses, of hyper- en hyporeactiviteit op sensorische prikkels.
#### 3.2.2 Sociale fenotypes (Wing & Gould)
Wing en Gould hebben verschillende sociale fenotypes beschreven die kenmerkend kunnen zijn voor ASS:
* **Afzijdige type:** Individuen die weinig tot geen initiatief nemen tot sociale interactie.
* **Passieve type:** Individuen die sociale interacties passief ondergaan zonder veel initiatief.
* **Actief-maar-bizar type:** Individuen die wel sociaal contact zoeken, maar dit op een voor anderen ongebruikelijke of vreemde manier doen.
* **Hoogdravend of stijf-formalistisch type:** Individuen die wel sociale regels kennen, maar deze op een stijve, inflexibele manier toepassen.
### 3.3 Etiologie van ASS
De etiologie van ASS is multifactorieel, waarbij zowel genetische als omgevingsfactoren een rol spelen.
#### 3.3.1 Genetische factoren
Genetische factoren hebben een aanzienlijke invloed op het ontstaan van ASS. Studies tonen aan dat er een sterke erfelijkheidcomponent is. Bepaalde genetische syndromen, zoals het Fragiele-X-syndroom, worden geassocieerd met een verhoogd risico op ASS. Schattingen wijzen uit dat tussen de $50\%$ en $90\%$ van de variatie in ASS-risico verklaard kan worden door genetische factoren.
#### 3.3.2 Omgevingsfactoren
Diverse omgevingsfactoren in de prenatale en perinatale periode worden in verband gebracht met een verhoogd risico op ASS. Deze omvatten:
* **Leeftijd van de ouders:** Hogere leeftijd van zowel de moeder als de vader bij de conceptie is geassocieerd met een verhoogd risico.
* **Blootstelling aan bepaalde substanties:** Het gebruik van alcohol en het gebruik van valproaat tijdens de zwangerschap zijn geïdentificeerd als risicofactoren.
* **Complicaties rondom de geboorte:** Prematuriteit (vroeggeboorte) en een laag geboortegewicht zijn eveneens geassocieerd met een verhoogde kans op ASS.
#### 3.3.3 Neurobiologische factoren
Onderzoek naar de neurobiologie van ASS is gaande en richt zich op verschillen in hersenstructuur en -functie. Hoewel de specifieke mechanismen nog volop worden onderzocht, wordt aangenomen dat afwijkende neurologische ontwikkelingsprocessen een rol spelen.
> **Tip:** Het is belangrijk om te onthouden dat de etiologie van ASS complex is en dat geen enkele factor op zichzelf de stoornis veroorzaakt. Het gaat om een interactie tussen meerdere genetische en omgevingsinvloeden.
> **Voorbeeld:** Een voorbeeld van hoe genetische en omgevingsfactoren samen kunnen werken, is de invloed van het Fragiele-X-syndroom (genetisch) in combinatie met prenatale blootstelling aan bepaalde medicatie (omgeving) bij het bepalen van het uiteindelijke risico op ASS.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Autismespectrumstoornis (ASS) | Een stoornis die gekenmerkt wordt door een hardnekkig patroon van significante beperkingen in de sociale omgang en beperkte, repetitieve interesses en gedragingen. |
| Sociale omgang | Het vermogen tot interactie en communicatie met andere personen, inclusief non-verbale communicatie, het vormen van relaties en het begrijpen van sociale cues. |
| Beperkte, repetitieve interesses en gedragingen | Patronen van activiteit gekenmerkt door bijvoorbeeld een abnormale intensiteit en focus, rigiditeit in de omgang met routines, of repetitieve motorische handelingen. |
| Primaire gedragskenmerken | De kernsymptomen die direct gerelateerd zijn aan de diagnose van ASS, onderverdeeld in sociale communicatie en interactie, en repetitieve gedragspatronen. |
| Secundaire gedragskenmerken | Gedragingen en problematieken die vaak voorkomen bij personen met ASS, maar niet per se tot de kernsymptomen behoren, zoals angsten, gedragsproblemen en emotieregulatieproblemen. |
| Centrale coherentie | De neiging om details te verwerken in plaats van het geheel, wat leidt tot een contextblindheid waarbij het lastig is om de bredere betekenis of het grote plaatje te zien. |
| Theory of Mind (ToM) | Het vermogen om gedachten, gevoelens, intenties en overtuigingen van zichzelf en anderen te herkennen en hierop te anticiperen, wat essentieel is voor sociale interactie. |
| Executieve functies (EF) | Een set van cognitieve processen die nodig zijn voor doelgericht gedrag, waaronder planning, flexibiliteit, impulscontrole en werkgeheugen. |
| Prevalentie | Het percentage van een populatie dat op een bepaald moment een bepaalde aandoening heeft. Voor ASS is dit ongeveer 1% van de bevolking. |
| Comorbiditeit | De gelijktijdige aanwezigheid van één of meerdere andere aandoeningen of stoornissen naast de primaire diagnose, wat bij ASS frequent voorkomt. |
| Etiologie | De studie van de oorzaken van ziekten of aandoeningen, waarbij bij ASS zowel genetische als omgevingsfactoren een rol spelen. |
| Psycho-educatie | Het verstrekken van informatie en educatie aan personen met een aandoening en hun naasten, om begrip, acceptatie en vaardigheden te bevorderen. |
| Zorgcontinuüm | Het geheel van diensten en ondersteuning die een persoon met een aandoening gedurende zijn leven ontvangt, van diagnose tot langdurige begeleiding en nazorg. |
| Diagnostiek | Het proces van het identificeren en vaststellen van een aandoening door middel van observaties, interviews, testen en het beoordelen van gedragskenmerken. |