Cover
Inizia ora gratuitamente Stuvia-794405-zwangerschap-1 (1).pdf
Summary
# Anatomie en fysiologie van zwangerschapsgerelateerde systemen
### Kernconcepten zwangerschapszorg
* Voorlichting moet neutraal en gebalanceerd zijn, alle opties, voordelen en nadelen benoemen [8](#page=8).
* Het proces van voorlichten omvat informeren, consulteren, adviseren, coproduceren en meebeslissen [8](#page=8).
* Gezondheidsbevordering is het proces om individuen in staat te stellen hun gezondheid te beheersen en te verbeteren [8](#page=8).
* Systematische, doelgerichte en planmatige aanpak is essentieel voor effectieve voorlichting [8](#page=8).
* Methodisch werken in de gezondheidszorg is cruciaal voor het vormgeven van voorlichtingsactiviteiten [16](#page=16).
### Theorieën en modellen in de verloskunde
* Vroedkunde omvat zowel verloskundige als verpleegkundige zorg, met een focus op de gehele vrouw [13](#page=13).
* Holistische visie: de mens is meer dan de som van zijn delen en moet als geheel worden gezien [13](#page=13).
* Empowerment is het proces van versterking, waarbij individuen controle krijgen over hun situatie en omgeving [13](#page=13).
* Gordon's verpleegmodel identificeert 11 functionele gezondheidspatronen die lichamelijke, geestelijke en sociale integratie weerspiegelen [13](#page=13).
* PES-structuur (Probleem, Etiologie, Signs/Symptoms) wordt gebruikt voor het formuleren van verpleegkundige diagnoses [14](#page=14).
* NIC (Nursing Interventions Classification), NOC (Nursing Outcomes Classification), en NANDA (verpleegkundige diagnoses) zijn classificatiesystemen [14](#page=14).
* One-to-one Midwifery focust op de relatie tussen vroedvrouw en patiënte, met de vroedvrouw als primaire zorgverlener [14](#page=14).
* Midwifery Led Care is gebaseerd op Woman Centered Care en de 3 C's: Continuity, Control, Choice [15](#page=15).
* Principes van Midwifery Led Care omvatten wachten en kijken, comfort bieden, beweging stimuleren, interventies rechtvaardigen, luisteren, documenteren, intuïtie vertrouwen, een rolmodel zijn, positief zijn en huid-op-huid contact bevorderen [15](#page=15).
* Integrerende Zorgverlening integreert somatische en niet-somatische aspecten van de patiënt [15](#page=15).
* Het hanteerbaar model van Grypdonck omvat fysieke, psychische en sociale gegevens, relaties, rollen en milieu om de patiënt als totaliteit te beschouwen [16](#page=16).
### Zwangerschapgerelateerde parameters en ontwikkeling
* De zwangerschapsduur kan berekend worden met de fundushoogte, zwangerschapsschijf, of de regel van Naegele [6](#page=6).
* Functionele veranderingen van het menselijk lichaam tijdens de zwangerschap worden beschreven [6](#page=6).
* Embryonale ontwikkeling kent verschillende fasen [6](#page=6).
* De bloedsomloop bij het ongeboren kind wordt nader toegelicht [6](#page=6).
* Gezonde voeding wordt bepaald aan de hand van de voedingsdriehoek [6](#page=6).
* De handgrepen van Leopold worden gedemonstreerd voor foetale ligging en presentatie [4](#page=4) [6](#page=6).
* Vitale parameters en hun normaalwaarden zijn essentieel bij zwangerschapsmonitoring [3](#page=3) [6](#page=6).
* Verschillende elementaire voedingsstoffen worden geïdentificeerd [6](#page=6).
* Diagnosemogelijkheden en symptomen van een beginnende zwangerschap worden verduidelijkt [6](#page=6).
---
# Anatomie en fysiologie van het vrouwelijke voortplantingsstelsel
### Kernconcepten
* Het vrouwelijke voortplantingsstelsel omvat zowel uitwendige als inwendige geslachtsorganen die essentieel zijn voor voortplanting en hormonale productie [20](#page=20) [21](#page=21).
* De fysiologie is cyclisch, gedomineerd door hormonen en omvat de menstruatiecyclus, ovulatie en gametogenese [22](#page=22) [23](#page=23).
### Anatomie uitwendige geslachtsorganen
* **Vulva**: Bestaat uit de mons pubis, labia maiora, labia minora, clitoris en vestibulum [20](#page=20).
* **Mons pubis**: Welving met vetweefsel voor het schaambeen [20](#page=20).
* **Labia maiora**: Buitenste schaamlippen [20](#page=20).
* **Labia minora**: Dunne huidplooien die vooraan verbonden zijn met de clitoris [20](#page=20).
* **Clitoris**: Gevoelig erotisch orgaan [20](#page=20).
* **Vestibulum**: Ruimte tussen de labia minora, deels afgesloten door het hymen [20](#page=20).
* **Borstklier**: Bestaat uit klierweefsel, bindweefsel voor stevigheid en vetweefsel voor grootte [20](#page=20).
### Anatomie inwendige geslachtsorganen
* **Vagina**: Verbinding tussen baarmoeder en buitenwereld, zuur milieu, oprekbaar tot 15 cm [20](#page=20).
* **Uterus (baarmoeder)**: Bestaat uit fundus, corpus, cervix en cavum; heeft drie weefsellagen: endometrium, myometrium, perimetrium [21](#page=21).
* **Tuba uterina (eileiders)**: Verbinden eierstokken met baarmoeder, 10-12 cm lang, met trilharen die de eicel opvangen [21](#page=21).
* **Ovarium (eierstok)**: Amandelvormig, 4x2 cm, voor opslag en ontwikkeling van eicellen en hormonale productie [21](#page=21).
### Fysiologie en cyclische wijzigingen
* **Puberteit**: Start tussen 8-13 jaar, met thelarche, adrenarche, groeispurt en menarche [22](#page=22).
* **Menstruele cyclus**: Standaard 28 dagen, met variatie tussen 24-32 dagen; follikel- en luteale fase zijn cruciaal [22](#page=22).
* **Follikelstimulerend hormoon (FSH)**: Stimuleert follikelgroei in de folliculaire fase [23](#page=23).
* **Oestrogeen**: Aangemaakt door de follikel, piekt voor de ovulatie; remt FSH-stimulatie bij hoge concentraties [23](#page=23).
* **Luteïniserend hormoon (LH)**: Piek veroorzaakt ovulatie door follikelbarsting [23](#page=23).
* **Progesteron**: Aangemaakt door het gele lichaam in de luteale fase, essentieel voor zwangerschap [23](#page=23).
* **Oogenese**: Vorming van eicellen vindt plaats vóór de geboorte, niet continu na de puberteit [23](#page=23).
* **Ovulatie**: Eisprong vindt plaats wanneer de eicel ongeveer 20 mm is, ongeveer 14 dagen voor de volgende menstruatie [22](#page=22) [23](#page=23).
* **Cyclische wijzigingen**: Vaginaal milieu, cervixslijm en endometrium dikte veranderen gedurende de cyclus [24](#page=24).
### Gametentransport
* Zaadcellen worden opgenomen door de vagina, getransporteerd door uteruscontracties en begeleid in de eileiders [24](#page=24).
* Cervix slaat sperma op in crypten, vrijgegeven in een gunstig milieu [24](#page=24).
---
# Anatomie en fysiologie van het cardiovasculair stelsel
### Anatomie van het hart
* **Rechter atrium:** Ontvangt zuurstofarm bloed van het lichaam via vena cava superior en inferior [28](#page=28).
* **Linker atrium:** Ontvangt zuurstofrijk bloed van de longen via venae pulmonales [28](#page=28).
* **Rechter ventrikel:** Pompt zuurstofarm bloed naar de longen via de arteriae pulmonales [28](#page=28).
* **Linker ventrikel:** Pompt zuurstofrijk bloed naar het hele lichaam via de aorta [28](#page=28).
* **Vena cava superior en inferior:** Grote aderen die bloed naar het rechter atrium transporteren [28](#page=28).
* **Aorta:** Grootste arterie die bloed vanuit het linker ventrikel naar het lichaam transporteert [28](#page=28).
* **Arteriae pulmonales:** Aders die zuurstofarm bloed van het rechter ventrikel naar de longen voeren [28](#page=28).
* **Venae pulmonales:** Aders die zuurstofrijk bloed van de longen naar het linker atrium voeren [28](#page=28).
* **Mitralisklep (valvula bicuspidalis):** Tussen linker atrium en linker ventrikel [28](#page=28).
* **Aortaklep:** Tussen linker ventrikel en aorta [28](#page=28).
* **Tricuspidalisklep (valvula tricuspidalis):** Tussen rechter atrium en rechter ventrikel [28](#page=28).
* **Pulmonalisklep:** Tussen rechter ventrikel en arteria pulmonalis [28](#page=28).
* **Fossa ovalis:** Overblijfsel van het foramen ovale, een verbinding tussen de atria in het foetale leven [29](#page=29).
* **Ligamentum arteriosum:** Overblijfsel van de ductus arteriosus, een verbinding tussen de arteria pulmonalis en aorta in het foetale leven [29](#page=29).
### Organisatie en lagen van het hart
* **Locatie:** Het hart bevindt zich in het mediastinum, tussen de longen [29](#page=29).
* **Pericardium (hartzakje):** Stabiliseert het hart en de grote bloedvaten; bestaat uit visceraal en pariëtaal pericardium met pericardiale vloeistof voor smering [29](#page=29).
* **Hartwandlagen:**
* **Epicardium:** Buitenste laag, ook wel visceraal pericardium genoemd [29](#page=29).
* **Myocardium:** De gespierde wand van het hart (hartspierweefsel) [29](#page=29).
* **Endocardium:** Binnenste laag die doorloopt in het endotheel van bloedvaten [29](#page=29).
* **Atria:** Hebben dunne gespierde wanden, gescheiden door het interatriale septum [29](#page=29).
* **Ventrikels:** Gescheiden door het interventriculaire septum; het rechter ventrikel heeft een dunnere wand dan het linker ventrikel vanwege lagere druk [29](#page=29).
### Hartcyclus en hartslag
* **Hartcyclus:** De periode van het begin van de ene hartslag tot het begin van de volgende [33](#page=33).
* **Diastole (ontspanningsfase):** Vulling van het hart met bloed bij lagere druk [33](#page=33).
* **Systole (contractiefase):** Stuwt bloed verder in de volgende afdeling bij hogere druk [33](#page=33).
### Bouw en functie van bloedvaten
---
# Anatomie van de aorta en zijn vertakkingen
### Kernidee
* De aorta is de grootste slagader en transporteert zuurstofrijk bloed vanuit het hart naar het hele lichaam [37](#page=37).
* De aorta heeft een opstijgend, een boogvormig en een dalend deel met specifieke vertakkingen voor hoofd, ledematen en romp [37](#page=37).
### Belangrijke vertakkingen
* **Aorta ascendens en arcus aorta:**
* Arcus aorta splitst in truncus brachiocephalicus (rechter carotis communis en rechter subclavia), linker carotis communis en linker subclavia [37](#page=37).
* Rechter en linker a. carotis communis leveren bloed aan hoofd en hersenen [37](#page=37).
* Rechter en linker a. subclavia leveren bloed aan de bovenste ledematen [37](#page=37).
* **Aorta descendens (thoracale en abdominale deel):**
* Aorta thoracica geeft aa. intercostales af voor de borstkas en ruggenmerg [38](#page=38).
* Aorta abdominalis heeft aa. renales (nieren), a. testicularis/ovarica, truncus coeliacus (milt, lever, maag) en aa. mesenterica superior/inferior (darmen) [38](#page=38).
* **Bekken en onderste ledematen:**
* Aorta vertakt in linker en rechter a. iliaca communis, die verder splitsen in interna (bekken) en externa (benen) [39](#page=39).
* A. iliaca externa wordt a. femoralis (bovenbeen) en a. poplitea (knieholte) [39](#page=39).
* A. poplitea vertakt in a. tibialis anterior/posterior en a. fibularis voor onderbeen en voet [39](#page=39).
### Verdere specificatie van vertakkingen
* **A. carotis communis vertakkingen:**
* Interne tak: oogbol en hersenen [37](#page=37).
* Externe tak: schildklier, strottenhoofd, tong, mondbodem, aangezicht [37](#page=37).
* **Subclavia naar bovenste ledemaat:**
* a. axillaris (oksel) → a. brachialis (bovenarm) → a. radialis (duimzijde voorarm) en a. ulnaris (pinkzijde voorarm) → bloedvaten hand [37](#page=37).
* **Abdominale aorta vertakkingen:**
* Truncus coeliacus zijtakken: milt, lever, maag/duodenum/pancreas [38](#page=38).
* A. mesenterica superior: deel pancreas, dunne darm, proximale dikke darm [38](#page=38).
* A. mesenterica inferior: distale dikke darm, endeldarm [38](#page=38).
* **Onderste ledemaat vertakkingen:**
* A. poplitea → a. tibialis anterior (→ a. dorsalis pedis) en a. tibialis posterior, a. fibularis [39](#page=39).
### Palpabele locaties
* A. radialis: palpabel aan de duimzijde van de voorarm [37](#page=37).
---
# Het ademhalingsstelsel en zijn componenten
### Neus
* Functie: Grote deeltjes tegenhouden, lucht filteren, verwarmen en bevochtigen [43](#page=43).
* Vestibulum nasi: Bevat ruwe haren om grote deeltjes tegen te houden [43](#page=43).
* Neusschelpen: Creëren turbulentie voor efficiënt contact van deeltjes met slijmlaag [43](#page=43).
* Respiratoir mucosa: Bekleedt luchtwegen met cilindrisch trilhaarepitheel en bekercellen [43](#page=43).
* Slijmproductie: Vangt stofdeeltjes en micro-organismen op, trilharen transporteren dit naar de pharynx [43](#page=43).
### Pharynx
* Keelholte: Onderdeel van zowel ademhalings- als spijsverteringsstelsel [44](#page=44).
* Onderdelen: Nasopharynx, oropharynx, laryngopharynx [44](#page=44).
### Larynx
* Strottenhoofd: Bestaat uit negen kraakbeendelen [44](#page=44).
* Epiglottis (strottenklepje): Bedekt de stemspleet tijdens slikken om voedsel in de luchtwegen te voorkomen [44](#page=44).
* Cartilago thyroidea (schildkraakbeen): Vormt de adamsappel en beschermt de stemspleet/trachea [44](#page=44).
* Cartilago cricoidea (ringvormig kraakbeen): Biedt bescherming aan stemspleet en toegang trachea [44](#page=44).
### Stem
* Glottis (stemspleet): Bevat valse en ware stembanden [44](#page=44).
* Valse stembanden: Voorkomen voorwerpen in de trachea en beschermen de ware stembanden [44](#page=44).
* Ware stembanden: Elastische ligamenten waarvan spanning toonhoogte bepaalt [44](#page=44).
* Hoesten: Reflex bij contact met stembanden, veroorzaakt door sluiten stemspleet en plotselinge luchtstroom [45](#page=45).
* Toonhoogte: Afhankelijk van dikte, lengte en spanning van de stembanden [45](#page=45).
### Trachea
* Luchtpijp: Taaie, buigzame buis van ± 2.5 cm diameter en ± 11 cm lengte [45](#page=45).
* Kraakbeenstukken: 15-20 U-vormige stukken voorkomen dichtklappen [45](#page=45).
* Glad spierweefsel: Verbindt kraakbeenuiteinden, reguleert diameter [45](#page=45).
### Bronchiën
* Structurele gelijkenis: Trilhaarepitheel en U-vormige kraakbeenstukken zoals trachea [45](#page=45).
* Rechter primaire bronchus: Grotere diameter en minder scherpe hoek, vaker locatie voor vreemde voorwerpen [45](#page=45).
### Bronchiolen
* Functie: Reguleren luchtstroomweerstand en luchtverdeling in de longen [47](#page=47).
* Regulatie: Sympathisch ZS veroorzaakt bronchodilatatie, parasympathisch ZS bronchoconstrictie [47](#page=47).
* Astma/allergie: Extreme bronchoconstrictie kan leiden tot problemen [47](#page=47).
### Alveoli en Oppervlaktespanning
* Alveoli: Kleine luchtzakjes waar gasuitwisseling plaatsvindt [48](#page=48).
### Longen en Pleuraholten
### Longventilatie
### Wijze van ademhalen
### Longvolume en capaciteit
### Gasuitwisseling
---
# vroege embryonale ontwikkeling en innesteling
### Kernidee
* De periode na bevruchting kenmerkt zich door snelle celdeling en differentiatie, leidend tot de vorming van een blastocyst en de uiteindelijke innesteling in de baarmoederwand [56](#page=56) [57](#page=57).
### Kernfeiten
* Na bevruchting vormt de zygote een diploïde kern, waarna mitose begint [56](#page=56).
* Op dag 2 is er een tweecellig stadium (blastomeren) binnen de zona pellucida [56](#page=56).
* Op dag 3 is er een viercellig stadium, dag 4 een achttellig stadium [56](#page=56).
* Rond dag 4-6 ontstaat een morula, een compact pakketje blastomeren [57](#page=57).
* Tussen dag 5-6 begint de vorming van de blastocoele en het onderscheid tussen trofoblast en embryoblast [57](#page=57).
* De zona pellucida breekt open, waardoor de trofoblast het endometrium kan binnendringen [57](#page=57).
* Op dag 7 begint de nidatie (innesteling) bij de embryonale pool [58](#page=58).
* Op dag 8 groeit de blastula en splitst de trofoblast zich in cytotrofoblast en syncytiotrofoblast [58](#page=58).
* De embryoblast splitst zich op dag 8 in ectoderm en endoderm [58](#page=58).
* Op dag 9 breidt de syncytiotrofoblast zich volledig om de blastula heen uit en ontstaan vacuolen [59](#page=59).
* Op dag 11-12 is het syncytiotrofoblast enorm gegroeid en dringen de vacuolen moederlijk bloed op [59](#page=59).
* Op dag 11-12 ontstaat extra-embryonaal mesoderm, dat zich splitst in somatopleura en splanchnopleura [60](#page=60).
* Op dag 13-14 ontstaan primaire villi uit de cytotrofoblast [61](#page=61).
* Op dag 13-14 vormt het endoderm een secundaire/definitieve dooierzak [61](#page=61).
* Op dag 15 ontstaat de definitieve kiemschijf en beginnen bloedvaten te vormen in het mesoderm [62](#page=62).
### Kernconcepten
* **Zygote:** De bevruchte eicel gevormd na fusie van zaadcel en eicel [56](#page=56).
* **Zona pellucida:** De beschermende schil rond de eicel die na bevruchting sluit [56](#page=56).
* **Blastomere:** De dochtercellen gevormd tijdens de mitose van de zygote [56](#page=56).
* **Morula:** Een compacte massa van blastomeren, vergelijkbaar met een moerbij [57](#page=57).
* **Blastocoele:** De vochtgevulde holte die zich in de morula vormt [57](#page=57).
* **Trofoblast:** De buitenste laag van de blastocyste, wordt deels placenta [57](#page=57).
* **Embryoblast:** De binnenste celmassa die de embryo vormt [57](#page=57).
* **Nidatie (innesteling):** Het proces waarbij de blastula zich in het baarmoederslijmvlies (endometrium) nestelt [58](#page=58).
* **Cytotrofoblast:** Mononucleaire cellen van de trofoblast, vormt villi [58](#page=58).
### Implicaties
---
# Vitale parameters
### Core idea
* Vitale parameters zijn functies die van levensbelang zijn en gereguleerd worden door het centrale zenuwstelsel [78](#page=78).
* Deze parameters omvatten hartslag, bloeddruk, ademhaling, lichaamstemperatuur en bewustzijn [78](#page=78).
* Vitale organen zoals hart, longen en hersenen vormen samen één systeem [78](#page=78).
### Hartslag
* Hartslag is het aantal slagen per minuut, normaal 60-90 sl./min bij volwassenen [78](#page=78).
* Bradycardie is een verlaagde hartfrequentie (< 60 sl./min) [78](#page=78).
* Tachycardie is een verhoogde hartfrequentie (> 100 sl./min) [78](#page=78).
* Het ritme kan regulair of irregulier (aritmie) zijn [78](#page=78).
* De vulling meet de hoeveelheid bloed per samentrekking, normaal 70-100 ml [79](#page=79).
### Bloeddruk
* Bloeddruk bestaat uit systolische (bovendruk) en diastolische (onderdruk) druk [79](#page=79).
* De normale waarde is ongeveer 115/75 mmHg [79](#page=79).
* Hypertensie is een verhoogde bloeddruk; de diastolische druk is hierbij belangrijk [79](#page=79).
* Hypotensie is een verlaagde bloeddruk, wat duizeligheid en syncope kan veroorzaken [79](#page=79).
* Orthostatische hypotensie treedt op bij houdingsverandering [79](#page=79).
* De Riva-Rocci methode gebruikt een manchet, pomp en manometer [79](#page=79).
* Korotkoff-tonen helpen bij het bepalen van de systolische (Korotkoff I) en diastolische (Korotkoff V bij zwangere vrouwen) druk [80](#page=80).
### Ademhaling
* De ademhalingsfrequentie is normaal 12-20 keer per minuut bij volwassenen [81](#page=81).
* Apneu is het stoppen van de ademhaling, dyspneu is ademnood [81](#page=81).
* Bradypneu is langzame ademhaling, tachypneu is versnelde ademhaling [81](#page=81).
* Het ritme kan regulair of onregelmatig zijn, en de diepte varieert [81](#page=81).
* Abnormale ademgeluiden kunnen hijgen, snurken, rochelen of piepen (stridor) zijn [81](#page=81).
* Afwijkende ademhalingstypen zijn onder meer hyperventilatie, Kussmaul-ademhaling en Cheyne-Stokes-ademhaling [82](#page=82).
### Lichaamstemperatuur
* Normale lichaamstemperatuur ligt tussen 36°C en 38°C [82](#page=82).
* Hypothermie is een ondertemperatuur (< 36°C) [82](#page=82).
* Koorts (> 38°C) is een symptoom van ziekte en verhoogt de WBC [82](#page=82).
* Koude rillingen treden op bij een snelle temperatuurstijging door spiercontracties [82](#page=82).
---
# Fysische parameters: urine en stoelgang observatie en afwijkingen
### Normale urine
* Manier van urineren: pijnloos, gelijkmatige straal [87](#page=87).
* Frequentie: ongeveer 5 keer per dag, individuele verschillen [87](#page=87).
* Hoeveelheid: ongeveer 1500 ml per dag, individuele verschillen [87](#page=87).
* Kleur: lichtgeel tot donkergeel [87](#page=87).
* Geur: geen sterke of onaangename geur [87](#page=87).
### Afwijkende urine
* Manier van urineren: pijnlijk na partus, bij blaasinfectie, of zwakke straal bij vergrote prostaat [87](#page=87).
* Frequentie: vaker plassen (pollakisurie) of minder frequent bij vochtverlies of nierfunctiestoornis [87](#page=87).
* Hoeveelheid: verhoogde productie (polyurie) bij diabetes; verminderde productie (oligurie) bij nieraandoeningen of braken [87](#page=87).
* Kleur: donkergeel door weinig vocht, roze-rood-roodbruin door bloed (cystitis, nierproblemen), donkerbruin en schuimend bij leveraandoening [87](#page=87).
* Helderheid: troebel bij lang bewaren of cystitis (bloed, bacteriën, pus) [87](#page=87).
* Geur: onaangenaam bij cystitis, zoet bij diabetes [87](#page=87).
### Urine-incontinentie
* Ongewild urineverlies met diverse vormen: totaal, functioneel, stress, urge, en druppelincontinentie (overloopblaas) [88](#page=88).
* Globus: voelbaar gevulde blaas bij druk op de buik [88](#page=88).
### Normale stoelgang
* Manier van defeceren: pijnloos [88](#page=88).
* Frequentie: 1 keer per dag tot 4 keer per week, individuele verschillen [88](#page=88).
* Hoeveelheid: ongeveer 150 gram per keer, afhankelijk van voeding [88](#page=88).
* Kleur: donkerbruin door galkleurstoffen [88](#page=88).
* Consistentie: half-vast, worstvormig [88](#page=88).
* Geur: "eigen" geur, beïnvloed door voeding/medicatie [88](#page=88).
### Afwijkende stoelgang
* Manier van defeceren: pijnlijk bij obstipatie of aambeien [89](#page=89).
* Frequentie: hogere frequentie door laxerende voeding/middelen/stress; lagere frequentie door weinig drinken/bewegen/cellulose-arme voeding [89](#page=89).
* Hoeveelheid: diarree (meer dan gemiddeld), obstipatie (minder dan gemiddeld) [89](#page=89).
* Kleur: groen bij ontsteking, zwart (melena) bij hoog maag-darmkanaal bloeding, helderrood bij laag bloeding, stopverfkleur bij galwegafsluiting [89](#page=89).
* Samenstelling: bloed, slijm, vreemde voorwerpen, wormen [89](#page=89).
### Stoelgangs-incontinentie
* Ongewild verlies van stoelgang, inclusief incontinentie bij chronische diarree, verlies van anaal vocht, en idiopathische fecesincontinentie [89](#page=89).
---
# opbouw en technieken van een consult in de gezondheidszorg
### Kernidee
* Een consult is een vorm van een interview, specifiek een semi-gestructureerd interview binnen de prenatale zorg [95](#page=95).
* Het succes van een consult hangt af van de communicatieve vaardigheden van de zorgverlener om een sfeer van openheid en vrijheid te creëren [95](#page=95).
* Het doel is om de patiënt te informeren, begeleiden en actief bij het proces te betrekken [97](#page=97).
### Belangrijkste feiten
* Een consult kent een duidelijke opbouw: observatie, exploratie, reactie, anamnese, klinisch onderzoek, uitleg/advies/planning en afsluiting [95](#page=95) [96](#page=96) [97](#page=97).
* Voorbereiding omvat het dossier inzien, een lijst maken met te vragen informatie en benodigdheden klaarleggen [95](#page=95).
* Het creëren van een gesprekskader (verwachtingen en rollen verduidelijken) is cruciaal voor therapietrouw [95](#page=95).
* Basishoudingen zoals aanvaarden, luisteren en echtheid zijn essentieel [95](#page=95).
* De begroeting en een openingsvraag luiden het consult in, waarbij de reden van komst wordt achterhaald [96](#page=96).
* Open vragen stimuleren de patiënt om het volledige verhaal te vertellen [96](#page=96).
* Verwijzen naar de theorie rondom het specifieke consult (bv. prenataal) en gezondheidspromotie is van belang [95](#page=95).
* Administratieve en verloskundige (klinische) anamnese verzamelen standaard en specifieke gegevens [96](#page=96).
* Klinisch onderzoek vereist voorbereiding en toestemming van de patiënt [96](#page=96).
* Informatie wordt gefaseerd gebracht, gekoppeld aan kennis en emoties van de cliënt, met ruimte voor vragen [96](#page=96).
* De afsluiting bevestigt het traject, verduidelijkt stappen en motiveert tot therapietrouw [97](#page=97).
### Kernconcepten
* **Observatie:** Waarnemen en interpreteren van non-verbaal gedrag en luistergedrag [95](#page=95).
* **Exploratie:** Samenvatten, vragen stellen, concretiseren om informatie te verkrijgen [95](#page=95).
* **Reageren:** Mening vragen/geven, gevoelens vragen/uiten, feedback geven/ontvangen, assertief reageren [95](#page=95).
* **Anamnese:** Het verzamelen van relevante medische en persoonlijke gegevens [96](#page=96).
* **Therapietrouw:** De mate waarin de patiënt de adviezen en afspraken opvolgt, bevorderd door duidelijke communicatie [95](#page=95) [97](#page=97).
* **Gesprekskader:** Definieert verwachtingen en posities in het gesprek [95](#page=95).
* **Samenvatten:** De rode draad van het verhaal van de cliënt in eigen woorden weergeven [96](#page=96).
* **Parafraseren:** De terugkoppeling van een deel van het gesprek met interpretatie van de betekenis voor de cliënt [96](#page=96).
### Implicaties
* Duidelijke communicatie en het creëren van een veilig kader verhogen de therapietrouw van de patiënt [95](#page=95).
* Een goede voorbereiding en een gestructureerde aanpak leiden tot een efficiënter en effectiever consult [95](#page=95) [97](#page=97).
* Het consequent toepassen van basishoudingen bevordert een positieve zorgverlener-cliëntrelatie [95](#page=95).
---
# De voedingsdriehoek en de bewegingsdriehoek
### Voedingsdriehoek: Kernprincipes
* Eet in verhouding meer plantaardige dan dierlijke voeding .
* Vermijd ultrabewerkte voeding zoveel mogelijk .
* Verspil geen voeding en matig je consumptie .
* De voedingsdriehoek is bedoeld voor de algemene bevolking vanaf 1 jaar .
### Voedingsdriehoek: Indeling in zones
* **Donkergroene zone**: Veel innemen (groente + fruit) .
* **Lichtgroene zone**: Goed voor je, maar niet te veel (bv. olijfolie) .
* **Oranje zone**: Dierlijke of plantaardige oorsprong; bij hoge inname is er een slechte invloed; kleinere porties zijn aanbevolen .
* **Rode zone**: Zo min mogelijk innemen; bewerkte voedingsmiddelen .
* **Buiten de driehoek**: Zo min mogelijk innemen (bv. alcohol) .
* **Grijze zone**: Producten afgeleid van basisvoedingsmiddelen (bv. fruitsap, brood) .
### Bewegingsdriehoek
* De documentatie bevat een afbeelding van de bewegingsdriehoek .
### Vetten: Functies en Vormen
* Vetten leveren 9 kcal per gram en dienen voor energieopslag, warmte-isolatie en bescherming .
* Vetten zijn bouwstenen van celmembranen en essentieel voor lichaamsprocessen .
* Ze zorgen voor aanvoer van vetoplosbare vitaminen (ADEK) en essentiële vetzuren .
* Triglyceriden worden gevormd uit glycerol en vetzuren .
* Vetzuren variëren in verzadiging: verzadigde (VVZ), enkelvoudig onverzadigde (EOV) en meervoudig onverzadigde (MOV) .
* Essentiële vetzuren (omega 3 en 6) kunnen niet door het lichaam worden aangemaakt .
* Verzadigde vetten zijn meestal vast bij kamertemperatuur en gevoelig voor oxidatie; ze worden in verband gebracht met een verhoogd LDL-cholesterol .
* Enkelvoudig onverzadigde vetten zijn meestal vloeibaar en gunstig voor het LDL/HDL-cholesterolgehalte .
* Meervoudig onverzadigde vetten zijn vloeibaar, leveren omega 3 en 6, maar transvetzuren (een speciale vorm) zijn bijzonder ongunstig .
* De ideale omega 6: omega 3 verhouding is ongeveer 5:1 .
* Goede vetten bevinden zich in de voedingsdriehoek in vis, olie en noten .
### Koolhydraten en Vezels
* Koolhydraten, ook wel sacchariden genoemd, bestaan uit C, H en O en kunnen verteerbaar of onverteerbaar zijn .
* Verteerbare koolhydraten zijn monosacchariden (glucose, fructose, galactose), disachariden (maltose, sucrose, lactose) en polysachariden (zetmeel, glycogeen) .
* Koolhydraten dienen als brandstof (4 kcal/g) en teveel wordt opgeslagen als glycogeen, daarna als vet .
### Alcohol
---
# Methodisch werken in de gezondheidszorg
### Core idea
* Methodisch werken is een leidraad voor professionals om kwaliteitsvolle, doelgerichte en systematische zorg te verlenen .
* Het is een dynamisch proces dat bestaat uit vijf cyclische fases .
* Elke fase bouwt voort op de vorige en mag niet overgeslagen worden .
### Key facts
* Een methode is een weldoordachte manier van handelen om een doel te bereiken .
* Een methodiek is een pakket van methoden, met een vastgelegde grondstructuur in opeenvolgende fases .
* Methodisch werken omvat beroepsspecifieke competenties (technieken) en beroepsgerichte competenties (observeren, klinisch redeneren) .
* De zorgvraag wordt verhelderd via aanmelding, intakegesprek en anamnese (#page=121, 123) .
* Fase 2 omvat onderzoek, analyse van gegevens en diagnose, met een onderzoeksplan, onderzoeksvragen en hypothesen .
* Fase 3 is het opstellen van het zorgplan, inclusief interventiedoelen (SMART) en evaluatiecriteria .
* Fase 4 is de uitvoering van de geplande interventies .
* Fase 5 is de evaluatie, zowel van het product (doelbereik) als het proces (kwaliteit van zorg) .
### Key concepts
* **Zorgvraagverheldering:** Fundamenteel voor het hele proces, basis voor vertrouwen en samenwerking .
* **Preventie:**
* Primair: voorkomen van ziekten/aandoeningen .
* Secundair: vroegtijdig opsporen van ziekten/aandoeningen .
* Tertiair: voorkomen van verergering van bestaande ziekten/aandoeningen .
* **Intakegesprek/anamnese:** Semi-gestructureerd interview om de zorgvraag te verhelderen, met focus op klinisch redeneren en interpersoonlijke relatie .
* **Onderzoek, analyse en diagnose:** Opstellen onderzoeksplan, formuleren onderzoeksvragen, uitvoeren onderzoek, analyseren resultaten en stellen van een diagnose .
* **Samenwerkingsvormen:** Monodisciplinair, multidisciplinair, interdisciplinair en transdisciplinair .
* **Zorgplan opstellen:** In samenspraak met de zorgvrager, met SMART-doelen en evaluatiecriteria .
* **Interventies uitvoeren:** Vertaling van planning naar daadwerkelijke zorg, continu proces met voortdurende evaluatie .
* **Evaluatie:** Systematische dataverzameling om het bereiken van doelen te meten, met product- en procesevaluatie .
### Implications
* Methodisch werken zorgt voor professionele, verantwoorde en kwaliteitsvolle zorg .
* Een grondige zorgvraagverheldering is cruciaal voor een succesvolle zorgverlening .
* Het correct toepassen van de vijf fasen voorkomt het overslaan van essentiële stappen in het zorgproces .
---
# Fysiologische aanpassingen tijdens de zwangerschap
### Huid
- Huidperfusie neemt toe door vaatrelaxatie en verhoogde stofwisseling .
- Gewichtstoename van de huid treedt op .
- Pigmentatie neemt toe, resulterend in sproeten, linea nigra en een 'zwangerschapsmasker' .
- Beharing kan veranderen door verhoogd metabolisme, met tijdelijk meer haargroei gevolgd door haarverlies .
- Striae (striemen) zijn scheurtjes in de onderhuid, die rood tot bruin verkleuren en later wit worden .
- Transpiratie neemt toe .
### Borsten
- Vroege zwangerschap: verhoogd volume, gespannenheid en hyperaemie (doorbloeding) .
- Na 8 weken: melkgangen ontwikkelen (oestrogenen), alveolaire hypertrofie (progesteron) .
- Tepels vergroten, pigmentatie neemt toe, en de klierweefselbultjes worden dikker .
- Transudaat (melkvoorvocht) kan via melkkanaaltjes worden uitgezweet .
- Colostrum, de eerste melk na de geboorte, is geelachtig en rijk aan antistoffen .
### Genitaliën en voortplantingsorganen
- **Uterus:**
- Gewicht neemt toe van 60g naar 1200g; volume van mm³ naar 4,5L .
- Vorm verandert van peer naar ovaal .
- Eerste 10 weken: voornamelijk hyperplasie (aanmaak extra spiercellen) .
- Tot 20 weken: voornamelijk hypertrofie (vergroting van spiercellen) .
- Na 20 weken: voornamelijk rek (vergroting door uitrekking) door oestrogenen en progesteron .
- **Cervix uteri (baarmoederhals):**
- Hypertrofie door toegenomen vascularisatie maakt de baarmoederhals soepeler .
- Verhoogde elasticiteit leidt tot vorming van een slijmprop .
- Vorming van het onderste uterus segment (OUS) treedt op .
### Endocriene veranderingen
- **Ovaria:** Corpus luteum verliest functie na ongeveer 8 weken; overname progesteronproductie door placenta (luteo-placentaire shift) .
- **Hypofyse:** Produceert FSH en LH op laag niveau, < TSH-productie, en > prolactine en oxytocine .
- **Pancreas:** Verhoogde insulineproductie ondanks insulineresistentie; nuchtere glucosespiegel daalt .
- **Bijnieren:** Verhoogde productie van circulerend cortisol, dat ontstekingsremmend werkt .
### Hart- en vaatstelsel
### Bloed
### Longfunctie
### Nieren
### Spijsvertering
### Bewegingsapparaat
### Psychische veranderingen
---
# Het Centering Pregnancy™ zorgmodel
### Core idea
* Centering Pregnancy™ is een zorgmodel gestart in de jaren '90 voor efficiëntere prenatale zorg via groepsconsultaties .
* Het model combineert medische zorg, educatie en ondersteuning, gebaseerd op principes voor volwasseneneducatie .
* Doel is het bevorderen van gezondheid en welbevinden van zwangere, foetus, kind en familie tot 1 jaar na de bevalling .
* Het model draait rond empowerment en actieve betrokkenheid van de cliënt .
### Key facts
* Het model omvat 10 groepsbijeenkomsten met vaste thema's, aangevuld met individuele controles bij complicaties .
* Zorgverleners die Centering Pregnancy™ begeleiden, moeten een certificaat hebben .
* De groepsgrootte is optimaal (10-12 vrouwen plus eventuele partners) voor bevordering van het groepsproces .
* Het model kent 13 essentiële elementen, waaronder medisch onderzoek tijdens groepsbijeenkomsten en een open kringopstelling .
* Het eerste consult is individueel en omvat een uitgebreide anamnese en onderzoek .
* Groepen starten met 8-12 zwangeren met vergelijkbare uitgerekende datum maar diverse achtergronden .
### Key concepts
* **Gezondheidsonderzoek:** Zwangere meet zelf bloeddruk en gewicht, houdt zwangerschapsduur bij en vult eigen dossier in .
* **Beoordeling door zorgverlener:** Uitwendig onderzoek gebeurt in groepsruimte aan de zijkant, met focus op specifieke zorgen van de zwangere .
* **Educatie:** Inhoud is afgestemd op zwangerschapsduur en ontwikkelingsstadia, met gedeelde besluitvorming (shared decision making) .
* **Ondersteuning:** Opbouw van een ondersteunend netwerk dat ook na de zwangerschap kan voortbestaan .
* **Empowerment:** Het model stimuleert zelfbeeld, eigen kracht en actieve deelname aan het leerproces .
* **Multidimensionale aanpak:** Combineert medische, educatieve en psychosociale aspecten .
### Implications
* Het model bevordert het welbevinden van de zwangere, reduceert complicaties en verbetert ouderschapsvaardigheden .
* Het stimuleert de ontwikkeling van het gezin, positieve ouder-kind interactie en signaleert psychosociale problematiek .
* Het verhoogt het welbevinden van foetus en kind, reduceert groeivertragingen en bevordert gezonde ontwikkeling .
* Het bouwt een ondersteunend netwerk op dat helpt bij het verminderen van ernstige problemen .
* Centering Pregnancy™ vindt navolging in Centering Parenting™ .
### Common pitfalls
* Centering Pregnancy™ is niet een-op-een over te nemen in elke specifieke situatie .
* Begeleiders moeten alert zijn op groepsbehoeften en flexibel zijn in het aanpassen van inhoud .
---
# Voeding en voedingsstoffen tijdens de zwangerschap
### Belang van voeding voor en tijdens de zwangerschap
* Gezonde voeding vóór de zwangerschap verkleint kans op zwangerschap .
* Ongezonde voeding, leefstijl, roken en veel alcohol verminderen de kans op zwangerschap .
* Betere voedingstoestand voor zwangerschap leidt tot hogere kans op normale zwangerschap en gezond kind .
* Slechte groei in de baarmoeder kan leiden tot gezondheidsproblemen op latere leeftijd, zoals hypertensie en diabetes type 2 .
* Situaties met verhoogd risico op slechte voedingstoestand: tienerzwangerschap, snelle opeenvolgende zwangerschappen, meerlingen, veel misselijkheid/braken, en drugs-/alcoholgebruik .
### Energiebehoefte en gewichtstoename
* Extra energie nodig voor verhoogde stofwisseling en aanmaak van vetweefsel .
* Energiebehoefte stijgt: +70 kcal (1e trimester), +260 kcal (2e trimester), +500 kcal (3e trimester) .
* Pas in het derde trimester is er een duidelijke verhoogde energiebehoefte .
* Maximale gewichtstoename is afhankelijk van BMI:
* BMI < 18,5: 12,5 tot 18 kg .
* BMI 18,5 – 24,9: 11,5 tot 16 kg .
* BMI 25 – 29,9: 7 kg tot 11,5 kg .
* BMI > 30: 5 kg tot 9 kg .
### Essentiële voedingsstoffen
* Calcium: 1200 mg/dag, belangrijk voor foetaal skelet, moeder onttrekt bij tekort .
* IJzer (Fe): 15 mg/dag vanaf tweede helft zwangerschap, voor bloedtoename moeder en foetus. Vitamine C verhoogt opname uit plantaardige bronnen .
* Jodium: 200 µg/dag, cruciaal voor intellectuele ontwikkeling .
* Foliumzuur (vitamine B9): 400 µg/dag vóór conceptie en tijdens zwangerschap, verkleint kans op neuraalbuisdefecten met 50% .
* Vitamine A: maximaal 700 µg RE/dag, verhoogt risico op afwijkingen bij baby .
* Vitamine D: extra 10 µg/dag vanaf 3e trimester (totaal 25 µg/dag), belangrijk voor calciumopname en botontwikkeling. Te hoge doses kunnen risico op voedingsallergie verhogen .
### Veiligheid en risico's
* Toxoplasmose: risico via kattenuitwerpselen, rauwe groenten/vlees; verhitten of invriezen neemt risico weg. Moeder zonder antistoffen kan infectie overdragen op foetus met ernstige gevolgen .
* Listeriose: darmbacterie, zwangere vrouwen zijn gevoeliger; koken en voldoende verhitten vernietigt bacterie. Risico bij gerookte vis en zachte kazen .
* Foetaal Alcohol Syndroom (FAS): gevolg van alcoholgebruik tijdens zwangerschap, leidt tot microcefalie, mentale achterstand, en orgaanafwijkingen .
* Cafeïne: maximaal 200 mg/dag (ongeveer 1 kop), hoge consumptie verhoogt risico op laag geboortegewicht .
* Vermageringsdieet: groter kans op tekorten, verhoogde afbraak lichaamsvet kan toxische stoffen vrijmaken .
### Voedingsgerelateerde problemen tijdens de zwangerschap
* Misselijkheid en braken: algemene tips omvatten licht ontbijt, koolhydraten om de 2-3 uur, en voldoende drinken .
### Bevalling en kraambed
---
# Prenataal onderzoek en controle
### Doel van prenatale zorg
* Bewaken van moeder en kind .
* Herkennen en voorkomen van pathologische veranderingen (prenatale preventie) .
* Verstrekken van voorlichting over levenswijze tijdens zwangerschap .
### Frequentie prenatale controles
* KCE richtlijnen:
* Risicovrije zwangerschap: 10 consulten voor primipara, 7 voor multipara .
* Voorbeeld schema:
* Tot 30 weken: maandelijks .
* 30-37 weken: om de 2-3 weken .
* 37-40 weken: wekelijks .
* > 40 weken: om de 2 dagen .
### Anamnese
* Berekenen van zwangerschapsduur op basis van laatste menstruatie .
* Algemeen welbevinden en verloop van vorige weken .
* Specifieke navraag afhankelijk van termijn:
* Misselijkheid (begin zwangerschap) .
* Kindsbewegingen (vanaf ~20 weken primipara, ~17 weken multipara) .
* Oedeem, harde buiken (3e trimester) .
### Klinisch onderzoek
* **Gewicht:** Gemiddelde toename ± 12 kg (5-20kg normaal) .
* Belangrijk bij voedingsproblemen of oedeemvorming .
* **Bloeddruk:** Bij elk prenataal consult .
* Diastolische bloeddruk ≥ 90 mmHg of stijging van 20-30 mmHg = risicofactor .
* Mid-pregnancy dip (~2e trimester) aandacht voor orthostatische hypotensie .
* **Onderzoek van de zwangere uterus:**
* Beoordelen grootte, ligging kind, hoeveelheid vruchtwater, geschatte grootte kind, contracties .
### Palpatie van de uterus
* **1e trimester:** Speculum- en bimanueel onderzoek .
* Teken van Chadwick (blauwrode verkleuring) .
### Auscultatie
---
# Aanvullend onderzoek tijdens de zwangerschap
### Kernidee
* Aanvullend onderzoek tijdens de zwangerschap is cruciaal voor monitoring en vroegtijdige detectie van afwijkingen .
### Key facts
* Palpatie van de uterus wordt gebruikt om de grootte en ligging van de foetus te bepalen .
* Foetale harttonen zijn hoorbaar vanaf 11-12 weken met een doptone en vanaf 20-24 weken met een monoaurale stethoscoop .
* De normale foetale hartslagfrequentie daalt geleidelijk van ±170 slagen/min begin zwangerschap tot 110-150 slagen/min .
* Structureel echoscopisch onderzoek (SEO) rond 18-21 weken controleert foetale anatomie en detecteert afwijkingen .
* Groeiecho's rond 32-35 weken volgen de foetale groei, vruchtwaterhoeveelheid en placentatie .
* Urineonderzoek controleert op proteïnurie (pre-eclampsie) en asymptomatische bacteriurie .
* Bloedonderzoek omvat screening op neurale buisdefecten (AFP) en infecties (toxoplasmose, CMV) .
* Bloedonderzoek tussen 24-28 weken controleert bloedbeeld, RBC-antistoffen en screening op zwangerschapsdiabetes (glucose challenge test) .
* Vanaf 32 weken wordt bloedonderzoek herhaald ter controle van anemie en RBC-antistoffen .
* GBS-kweek wordt rond 34-36 weken afgenomen .
### Key concepts
* **Fundushoogte:** Meting van de baarmoederhoogte, uitgedrukt in centimeters, wat ongeveer overeenkomt met het aantal weken zwangerschap .
* **Handgrepen van Leopold:** Palpatietechniek in het derde trimester om de ligging, positie en het voorliggend deel van de foetus te bepalen .
* **Bipariëtale diameter (BPD), hoofdomtrek (HC), buikomtrek (AC), femurlengte (FL):** Metingen gebruikt voor foetale groei-schatting en gewichtsbepaling .
* **Amniotic fluid index (AFI):** Maat voor de hoeveelheid vruchtwater .
* **Cervixlengte:** Meting van de baarmoederhals, die korter wordt tijdens de arbeid .
* **Alfa-foetoproteïne (AFP):** Serum marker voor screening op neurale buisdefecten .
* **Rhogam:** Injectie ter preventie van immunisatie bij rhesus-negatieve moeders .
* **Toxoplasmose:** Infectie met *Toxoplasma gondii*, risico voor de foetus bij besmetting tijdens de zwangerschap .
* **Cytomegalovirus (CMV):** Herpesvirus dat aangeboren doofheid en mentale retardatie bij de foetus kan veroorzaken .
* **Listeria:** Darmbacterie die via voeding kan worden overgedragen en risico's inhoudt voor de zwangerschap .
### Implications
* Verminderde kindsbewegingen, bloedverlies, vochtverlies of vroegtijdige contracties zijn indicaties voor aanvullend echoscopisch onderzoek .
* Proteïnurie na 20 weken in combinatie met hypertensie kan duiden op pre-eclampsie .
* Bij een rhesus-negatieve bloedgroep is controle op RBC-antistoffen en toediening van Rhogam rond 32 weken geïndiceerd .
* Preventie van infecties zoals toxoplasmose, CMV en listeria is essentieel via voorlichting over hygiëne en voeding .
### Common pitfalls
---
# psychologische veranderingen tijdens zwangerschap
### Kernidee
* Zwangerschap is een grote overgang die leidt tot psychologische veranderingen in denken, voelen en handelen bij zowel de vrouw als de man .
* De perceptie van de zwangerschap, beïnvloed door diverse factoren, is cruciaal voor de beleving ervan .
* Het biopsychosociaal model is essentieel om het totale plaatje van de vrouw en haar context te begrijpen .
### Veranderingen bij de vrouw
#### Denken
* Cognitieve problemen zoals vergeetachtigheid en concentratieproblemen komen frequent voor (ongeveer 50%) .
* Mogelijke verklaringen zijn biologische factoren, levensstijlaanpassing, stress en de intense cognitieve activiteit van de zwangerschap .
* Vroedvrouwen moeten rekening houden met deze klachten door begrip te tonen en informatie te herhalen .
#### Voelen
* Ambivalente gevoelens (positief en negatief) zijn normaal door de vele veranderingen .
* Stressgevoelens kunnen fysiologisch en psychologisch zijn; milde stress is gunstig, maar hoge stress kan nefaste gevolgen hebben .
* Angstgevoelens kunnen toenemen rond maand 2-5 en weer rond maand 7 (angst voor bevalling) .
* Depressieve gevoelens kunnen optreden, vaak gerelateerd aan verlies van het vorige leven en de veranderende identiteit .
* Vroedvrouwen dienen deze gevoelens te erkennen en erop in te spelen .
#### Handelen
* Gedragsmatige veranderingen zijn noodzakelijk, variërend per trimester: rust en eten in het 1e, meer energie in het 2e, en vermoeidheid/kortademigheid in het 3e .
### Veranderingen bij de man
#### Emoties van vaders
* Vaders ervaren ook stress, met een piek in het derde trimester .
* Depressieve en angstige gevoelens kunnen voorkomen na de geboorte, wat invloed heeft op de levenskwaliteit .
* Kenmerken van vaders met stress zijn immature coping, neurotischer gedrag, en zwakkere relaties .
#### Psychologische taken van vaders
* Transitie van dyade naar tryade: leren affectie te delen en zorgtaken op te nemen .
* Verandering van het 'zelfconcept': herdefiniëren van verantwoordelijkheden en beperkingen .
* Het vormen van het vaderconcept (mogelijke en ideale zelf) .
* Omgaan met depressieve gevoelens en rouwen hoort hierbij .
* Positieve scoren op psychologisch, huwelijks, sociaal-cultureel en ouderlijk domein vergemakkelijken deze taken .
### Implicaties voor de vroedvrouw
* Inleving en respect tonen voor de gevoelens van zowel de vrouw als de man .
* Gevoelens bespreekbaar maken en risicofactoren signaleren .
* Rekening houden met cognitieve veranderingen bij de vrouw tijdens consultaties .
---
# Handgrepen van Leopold en fundushoogte meten
### Core idea
* Palpatie van de zwangere uterus met beide handen ter exploratie .
* Handgrepen van Leopold is de meest gebruikte palpatie techniek .
* Doel: bepalen ligging, fundushoogte, groei, huidkwaliteit, en indaling .
### Key facts
* Palpatie is nuttig vanaf het tweede en derde trimester voor fundushoogte meting .
* Fundushoogte meten gebeurt vanaf 24 weken elk consult, uitgedrukt in centimeters vanaf het pubic bone .
* Vanaf 36 weken wordt een uitgebreider onderzoek met de handgrepen van Leopold uitgevoerd .
* De zwangere moet comfortabel liggen met een lege blaas en licht opgetrokken voeten .
* Het onderzoek is intiem; vragen om toelating en vertrouwen creëren zijn essentieel .
* Rechts en links worden bepaald vanuit de positie van de zwangere .
### Key concepts
* **Handgreep 1:** Bepaalt de vorm en inhoud van de fundus uteri .
* Onderscheidt hoofd, stuit, of niets in de fundus .
* **Handgreep 2:** Lokaliseert de rug van de foetus door drukken van fundus naar corpus uteri .
* Rug voelt krom, hoofd en stuit kunnen gevoeld worden .
* **Handgreep 3:** Identificeert het voorliggende deel aan de symfyse .
* Ballotement (bewegen van het deel) bepaalt of het is ingedaald (vast) of niet (beweegbaar) .
* **Handgreep 4:** Meet de mate van indaling van de baby in het bekken .
* Vingertoppen onder de symfyserand duiden op aanwezigheid in het bekkenkanaal .
* **Ligging:** Verhouding van de lengteas van de foetus ten opzichte van de uterus .
* Mogelijke liggingen: hoofdligging, dwarsligging, stuitligging .
### Implications
* Een zachte buik bij de zwangere duidt op ontspanning en vergemakkelijkt het onderzoek .
* Een harde buik kan wijzen op contracties .
* Twijfel mag uitgesproken en genoteerd worden; oefening baart kunst .
### Common pitfalls
* Volle blaas kan de fundushoogte beïnvloeden en de baarmoeder omhoog duwen .
* Te vroeg conclusies trekken wordt afgeraden; alle handgrepen moeten eerst worden uitgevoerd .
---
# fysiologie van de normale baring en hormonale veranderingen
### Kernidee
* De normale baring is een complex proces, onderverdeeld in vier fasen, dat wordt gereguleerd door een samenspel van hormonale, mechanische en foeto-placentaire factoren .
* Verschillende hormonen spelen cruciale rollen in de verschillende stadia van zwangerschap en baring, van inhibitie tot stimulatie en involutie .
### Belangrijke feiten
* De baring kent vier periodes: prodromale fase, ontsluiting, uitdrijving, nageboorte en postplacentaire fase .
* De prodromale fase, die start rond 38 weken, bereidt het lichaam voor op de baring door rijping en weekmaking van de cervix .
* Progesteron remt uteruscontracties tijdens de zwangerschap en voorkomt premature contracties .
* Oestrogenen stimuleren de productie van prostaglandines en bevorderen oxytocine-receptoren in het myometrium .
* Prostaglandines verweken de cervix en stimuleren uteruscontracties .
* Oxytocine, gesynthetiseerd in de hypothalamus en placenta, speelt een sleutelrol in uteruscontracties, vooral tijdens de uitdrijving en postpartum .
* Adrenaline, een stresshormoon, remt prostaglandines en oxytocine en de werking van het myometrium .
* Licht worden (lighting) is een voorteken waarbij de uterus daalt en het voorliggend deel indaalt .
* Voorweeën zijn onregelmatig, grillig en ongecoördineerd, in tegenstelling tot echte weeën die regelmatig, sneller en sterker worden .
### Belangrijke concepten
* **Activatiefase**: Voorbereiding van uterus en cervix op de baring, mede door oestrogeen .
* **Inhibitiefase**: Remming van uteruscontracties, voornamelijk door progesteron en relaxine tijdens de zwangerschap .
* **Stimulatiefase**: Actieve stimulatie van ontsluiting en uitdrijving, gedreven door oxytocine en prostaglandines .
* **Involutiefase**: Inkrimping van de uterus na de baring, gestimuleerd door oxytocine .
* **GAP-junctions**: Verbeteren de snelle en gecoördineerde samentrekking van de uterusspieren .
* **Valse arbeid**: Baarmoedercontracties die onregelmatig zijn, geen verstrijking/ontsluiting veroorzaken en niet beïnvloedbaar zijn door sedatie .
* **Echte arbeid**: Gekenmerkt door toenemende verstrijking/ontsluiting, regelmatige en sterkere weeën, die niet door sedatie worden gestopt .
### Implicaties
* Hormonale veranderingen, zoals de toename van oestrogeen en de afname van progesteron, zijn essentieel voor de start van de baring .
* De verweking van de cervix door prostaglandines is een cruciale stap in het ontsluitingsproces .
* Het onderscheiden van valse en echte arbeid is belangrijk voor het bepalen van de juiste actie .
* De interactie tussen maternale en foetale hormonen beïnvloedt de timing en progressie van de baring .
- > **Tip:** Ken de rol van elk belangrijk hormoon (progesteron, oestrogeen, relaxine, prostaglandines, oxytocine, adrenaline) in de verschillende fasen van de zwangerschap en baring
---
# Sociale zekerheid en ziekte- en invaliditeitsverzekering
### Kernidee
* De financiering van de sociale zekerheid is gebaseerd op bijdragen van werknemers, werkgevers en staatssubsidies .
* De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ) is een innings- en verdelingsorgaan, geen verzekeringsinstelling .
* De ziekte- en invaliditeitsverzekering is in België gebaseerd op ziektefondsen, met bijdragen van werknemers en werkgevers, en staatssubsidies .
* Het RijksInstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV) is een innings- en verdelingsorgaan dat verdeelt over verzekeringsinstellingen .
### Kernfeiten
* Bijdragen aan de RSZ worden verdeeld over gezinsbijslag, werkloosheidsverzekering, pensioenen, vakantiepremie en ziekte- en invaliditeitsverzekering .
* Ziektefondsen vormen de basis van de ziekteverzekering, aangevuld met een Hulpkas voor wie niet (volledig) aangesloten is .
* Gerechtigden zijn onder meer werknemers, zelfstandigen, ambtenaren, gepensioneerden, weduwen en wezen .
* Rechtverkrijgenden/personen ten laste omvatten echtgenoten, descendenten < 25 jaar en ascendanten .
* De SIS-kaart (elektronische IDkaart vanaf 2014) wordt gebruikt voor het recht op voordelen .
* De ziekteverzekering voorziet in de terugbetaling van kosten voor gezondheidszorgen en een arbeidsongeschiktheidsverzekering .
* Er is ook een begrafenisuitkering voorzien .
* Het RIZIV beheert het systeem van de Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (ZIV) .
* Moederschapsverlof bedraagt in totaal 15 weken (meerling 19 weken) .
### Kernconcepten
* **Gerechtigde**: De persoon die recht heeft op uitkeringen .
* **Persoon ten laste**: Echtgenoot, descendent < 25 jaar, ascendant die meegeniet van de verzekering .
* **Terugbetaalbare prestaties**: Kosten voor geneeskundige, heelkundige en farmaceutische zorgen die (gedeeltelijk) worden terugbetaald .
* **Remgeld**: Het deel van de kosten dat niet wordt terugbetaald .
* **Globaal medisch dossier**: Stimuleert het aanleggen van een dossier bij de mutualiteit met een hogere bijdrage .
* **Derdebetalersregeling**: Patiënt betaalt enkel zijn aandeel; de rest wordt rechtstreeks aan de zorgverstrekker betaald .
* **Maximumfactuur**: Een plafond op het remgeld per gezin, afhankelijk van het gezinsinkomen .
* **Primaire arbeidsongeschiktheid**: Periode na het gewaarborgd maandloon en de eerste 12 maanden .
* **Invaliditeit**: Treedt in na de primaire arbeidsongeschiktheid .
* **Nomenclatuur**: Lijst met terugbetaalbare prestaties, toepassingsregels en vereiste bekwaamheid .
* **Groeipakket**: Nieuw systeem voor gezinsbijslag vanaf 01/01/2019 .
### Implicaties
* Verschillende systemen bestaan voor de privésector, overheid en zelfstandigen .
### Algemene Waarschuwing
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Term | Definitie |
| Aorta ascendens | Het opstijgende deel van de aorta, dat begint bij de linkerhartkamer en omhoog loopt in de borstkas. |
| Arcus aorta | De aortaboog, het gebogen deel van de aorta dat de aorta ascendens verbindt met de aorta descendens, en waaruit de grote slagaders naar het hoofd en de bovenste ledematen ontspringen. |
| Aorta descendens | Het afdalende deel van de aorta, dat zich splitst in de aorta thoracica (in de borstkas) en de aorta abdominalis (in de buikholte). |
| Truncus brachiocephalicus | De brachiocefalische stam, een slagader die ontspringt uit de arcus aorta en zich splitst in de rechter arteria carotis communis en de rechter arteria subclavia. |
| Arteria carotis communis | De gemeenschappelijke halsslagader, die zich splitst in de arteria carotis interna (naar hersenen en oogbol) en de arteria carotis externa (naar hoofd en halsstructuren). |
| Arteria subclavia | De ondersleutelbeenslagader, die bloed levert aan de bovenste ledematen en zich verder vertakt via de arteria axillaris en arteria brachialis. |
| Aorta thoracica | Het deel van de aorta descendens dat zich in de borstkas bevindt en onder andere de arteriae intercostales voorziet van bloed. |
| Arteriae intercostales | Slagaders die tussen de ribben lopen en bloed voorzien aan de borstwand, het ruggenmerg en omliggende structuren. |
| Aorta abdominalis | Het deel van de aorta descendens dat zich in de buikholte bevindt en belangrijke organen zoals de nieren, lever, maag en darmen van bloed voorziet. |
| Truncus coeliacus | Een korte, dikke slagader die ontspringt uit de aorta abdominalis en zich splitst in drie takken die de lever, milt en maag/duodenum/pancreas van bloed voorzien. |
| Arteria mesenterica superior | Een slagader die bloed levert aan een deel van de pancreas, de dunne darm en het proximale deel van de dikke darm. |
| Arteria mesenterica inferior | Een slagader die bloed levert aan het distale deel van de dikke darm en de endeldarm. |
| Centering Pregnancy™ zorgmodel | Een zorgmodel dat gericht is op het verlenen van efficiënte prenatale zorg door zwangeren samen in groepen te brengen voor consultaties, educatie en ondersteuning, met als doel het welbevinden van de zwangere, de foetus, het kind en de familie te bevorderen. |
| Groepsconsultatie | Een vorm van zorg waarbij informatie en begeleiding aan meerdere cliënten tegelijkertijd wordt aangeboden, in plaats van individuele consultaties, om efficiëntie te verhogen en peer-ondersteuning te stimuleren. |
| Gezondheidspromotie | Het proces van het bevorderen van de gezondheid door middel van educatie en het aanleren van vaardigheden, zodat individuen en gemeenschappen meer controle krijgen over hun gezondheid en welzijn. |
| Multidimensionale aanpak | Een benadering die rekening houdt met verschillende aspecten van een probleem of situatie, zoals fysieke, psychologische, sociale en emotionele factoren, om een holistische oplossing te bereiken. |
| Multidisciplinaire aanpak | Een samenwerking tussen professionals uit verschillende vakgebieden om een cliënt of probleem te benaderen, waarbij elke professional zijn of haar specifieke expertise inbrengt. |
| Empowerment | Het proces waarbij individuen of groepen meer controle krijgen over hun eigen leven en beslissingen, vaak door middel van het vergroten van zelfvertrouwen, vaardigheden en toegang tot middelen. |
| Shared decision making | Een proces waarbij zorgverleners en cliënten gezamenlijk beslissingen nemen over de zorg, gebaseerd op medische informatie en de persoonlijke waarden en voorkeuren van de cliënt. |
| Zelfbeoordelingsformulieren | Instrumenten die zwangeren gebruiken om hun eigen gezondheid, relaties en welbevinden te evalueren, wat hen stimuleert tot reflectie en bijdraagt aan empowerment en het faciliteren van gesprekken tijdens groepsbijeenkomsten. |
| Faciliteren | Het proces van het creëren van omstandigheden die leren, samenwerking en groei mogelijk maken, vaak door een zorgverlener die een groep begeleidt zonder de inhoud strikt te dicteren. |
| Vroedvrouw | Een zorgprofessional die gespecialiseerd is in de begeleiding van zwangerschap, bevalling en de periode na de geboorte, en die in het Centering Pregnancy™ model een coachende en begeleidende rol vervult. |
| Anamnese | Een medische geschiedenis die wordt afgenomen om informatie te verzamelen over de gezondheid van een patiënt, inclusief familiale en obstetrische voorgeschiedenis. |
| Vroedvrouw-gestandaardiseerde datum (VBD) | De geschatte datum van de bevalling, gebaseerd op de laatste menstruatie of andere medische metingen, die wordt gebruikt om zwangeren met vergelijkbare zwangerschapsduren te groeperen. |
| Prenatale zorg | Het geheel van medische controles en begeleiding gericht op het bewaken van de gezondheid van zowel de moeder als het kind tijdens de zwangerschap, met als doel het herkennen en voorkomen van pathologische veranderingen en het verstrekken van voorlichting. |
| Klinisch onderzoek | Een lichamelijk onderzoek van de zwangere, dat onder andere het meten van gewicht en bloeddruk kan omvatten, en het beoordelen van de zwangere uterus om de grootte, ligging van het kind, hoeveelheid vruchtwater en contracties in te schatten. |
| Zwangerschapsduur | De periode die verstrijkt vanaf de eerste dag van de laatste menstruatie tot aan de geboorte, vaak berekend op basis van de laatste menstruatie of echografisch vastgestelde vroege zwangerschapsverschijnselen. |
| Kindsbewegingen | De bewegingen die de foetus in de baarmoeder maakt, die door de moeder gevoeld kunnen worden. Bij een eerste zwangerschap worden deze doorgaans vanaf ongeveer 20 weken gevoeld, en bij een volgende zwangerschap vanaf ongeveer 17 weken. |
| Oedemen | Zwelling, vaak veroorzaakt door vochtophoping in het lichaam, die bij zwangere vrouwen met name in het laatste trimester kan optreden en een aandachtspunt kan zijn tijdens de controle. |
| Bloeddruk | De druk die het bloed uitoefent op de wanden van de bloedvaten. Een diastolische bloeddruk van ≥ 90 mmHg of een stijging van 20-30 mmHg ten opzichte van de referentiewaarde wordt beschouwd als een risicofactor voor zwangerschapscomplicaties. |
| Zwangerschapshypertensie | Een verhoogde bloeddruk die specifiek optreedt tijdens de zwangerschap, meestal na de 20e zwangerschapsweek, en die nader onderzoek vereist. |
| Uterus | De baarmoeder, een spierorgaan waarin de foetus zich ontwikkelt. Het onderzoek van de uterus omvat het beoordelen van de grootte, vorm, contracties en de ligging van het kind. |
| Fundushoogte | De hoogte van de bovenkant van de baarmoeder (fundus uteri) ten opzichte van de symfyse (schaambeen), die gemeten wordt om de groei van de foetus en de zwangerschapsduur in te schatten. De formule `aantal cm + 4 = aantal weken` wordt hierbij soms gebruikt. |
| Handgrepen van Leopold | Een reeks palpaties die worden uitgevoerd om de ligging van de foetus in de baarmoeder te bepalen, inclusief de grootte van de uterus, de ligging van de foetus, en de positie van het voorliggende deel (hoofd of stuit). |
| Foetale harttonen | De hartslag van de foetus, die vanaf ongeveer 11 à 12 weken zwangerschap met behulp van instrumenten zoals een doptone of echo kan worden gehoord. De frequentie en regelmaat van deze tonen zijn indicatoren voor de conditie van de foetus. |
| Bio-psycho-sociaal model | Een model dat stelt dat biologische, psychologische en sociale factoren elkaar wederzijds beïnvloeden en een rol spelen in de gezondheid en het welzijn van een persoon. Het biedt een holistisch beeld van de vrouw en haar context. |
| Moederschap als transitie | De overgang van de identiteit van een vrouw van "dochter" naar "moeder", waarbij nieuwe rollen zoals de zorgende en moederrol worden aangenomen. Dit is een belangrijke periode van verandering. |
| Fantaseren over moederschap | Het proces van denken en zich voorstellen hoe het moederschap zal zijn, inclusief het ontwikkelen van een emotionele band met het ongeboren kind. Dit kan ook onverwerkte emoties naar eigen ouders naar boven brengen. |
| Ambivalente gevoelens | Het ervaren van zowel positieve als negatieve emoties tegelijkertijd, wat normaal is tijdens de zwangerschap vanwege de vele veranderingen. Dit kan gepaard gaan met afscheid nemen van het vorige leven en angst voor de toekomst. |
| Cognitieve problemen tijdens zwangerschap | Veranderingen in het denken, zoals vergeetachtigheid, concentratieproblemen en afwezigheid, die bij ongeveer 50% van de zwangere vrouwen voorkomen. Mogelijke verklaringen zijn biologische factoren, aanpassing van levenswijze, stress en de intense cognitieve activiteit die zwangerschap met zich meebrengt. |
| Prenatale moederlijke stressoren | Alle negatieve ervaringen en gemoedstoestanden die een moeder tijdens de zwangerschap ondergaat. Dit wordt beïnvloed door de perceptie van de moeder en kan leiden tot zwangerschapsgerelateerde stressoren zoals communicatieproblemen of slechte copingstrategieën. |
| Angstgevoelens tijdens zwangerschap | Toenemende angst die kan optreden rond de 2e tot 5e maand van de zwangerschap en opnieuw rond de 7e maand, met specifieke angsten over de eigen gezondheid, de baby, de bevalling, het moederschap en het management van de situatie. |
| Depressieve gevoelens tijdens zwangerschap | Gevoelens van verlies en rouw om veranderende zaken en zaken die nooit meer hetzelfde zullen zijn, zoals identiteit, carrière, hobby's, seksualiteit en controle over het lichaam. Dit kan biologische oorzaken hebben en leiden tot het toeschrijven van schuld aan externe factoren. |
| Gedragsmatige veranderingen tijdens zwangerschap | Noodzakelijke aanpassingen in gedrag gedurende de zwangerschap, zoals rusten en eten in het eerste trimester, meer energie in het tweede trimester, en vermoeidheid en kortademigheid in het derde trimester. |
| Transitie van dyade naar tryade | De overgang van een relatie tussen twee personen (man en vrouw) naar een relatie tussen drie personen (inclusief de baby). Dit vereist dat de man leert zijn affectie te delen en zorgtaken aanneemt. |
| Zelfconcept van de vader | De herdefiniëring van het "zelf" door de man tijdens de zwangerschap, waarbij verantwoordelijkheden, beperkingen en de rol als financiële, emotionele en praktische steunverlener worden meegenomen. Het "mogelijke zelf" als vader wordt gevormd. |
| Psychologische taken van vaders | De mentale en emotionele processen die mannen doorlopen tijdens de zwangerschap, waaronder de transitie van dyade naar tryade, veranderingen in het zelfconcept en het omgaan met depressieve en angstige gevoelens. |
| Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ) | Een orgaan dat instaat voor de inning en verdeling van sociale bijdragen, maar geen verzekeringsinstelling is. De RSZ verdeelt de geïnde bedragen over verschillende takken van de sociale zekerheid, zoals gezinsbijslag, werkloosheidsverzekering, pensioenen, vakantiepremies en ziekte- en invaliditeitsverzekering. |
| Ziekte- en invaliditeitsverzekering | Een verzekeringssysteem dat de kosten voor gezondheidszorgen dekt en een vergoeding biedt bij ziekte of ongeval, waardoor het inkomen van de verzekerde wordt aangevuld. Dit systeem is in België gebaseerd op ziektefondsen, met bijdragen van werknemers en werkgevers, aangevuld met staatssubsidies. |
| RIZIV (RijksInstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering) | Een innings- en verdelingsorgaan dat de middelen voor de ziekte- en invaliditeitsverzekering int en verdeelt over de verschillende verzekeringsinstellingen, zoals de ziekenfondsen. Het RIZIV speelt een centrale rol in het beheer van dit systeem. |
| Ziekenfondsen | Verzekeringsinstellingen die de basis vormen voor de ziekteverzekering in België. Zij bieden dekking aan werknemers en hun ten laste zijnde personen, en keren uitkeringen uit voor medische kosten en arbeidsongeschiktheid. |
| Gerechtigde | Een persoon die recht heeft op uitkeringen uit de sociale zekerheid, zoals een (arbeidsongeschikte) werknemer, zelfstandige, ambtenaar, gepensioneerde, weduwe, wees of een persoon met een bijzondere status zoals een mindervalide. |
| Rechtverkrijgende / Persoon ten laste | Personen die, afhankelijk van de specifieke regeling, recht hebben op uitkeringen via een gerechtigde. Dit omvat doorgaans echtgenoten, afstammelingen (kinderen) tot een bepaalde leeftijd, en soms ook bloedverwanten in opgaande lijn (ouders). |
| Terugbetaling van de kosten voor gezondheidszorgen | Het financiële voordeel dat de ziekteverzekering biedt voor medische, chirurgische en farmaceutische kosten. Deze terugbetaling is vaak onvolledig en wordt aangeduid met het concept "remgeld". |
| Remgeld | Het deel van de kosten voor gezondheidszorgen dat niet wordt terugbetaald door de ziekteverzekering en ten laste blijft van de patiënt. De hoogte van het remgeld kan variëren afhankelijk van het type prestatie en de specifieke situatie van de patiënt. |
| Globaal medisch dossier | Een systeem waarbij een hogere tussenkomst van de mutualiteit en een forfaitaire terugbetaling wordt verkregen door het aanleggen van een medisch dossier en trouw te blijven aan de huisarts. Dit moedigt een gecoördineerde zorg aan. |
| Maximumfactuur | Een mechanisme dat een maximaal plafond instelt op het remgeld dat een gezin per jaar moet betalen, afhankelijk van het gezinsinkomen. Dit beschermt gezinnen tegen buitensporige medische kosten. |
| Arbeidsongeschiktheidsverzekering | Een tak van de sociale zekerheid die een financiële vergoeding biedt aan personen die door ziekte of ongeval niet in staat zijn om hun werk uit te oefenen. Deze vergoeding is bedoeld als vervangingsinkomen. |
| Primaire arbeidsongeschiktheid | De initiële periode van arbeidsongeschiktheid, die volgt op de periode van gewaarborgd maandloon en duurt tot 12 maanden. De hoogte van de uitkering hangt af van de gezinssituatie van de persoon. |
| Neutraal gebalanceerde informatie (NGI) | Het verstrekken van informatie zonder persoonlijke mening, waarbij alle opties, alternatieven, voordelen en nadelen worden belicht, en waarbij ook de partner wordt betrokken. |
| Gezondheidsbevordering (Health promotion) | Het proces waarbij individuen, groepen en gemeenschappen in staat worden gesteld de determinanten van gezondheid te beheersen en daardoor hun gezondheid te verbeteren. |
| Intentionele voorlichting | Een systematische, doelgerichte en planmatige aanpak om opzettelijk kennis, attitude en gedrag te beïnvloeden met als doel gedragsverandering en gedragsbehoud, ook zonder directe behoefte van de cliënt. |
| Faciliterende voorlichting | Informatieoverdracht die gebaseerd is op een veronderstelde behoefte van de cliënt, vrijblijvend van aard is en gericht op het vergroten van kennis en inzicht over bepaalde onderwerpen. |
| Gedragsdeterminanten | Factoren die gedrag beïnvloeden, onderverdeeld in externe variabelen (indirecte invloeden), attitude (eigen houding ten opzichte van gedrag), sociale invloed (instemming met opvattingen uit de sociale omgeving) en eigen effectiviteit (inschatting van de haalbaarheid van gedrag). |
| Verpleegkundige diagnose | Een grondslag voor de keuze van verpleegkundige interventies en resultaten waarvoor de verzorgende verantwoordelijk is, die een gezondheidsprobleem (P), de oorzakelijke of samenhangende factoren (E) en waarneembare bevindingen (S) omvat. |
| Empowermen | Een proces van versterking waarbij individuen, organisaties en gemeenschappen controle krijgen over hun eigen situatie en omgeving door middel van het verwerven van controle, het aanscherpen van kritisch bewustzijn en het stimuleren van participatie. |
| Holistische visie | Een benadering waarbij de mens wordt gezien als een geheel dat meer is dan de som van de delen, met aandacht voor de lichamelijke, geestelijke en sociale integratie. |
| Midwifery Led Care | Een vorm van zorg waarbij de vroedvrouw de hoofdverantwoordelijke professional is vanaf het eerste contact tot en met de vroege kraamtijd, met nadruk op autonomie van de vroedvrouw en geloof in de normale bevalling. |
| Woman Centered Care | Zorg waarbij de vrouw en haar partner centraal staan, gekenmerkt door continuïteit, controle en keuzevrijheid. |
| Integrerende Zorgverlening | Het leveren van zorg die zowel somatische (lichamelijke) als niet-somatische (psychische) aspecten omvat, met de patiënt als totale persoon en aandacht voor de belevingswereld. |
| Longventilatie | De fysieke verplaatsing van lucht in en uit de luchtwegen, bestaande uit een inademing en een uitademing. Dit proces wordt in stand gehouden door drukverschillen in de longen, waarbij lucht zich verplaatst van een hogedrukgebied naar een lagedrukgebied. |
| Ademhalingssnelheid | Het aantal ademhalingen dat een persoon per minuut neemt. Bij volwassenen ligt dit doorgaans tussen de 12 en 18 ademhalingen per minuut. |
| Drukgradiënt | Het verschil in druk tussen twee gebieden, wat leidt tot de verplaatsing van lucht van een gebied met hoge druk naar een gebied met lage druk. Dit principe is essentieel voor longventilatie. |
| Middenrif (Diafragma) | Een koepelvormige spier die de bodem van de borstholte vormt en onder de longen ligt. De samentrekking van het middenrif vergroot het volume van de borstholte, wat leidt tot inademing. |
| Borstkas | De structuur die de longen beschermt en bestaat uit de ribben en wervels. Bewegingen van de borstkas, aangedreven door tussenribspieren, veranderen het volume van de borstholte en beïnvloeden de ademhaling. |
| Gasuitwisseling | Het proces waarbij zuurstof (O2) en koolstofdioxide (CO2) diffunderen tussen de alveoli en de longcapillairen, en vervolgens tussen de capillairen en de weefsels in het lichaam. Dit is een cruciaal onderdeel van de ademhalingsfysiologie. |
| Dode ruimte | Het deel van de ingeademde lucht dat de alveoli niet bereikt en dus niet deelneemt aan de gasuitwisseling. Dit betreft de lucht die achterblijft in de beginnende luchtwegen. |
| Partiële druk | De druk die een individueel gas uitoefent in een mengsel van gassen. De partiële druk van O2 en CO2 is een belangrijke factor die de snelheid van gasuitwisseling bepaalt. |
| Hemoglobine (Hb) | Een eiwit in rode bloedcellen dat verantwoordelijk is voor het transport van zuurstof. Zuurstof bindt zich aan hemoglobine en vormt oxyhemoglobine (HbO2). |
| Oxyhemoglobine | De verbinding die ontstaat wanneer zuurstof zich bindt aan hemoglobine. De afgifte van zuurstof uit oxyhemoglobine wordt beïnvloed door factoren zoals de partiële druk van zuurstof, pH en temperatuur. |
| Carbaminohemoglobine | De verbinding die ontstaat wanneer koolstofdioxide zich bindt aan hemoglobine in de rode bloedcellen. Hemoglobine kan tegelijkertijd zuurstof en koolstofdioxide binden. |
| Bicarbonaation (HCO3-) | Een ion dat een belangrijke rol speelt bij het transport van koolstofdioxide in het bloedplasma. Ongeveer 70% van de CO2 wordt getransporteerd in de vorm van bicarbonaationen. |
| Vitale parameters | Dit zijn de belangrijkste meetbare functies van het lichaam die essentieel zijn voor het leven. Ze omvatten hartslag, bloeddruk, ademhaling, lichaamstemperatuur en bewustzijn. |
| Hartslag (polsslag) | De hartslag, ook wel polsslag genoemd, is de golfbeweging die ontstaat doordat het hart bij elke samentrekking bloed in de slagaders perst. Het wordt gemeten in het aantal slagen per minuut. |
| Frequentie (hartslag) | De frequentie van de hartslag verwijst naar het aantal hartslagen per minuut (sl./min.). Deze kan variëren afhankelijk van factoren zoals conditie, leeftijd en geslacht. |
| Bradycardie | Bradycardie is een verlaagde hartfrequentie, gedefinieerd als minder dan 60 slagen per minuut. Het kan veroorzaakt worden door onder andere hersenaandoeningen, diepe slaap of hartafwijkingen. |
| Tachycardie | Tachycardie is een verhoogde hartfrequentie, gedefinieerd als meer dan 100 slagen per minuut. Het kan optreden bij stress, bloedingen of koorts. |
| Ritme (hartslag) | Het ritme van de hartslag beschrijft de regelmaat waarmee de hartslagen elkaar opvolgen. Een regulier ritme betekent regelmatige samentrekkingen, terwijl een irregulier ritme (aritmie) onregelmatige samentrekkingen inhoudt. |
| Vulling (hartslag) | De vulling van de polsslag geeft de hoeveelheid bloed aan die per hartslag in de slagader wordt geperst. Dit kan variëren van gering tot groot. |
| Systolische druk (bovendruk) | De systolische druk, ook wel bovendruk genoemd, is de maximale druk in de slagaders die ontstaat op het moment dat het hart samentrekt. |
| Diastolische druk (onderdruk) | De diastolische druk, ook wel onderdruk genoemd, is de minimale druk in de slagaders die ontstaat op het moment dat het hart ontspant. |
| Polsdruk | De polsdruk is het verschil tussen de systolische en de diastolische bloeddruk. Een normale polsdruk mag niet hoger zijn dan 40 mmHg. |
| Hypertensie | Hypertensie, of verhoogde bloeddruk, is een aandoening waarbij de bloeddruk chronisch te hoog is. Dit kan schadelijk zijn voor de bloedvaten en het risico op bijvoorbeeld een hersenbloeding verhogen. |
| BMI (Body Mass Index) | Een index die de verhouding tussen lichaamsgewicht en lengte weergeeft, gebruikt om overgewicht en obesitas te classificeren. De grenswaarden kunnen variëren afhankelijk van etniciteit, leeftijd en specifieke groepen zoals kinderen, ouderen, zwangere vrouwen en intensieve sporters. |
| Tailleomvang | Een meetwaarde van de omtrek van de taille, die informatie geeft over de vetverdeling in het lichaam. Een verhoogd risico op gezondheidsproblemen wordt geassocieerd met specifieke maximale waarden voor mannen en vrouwen. |
| Appeltype | Een vetverdelingspatroon waarbij vet zich voornamelijk in de buik en rond de organen ophoopt, wat geassocieerd wordt met een verhoogd risico op hoge bloeddruk en hart- en vaatziekten. |
| Peertype | Een vetverdelingspatroon, typisch vrouwelijk, waarbij vet zich rond de heupen ophoopt, wat als minder gevaarlijk wordt beschouwd dan het appeltype. |
| Voedingsdriehoek | Een grafisch model dat richtlijnen geeft voor gezonde voeding, gebaseerd op de verhouding tussen verschillende voedingsgroepen. Het model is ingedeeld in gekleurde zones die aangeven hoeveel van elk type voedingsmiddel geconsumeerd moet worden. |
| Plantaardige voeding | Voedingsmiddelen die afkomstig zijn van planten, zoals groenten, fruit, granen en peulvruchten. De voedingsdriehoek adviseert om in verhouding meer plantaardige dan dierlijke voeding te eten. |
| Dierlijke voeding | Voedingsmiddelen die afkomstig zijn van dieren, zoals vlees, vis, zuivel en eieren. De voedingsdriehoek plaatst deze in de oranje zone, wat aangeeft dat ze met mate geconsumeerd moeten worden. |
| Ultrabewerkte voeding | Voedingsmiddelen die industrieel zijn bewerkt en vaak ingrediënten bevatten die niet typisch zijn voor thuisbereiding. De voedingsdriehoek adviseert om deze zoveel mogelijk te vermijden. |
| Donkergroene zone (Voedingsdriehoek) | Het deel van de voedingsdriehoek dat staat voor groenten en fruit, waarvan men veel moet innemen voor een gezonde voeding. |
| Lichtgroene zone (Voedingsdriehoek) | Het deel van de voedingsdriehoek dat staat voor voedingsmiddelen zoals olijfolie, die goed voor je zijn maar met mate geconsumeerd moeten worden. |
| Oranje zone (Voedingsdriehoek) | Het deel van de voedingsdriehoek dat staat voor voedingsmiddelen van dierlijke of plantaardige oorsprong, zoals vlees. Een hoge inname hiervan kan een slechte invloed hebben op de gezondheid. |
| Rode zone (Voedingsdriehoek) | Het deel van de voedingsdriehoek dat staat voor bewerkte voedingsmiddelen, waarvan men zo min mogelijk moet innemen. |
| Methode | Een weldoordachte manier van handelen om een bepaald doel te bereiken of een probleem op te lossen. Het woord is afgeleid van het Griekse "méthodos", wat "de weg waarlangs" betekent. |
| Methodiek | Een pakket van methoden, een reeks van methoden die worden gebruikt om een doel te bereiken. De grondstructuur wordt vastgelegd in een kader, bestaande uit opeenvolgende, cyclische fasen. |
| Methodisch werken | Een leidraad voor de beroepsbeoefenaar om op een professionele, verantwoorde manier kwaliteitsvolle zorg te verlenen. Dit handelen moet doelgericht, bewust, systematisch en procesmatig zijn. |
| Zorgvraag | De behoefte aan zorg van een patiënt of cliënt, die kan variëren van een vermoeden tot een zekere noodzaak tot zorgverlening. Het is het uitgangspunt van het gehele zorgproces. |
| Primaire preventie | Gericht op het voorkomen van situaties die een predispositie vormen tot een bepaalde stoornis, oftewel het voorkomen dat mensen ziek worden of een bepaalde aandoening ontwikkelen. |
| Secundaire preventie | Hierbij is reeds een predisponerende conditie aanwezig en wordt voorkomen dat op grond van die conditie een stoornis ontstaat. Het doel is ziekten/aandoeningen zo snel mogelijk opsporen om een ernstigere ziektetoestand te vermijden. |
| Tertiaire preventie | Kenmerkt zich door de aanwezigheid van een ziekte/aandoening/stoornis/handicap. Het doel is voorkomen dat de ziekte verergert en de gevolgen van het probleem te beperken, met name de negatieve implicaties op sociale en emotionele gebieden. |
| Intakegesprek | Een gesprek waarin de zorgvraag van de patiënt of cliënt wordt verhelderd. De zorgvrager krijgt de kans om de zorgvraag uiteen te zetten en de zorgverlener stelt zo nodig vragen ter verduidelijking. |
| Klinisch redeneren | Een voortdurende wisselwerking tussen diagnostisch en zorgverlenend denken van de zorgverlener en de aangeleverde informatie door de zorgvrager, essentieel tijdens het intakegesprek. |
| Onderzoeksplan | Een inventarisatie van problemen en het maken van een voorlopige probleemsamenhang, inclusief het formuleren van onderzoeksvragen en hypothesen, en het plannen en uitvoeren van het onderzoek. |
| Diagnose | De vaststelling van een ziekte, aandoening of probleem op basis van onderzoek, analyse van gegevens en het beantwoorden van onderzoeksvragen. |
| Huidperfusie | De doorbloeding van de huid, die toeneemt tijdens de zwangerschap door verhoogde vaatrelaxatie en een verhoogde stofwisseling. |
| Pigmentatie (zwangerschap) | Veranderingen in de huidskleur, zoals het donkerder worden van sproeten, de vorming van de linea nigra (lijn van venusheuvel naar de navel) en het "zwangerschapsmasker" rondom mond en neus, wat kan functioneren als een afweersysteem. |
| Striae (striemen) | Scheurtjes in de onderhuidse lagen van de huid die zich manifesteren als rode tot bruingekleurde littekens die later wit kunnen worden, vaak voorkomend door de rek van de huid tijdens de zwangerschap. |
| Hyperaemie | Een verhoogde doorbloeding van weefsels, wat bij de borsten tijdens de vroege zwangerschap leidt tot een toename van klierweefsel en alveoli. |
| Transudaat | Een vochtige afscheiding die lijkt op melk, ook wel melkvoorvocht genoemd, dat via de melkkanaaltjes uit de borsten kan zweten tijdens de zwangerschap. |
| Hyperplasie | Het proces waarbij extra spiercellen worden aangemaakt, wat bijdraagt aan de groei en versterking van de baarmoederspierwand in de eerste 10 weken van de zwangerschap. |
| Hypertrofie | Het proces waarbij bestaande spiercellen groter worden, wat bijdraagt aan de groei van de baarmoederspierwand tot ongeveer 20 weken zwangerschap. |
| Luteo-placentaire shift | Een hormonale verschuiving waarbij na ongeveer 8 weken zwangerschap de productie van progesteron wordt overgenomen door de placenta, nadat het corpus luteum zijn functie verliest. |
| Insulineresistentie (zwangerschap) | Een toestand waarbij het lichaam minder gevoelig wordt voor insuline, ondanks een verhoogde insulineproductie door de pancreas, wat leidt tot een verhoogde bloedsuikerspiegel. |
| Hartminuutvolume (HMV) | De hoeveelheid bloed die het hart per minuut uitpompt, welke significant stijgt tijdens de zwangerschap om de verhoogde behoefte van de moeder en de foetus te ondersteunen. |
| Hyperdynamische circulatie | Een toestand van verhoogde bloedcirculatie gekenmerkt door een stijgend hartminuutvolume en een dalende vaattonus (spanning in de bloedvaten), wat leidt tot vasodilatatie. |
| Hemodilutie | Een relatieve verdunning van het bloed tijdens de zwangerschap, veroorzaakt door een grotere toename van plasma dan van rode bloedcellen, wat resulteert in een lager hematocriet en hemoglobinegehalte. |
| Palpatie | Een lichamelijk onderzoek waarbij de zorgverlener de baarmoeder en de foetus aftast om de grootte, ligging en positie te beoordelen, met specifieke technieken afhankelijk van het zwangerschapsstadium. |
| Teken van Chadwick | Een blauwrode verkleuring van de cervix en vagina, wat een vroeg teken van zwangerschap kan zijn door verhoogde bloedtoevoer. |
| Teken van Hegar | De weekheid van de baarmoederhals, die tijdens een bimanueel onderzoek voelbaar is en kan duiden op zwangerschap. |
| Teken van Piskacek | Een asymmetrische groei van de baarmoeder, waarbij één baarmoederhoorn groter lijkt dan de andere, wat een teken van vroege zwangerschap is. |
| Auscultatie | Het luisteren naar de foetale harttonen met behulp van instrumenten zoals een doptone, echo, CTG of monaurale stethoscoop om de hartslagfrequentie, regelmaat en welzijn van de foetus te beoordelen. |
| Doptone | Een draagbaar echoscopisch apparaat dat wordt gebruikt om de foetale hartslag te detecteren en te beluisteren, meestal vanaf 11-12 weken zwangerschap. |
| CTG (Cardiotocografie) | Een medische techniek die de hartslag van de foetus en de weeënactiviteit van de baarmoeder registreert, gebruikt om het welzijn van de foetus te monitoren. |
| Monoaurale stethoscoop | Een enkelvoudige stethoscoop die gebruikt kan worden om de foetale harttonen te beluisteren, doorgaans effectief vanaf 20-24 weken zwangerschap. |
| Calcium | Een mineraal dat essentieel is voor de vorming van het skelet van de foetus. Bij een onvoldoende inname door de moeder, wordt calcium onttrokken aan het skelet van de moeder zelf. De absorptie van calcium in de darm is tijdens de zwangerschap verhoogd tot 60%. |
| Cafeïne | Een stimulerende stof die voorkomt in onder andere koffie. Een hoge consumptie van cafeïne tijdens de zwangerschap wordt geassocieerd met een verhoogd risico op een laag geboortegewicht. De aanbevolen maximale dagelijkse inname is 200 mg, wat overeenkomt met ongeveer één kop koffie. |
| Energiebehoefte | De hoeveelheid energie die het lichaam nodig heeft voor basale lichaamsfuncties en activiteiten. Tijdens de zwangerschap neemt de energiebehoefte toe, met name in het derde trimester, door een verhoogde stofwisseling en de aanmaak van lichaamsweefsel. |
| Fe (ijzer) | Een mineraal dat cruciaal is voor de bloedtoename bij de moeder, de bloedvorming van de foetus en het aanleggen van reserves door de foetus. De aanbevolen dagelijkse inname voor zwangere vrouwen is 15-16 mg. De opname van ijzer uit plantaardige bronnen kan verbeterd worden door gelijktijdige inname van vitamine C. |
| Foetaal Alcohol Syndroom (FAS) | Een reeks symptomen bij een baby die wordt veroorzaakt door alcoholgebruik van de moeder tijdens de zwangerschap. Kenmerken zijn onder andere een klein hoofd, laag geboortegewicht, specifieke gelaatstrekken, beschadiging van het centrale zenuwstelsel, en afwijkingen aan organen zoals hart, lever en nieren. |
| Foliumzuur (vitamine B9) | Een vitamine die cruciaal is voor de vroege ontwikkeling van de neurale buis bij de foetus. Een adequate inname, bij voorkeur al vóór de conceptie, verkleint de kans op neuraalbuisdefecten zoals "spina bifida" met 50%. De aanbevolen dagelijkse inname is 400 µg. |
| Geuraversie | Een verandering in de reukzin tijdens de zwangerschap, waarbij bepaalde geuren, zoals die van koffie of vlees, als onaangenaam worden ervaren. Dit is vaak gerelateerd aan hormonale en psychologische factoren. |
| Gewichtstoename (G+) | De toename van het lichaamsgewicht tijdens de zwangerschap. De aanbevolen gewichtstoename is afhankelijk van de Body Mass Index (BMI) van de vrouw vóór de zwangerschap. |
| Hyperemesis gravidarum | Een ernstige vorm van misselijkheid en braken tijdens de zwangerschap, gekenmerkt door gewichtsverlies, dehydratatie, ketonurie en verstoringen in de elektrolytenbalans. Dit komt voor bij ongeveer 2% van de zwangere vrouwen en vereist medische interventie zoals infusen en soms sondevoeding. |
| Jodium | Een mineraal dat belangrijk is voor de intellectuele ontwikkeling van de foetus. De aanbevolen dagelijkse inname tijdens de zwangerschap is 200 µg. |
| Fundushoogte meten | Het meten van de afstand vanaf het schaambeen tot de bovenkant van de baarmoeder (fundus uteri), uitgedrukt in centimeters, om de groei van de baby te evalueren vanaf 24 weken zwangerschap. |
| Ligging foetus | De oriëntatie van de foetus ten opzichte van de baarmoeder, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen lengteligging (bijvoorbeeld hoofdligging, stuitligging) en dwarsligging. |
| Indaling | Het proces waarbij de foetus zich in het bekken van de moeder nestelt; dit begint doorgaans vanaf week 36 bij een eerste zwangerschap (primipara) en later bij volgende zwangerschappen (multipara). |
| Ballotement | Een techniek waarbij een deel van de foetus, zoals het hoofd of de stuit, wordt aangeraakt en bewogen om te bepalen of het ingedaald is in het bekken of nog los beweeglijk is. |
| Lengteligging | De foetus ligt met zijn lengteas parallel aan de lengteas van de uterus, wat kan resulteren in een hoofdligging of een stuitligging. |
| Dwarsligging | De foetus ligt met zijn lengteas loodrecht op de lengteas van de uterus, waarbij de schouder, romp of heup het voorliggende deel kan zijn. |
| Stuitligging | Een ligging waarbij de billen of voeten van de foetus het voorliggende deel zijn in plaats van het hoofd. |
| Voorliggend deel | Het deel van de foetus dat het eerst in het bekken van de moeder komt tijdens de bevalling, zoals het hoofd, de stuit of de schouder. |
| Fundus uteri | Het bovenste deel van de baarmoeder, dat bij de handgrepen wordt gemeten om de positie van de foetus te bepalen. |
| Ligging | De verhouding van de lengteas van de foetus ten opzichte van de lengteas van de baarmoeder, wat kan resulteren in een hoofdligging, dwarsligging of stuitligging. |
| Prodromale fase | De periode die voorafgaat aan de eigenlijke baring, gekenmerkt door voortekenen zoals een rijpere baarmoederhals en voorweëen, die het lichaam voorbereiden op de bevalling. |
| Ontsluitingstijdperk | Het eerste tijdperk van de baring, waarin de baarmoederhals wijder wordt (ontsluiting) om de passage van de baby mogelijk te maken. |
| Uitdrijvingstijdperk | Het tweede tijdperk van de baring, waarin de baby actief uit de baarmoeder wordt geperst en geboren. |
| Nageboortetijdperk (placentaire fase) | Het derde tijdperk van de baring, waarin de placenta en de vliezen na de geboorte van de baby worden uitgedreven. |
| Postplacentaire tijd (fase) | Het vierde tijdperk van de baring, de periode direct na de geboorte van de placenta, waarin de baarmoeder begint samen te trekken om bloedingen te stoppen. |
| Progesteron | Een hormoon dat tijdens de zwangerschap de baarmoeder (myometrium) ontspant, de vorming van gap-junctions belemmert en premature contracties voorkomt, waardoor het de zwangerschap "beschermt". |
| Re atrium | De rechterboezem van het hart, die zuurstofarm bloed uit het lichaam ontvangt via de vena cava superior en inferior. |
| Li atrium | De linkerboezem van het hart, die zuurstofrijk bloed uit de longen ontvangt via de venae pulmonales. |
| Vena cava superior | Een grote ader die zuurstofarm bloed van het bovenste deel van het lichaam naar het rechteratrium van het hart transporteert. |
| Aorta | De grootste slagader van het lichaam, die zuurstofrijk bloed vanuit het linkerventrikel naar de rest van het lichaam pompt. |
| Aa. Pulmonales | De longslagaders, die zuurstofarm bloed van het rechterventrikel naar de longen transporteren voor oxygenatie. |
| Vv. Pulmonales | De longaders, die zuurstofrijk bloed van de longen naar het linkeratrium van het hart transporteren. |
| Mitralisklep (valvula bicuspida) | Een hartklep tussen het linkeratrium en het linkerventrikel, die de terugstroom van bloed naar het atrium voorkomt tijdens de contractie van het ventrikel. |
| Aortaklep | Een hartklep tussen het linkerventrikel en de aorta, die de terugstroom van bloed naar het ventrikel voorkomt na de ejectie. |
| Li ventrikel | De linkerkamer van het hart, die zuurstofrijk bloed met hoge druk naar de aorta pompt om door het hele lichaam te circuleren. |
| Re ventrikel | De rechterkamer van het hart, die zuurstofarm bloed met lage druk naar de longslagaders pompt. |
| Vena cava inferior | Een grote ader die zuurstofarm bloed van het onderste deel van het lichaam naar het rechteratrium van het hart transporteert. |
| Valvula tricuspidalis | Een hartklep tussen het rechteratrium en het rechterventrikel, die de terugstroom van bloed naar het atrium voorkomt tijdens de contractie van het ventrikel. |
| Zygote | De bevruchte eicel die ontstaat na de fusie van de kernen van de zaadcel en de eicel, waarna de zona pellucida zich sluit om verdere penetratie te voorkomen. |
| Blastomere | Een van de cellen die ontstaan door de mitotische deling van de zygote tijdens de vroege embryonale ontwikkeling, terwijl deze nog binnen de zona pellucida blijft. |
| Morula | Een vroeg stadium van embryonale ontwikkeling bestaande uit een compact pakketje van vele blastomeren, dat lijkt op een moerbei. |
| Blastocoele | De holte die zich vormt binnenin de morula, gevuld met vocht, wat leidt tot de vorming van de blastocyste. |
| Trofoblast | De buitenste laag cellen van de blastocyste, die essentieel is voor de innesteling in het baarmoederslijmvlies en uiteindelijk bijdraagt aan de vorming van de placenta. |
| Embryoblast | De binnenste celmassa van de blastocyste, die zich zal ontwikkelen tot het eigenlijke embryo, de foetus en uiteindelijk de baby. |
| Innesteling (Nidatie) | Het proces waarbij de blastocyste zich vasthecht aan en ingraaft in het baarmoederslijmvlies (endometrium), wat cruciaal is voor de voortzetting van de zwangerschap. |
| Cytotrofoblast | Een laag van monoculaire cellen die deel uitmaakt van de trofoblast, en die zich verder ontwikkelt en bijdraagt aan de vorming van villi. |
| Syncytiotrofoblast | Een multinucleaire laag die ontstaat uit de fusie van cytotrofoblastcellen, die het embryo omringt en een sleutelrol speelt bij de interactie met het maternale bloed. |
| Ectoderm | Een van de twee primaire kiembladen die ontstaan uit de embryoblast, bestaande uit hoge, cilindrische cellen, en waaruit later de huid en het zenuwstelsel zullen ontstaan. |
| Endoderm | Een van de twee primaire kiembladen die ontstaan uit de embryoblast, bestaande uit kleine, polyhedrische cellen, en waaruit later de bekleding van het spijsverteringskanaal en de luchtwegen zal ontstaan. |
| Amnioblast | Cellen die afkomstig zijn uit de cytotrofoblast en die de holte vormen die later het vruchtwater zal bevatten (amnionholte). |
| VAS (Visual analoge scale) | Een visuele zelfrapportageschaal voor pijn, bestaande uit een lijn van 10 cm waarop de patiënt aangeeft hoeveel pijn hij ervaart, waarbij 0 staat voor geen pijn en 10 voor maximale pijn. |
| NRS (Numeric rating scale) | Een numerieke zelfrapportageschaal voor pijn, waarbij de patiënt een score van 0 tot 10 toekent aan de intensiteit van de pijn. |
| Pollakisurie | Een afwijking in de urinefrequentie waarbij iemand vaker moet plassen, terwijl de hoeveelheid urine gelijk blijft. |
| Polyurie | Een verhoogde urineproductie, wat kan voorkomen bij aandoeningen zoals diabetes mellitus door een te hoog bloedsuikergehalte. |
| Oligurie | Een verminderde urineproductie, die kan optreden bij diverse aandoeningen zoals nieraandoeningen, hart- en vaatziekten, braken en diarree. |
| Cystitis | Een ontsteking van de blaas, vaak gepaard gaande met pijn bij het plassen, een zwakke urinestraal en troebele urine door de aanwezigheid van bloed, bacteriën en pus. |
| Melena | Zwarte, teerachtige stoelgang die duidt op bloedingen hoog in het maag-darmkanaal, veroorzaakt door de vertering van bloed. |
| Obstipatie (Constipatie) | Een verstopping van de darmen, gekenmerkt door een lagere frequentie en hoeveelheid stoelgang, die pijnlijk kan zijn bij het defeceren. |
| Hemorroïden (Aambeien) | Gezwollen bloedvaten in of rond de anus en het rectum, die pijn kunnen veroorzaken tijdens de stoelgang. |
| Globus | Een voelbare, gevulde urineblaas die wordt waargenomen wanneer er op de buik wordt gedrukt, wat kan duiden op urineretentie. |
| Stressincontinentie (Inspanningsincontinentie) | Ongewild urineverlies dat optreedt bij verhoogde druk op de blaas, bijvoorbeeld tijdens hoesten, niezen of tillen, vaak veroorzaakt door verslapte bekkenbodemspieren. |
| Urge-incontinentie (Aandrangincontinentie) | Ongewild urineverlies dat gepaard gaat met een plotselinge, sterke aandrang om te plassen, veroorzaakt door onwillekeurige samentrekkingen van de blaasspier. |
| Consult | Een vorm van een interview, waarbij de zorgverlener de leiding heeft en de cliënt de ruimte krijgt om openlijk te spreken. Het valt onder semi-gestructureerde interviews. |
| Observeren | Het waarnemen en interpreteren van non-verbaal gedrag en luistergedrag van de cliënt tijdens een consult. |
| Exploreren | Het uitvragen van gedachten, emoties en verwachtingen van de patiënt vanuit diens perspectief, met als doel het volledige verhaal te verkrijgen. |
| Samenvatten | Het in eigen woorden teruggeven van een deel van het gesprek door de zorgverlener, waarbij de rode draad van het verhaal wordt weergegeven. |
| Vragen stellen | Een techniek om het gesprek te sturen en specifieke informatie te verkrijgen. Open vragen worden gebruikt voor algemene informatie, gesloten vragen voor diepgaandere informatie. |
| Concretiseren | Het specifieker maken van uitspraken of informatie tijdens een consult om misverstanden te voorkomen en duidelijkheid te scheppen. |
| Reageren | Het uiten van meningen, gevoelens, feedback geven en ontvangen, en assertief reageren tijdens een consult, wat bijdraagt aan een open communicatie. |
| Kader (gesprekskader) | De verwachtingen en de definitie van de posities die voortvloeien uit de start van een consult. De zorgverlener schept dit kader door duidelijk te maken wat de cliënt kan verwachten. |
| Basishoudingen | Essentiële houdingen van de zorgverlener tijdens een consult, waaronder aanvaarden, luisteren en echtheid, die bijdragen aan een goede hulpverlener-cliëntrelatie. |
| Voedingsanamnese | Het in kaart brengen van het voedingspatroon van een patiënt, rekening houdend met diens eigenheid, filosofische en ideologische overtuigingen. |
| Ovarium | Dit zijn de vrouwelijke geslachtsklieren, ook wel eierstokken genoemd. Ze zijn verantwoordelijk voor de opslag van eicellen, de ontwikkeling van deze cellen en de productie van hormonen. |
| Tuba uterina | Dit zijn de eileiders, die een verbinding vormen tussen de eierstokken en de baarmoeder. Ze zijn ongeveer 10-12 cm lang en bevatten trilharen die helpen bij het transport van de eicel naar de baarmoeder. |
| Cervix | Dit is de baarmoederhals, het onderste, nauwere deel van de baarmoeder dat uitmondt in de vagina. Het heeft een binnenste (ostium internum) en een buitenste (ostium externum) opening. |
| Endometrium | Dit is de binnenste slijmvlieslaag van de baarmoeder die afbrokkelt tijdens de menstruatie. Het speelt een cruciale rol bij de innesteling van een bevruchte eicel. |
| Myometrium | Dit is de spierlaag van de baarmoeder, die verantwoordelijk is voor de samentrekkingen tijdens de bevalling. |
| Vagina | Dit is de verbinding tussen de baarmoeder en de buitenwereld, die een zuur milieu heeft dankzij de aanwezigheid van doderleinbacillen. Het fungeert als paringsorgaan en baringskanaal. |
| Vulva | Dit omvat de uitwendige vrouwelijke geslachtsorganen, waaronder de venusheuvel, de schaamlippen (labia maiora en minora) en de clitoris. |
| Clitoris | Een gevoelig erotisch orgaan bij de vrouw, gelegen aan de voorzijde van de vulva, dat een belangrijke rol speelt bij seksuele opwinding en orgasme. |
| Menstruele cyclus | Een reeks cyclische veranderingen in het lichaam van de vrouw die zich ongeveer elke 28 dagen herhalen, gericht op de voorbereiding van het lichaam op een mogelijke zwangerschap. |
| Ovulatie | De eisprong, het moment waarop een rijpe eicel uit het ovarium vrijkomt en de eileider ingaat, klaar om bevrucht te worden. |
| Folliculaire fase | De fase van de menstruele cyclus die begint bij de menstruatie en eindigt bij de ovulatie. Tijdens deze periode groeien de follikels in het ovarium en wordt de eicel voorbereid. |
| Ademhalingsstelsel | Het systeem in het lichaam dat verantwoordelijk is voor de opname van zuurstof en de afgifte van koolstofdioxide. |
| Neus | Het deel van het ademhalingsstelsel dat dient voor de filtering, verwarming en bevochtiging van ingeademde lucht, en tevens voor de reukzin. |
| Vestibulum nasi | Het voorste deel van de neusholte, bekleed met ruwe haren die grote deeltjes zoals stof en zand tegenhouden. |
| Respiratoir mucosa | Het slijmvlies dat de luchtwegen bekleedt, bestaande uit epitheelcellen en slijmbekercellen, dat helpt bij het reinigen en bevochtigen van de lucht. |
| Pharynx (Keelholte) | Het deel van de keel dat zowel deel uitmaakt van het ademhalingsstelsel als van het spijsverteringsstelsel, en lucht en voedsel transporteert. |
| Nasopharynx | Het bovenste deel van de keelholte, dat zich achter de neusholte bevindt en uitsluitend voor de ademhaling dient. |
| Oropharynx | Het middelste deel van de keelholte, dat zich achter de mondholte bevindt en dient voor zowel ademhaling als spijsvertering. |
| Laryngopharynx | Het onderste deel van de keelholte, dat zich onder de oropharynx bevindt en overgaat in de slokdarm en het strottenhoofd. |
| Larynx (Strottenhoofd) | Het orgaan dat de luchtpijp verbindt met de keelholte en dat de stembanden bevat, verantwoordelijk voor de stemproductie en het beschermen van de luchtwegen. |
| Epiglottis (Strottenklepje) | Een kraakbeenflap die tijdens het slikken de opening van het strottenhoofd afsluit om te voorkomen dat voedsel en vloeistoffen in de luchtwegen terechtkomen. |
| Cartilago thyroidea (Schildkraakbeen) | Het grootste kraakbeen van de larynx, dat de voor- en zijkanten van het strottenhoofd vormt en de adamsappel zichtbaar maakt. |
| Cartilago cricoïdea (Ringvormig kraakbeen) | Een ringvormig kraakbeen dat zich onder het schildkraakbeen bevindt en de luchtpijp ondersteunt. |
| Nidatie (innesteling) | Het proces waarbij de blastula zich vasthecht aan het baarmoederslijmvlies (endometrium), wat begint bij de embryonale pool en waarbij tentakels in het endometrium groeien. |
| Membraan van Heuser | Een membraan dat zich vormt vanaf het membraan waar celletjes naar beneden gaan en aan de binnenkant van de abembryonale pool een laagje vormen, wat resulteert in de primaire dooierzak. |
| Extra-embryonaal mesoderm | Een fijn, losmazig netwerk dat ontstaat tussen de cytotrofoblast en het membraan van Heuser, dat zich opsplitst in twee lagen: de somatopleura en de splanchnopleura, en waaruit de chorionholte ontstaat. |
| Somatopleura | De buitenste laag van het extra-embryonaal mesoderm, die aan de buitenrand van het embryo ligt en samen met het ectoderm de buikwand vormt. |
| Splanchnopleura | De binnenste laag van het extra-embryonaal mesoderm, die aan het embryoblast grenst en samen met het endoderm de darmwand vormt. |
| Extra-embryonale coeloomholte (Chorionholte) | De holte die zich vormt tussen de somatopleura en de splanchnopleura, en die later de chorionholte wordt genoemd. |
| Primaire villi (hechtvlokken) | Uitstulpingen van de cytotrofoblast die aan de embryonale pool verschijnen en de eerste structuren vormen voor de ontwikkeling van de placenta. |
| Fysische parameters | Meetbare kenmerken van het lichaam die betrekking hebben op de fysieke toestand. Dit kan onder andere de fundushoogte, hartslag van de foetus en andere lichamelijke metingen omvatten. |
| Zwangerschapsschijf | Een hulpmiddel, vaak een cirkelvormig instrument, dat gebruikt wordt om de zwangerschapsduur te berekenen op basis van verschillende parameters zoals de laatste menstruatie of de fundushoogte. |
| Regel van Naegle | Een methode om de uitgerekende datum te berekenen door 9 maanden en 7 dagen bij de eerste dag van de laatste menstruatie op te tellen. |
| Embryonale ontwikkeling | Het proces van groei en differentiatie van de bevruchte eicel tot een embryo, waarbij de belangrijkste organen en lichaamsstructuren worden gevormd. |
| Bloedsomloop bij het ongeboren kind | Het specifieke circulatiesysteem van de foetus, inclusief structuren zoals de ductus arteriosus en het foramen ovale, die de bloedtoevoer en -afvoer regelen. |