Cover
Inizia ora gratuitamente Psychische kwetsbaarheid.docx
Summary
# Inleiding tot psychische kwetsbaarheid en veerkracht
Dit deel introduceert de concepten psychische kwetsbaarheid en veerkracht, definieert geestelijke gezondheid en bespreekt de evolutie van het denken over psychische aandoeningen van psychopathologie naar welbevinden, inclusief het kwetsbaarheids-stressmodel.
## 1. Kwetsbaarheid en veerkracht
Psychische kwetsbaarheid verwijst naar factoren die iemand gevoeliger maken voor psychische problemen, waardoor hij of zij minder goed met bepaalde ervaringen kan omgaan. Veerkracht, of resilience, is een persoonlijkheidskenmerk dat de negatieve effecten van stress kan modereren en adaptatiemogelijkheden vergroot. Het bepaalt de impact van stress en tegenslagen op een individu. Psychische kwetsbaarheid wordt beschouwd als een continuüm, en iedereen is op een bepaalde mate kwetsbaar. Stress, sterk bepaald door de omgeving, kan kwetsbaarheid manifesteren.
### 1.1 Geestelijke gezondheid: meer dan de afwezigheid van klachten
De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) definieert geestelijke gezondheid als "een toestand van welzijn waarin het individu zijn of haar eigen capaciteiten realiseert, de normale spanningen van het leven aankan, productief en vruchtbaar kan werken en in staat is om een bijdrage te leveren aan zijn of haar gemeenschap". Dit is significant meer dan enkel de afwezigheid van psychische klachten.
### 1.2 Evolutie van het denken: van psychopathologie naar welbevinden
Historisch gezien lag de focus op **psychopathologie**, de studie van stoornissen in het psychisch functioneren. Hierbij werkten disciplines zoals psychologie, psychiatrie, neurologie, endocrinologie, farmacologie, orthopedagogiek en sociologie samen. Psychiatrie richtte zich meer op de toegepaste wetenschap en praktijkervaring. Beide benaderingen legden echter de nadruk op ziekte en stoornis.
Meer recent is er een verschuiving naar het concept van **psychische gezondheid en welbevinden (well-being)**. Welbevinden kent drie componenten:
* **Emotioneel welbevinden**: de subjectieve ervaring van welbevinden.
* **Psychologisch welbevinden**: effectief functioneren in termen van zelfrealisatie.
* **Sociaal welbevinden**: effectief functioneren in de maatschappij.
### 1.3 Psychisch lijden als een normale, maar gedifferentieerde kwetsbaarheid
Psychisch lijden wordt niet gezien als een identiteit ("Ik *ben* ..."), maar als een tijdelijke kwetsbaarheid die problematisch kan worden ("Ik *heb* last/moeite"). Deze kwetsbaarheid is "normaal" en gedifferentieerd verspreid in de bevolking. Psychisch lijden is bovendien gecontextualiseerd, mede door de interactie tussen genen en omgeving.
### 1.4 Het kwetsbaarheids-stressmodel (diathese-stressmodel)
Dit model biedt een antwoord op de vraag hoe psychische klachten ontstaan. Het gaat uit van een **interactie tussen onderliggende kwetsbaarheden en stressoren**.
* **Kwetsbaarheden**: Factoren die individuen gevoeliger maken voor psychische klachten, waardoor ze minder goed met bepaalde ervaringen kunnen omgaan of er een negatieve betekenis aan toeschrijven.
* **Beschermende factoren**: Factoren die individuen weerbaarder maken en ervoor zorgen dat bepaalde ervaringen hen niet uit evenwicht brengen.
* **Stressoren**: Externe gebeurtenissen die stress veroorzaken.
Het model is dynamisch en kan worden toegepast op diverse situaties, zoals de impact van de coronapandemie (toename van stressoren en afname van draagkracht/coping).
### 1.5 Evolutie van de visie op psychische kwetsbaarheid
Er is een evolutie gaande van een **medisch model en deficitdenken** (focus op ziekte en tekorten) naar een **eco-bio-psycho-sociaal model en burgerschapsdenken**.
* Van **genezing** (doel = klachtenreductie) naar **herstel/rehabilitatie** (doel = quality of life).
* Van behandeling van "afwijkend" gedrag naar **bevordering van welbevinden, gezondheid en veerkracht**.
* Van **individuele aanpak** naar **public mental health en vermaatschappelijking van de zorg**.
* Van **categorisch & classificerend denken** naar **dimensionaal & transdiagnostisch denken** (nadenken over diagnoses heen).
* Van **rigide kaders** naar **evidence-based werken en eclectisch werken**.
#### 1.5.1 Vermaatschappelijking van de zorg
Dit houdt in dat kwetsbare mensen een zinvolle plek krijgen in de samenleving, waar nodig ondersteund worden ("balanced care"), en zoveel mogelijk geïntegreerd zijn in de gemeenschap. "Balanced care" streeft naar evenwichtige zorg met meer online, ambulante en mobiele faciliteiten, ziekenhuisfaciliteiten voor acute opnames, langetermijn woonfaciliteiten in de samenleving en ondersteuning van werk, opleiding en dagbesteding. Dit vereist meer samenwerking in zorgnetwerken, zorgcoördinatie, casemanagement en zorgcircuits. "Stepped care" biedt zorg op de plaats en in de mate dat deze nodig is. Er is ook meer aandacht voor participatie, patiëntgerichtheid, integratieve benadering en beddenreductie.
#### 1.5.2 Public mental health perspectief
Dit perspectief streeft naar een "nurturing society" of "community of caring". Gezondheidsdoelstellingen worden voor de hele gemeenschap opgesteld, met een focus op preventie en vroegtijdige interventie (bv. voor kinderen en jongeren). Er wordt ingezet op laagdrempelige groepsaanbod, interventies op "vindplaatsen" (scholen, jeugdbeweging) en het gebruik van objectieve criteria.
### 1.6 Classificatie en diagnostiek: de DSM-5
* **Psychiatrische stoornis**: Een betekenisvol gedrags- of psychologisch syndroom of patroon dat bij een persoon voorkomt en gepaard gaat met leed, onvermogen, een verhoogde kans op dood, of een betekenisvol verlies van vrijheid. Dit is sterk cultureel bepaald. Hedendaags spreekt men liever over "psychische problemen", "psychisch lijden" of "psychische kwetsbaarheid".
* **Syndroom**: Een groep van samenhangende symptomen.
* **Symptoom**: Een uiting of signaal van een onderliggende psychiatrische ziekte of syndroom.
* **Classificatiesystemen (zoals DSM-5 en ICD-11)** beschrijven bestaande stoornissen, hoe ze herkend worden en hoe ze van elkaar onderscheiden kunnen worden.
* **Classificatie vs. Diagnostiek**: Classificatie identificeert wat er aan de hand is, diagnostiek verklaart hoe dit probleem is ontstaan. In de praktijk lopen deze activiteiten door elkaar. Een goede diagnose omvat zowel gemeenschappelijke kenmerken als individuele kenmerken.
#### 1.6.1 Categoriale vs. Dimensionele benadering
* **Categoriale classificatie**: Stoornissen worden ingedeeld in strikt afgebakende klassen (alles-of-niets). Dit is in de praktijk vaak niet haalbaar.
* **Dimensionele benadering**: Stoornissen worden gesitueerd op een continuüm (meer of minder voorkomen van bepaalde eigenschappen). Dit beantwoordt meer aan de realiteit van psychische klachten.
De DSM-5 hanteert voornamelijk een categoriale benadering, met enkele dimensionele toevoegingen (bv. ernst van de stoornis).
#### 1.6.2 Kritiek op de DSM-5
* **Pathologiseren van "normaal" gedrag**: Het medicaliseren van alledaagse problemen.
* **Invloed van farmaceutische industrie**: Toename van het aantal diagnoses.
* **Onvoldoende betrouwbaarheid, validiteit en voorspellend vermogen**: De categorieën geven geen objectieve verschillen weer.
* **Belemmering van verandering**: De biomedische benadering staat vooruitgang in de weg.
#### 1.6.3 Transdiagnostisch werken
Dit nieuwe perspectief focust op onderliggende mechanismen, ondersteuningsbehoeften en overlappende symptomen over diagnoses heen (bv. emotieregulatie). Dit is een alternatief voor strikte classificaties.
#### 1.6.4 Kritische stemmen
Paul Verhaeghe, Dirk De Wachter, Stijn Vanheule en Jim Van Os wijzen op de maatschappelijke druk, de versmalling van normaliteit, de medicalisering van leed en het gevaar van een te grote focus op diagnoses en medicatie. Zij pleiten voor meer weerbaarheid en een bredere kijk op psychisch lijden.
### 1.7 Begrippenkader in de psychologie
* **Etiologie**: De studie van factoren die een stoornis hebben veroorzaakt, uitgelokt, bevorderd of in stand gehouden (voorbeschikkende, uitlokkende, instandhoudende, beschermende factoren).
* **Pathogenese**: De beschrijving van hoe deze factoren hun werking uitoefenen en tot de stoornis hebben geleid.
* **Differentiaaldiagnose**: Het onderscheiden van verschillende ziekten door hun kenmerken te vergelijken.
* **Comorbiditeit**: Het samen voorkomen van meerdere stoornissen bij eenzelfde persoon, wat de differentiaaldiagnose bemoeilijkt.
* **Epidemiologie**: De studie van het voorkomen van ziekten/stoornissen in een populatie, met parameters als prevalentie (hoeveel mensen hebben het) en incidentie (nieuwe gevallen).
* **Prognose**: De voorspelling van het verloop van een stoornis, zowel natuurlijk als na behandeling. Stoornissen kunnen acuut, chronisch, progressief, statisch of intermitterend zijn.
### 1.8 Werkmethoden in de hulpverlening
* **Eclectisch werken**: Het combineren van bruikbare elementen uit verschillende benaderingen.
* **Evidence-based werken**: Handelen gebaseerd op de best beschikbare informatie over doelmatigheid en doeltreffendheid.
* **Zorgpaden / Klinische paden**: Beschrijven de stappen van onderzoek of behandeling en de samenwerking tussen professionals.
* **Behandelprotocollen**: Stapsgewijze beschrijvingen van psychologische behandelingen.
---
# Classificatie en diagnostiek van psychische stoornissen
Dit gedeelte legt de basisprincipes van classificatie en diagnostiek uit, met een focus op de DSM-5, de verschillen tussen categoriale en dimensionele benaderingen, en een overzicht van de verschillende stoorniscategorieën.
### 2.1 Psychische kwetsbaarheid, lijden en welbevinden
Psychische kwetsbaarheid verwijst naar factoren die iemand gevoeliger maken voor psychisch lijden, terwijl veerkracht factoren zijn die weerbaarder maken. Psychisch lijden is geen identiteit maar een tijdelijke kwetsbaarheid die het functioneren kan beperken. Geestelijke gezondheid, volgens de WHO, is een staat van welzijn waarin iemand zijn capaciteiten realiseert, normale levensspanningen aankan en productief kan werken. Welbevinden kent drie componenten: emotioneel, psychologisch en sociaal. Het kwetsbaarheids-stressmodel (of diathese-stressmodel) verklaart psychische klachten als een interactie tussen onderliggende kwetsbaarheden en stressoren, mede beïnvloed door context en beschermende factoren. De visie op psychische kwetsbaarheid evolueert van een medisch/deficitmodel naar een eco-bio-psycho-sociaal model en burgerschapsdenken, met een verschuiving van genezing (klachtenreductie) naar herstel/rehabilitatie (quality of life).
### 2.2 Classificatie en diagnostiek: concepten en systemen
* **Psychiatrische stoornis**: Een gedrags- of psychologisch syndroom dat gepaard gaat met leed, onvermogen, een verhoogde kans op dood, of verlies van vrijheid. Tegenwoordig spreekt men liever van "psychische problemen", "psychisch lijden" of "psychische kwetsbaarheid".
* **Syndroom**: Een samenhangend geheel van symptomen.
* **Symptoom**: Een uiting of signaal van een onderliggende psychiatrische ziekte.
* **Klinisch beeld**: Het geheel van uitingen waarop een stoornis wordt vastgesteld.
**Classificatie** beschrijft welke stoornissen er bestaan, hoe ze herkend worden en hoe ze van elkaar te onderscheiden zijn. **Diagnostiek** gaat over het achterhalen van de oorzaken en het individuele functioneren van een persoon. Hoewel vaak als synoniemen gebruikt, zijn het verschillende, maar moeilijk te scheiden, activiteiten. Een goede diagnose omvat zowel gemeenschappelijke kenmerken passend binnen een classificatie als individuele kenmerken.
#### 2.2.1 Categoriale versus dimensionele benadering
* **Categoriale classificatie**: Stoornissen worden ingedeeld in strikt afgebakende, elkaar uitsluitende klassen (alles-of-niets benadering). Dit is in de praktijk echter moeilijk toepasbaar, aangezien psychische problemen zelden zo eenduidig te plaatsen zijn.
* **Dimensionele benadering**: Stoornissen worden gesitueerd op een continuüm, gebaseerd op de mate waarin bepaalde eigenschappen voorkomen (kwantitatief). Dit sluit beter aan bij de realiteit van psychische klachten.
De **DSM-5** (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders) is primair een categoriaal systeem, maar kent ook dimensionele toevoegingen, zoals de ernstgraad van een stoornis.
#### 2.2.2 Het DSM-5 classificatiesysteem
De DSM-5, uitgegeven door de American Psychiatric Association, is een internationaal aanvaard classificatiesysteem dat is gebaseerd op gedragsbeschrijvingen en niet op etiologische verklaringsmodellen. Het doel is eenduidige en betrouwbare diagnostische categorieën te bieden. De DSM-5 is onderverdeeld in drie delen: algemene inleiding, klinische syndromen, en 'ter discussie' staande stoornissen.
**Belangrijke stoorniscategorieën volgens DSM-5:**
* **Neurobiologische ontwikkelingsstoornissen**: Veelal aangeboren stoornissen die vaak levenslang aanwezig zijn, zoals Autismespectrumstoornis (ASS), ADHD en ticstoornissen.
* **Schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen**: Gekenmerkt door verstoringen in de realiteitstoetsing.
* **Bipolaire-stemmingsstoornissen en aanverwante stoornissen**: Extreme stemmingswisselingen tussen euforie en depressie.
* **Depressieve-stemmingsstoornissen**: Langdurige sombere stemming of verlies van interesse.
* **Angststoornissen**: Overmatige en belemmerende angstreacties.
* **Obsessief-compulsieve en aanverwante stoornissen**: Dwanggedachten en/of dwanghandelingen.
* **Trauma- en stressorgerelateerde stoornissen**: Reacties op ingrijpende gebeurtenissen.
* **Dissociatieve stoornissen**: Verstoringen in bewustzijn, geheugen, identiteit.
* **Somatische symptoomstoornis en aanverwante stoornissen**: Overmatige bezorgdheid rond ziekte en gezondheid.
* **Voedings- en eetstoornissen**: Verstoringen in eetgedrag.
* **Stoornissen in de zindelijkheid**: Problemen met urine- of stoelgangcontinentie.
* **Slaap-waakstoornissen**: Problemen met in- of doorslapen.
* **Seksuele- en gendergerelateerde stoornissen**: Seksuele dysfuncties, parafilieën, genderdysforie.
* **Disruptieve stoornissen, impulscontrole- en gedragsstoornissen**: Problemen met impulsbeheersing en gedragsregulatie.
* **Middelgerelateerde en verslavingsstoornissen**: Excessief gebruik van middelen of gedrag ondanks schadelijke gevolgen.
* **Neurocognitieve stoornissen**: Achteruitgang in cognitieve functies.
* **Persoonlijkheidsstoornissen**: Duurzame, starre patronen van cognities, emoties en gedragingen.
#### 2.2.3 Kritiek op de DSM-5
De DSM-5 krijgt kritiek op onder andere:
* **Pathologiseren van normaal gedrag**: Te veel alledaagse problemen worden als stoornis bestempeld.
* **Invloed van de farmaceutische industrie**: Mogelijk meer diagnoses om medicatieverkoop te stimuleren.
* **Toename van het aantal diagnoses**: De classificatie wordt steeds uitgebreider.
* **Gebrek aan objectieve verschillen**: De categorieën geven geen objectieve verschillen tussen mensen weer; een dimensionele benadering wordt als beter beschouwd.
* **Belemmering van verandering**: De biomedische focus kan innovatie in de geestelijke gezondheidszorg tegenwerken.
* **Onvoldoende betrouwbaarheid, validiteit en voorspellend vermogen**: De categorieën zijn niet altijd nauwkeurig of voorspellend voor het verloop van een stoornis.
#### 2.2.4 Transdiagnostisch werken
Vanwege de overlap in onderliggende mechanismen en ondersteuningsbehoeften tussen verschillende stoornissen, wordt steeds meer gepleit voor **transdiagnostisch werken**. Dit houdt in dat men zich richt op deze gemeenschappelijke processen (zoals emotieregulatie) in plaats van enkel op de specifieke stoornisdiagnose.
### 2.3 Belangrijke begrippen in diagnostiek
* **Etiologie**: De studie van de factoren die een stoornis veroorzaken, uitlokken, bevorderen of in stand houden. Dit omvat voorbeschikkende, uitlokkende en instandhoudende factoren, evenals beschermende en faciliterende factoren.
* **Pathogenese**: Beschrijft de wijze waarop etiologische factoren hun werking uitoefenen en tot de stoornis leiden.
* **Differentiaaldiagnose**: Het proces van het onderscheiden van een stoornis door de kenmerken van verschillende ziekten met elkaar te vergelijken.
* **Comorbiditeit**: Het samen voorkomen van meerdere stoornissen bij dezelfde persoon. Een hoge comorbiditeit bemoeilijkt de differentiaaldiagnose.
* **Epidemiologie**: De studie van het voorkomen en de verspreiding van ziekten/stoornissen in een populatie.
* **Prevalentie**: Het percentage van een populatie dat een stoornis vertoont op een bepaald moment of in een bepaalde periode.
* **Incidentie**: Het percentage van een populatie dat in een bepaalde periode voor het eerst een bepaalde stoornis ontwikkelt.
* **Prognose**: De voorspelling van het verloop van een stoornis, gebaseerd op longitudinale studies, die kan gaan over het natuurlijke verloop of het verwachte resultaat na behandeling. Stoornissen kunnen acuut, chronisch, progressief, statisch of intermitterend zijn.
### 2.4 Voor- en nadelen van classificatie en diagnostiek
**Mogelijkheden voor de praktijkgerichte orthopedagoog:**
* **Communicatie**: Classificatie biedt een gemeenschappelijke taal voor professionals.
* **Hulpverlening**: Het kan helpen bij het kiezen van de juiste interventies en behandelplannen.
* **Onderzoek**: Classificatiesystemen faciliteren wetenschappelijk onderzoek.
* **Individuele benadering**: Door het individuele functioneren mee te nemen in de diagnose, ontstaat een completer beeld dan enkel de classificatie.
**Risico's voor persoon en omgeving:**
* **Stigmatisering**: Het label van een stoornis kan leiden tot vooroordelen en discriminatie.
* **Simplificatie**: Een classificatie kan het complexe menselijke functioneren te veel reduceren tot een label.
* **Ziekte/deficitdenken**: De focus kan verschuiven van sterktes en mogelijkheden naar tekorten en problemen.
* **Verlies van individualiteit**: Mensen worden gereduceerd tot hun diagnose.
**Tip:** Kijk altijd verder dan het label en focus op de persoon achter de stoornis, met respect voor hun eigen betekenisgeving. Werk zoveel mogelijk met een dimensionele benadering en wees voorzichtig met etikettering.
### 2.5 Overzicht van specifieke stoorniscategorieën
De documentatie bespreekt gedetailleerd de classificatie en diagnostiek van diverse stoorniscategorieën, waaronder:
* Trauma- en stressorgerelateerde stoornissen (o.a. PTSS).
* Stemmingstoornissen (depressieve en bipolaire stoornissen).
* Angststoornissen en dwangstoornissen.
* Psychotische kwetsbaarheid en stoornissen (o.a. schizofrenie).
* Gedragsstoornissen (disruptieve-, impulscontrole- en gedragsstoornissen).
* Autismespectrumstoornissen (ASS).
* Neurocognitieve stoornissen (o.a. dementie).
* Voedings- en eetstoornissen.
Voor elk van deze categorieën worden de klinische beelden, DSM-criteria, ontwikkelingsaspecten, risico- en beschermingsfactoren, en behandelingsmogelijkheden besproken. Hierbij wordt regelmatig de link gelegd met de sociaal-emotionele ontwikkeling en de impact op het dagelijks functioneren.
**Tip:** Bestudeer de specifieke criteria en kenmerken van elke stoorniscategorie grondig, met aandacht voor leeftijdsspecifieke presentaties en differentiële diagnoses. Begrijp de verschillende verklaringsmodellen die aan de basis liggen van deze stoornissen.
---
# Angst, dwang en trauma
Dit deel behandelt angststoornissen, obsessieve-compulsieve stoornissen en de ontwikkeling en gevolgen van trauma, inclusief klinische beelden, diagnostische criteria en behandelingsmethoden.
## 3 Angst, dwang en trauma
Psychische kwetsbaarheid is een verhoogde kans om problemen te ontwikkelen bij stress, waarbij veerkracht de negatieve effecten van stress kan modereren. Stress wordt sterk bepaald door de omgeving.
### 3.1 Psychische kwetsbaarheid en veerkracht
Psychische kwetsbaarheid is niet een identiteit, maar een periodiek problematische kwetsbaarheid die normaal verspreid is in de bevolking en gecontextualiseerd is door gen-omgeving interacties. Het kwetsbaarheids-stressmodel (diathese-stressmodel) verklaart hoe psychische klachten ontstaan door de interactie tussen onderliggende kwetsbaarheden, beschermende factoren en stressoren.
### 3.2 Trauma
#### 3.2.1 Terminologie en ontwikkeling van trauma
* **Trauma** verwijst in medische zin naar verwonding of letsel. Een **psychotrauma** zijn ingrijpende gebeurtenissen die hevige angst, ontreddering en afschuw oproepen, vaak gepaard gaand met machteloosheid. Dit kan ook door het vernemen van traumatische gebeurtenissen (secundaire traumatisering).
* **Complexe trauma** betreft meerdere intermenselijke traumatische gebeurtenissen vroeg in de jeugd die de gehechtheidsrelatie met de opvoeder hebben verstoord.
* **Type 1 trauma** is een geïsoleerde traumatische gebeurtenis (acuut trauma), vaak met levendige herinneringen en angst.
* **Type 2 trauma** is langdurige of herhaalde traumatisering (chronisch trauma), vaak met dissociatieve verschijnselen.
De **werking van het stress-systeem** kan door trauma ontregeld raken, waardoor het sneller in alarmfase gaat, te fel reageert en moeilijk tot rust komt.
Het **geheugen** speelt een cruciale rol. Bij trauma kunnen veranderingen optreden in de opslag in het impliciete geheugen (onbewust), waardoor trauma in het lichaam wordt opgeslagen. Herinneringen kunnen ook geïsoleerd en onverwerkt blijven in het expliciete geheugen. Dit leidt tot een traumanetwerk dat geactiveerd wordt door **triggers**.
Het **neurosequentieel model** (Bruce Perry) beschrijft de ontwikkeling van de hersenen in lagen (reptielenbrein, zoogdierenbrein, mensenbrein). Bij stress schakelt het reptielenbrein het mensenbrein uit en zet het stressrespons in gang.
#### 3.2.2 Risico- en beschermingsfactoren
Niet iedereen ontwikkelt posttraumatische klachten. Risicofactoren zijn onder andere:
* **Aard en duur van het trauma**: acuut versus chronisch, directe blootstelling, zwaar letsel, verlies.
* **Context**: thuiscontext, scheiding van ouders.
* **Leeftijd**: vroegkinderlijke stress maakt kwetsbaarder.
* **Persoonlijkheid**: reeds bestaande psychosociale problemen.
* **Gezinsgeschiedenis**: problemen van ouders.
* **Sociale steun**: gebrek hieraan.
* **Voorgeschiedenis**: eerdere traumatische ervaringen.
#### 3.2.3 Klinisch beeld en DSM-5 criteria voor PTSS
**Posttraumatische stressstoornis (PTSS)** kent de volgende DSM-5 criteria:
* **Blootstelling** aan werkelijke of dreigende dood, ernstige verwonding of seksuele agressie.
* **Opdringerige symptomen** (minimaal 1 maand): onvrijwillige herinneringen, nare dromen, dissociatieve reacties (flashbacks), psychisch lijden bij blootstelling aan stimuli, fysiologische reacties.
* **Aanhoudend vermijden** van prikkels die verband houden met de traumatische gebeurtenis.
* **Negatieve veranderingen in cognitie en stemming** (minimaal 2 symptomen): onvermogen tot herinneren, negatieve overtuigingen, zelfverwijt, negatieve emotionele toestand, verminderde interesse, gevoelens van onthechting, onvermogen positieve emoties te ervaren.
* **Opvallende veranderingen in arousal (geprikkeldheid) en reactiviteit** (minimaal 2 symptomen): prikkelbaar gedrag, roekeloos gedrag, overmatige waakzaamheid, overdreven schrikreacties, concentratieproblemen, slaapstoornissen.
De symptomen moeten minimaal één maand duren en significant lijden of beperkingen veroorzaken. Er is een specificatie voor **'delayed onset'** (laattijdig begin, symptomen min. 6 maanden na gebeurtenis).
#### 3.2.4 Posttraumatische reacties bij kinderen
Kinderen reageren vaak anders op trauma.
* **Jonge kinderen (baby's, peuters, kleuters)**: algemene angstsymptomen, vermijding, slaapstoornissen, preoccupatie met symbolen. Kenmerkend: 'traumatisch spel'.
* **Schoolkinderen**: vermijdingssymptomen minder na eenmalige gebeurtenis, wel herbelevingssymptomen, nachtmerries, angsten. Bijkomend: machteloosheid, schuldgevoel, verdringing, dissociatie.
* **Adolescenten**: reacties deels gelijkend op volwassenen, maar ook ontremming, problemen met planning toekomst, onderschatten gevaar, schaamte. Bijkomend: roekeloos/destructief gedrag, middelengebruik, schoolproblemen.
#### 3.2.5 Dissociatie als gevolg van trauma
Dissociatie is een 'ontkoppeling' in identiteit, geheugen of bewustzijn. Bij trauma kan dit ernstig zijn en het functioneren beperken.
* **Dissociatieve amnesie**: verlies van autobiografische herinneringen.
* **Dissociatieve fugue**: tijdelijk verdwijnen met geheugenverlies.
* **Dissociatieve identiteitsstoornis**: meerdere deelpersoonlijkheden.
* **Derealisatie**: beleving van de omgeving als onwerkelijk.
* **Depersonalisatie**: beleving van zichzelf als onwerkelijk.
#### 3.2.6 Ondersteuning en behandeling van trauma
De behandeling volgt vaak een **fasenmodel**:
1. **Herstel van veiligheid**: Essentieel.
2. **Stabilisatie en symptoomreductie**: Terugkeer naar functioneren, dagelijks leven.
3. **Verwerking van traumatische ervaringen**: Op het moment dat symptomen beheersbaar zijn.
4. **Integratie in het dagelijks leven**: Verder functioneren.
**Cognitieve gedragstherapie (CGT)** richt zich op het herstructureren van aangetaste basisassumpties (bv. 'ik ben waardevol', 'de wereld is veilig') en werkt aan psycho-educatie, emotieregulatie en coping. **Exposure** kan deel uitmaken van de CGT.
**EMDR** (Eye Movement Desensitization and Reprocessing) is een techniek die gericht is op het verwerken van traumatische herinneringen door middel van bilaterale stimulatie.
**Traumasensitief / trauma-geïnformeerd ondersteunen** betekent opvoeden/ondersteunen vanuit de betekenis van gedrag en het stressniveau reguleren. Dit vereist **zelfregulatie** van de begeleider.
De **sequence of engagement** benadrukt dat eerst zelfregulatie nodig is om daarna contact te kunnen maken.
**Aandachtspunten in het omgaan met kinderen die trauma meemaakten**:
* **Emotieregulatie bevorderen**: Triggers leren herkennen en hanteren, emotie-educatie.
* **Containment bij herbeleving**: Ruimte bieden voor verwerking.
* **Psycho-educatie**: Heftige emoties als normale reacties op verleden ervaringen benoemen.
* **Traumaverhaal maken**: Gelegenheid bieden tot vertellen, hulpmiddelen gebruiken, focussen op krachten.
* **Schuldgevoel verminderen**: Factoren die verantwoordelijk zijn in kaart brengen (bv. taartdiagram).
* **Omgaan met rumineren/piekeren**: Rumineren ombuigen naar oplossingsgericht denken, beperken van pieker tijd, mindfulness.
* **Slaaphygiëne bevorderen**: Vaste routine, geen opwindende activiteiten voor slapengaan.
* **Structuur bieden**: Geeft houvast en veiligheid.
* **Blijven opvoeden**: Bevorder positieve ervaringen.
* **Herstel positief contact met eigen lichaam**: Lichaamsgerichte oefeningen, sport.
### 3.3 Angststoornissen
#### 3.3.1 Terminologie en ontwikkeling van angst
**Angst** is een noodzakelijk beschermingsmechanisme. Het kan worden onderverdeeld in fysiologische reacties, cognitieve interpretatie en gedragsmatige vermijding. Angst is 'gezond' wanneer het na een angstwekkende situatie niet te lang blijft hangen en het functioneren niet verstoort. Bij kinderen kent angst leeftijdsgebonden uitingsvormen en thema's.
#### 3.3.2 Wanneer zorgen maken?
Zorgen over angst bij kinderen zijn gerechtvaardigd indien de angst de sociale, emotionele ontwikkeling of schoolprestaties belemmert. Criteria zijn: buitenproportionele angst, onverklaarbaarheid, oncontroleerbaarheid, langdurig onveranderlijk zijn, leiden tot vermijding en niet-functionaliteit.
#### 3.3.3 Angststoornissen: klinisch beeld en DSM-5
Angststoornissen onderscheiden zich van normale angst door buitensporigheid die het dagelijks functioneren belemmert. De ontwikkeling van angststoornissen is leeftijdsgebonden.
Belangrijke angststoornissen volgens DSM-5:
* **Paniekstoornis**: Terugkerende, onverwachte paniekaanvallen met angst voor nieuwe aanvallen en onaangepast gedrag.
* **Agorafobie**: Angst voor specifieke situaties (openbaar vervoer, open/gesloten ruimten, menigte, alleen buitenshuis) uit angst voor ontsnappen of gebrek aan hulp.
* **Separatieangststoornis**: Overmatige angst gescheiden te worden van hechtingsfiguren, met diverse gerelateerde symptomen (bv. nachtmerries, lichamelijke klachten).
* **Specifieke fobie**: Angst voor een specifiek voorwerp of situatie, buitenproportioneel en leidend tot vermijding.
* **Sociale angststoornis (sociale fobie)**: Angst voor sociale situaties door vrees voor negatieve evaluatie, leidend tot vermijding.
* **Gegeneraliseerde angststoornis (GAS)**: Buitensporige, moeilijk te controleren angst en bezorgdheid over diverse gebeurtenissen of activiteiten, met fysieke en psychische symptomen.
#### 3.3.4 Behandeling van angst
Behandeling omvat:
* **Relaxatietechnieken**.
* **Mindfulness**.
* **Cognitieve gedragstherapie (CGT)**, inclusief **cognitieve technieken** en **exposure**.
* **EMDR**.
* **Psycho-educatie**.
* **Psychofarmaca**.
**Exposure** houdt in dat iemand wordt blootgesteld aan een angstwekkende situatie om de intensiteit van de emotie te verminderen, door middel van ervaren dat de gevreesde consequenties niet plaatsvinden en angst leren verdragen.
### 3.4 Obsessief-compulsieve en aanverwante stoornissen (OCS)
#### 3.4.1 Dwang in de ontwikkeling
Gedrag dat lijkt op dwanghandelingen (rigide rituelen, angsten, repetitieve bewegingen) komt voor bij jonge kinderen en neemt daarna af.
#### 3.4.2 Klinisch beeld en DSM-5
**Obsessief-compulsieve stoornis (OCS)** wordt gekenmerkt door:
* **Obsessies**: terugkerende, aanhoudende gedachten, drang of beelden die als opdringerig en ongewenst worden ervaren en angst of lijden veroorzaken. Pogingen om deze te negeren of neutraliseren.
* **Compulsies**: zich herhalend gedrag of mentale handelingen, uitgevoerd als reactie op een obsessie om angst te verminderen of een gevreesde gebeurtenis te voorkomen, vaak zonder realistisch verband of overdreven.
Obsessies en compulsies veroorzaken lijden en/of zijn tijdrovend. Er zijn specificaties voor inzicht (goed/slecht/afwezig) en comorbiditeit met ticstoornissen.
#### 3.4.3 Andere stoornissen die te maken hebben met dwang
* **Morfodysfore stoornis**: preoccupatie met vermeende onvolkomenheden in het uiterlijk.
* **Hoarding disorder (bewaardwang)**: moeite met weggooien van spullen.
* **Trichotillomanie (haarplukdrang)**.
* **Excoriatiestoornis (velletjesplukdrang)**.
#### 3.4.4 Behandeling en begeleiding van dwang
De behandeling komt sterk overeen met die van angststoornissen, met een nadruk op **responspreventie** bij exposure: de persoon leert de dwanghandeling niet te stellen om zo de angst te verdragen en te verminderen. De omgeving wordt vaak betrokken om afbouw van dwanggedrag te stimuleren.
### 3.5 Psychotische kwetsbaarheid
#### 3.5.1 Terminologie en ontwikkeling van psychosen
Vroeger sprak men van 'psychotische stoornissen', nu van **'psychosespectrum'** of **'psychotische kwetsbaarheid'**, wat een breder spectrum aan symptomen en gradaties omvat. Psychotische kenmerken kunnen ook voorkomen bij andere stoornissen. Bij een psychose is de **reality testing** ernstig verstoord, met wanen, hallucinaties en denkstoornissen.
Kinderen kunnen tijdens hun ontwikkeling (bv. pre-operationele fase) al kenmerken vertonen die lijken op psychotische verschijnselen (bv. stemmen horen, achterdocht), vooral na trauma of stress. Dit is niet altijd zorgwekkend mits het kind er geen last van heeft.
#### 3.5.2 Psychose begrijpen
Psychose wordt gezien als een verandering in hoe iemand zichzelf ervaart in relatie tot de wereld, waarbij de normale interactie tussen 'bottom-up' (zintuiglijke input) en 'top-down' (verwachtingen, schema's) processen verstoord is en de ervaring sterk 'top-down' gestuurd wordt.
#### 3.5.3 Klinisch beeld van psychosen
* **Positieve symptomen (+)**: Ervaringen die typisch zijn voor psychose, zoals wanen (bizarre overtuigingen) en hallucinaties (zintuiglijke waarnemingen zonder externe stimulus, vooral auditief). Ook verwarde spraak en gedrag vallen hieronder.
* **Negatieve symptomen (-)**: Een vermindering van normale functies, zoals emotionele vervlakking, spraakarmoede (alogie), initiatiefloosheid en apathie.
**Cognitieve stoornissen** zijn prominent, waaronder formele en inhoudelijke denkstoornissen, waarnemingsstoornissen, aandachtsproblemen, en stoornissen in emotioneel leven en gedrag (bv. katatonie).
#### 3.5.4 Schizofreniespectrum en andere stoornissen
De DSM-5-TR categoriseert verschillende stoornissen binnen dit spectrum, zoals:
* **Schizofreniforme stoornis**: Symptomen van schizofrenie, maar duur van 1 tot 6 maanden.
* **Schizoaffectieve stoornis**: Combineert symptomen van schizofrenie met depressieve of manische episodes.
* **Kortdurende psychotische stoornis**: Symptomen van 1 dag tot 1 maand.
* **Waanstoornis**: Ten minste 1 maand wanen zonder andere actieve symptomen van schizofrenie, functioneren niet duidelijk aangetast.
* **Katatone stoornis**: Minimaal drie katatone symptomen, zonder andere psychotische symptomen.
* **Psychotische stoornis door middelengebruik of andere medische conditie**.
Persoonlijkheidsproblematieken zoals paranoïde, schizoïde en schizotypische persoonlijkheidsproblematiek sluiten hierbij aan.
#### 3.5.5 Verloop en behandeling van schizofrenie
Schizofrenie kent fasen: premorbide, prodromale (geleidelijke verslechtering), progressieve/actieve (psychotische episode), en remissie/relaps. Vroege interventie verbetert de prognose.
Behandeling omvat **pre-therapie** (contact met realiteit herstellen), **psycho-educatie**, **medicatie** en **therapieën** zoals CGT en steunende therapie. **Expressed emotions (EE)** van de omgeving heeft invloed op het ziekteverloop.
---
*De verstrekte informatie is een samenvatting en vervangt geen professioneel medisch advies.*
---
# Stemming, psychotische en neurocognitieve stoornissen
*Summary generation failed for this topic.*
---
# Autismespectrumstoornissen en uitdagend gedrag
Dit deel behandelt autismespectrumstoornissen (ASS) en uitdagend gedrag, inclusief gedragsstoornissen, en gaat in op de kenmerken, verklarende modellen, diagnostiek en ondersteuningsstrategieën.
### 5.1 Autismespectrumstoornissen (ASS)
Autisme wordt niet beschouwd als een beperking, maar als een vorm van neurodiversiteit, een typische manier van de wereld begrijpen. De DSM-5 hanteert de term autismespectrumstoornis (ASS) en onderscheidt niet langer subgroepen zoals voorheen in de DSM-IV-TR (autistische stoornis, syndroom van Asperger, PDD-NOS). De sociale communicatiestoornis, die enkel problemen in het gebruik van taal in een sociale context omvat, is hierin opgenomen.
#### 5.1.1 Kenmerken van ASS
ASS komt vaker voor bij jongens dan bij meisjes, hoewel het bij meisjes vaak ondergediagnosticeerd wordt door sterke sociale gerichtheid en kopieergedrag. Genetische factoren spelen een grote rol in het ontstaan, met interactie met omgevingsinvloeden (pre- en perinataal). Een aanzienlijk deel van personen met ASS heeft ook een verstandelijke beperking, maar normaal tot hoogbegaafdheid komt ook voor. Er is een hoge comorbiditeit met ADHD, motorische coördinatieontwikkelingsstoornissen en eetproblemen. ASS is aangeboren en levenslang aanwezig, maar met aangepaste omgevingen en compensatiestrategieën kan de impact verminderen.
**Verklarende modellen voor ASS:**
* **Centrale coherentie:** De tendens om informatie globaal en in context te verwerken. Bij ASS is er een gebrek aan centrale coherentie, wat leidt tot detaildenken. Dit kan een zwakte zijn (contextblindheid, moeite met figuurlijk denken) maar ook een sterkte (bijvoorbeeld bij het oplossen van gedetailleerde puzzels).
* **Theory of Mind (ToM):** Het vermogen om gedachten, gevoelens, wensen en intenties van anderen te begrijpen en te voorspellen. Hoewel oude tests gebaseerd op ToM niet langer als valide worden beschouwd voor de diagnose, hebben goed functionerende personen met ASS wel degelijk deze capaciteit, zij het minder automatisch. Het probleem ligt mogelijk meer in het detecteren van conflicten tussen eigen gedachten en die van anderen. Emotionele empathie kan juist sterker zijn.
* **Executieve functies:** Processen zoals planning, impulscontrole, aandacht, geheugenopslag en zelfsturing. Tekorten hierin leiden tot problemen met flexibiliteit, organisatie en probleemoplossing. Deze tekorten zijn niet exclusief voor ASS en komen ook voor bij bijvoorbeeld ADHD.
* **Het voorspellende brein:** Ons brein maakt continu voorspellingen over prikkels in de omgeving. Bij ASS is dit voorspellend vermogen anders; de modellen worden te snel aangepast, de context wordt minder meegenomen, wat leidt tot meer voorspelfouten en stress. Prikkelbaarheid is niet zozeer een gevolg van té veel prikkels, maar van het minder voorspelbaar maken van prikkels (of het uitblijven ervan).
#### 5.1.2 Kenmerken volgens de DSM-5
De DSM-5 definieert ASS door aanhoudende tekorten in sociale communicatie en sociale interacties, en beperkte, repetitieve patronen van gedrag, interesses of activiteiten.
**A. Tekorten in sociale communicatie en sociale interacties:**
* **Sociaal-emotionele wederkerigheid:** Moeite met sociaal-emotionele interacties, zoals het aangaan van contact, het delen van interesses of het reageren op emoties van anderen.
* **Non-verbale communicatie:** Problemen met oogcontact, lichaamstaal en het begrijpen of gebruiken van non-verbale signalen.
* **Relaties ontwikkelen en onderhouden:** Moeite met het aanpassen van gedrag aan sociale contexten, het maken van vrienden of interesse tonen in leeftijdgenoten.
**B. Beperkte, repetitieve patronen van gedrag, interesses of activiteiten:**
* **Stereotype of repetitieve spraak, motorische handelingen of gebruik van voorwerpen:** Zoals echolalie, flapperen met handen, of voorwerpen op een rij zetten.
* **Vasthangen aan routines of weerstand tegen verandering:** Moeite met overgangen, rigide denkpatronen of extreme spanning bij kleine veranderingen.
* **Gefixeerde interesses:** Sterke gehechtheid aan of preoccupatie met ongewone voorwerpen of onderwerpen.
* **Hyper- of hyporeactiviteit op sensorische prikkels:** Onverschilligheid voor pijn, negatieve reactie op geluiden, of overmatig ruiken/aanraken van voorwerpen.
#### 5.1.3 Sterktes en ondersteuning bij ASS
Ondanks uitdagingen hebben personen met ASS vaak sterktes zoals een uitstekend geheugen voor feiten, focusvermogen, oog voor details, visueel-ruimtelijke vaardigheden, doorzettingsvermogen, en een sterk rechtvaardigheidsgevoel.
**Ondersteuning bij ASS:**
* **Communicatie:** Gebruik duidelijke, concrete taal. Vermijd figuurlijk taalgebruik, ironie en dubbelzinnigheid. Maak gebruik van visuele hulpmiddelen, pictogrammen, schema's en geef bedenktijd.
* **Structuur en voorspelbaarheid:** Bied duidelijke schema's, routines en visualisaties. Maak veranderingen voorspelbaar.
* **Omgaan met prikkels:** Houd rekening met sensorische gevoeligheden. Gebruik hulpmiddelen zoals koptelefoons.
* **Sociale vaardigheden:** Gebruik sociale verhalen om sociale situaties en gewenst gedrag te verduidelijken.
* **Samenwerking met de omgeving:** Betrek ouders, leerkrachten en andere betrokkenen.
### 5.2 Uitdagend gedrag en gedragsstoornissen
Uitdagend gedrag is gedrag dat door de betrokkene of zijn omgeving als problematisch wordt ervaren en de levenskwaliteit beïnvloedt. Gedragsstoornissen zijn een specifieke categorie binnen de psychische kwetsbaarheid.
#### 5.2.1 Ontwikkeling van gedrag
Gedragsproblemen zoals koppigheid en driftbuien zijn normaal tijdens de peuterfase en adolescentie, maar kunnen bij risicofactoren en inadequaat omgaan door de omgeving uitgroeien tot afwijkende ontwikkeling. Agressie kent verschillende vormen (fysiek, verbaal, direct, indirect, reactief, proactief) met verschillende ontwikkelingssporen. Prosociaal gedrag en moraliteit ontwikkelen zich geleidelijk door sociale cognitie, het vermogen om empathie te tonen, en internalisatie van normen en waarden.
#### 5.2.2 Betekenisgericht omgaan met uitdagend gedrag
Uitdagend gedrag wordt gezien als signaalgedrag dat verwijst naar een onderliggende betekenis. Het ijsbergmodel benadrukt de onderliggende oorzaken (triggers, emoties, behoeften) boven het zichtbare gedrag. De context (de "zee") speelt een cruciale rol. Het sociaal-emotionele ontwikkeling (SEO) van de cliënt bepaalt in grote mate de begeleidingsbehoefte.
#### 5.2.3 Stoornissen in impulscontrole en gedragsstoornissen
* **Disruptieve stemmingsdisregulatiestoornis (DMDD):** Kenmerkt zich door ernstige, terugkerende driftbuien en een voortdurend prikkelbare stemming tussen de buien.
* **Periodiek explosieve stoornis:** Heftige agressiebuien (verbaal of fysiek) afgewisseld met normale perioden.
* **Pyromanie:** Onweerstaanbare impuls om brand te stichten.
* **Kleptomanie:** Onweerstaanbare impuls om te stelen, niet voor het bezit maar voor de daad zelf.
* **Oppositioneel-opstandige gedragsstoornis (ODD):** Een patroon van negativisme, vijandigheid en verzet tegen autoriteitsfiguren, maar zonder ernstige schending van andermans rechten.
* **Normoverschrijdend-gedragsstoornis (Conduct Disorder, CD):** Een patroon van gedrag dat de rechten van anderen schendt, zoals agressie, vernieling van eigendom, leugenachtigheid, diefstal, en ernstige schendingen van regels. ODD kan voorafgaan aan CD.
#### 5.2.4 Begeleiding bij uitdagend gedrag
Begeleiding richt zich op:
* **Nieuwe autoriteit/geweldloos verzet:** Centraal staat het volhouden van grenzen, het spreken vanuit de eigen rol en het mobiliseren van een ondersteunend netwerk.
* **Sociaal-emotionele ontwikkeling:** Afstemmen van nabijheid, grenzen, ruimte en verantwoordelijkheid op de noden en draagkracht van de cliënt.
* **Vroegsignalering en interventie:** Opstellen van signaleringsplannen en werken aan crisispreventie.
* **Herstelgericht werken:** Samen met de cliënt en zijn netwerk zoeken naar oplossingen.
* **Cognitieve gedragstherapie:** Agressie-inoculatietraining en probleemoplossend vaardigheidstrainingen.
* **Systeemtherapie:** Betrekken van meerdere systemen (gezin, school, buurt) bij de behandeling.
### 5.3 Stemmingsstoornissen
#### 5.3.1 Gevoel en stemming
* **Emotie:** Een korte reactie op een specifieke gebeurtenis (stimulus), met lichamelijke, gedragsmatige en gevoelskenmerken.
* **Gevoel:** Voortkomend uit een concrete ervaring.
* **Stemming:** Langer aanhoudend, minder situatiegebonden, fungeert als achtergrond voor gevoelens. Stemmingsstoornissen worden geassocieerd met internaliserende problemen.
#### 5.3.2 Ontwikkeling van emotieregulatie en zelfbesef
Emotieregulatie is cruciaal voor het omgaan met stemmingsstoornissen. Dit proces verloopt via afstemming met de verzorger, zelfbeheersing, verbaal begrip en productie, en de ontwikkeling van zelfbesef, zelfconcept en zelfevaluatie.
#### 5.3.3 Klinisch beeld en DSM-5: Stemmingsstoornissen
* **Depressieve-stemmingsstoornissen:** Gekenmerkt door een depressieve episode met symptomen als somberheid, anhedonie (vermindering van interesse/plezier), gewichtsverlies/toename, slaapproblemen, psychomotorische vertraging of agitatie, moeheid, waardeloosheids- of schuldgevoelens, concentratieproblemen en gedachten aan de dood. Een majeure depressieve episode kan eenmalig of recidiverend zijn.
* **Bipolaire-stemmingsstoornissen:** Gekenmerkt door stemmingswisselingen tussen depressie en manie/hypomanie. Type I omvat minstens één manische episode, type II minstens één hypomane en één depressieve episode.
* **Aanhoudende-rouwstoornis:** Langdurig significant lijden aan rouw dat het functioneren verstoort.
* **DMDD (Disruptieve stemmingsdisregulatiestoornis):** Ernstige, terugkerende driftbuien en een prikkelbare stemming tussen de buien.
#### 5.3.4 Behandeling en preventie
De behandeling volgt een stepped care model, variërend van psycho-educatie en zelfhulp bij lichte depressies tot psychotherapie en medicatie bij ernstigere vormen. Preventie richt zich op emotieregulatievaardigheden, sociale steun en het betrekken van het gezin.
### 5.4 Angst- en dwangstoornissen
#### 5.4.1 Angst en dwang in de ontwikkeling
Angst is een noodzakelijk beschermingsmechanisme. De aard en manifestatie van angst veranderen met de leeftijd. Angststoornissen ontstaan wanneer angst buitenproportioneel wordt, het functioneren belemmert en leidt tot vermijding.
#### 5.4.2 Angststoornissen
De DSM-5 categoriseert verschillende angststoornissen, waaronder:
* **Paniekstoornis:** Met onverwachte paniekaanvallen en angst voor nieuwe aanvallen.
* **Agorafobie:** Angst voor open ruimten, gesloten ruimten, menigten, openbaar vervoer, of alleen buitenshuis zijn, vanuit de angst dat ontsnappen moeilijk is of hulp niet beschikbaar.
* **Separatieangststoornis:** Overmatige angst bij scheiding van hechtingsfiguren.
* **Specifieke fobie:** Angst voor een specifiek object of situatie.
* **Sociale angststoornis (Sociale fobie):** Angst voor sociale situaties waarin men blootgesteld wordt aan mogelijke kritische beoordeling.
* **Gegeneraliseerde angststoornis (GAS):** Buitensporige en moeilijk te controleren angst en bezorgdheid over diverse gebeurtenissen of activiteiten.
#### 5.4.3 Obsessief-compulsieve stoornis (OCS) en verwante stoornissen
OCS wordt gekenmerkt door obsessies (opdringerige, ongewenste gedachten of beelden) en/of compulsies (rituele handelingen of mentale activiteiten om angst te verminderen). Andere verwante stoornissen zijn onder meer de morfodysfore stoornis, hoarding disorder (bewaardwang) en trichotillomanie (haarplukdrang).
#### 5.4.4 Behandeling van angst- en dwangstoornissen
Behandeling omvat relaxatietechnieken, mindfulness, cognitieve gedragstherapie (CGT), exposure (blootstelling aan angstopwekkende prikkels met responspreventie bij OCS), EMDR en psycho-educatie. De omgeving speelt een belangrijke rol in de ondersteuning.
### 5.5 Psychotische kwetsbaarheid
#### 5.5.1 Terminologie en concepten
Psychose verwijst naar een ernstige verstoring van de realiteitstoetsing, gekenmerkt door wanen, hallucinaties en denkstoornissen. Het schizofreniespectrum omvat een breed scala aan symptomen, en psychotische kwetsbaarheid is een meer dimensioneel concept. Psychosegevoeligheid wordt gezien als het vermogen om dingen te zien die er niet zijn, onder invloed van emoties en herinneringen.
#### 5.5.2 Klinisch beeld van psychose
* **Positieve symptomen:** Ervaringen die typisch zijn voor een psychose, zoals wanen (bizarre overtuigingen) en hallucinaties (zintuiglijke waarnemingen zonder externe stimulus). Ook verwarde spraak en gedrag vallen hieronder.
* **Negatieve symptomen:** Een vermindering van normale functies, zoals emotionele vervlakking, alogia (armoede van spraak), en initiatiefloosheid.
* **Cognitieve stoornissen:** Problemen met denken (bv. incoherentie, versnelde gedachtegang, concreet denken), waarneming, aandacht en emotioneel leven.
* **Gedragsstoornissen:** Passiviteit, sociaal isolement, gebrekkige zelfverzorging en soms katatonie (verlies van controle over bewegingen).
#### 5.5.3 Schizofreniespectrumstoornissen en andere psychotische stoornissen
Het spectrum omvat onder andere de schizofreniforme stoornis (kortere duur dan schizofrenie), de schizoaffectieve stoornis (combinatie van psychotische en stemmingssymptomen), kortdurende psychotische stoornis, waanstoornis en katatone stoornis. Psychotische stoornissen kunnen ook veroorzaakt worden door middelengebruik of medische condities.
#### 5.5.4 Verloop en behandeling
Het verloop kent fasen: premorbide, prodromale, actieve (progressieve) fase, en remissie/relaps. Vroege interventie verbetert de prognose. Behandeling omvat vaak medicatie, psycho-educatie, (cognitieve) gedragstherapie en rehabilitatie gericht op herstel.
### 5.6 Uitdagend gedrag en gedragsstoornissen
Dit deel, al behandeld onder 5.2, focust op gedragsproblemen, de ontwikkeling ervan en verschillende gedragsstoornissen. Uitdagend gedrag wordt gezien als signaalgedrag dat een onderliggende betekenis heeft en vaak contextafhankelijk is. De behandeling is betekenisgericht, houdt rekening met de sociaal-emotionele ontwikkeling en de context, en kan cognitieve gedragstherapie en systeemtherapie omvatten.
### 5.7 Neurocognitieve stoornissen (inclusief dementie)
#### 5.7.1 Terminologie en concepten
Neurocognitieve stoornissen betreffen een achteruitgang in één of meerdere cognitieve functies. De term 'dementie' wordt minder gebruikt vanwege de negatieve associatie met ouderen; nu spreekt men van (uitgebreide of beperkte) neurocognitieve stoornis. Delirium is een acute, kortdurende bewustzijnsstoornis.
#### 5.7.2 Neurocognitieve functies
Dit omvat complexe aandacht, executieve functies, leren en geheugen, taal, perceptueel-motorische functies en sociaal-cognitieve functies.
#### 5.7.3 Klinisch beeld
Kenmerken variëren afhankelijk van de stoornis en het stadium, en kunnen omvatten: geheugenstoornissen (confabulaties), stoornissen in denken en intelligentie (afasie, apraxie, agnosie), aandachtsstoornissen, desoriëntatie, gedragsproblemen (achterdocht, onrust, veranderingen in persoonlijkheid), en soms wanen en hallucinaties.
#### 5.7.4 Oorzaken en indeling
De meest voorkomende oorzaken zijn:
* **Ziekte van Alzheimer:** Sluipend begin, langzame achteruitgang.
* **Vasculaire neurocognitieve stoornis:** Vaak plotseling begin en sprongsgewijze achteruitgang door problemen met hersenbloedvaten.
* **Lewy-body ziekte:** Kenmerkend zijn aandachtsproblemen, bewegingsstoornissen en hallucinaties.
* **Fronto-temporale neurocognitieve stoornis:** Beïnvloedt gedrag en taal.
Andere oorzaken zijn onder meer de ziekte van Parkinson, de ziekte van Huntington, traumatisch hersenletsel en middelengebruik.
#### 5.7.5 Ondersteuning en behandeling
De focus ligt op het ondersteunen van het algemeen functioneren door middel van activiteit, beweging, sociaal contact, en het optimaal houden van de lichamelijke conditie. Psycho-educatie, ondersteuning van mantelzorgers, ROT (realiteitsoriëntatie training), reminiscentie (positieve herinneringen ophalen) en validatiemethodiek zijn belangrijk.
### 5.8 Voedings- en eetstoornissen
#### 5.8.1 Inleiding en preventie
Eten is beladen met emoties en sociale druk. Een positieve omgang met eten en gezonde eetrituelen zijn belangrijk voor preventie. Obesitas is een risicofactor, geen psychische stoornis op zich. Weerbaarheid ten aanzien van sociale media en lichaamsbeeld is cruciaal.
#### 5.8.2 Ontwikkeling en preventie
Vroege interacties met de ouder-kind relatie, hechting en afstemming beïnvloeden de ontwikkeling van gezonde eetroutines. Autonomie verwerven en het accepteren van het volwassen lichaam zijn belangrijk in de adolescentie. Bij ASS kunnen sensorische eigenschappen van voedsel, sociale aspecten en cognitieve denkpatronen (zwart-wit) leiden tot eetproblemen.
#### 5.8.3 Voedings- versus eetproblemen
* **Voedingsprobleem:** Moeilijkheden in de ontwikkeling van eetvaardigheden bij jonge kinderen, vaak in interactie met de context (bv. selectief eten).
* **Eetprobleem:** Verstoring van het eetgedrag die langer duurt en gespannen eetmomenten veroorzaakt, maar buiten de eetmomenten geen invloed heeft op het functioneren.
#### 5.8.4 Klinisch beeld en DSM-5
De DSM-5 classificeert eetstoornissen waaronder:
* **Pica:** Eten van niet-eetbare zaken.
* **Ruminatiestoornis:** Herkauwen van voedsel.
* **ARFID (Vermijdende/restrictieve voedselinnamestoornis):** Te weinig energie-inname zonder angst voor gewichtstoename, leidend tot gewichtsverlies of groeiproblemen.
* **Anorexia nervosa:** Beperking van energie-inname, angst om aan te komen, en een verstoorde lichaamsbeleving.
* **Boulimia nervosa:** Recidiverende eetbuien met inadequate compensatie om gewichtstoename te voorkomen.
* **Eetbuistoornis (binge eating disorder):** Recidiverende eetbuien zonder adequate compensatie, gepaard gaand met lijden.
---
# Voedings- en eetstoornissen
Hieronder volgt een gedetailleerde samenvatting van de "Voedings- en eetstoornissen", opgesteld als een studiehandleiding voor een examen.
## 6. Voedings- en eetstoornissen
Dit hoofdstuk behandelt voedings- en eetstoornissen, inclusief hun definitie, klinische beelden volgens de DSM-5 en preventie, met aandacht voor de emotionele en sociale aspecten van eten.
### 6.1 Inleiding en terminologie
Eten is sterk beladen met emoties en sociale druk; het kan dienen als beloning, maar ook gevoelens van schuld en schaamte oproepen. Een positieve omgang met eten en een gezond eetritueel zijn belangrijk voor preventie. Obesitas is geen psychische stoornis op zich, maar wel een risicofactor die psychische problemen kan beïnvloeden. De invloed van sociale media en de heersende beeldvorming rondom uiterlijk spelen een rol. Weerbaarheid tegenover deze invloeden is essentieel.
* **Voedingsprobleem:** Moeilijkheden in de ontwikkeling van bepaalde eetvaardigheden bij jonge kinderen, vaak in interactie met de omgeving (bijvoorbeeld selectief of kieskeurig eten).
* **Eetprobleem:** Een verstoring in het eetgedrag die langer aanhoudt, met gespannen eetmomenten, maar zonder invloed op activiteiten buiten de maaltijd.
* **Eetstoornis:** Wanneer een voedings- of eetprobleem het functioneren van een persoon significant belemmert.
### 6.2 Ontwikkeling en preventie
Voeding en eten zijn cruciaal in de ouder-kindrelatie en zijn verbonden met hechting en afstemming. Belangrijke ontwikkelingstaken rondom eten zijn:
* Het aanleren van gezonde eetroutines en een eetritueel (juiste plaats, tijdstip, wachten tot het eten, niet belonen/straffen met eten).
* Het ontwikkelen van copingmechanismen om emoties te hanteren en zelfcontrole te leren.
Specifiek in de adolescentie spelen de verwerving van autonomie en identiteit, en de acceptatie van het volwassen lichaam en seksualiteit een rol.
**Voeding bij bijzondere ontwikkelingen:**
Bij personen met autismespectrumstoornissen (ASS) kunnen voedingsproblemen voorkomen, zoals:
* Het afweren van eten op basis van sensorische eigenschappen (door sensorische overgevoeligheid of "neofobie").
* Moeite met het komen tot een gezond eetritueel vanwege sociale aspecten (bijvoorbeeld moeite om (samen) aan tafel te blijven zitten).
* Zwart-wit cognities rond eten en lichaamsbeeld.
* Verhoogde of verlaagde gevoeligheid voor lichaamssensaties en verzadigingsgevoel.
### 6.3 Klinisch beeld en DSM-5-TR indeling
De DSM-5-TR classificeert voedings- en eetstoornissen onder de volgende categorieën:
#### 6.3.1 Pica
Het eten van substanties die niet als voedsel bedoeld zijn. Dit wordt beoordeeld in relatie tot de ontwikkelingsleeftijd en komt vaker voor bij personen met ASS en een verstandelijke beperking.
#### 6.3.2 Ruminatiestoornis
Het oprispen en herkauwen van voedsel uit de maag, vaak als zelfstimulerend gedrag.
#### 6.3.3 Vermijdende / restrictieve voedselinnamestoornis (ARFID)
* Te weinig behoefte aan geschikte voeding of energie (niet gedreven door cognities over te dik zijn).
* Kan leiden tot gewichtsverlies, onvoldoende groei, voedingstekorten, en de noodzaak voor sondevoeding of supplementen.
* Is psychosociaal belastend.
#### 6.3.4 Anorexia nervosa
* **Beperking van energie-inname:** Leidt tot een aanzienlijk laag lichaamsgewicht (lager dan minimaal normaal of verwacht voor leeftijd, geslacht en ontwikkeling).
* **Intense angst voor gewichtstoename:** Hardnekkig gedrag dat gewichtstoename belemmert, zelfs bij een aanzienlijk laag gewicht.
* **Stoornis in lichaamsbeeld:** Overdreven invloed van lichaamsgewicht of -vorm op zelfevaluatie, of gebrek aan erkenning van de ernst van het lage gewicht.
* **Specificaties:**
* **Beperkende type:** Geen eetbuien of purgerend gedrag in de afgelopen drie maanden.
* **Eetbuien/purgerende type:** Terugkerende eetbuien of purgerend gedrag (zelfopwekkend braken, misbruik van laxeermiddelen, diuretica of klysma's) in de afgelopen drie maanden.
#### 6.3.5 Boulimia nervosa
* **Terugkerende episodes van eetbuien:**
* Eten van een hoeveelheid voedsel die significant groter is dan wat de meeste mensen zouden eten in een vergelijkbare periode en onder vergelijkbare omstandigheden.
* Gevoel van controleverlies tijdens de episode (niet kunnen stoppen of hoeveelheid kunnen beheersen).
* **Recidiverend inadequaat compensatoor gedrag:** Om gewichtstoename te voorkomen (bijvoorbeeld zelfopwekkend braken, misbruik van laxeermiddelen, vasten, overmatige lichaamsbeweging).
* **Frequentie:** Eetbuien en compensatoir gedrag komen gemiddeld minstens één keer per week voor gedurende 3 maanden.
* **Zelfevaluatie:** Overmatig beïnvloed door lichaamsvorm en -gewicht.
* **Exclusiecriterium:** Komt niet uitsluitend voor tijdens episodes van anorexia nervosa.
#### 6.3.6 Eetbuistoornis (binge eating disorder)
* **Terugkerende episodes van eetbuien:**
* Eten van een hoeveelheid voedsel die significant groter is dan wat de meeste mensen zouden eten in een vergelijkbare periode en onder vergelijkbare omstandigheden.
* Gevoel van controleverlies tijdens de episode.
* **Geassocieerde symptomen (minimaal drie):**
* Meer en sneller eten dan normaal.
* Eten tot een ongemakkelijk vol gevoel.
* Grote hoeveelheden eten zonder fysieke honger.
* Alleen eten uit schaamte over de hoeveelheid.
* Walgen van zichzelf, depressief of schuldig voelen na de eetbui.
* **Frequentie:** Eetbuien treden gemiddeld minstens één keer per week op gedurende 3 maanden.
* **Exclusiecriterium:** Geen verband met terugkerend inadequate compensatoir gedrag en komt niet uitsluitend voor tijdens episodes van boulimia nervosa of anorexia nervosa.
### 6.4 Emotionele en sociale aspecten van eten
Het verband tussen emoties en eten is complex. Eten kan dienen als copingmechanisme voor negatieve gevoelens. Stoornissen in de emotieregulatie en zelfconcept kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van eetstoornissen. De druk vanuit de omgeving, zowel positief (gezondheidsprogramma's) als negatief (slankheidsideaal), beïnvloedt de relatie met eten.
**Preventie:**
* Het bevorderen van gezonde eetgewoonten en een positief eetritueel.
* Het aanleren van gezonde copingstrategieën voor emoties.
* Weerbaarheid ontwikkelen tegen externe druk, met name vanuit sociale media.
* Betrekken van het gezin/netwerk bij de behandeling en preventie.
* Focus op het creëren van een ondersteunende omgeving die lichaamsacceptatie bevordert.
### 6.5 Preventie
* **In opvoeding:** Werken aan emotieregulatievaardigheden.
* **Sociale steun:** Zorgen voor voldoende mogelijkheden tot sociale steun, zoals groepsactiviteiten, aanspreekbare vertrouwenspersonen en hobby's in groepsverband.
* **Mindfulness:** Kan preventief werken bij depressie en bij de behandeling van lichtere vormen.
* **Netwerkbetrokkenheid:** Het betrekken van het gezin en netwerk van de persoon met een eetstoornis is cruciaal voor het minimaliseren van stress vanuit de omgeving en het maximaliseren van sociale steun. Preventieve aandacht voor mantelzorgers en KOPP-kinderen (Kinderen van Ouders met Psychische problemen) is belangrijk.
**Tip:** De nadruk op "het hoe het moet" in onze maatschappij met betrekking tot eten en lichaamsbeeld kan een voedingsbodem zijn voor eetstoornissen. Een focus op een gezonde relatie met eten, los van perfectie-idealen, is cruciaal.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Psychische kwetsbaarheid | Een verhoogde kans om psychische problemen te ontwikkelen als reactie op stress, waarbij iedereen een zekere mate van kwetsbaarheid bezit op een continuüm. |
| Veerkracht (resilience) | Een persoonlijkheidskenmerk dat iemand in staat stelt negatieve effecten van stress te matigen en de mogelijkheden tot adaptatie te vergroten, wat de impact van tegenslagen bepaalt. |
| Geestelijke gezondheid (WHO) | Een toestand van welzijn waarin een individu zijn capaciteiten realiseert, normale levensspanningen aankan, productief kan werken en kan bijdragen aan de gemeenschap; meer dan enkel de afwezigheid van klachten. |
| Psychopathologie | De leer van de stoornissen van het psychisch functioneren, die zich bezighoudt met de aard, totstandkoming, behandeling en voorkoming van psychische klachten, met samenwerking tussen verschillende disciplines. |
| Welbevinden | Een concept dat psychische gezondheid omvat en bestaat uit drie componenten: emotioneel welbevinden (subjectieve ervaring), psychologisch welbevinden (zelfrealisatie en effectief functioneren) en sociaal welbevinden (effectief functioneren in de maatschappij). |
| Kwetsbaarheids-stressmodel (diathese-stressmodel) | Een model dat psychische klachten verklaart als een interactie tussen onderliggende kwetsbaarheden (factoren die iemand gevoeliger maken) en stressoren, waarbij beschermende factoren een rol spelen in het omgaan met stress. |
| Psychose | Een toestand die gekenmerkt wordt door een ernstige verstoring van de realiteitstoetsing, waarbij waarnemingen (hallucinaties), interpretaties (wanen) en denken (denkstoornissen) significant afwijken van wat als normaal wordt beschouwd. |
| Hallucinaties | Zintuiglijke waarnemingen (horen, zien, voelen, ruiken, proeven) van iets dat er niet is, waarbij de persoon ervan overtuigd is dat de waarneming echt is. |
| Wanen | Foutieve overtuigingen die meestal voortkomen uit een verkeerde interpretatie van waarnemingen of ervaringen, en die vaak bizar of achtervolgend van aard zijn. |
| Denkstoornissen | Problemen in het proces van denken, waaronder formele denkstoornissen (zoals incoherentie, onsamenhangende spraak) en inhoudelijke denkstoornissen (zoals magisch denken, wanen). |
| Negatieve symptomen (psychose) | Een vermindering van normale psychische functies, zoals emotionele expressie (affectieve vervlakking), gedachtegang (alogia) en het initiëren van gedrag (apathie, initiatiefloosheid). |
| Traumaspiegel | Een metafoor die aangeeft dat het gedrag van een persoon met trauma een weerspiegeling kan zijn van de interne ervaringen en de impact van de traumatische gebeurtenis. |
| Cognitieve gedragstherapie (CGT) | Een behandelvorm die zich richt op het identificeren en veranderen van disfunctionele gedachten en gedragingen om psychische klachten te verminderen. |
| EMDR (Eye Movement Desensitization and Reprocessing) | Een therapievorm die wordt gebruikt bij de verwerking van trauma, waarbij oogbewegingen of andere bilaterale stimulatie wordt gecombineerd met het herinneren van traumatische gebeurtenissen om de emotionele lading te verminderen. |
| Stemmingsepisode | Een periode met een samenhangend cluster van symptomen die kenmerkend is voor een stemmingsstoornis, zoals een depressieve episode of een manische episode. |
| Depressieve episode | Een periode gekenmerkt door minstens vijf symptomen, waaronder een depressieve stemming of verminderde interesse, die leidt tot lijden en beperkingen in het functioneren. |
| Manische episode | Een periode van minstens een week met abnormaal verhoogde, expansieve of prikkelbare stemming, gepaard gaand met verhoogde energie en activiteit, en minstens drie van de volgende symptomen: opgeblazen eigenwaarde, afgenomen slaapbehoefte, spraakzamer zijn, gedachtevlucht, verhoogde afleidbaarheid, toegenomen doelgerichte activiteit of overmatig bezig zijn met activiteiten met grote risico's. |
| Angststoornis | Een psychische stoornis die wordt gekenmerkt door buitensporige en aanhoudende angst die het dagelijks functioneren belemmert, en die verschillende vormen kan aannemen zoals paniekstoornis, gegeneraliseerde angststoornis of sociale angststoornis. |
| Paniekaanval | Een discrete periode van intense angst of ongemak die plotseling begint en binnen enkele minuten piekt, gepaard gaand met fysieke en cognitieve symptomen zoals hartkloppingen, duizeligheid en angst om dood te gaan of controle te verliezen. |
| Obsessieve-compulsieve stoornis (OCD) | Een stoornis die wordt gekenmerkt door terugkerende, opdringerige gedachten, beelden of driften (obsessies) en zich herhalend gedrag (compulsies) dat wordt uitgevoerd om de angst of spanning veroorzaakt door de obsessies te verminderen of te neutraliseren. |
| Obsessies | Opdringerige, ongewenste gedachten, beelden of driften die angst of lijden veroorzaken en waarmee de persoon probeert om te gaan door ze te negeren, onderdrukken of te neutraliseren met een dwanghandeling. |
| Compulsies | Zich herhalend gedrag of mentale handelingen die worden uitgevoerd als reactie op een obsessie of volgens strikte regels, met als doel angst of spanning te verminderen, of een gevreesde gebeurtenis te voorkomen, ook al is er geen realistisch verband met het te voorkomen gevolg. |
| Autismespectrumstoornis (ASS) | Een neuro-ontwikkelingsstoornis die wordt gekenmerkt door aanhoudende tekorten in de sociale communicatie en sociale interacties, en beperkte, repetitieve patronen van gedrag, interesses of activiteiten. |
| Centrale coherentie | De neiging om binnenkomende informatie globaal en in context te verwerken; een gebrek hieraan, ook wel detaildenken genoemd, kan leiden tot contextblindheid en problemen met het integreren van losse prikkels tot een betekenisvol geheel. |
| Theory of Mind (TOM) | Het vermogen om aan anderen en zichzelf gevoelens, gedachten, wensen en intenties toe te schrijven en op basis daarvan het gedrag van anderen te voorspellen, inclusief het besef dat deze innerlijke toestanden van anderen kunnen verschillen van die van zichzelf. |
| Executieve functies | Neurologische processen die ten grondslag liggen aan doelgericht gedrag, waaronder planning, impulscontrole, initiatief, aandacht, geheugenopslag, organisatie en zelfsturing. |
| Neurocognitieve stoornis | Een stoornis waarbij één of meerdere neurocognitieve functies, zoals aandacht, geheugen, taal of executieve functies, zijn aangetast, wat kan leiden tot problemen in het dagelijks functioneren. |
| Delirium | Een acute, kortdurende stoornis van het bewustzijn en de cognitieve functies, veroorzaakt door een somatische aandoening, intoxicatie of blootstelling aan een giftige stof, die zich ontwikkelt over uren of dagen. |
| Uitgebreide neurocognitieve stoornis | Een diagnose waarbij er aanwijzingen zijn voor een significante cognitieve achteruitgang ten opzichte van een eerder functioneringsniveau, wat leidt tot substantiële beperkingen in dagelijkse activiteiten en onafhankelijk functioneren. |
| Voedings- en eetstoornissen | Een groep psychische stoornissen die gekenmerkt worden door verstoringen in het eetgedrag, zoals extreme beperkingen in voedselinname, eetbuien, compensatoir gedrag, of het eten van niet-eetbare substanties. |
| Anorexia nervosa | Een eetstoornis gekenmerkt door een beperking van energie-inname, wat resulteert in een significant laag lichaamsgewicht, intense angst om aan te komen en een verstoorde lichaamsbeleving. |
| Boulimia nervosa | Een eetstoornis gekenmerkt door terugkerende episodes van eetbuien, gevolgd door inadequaat compensatoir gedrag om gewichtstoename te voorkomen, zoals braken of laxativagebruik, waarbij de zelfevaluatie onevenredig wordt beïnvloed door lichaamsvorm en -gewicht. |
| Eetbuistoornis (binge eating disorder) | Een eetstoornis gekenmerkt door terugkerende episodes van eetbuien, waarbij grote hoeveelheden voedsel worden gegeten met een gevoel van controleverlies, gepaard gaand met lijden en schuldgevoelens, maar zonder het compensatoire gedrag dat bij boulimia nervosa voorkomt. |
| Uitdagend gedrag | Gedrag dat zo intens, frequent of langdurig is dat het de levenskwaliteit van de betrokkene of zijn omgeving significant aantast en interactioneel van aard is. |
| Gedragsstoornis | Een specifieke vorm van gedragsproblemen die een aparte categorie vormt binnen de indeling van psychische kwetsbaarheid, gekenmerkt door normoverschrijdend gedrag. |
| Oppositioneel-opstandige gedragsstoornis (ODD) | Een patroon van negatieve, vijandige en opstandige gedragingen gericht tegen gezagsfiguren, gekenmerkt door een boze/geïrriteerde stemming, twistziek gedrag en wraakzucht, met leed en beperkingen in functioneren als gevolg. |
| Normoverschrijdend-gedragsstoornis (CD) | Een zich herhalend en aanhoudend gedragspatroon waarbij de grondrechten van anderen of belangrijke sociale normen en regels worden overtreden, zich uitend in agressie tegenover mensen, vernieling van eigendom, leugenachtigheid/diefstal of ernstige schendingen van regels. |
| Psycho-educatie | Het beïnvloeden van opvattingen van cliënten en hun verwanten over een stoornis of aandoening middels voorlichting en psychosociale strategieën, met als doel gedragsverandering en verbetering van levenskwaliteit. |
| Herstelgericht werken | Een benadering die gericht is op het ondersteunen van individuen in hun proces van herstel, waarbij de focus ligt op het ontwikkelen van eigen kracht, het opnemen van rollen in de samenleving en het verbeteren van de kwaliteit van leven. |
| Validation | Een methodiek die gericht is op empathische communicatie met mensen met een neurocognitieve stoornis, waarbij aangesloten wordt bij hun belevingswereld en de 'waarheid' van hun ervaringen niet wordt betwist. |
| Reminiscentie | Het samen ophalen van positieve herinneringen, vaak in groepsverband, om het geheugen te ondersteunen, kennis over individuen te vergroten en het welbevinden te bevorderen. |
| Rot (Realiteitsoriëntatie Training) | Een trainingsmethode gericht op het helpen van personen met neurocognitieve stoornissen om zich te oriënteren in het hier en nu, middels middelen zoals kalenders, seizoenen en foto's. |
| Valideren | Het erkennen en accepteren van de gevoelens en de beleving van de ander, zonder de inhoud van de ervaring te beoordelen of te bekritiseren. |
| Associatief denken | Een denkproces waarbij gedachten, waarnemingen of woorden op een andere, vaak minder logische manier met elkaar worden verbonden, wat kenmerkend kan zijn voor psychotische toestanden. |
| Neurodiversiteit | Het concept dat variatie in hersenstructuur en -functie als een normaal en waardevol aspect van menselijke diversiteit wordt beschouwd, in plaats van als een afwijking of stoornis. |
| Pervasief | Verreikend, ingrijpend of allesomvattend, vaak gebruikt om de brede impact van bepaalde ontwikkelingsstoornissen aan te duiden. |
| Contextblindheid | Een kenmerk waarbij het moeilijk is om gedrag aan te passen aan verschillende sociale contexten, informatie te interpreteren binnen de context, of het vermogen om de context te negeren. |
| Voorspellend brein | Een theorie die stelt dat onze waarneming gebaseerd is op voorspellingen van prikkels in een bepaalde context, en dat we leren van voorspelfouten door onze hersenmodellen aan te passen. |
| Overprikkeling | Een staat van overweldiging door zintuiglijke input, die kan leiden tot stress en gedragsmatige reacties, en die bij personen met ASS kan worden verklaard door een disbalans in het voorspellende brein. |
| Stereotiepe bewegingen | Repetitieve, onvrijwillige bewegingen of gedragingen die vaak voorkomen bij diverse neurologische en psychiatrische aandoeningen, zoals bij autisme of ticstoornissen. |
| Sociale verhalen (social stories) | Gepersonaliseerde verhalen die sociale situaties beschrijven en uitleg geven over de sociale signalen en het verwachte gedrag, om personen met ASS te helpen sociale interacties beter te begrijpen en te navigeren. |
| Neurocognitieve functies | Alle functies die het zenuwstelsel voortbrengt om cognitief functioneren mogelijk te maken, zoals aandacht, executieve functies, geheugen, taal en sociaal-cognitieve functies. |
| Confabulatie | Het opvullen van gaten in het geheugen met verzinsels of plausibel klinkende, maar feitelijk onjuiste verhalen, vaak voorkomend bij neurocognitieve stoornissen. |
| Decorumverlies | Het wegvallen van fatsoensnormen en sociaal gepaste gedragingen, wat kan optreden bij neurocognitieve stoornissen en kan leiden tot ongepast gedrag in sociale situaties. |
| Anticiperende rouw | Het proces van rouwen dat plaatsvindt voordat een dierbare is overleden, vaak ervaren door mantelzorgers van personen met een neurocognitieve stoornis die achteruitgang vertonen. |