Cover
Inizia ora gratuitamente PGO_CHRONISCHE HOEST_Longziekten_Eerste Master Geneeskunde_10122025.pptx
Summary
# Classificatie en pathofysiologie van hoest
Dit onderwerp behandelt de classificatie van hoest op basis van duur en de onderliggende pathofysiologische mechanismen die hoest veroorzaken, inclusief de rol van receptoren.
### 1.1 Indeling van hoest naar duur
Hoest wordt geclassificeerd op basis van de duur van het symptoom:
* **Acute hoest:** Duur korter dan 3 weken.
* **Subacute hoest:** Duur tussen 3 en 8 weken.
* **Chronische hoest:** Duur langer dan 8 weken.
### 1.2 Pathofysiologie van hoest
Hoest is een complex reflexmechanisme dat wordt geïnitieerd door prikkeling van receptoren in de luchtwegen en andere locaties.
#### 1.2.1 Prikkels die hoest veroorzaken
Verschillende prikkels kunnen hoest uitlokken:
* **Mechanische prikkels:** Vreemde voorwerpen, stof, slijm.
* **Chemische prikkels:** Nicotine, capsaïcine, zuren, ATP.
* **Inflammatoire mediatoren:** Histamine, bradykinine.
#### 1.2.2 Hoestreceptoren en gevoelszenuwen
De hoestreflex wordt gemedieerd door sensorische zenuwvezels, voornamelijk de nervus vagus. Deze receptoren bevinden zich op diverse locaties:
* **Larynx, trachea, bronchiën:** Deze gebieden bevatten een hoge concentratie hoestreceptoren.
* **Longparenchym:** Mogelijk aanwezig, maar minder prominent dan in de grotere luchtwegen.
* **Slokdarm (oesofagus):** Een oesofago-tracheale reflex kan hoest veroorzaken.
* **Uitwendig oor:** Stimulatie van de gehoorgang kan eveneens hoest uitlokken.
### 1.3 Classificatie van hoest op basis van duur en oorzaken
#### 1.3.1 Acute hoest bij volwassenen
De meest frequente oorzaak van acute hoest zijn infecties van de bovenste luchtwegen, zoals neusverkoudheid. Andere mogelijke oorzaken zijn:
* Allergische rhinitis
* Bacteriële sinusitis
* Acute bronchitis (meestal viraal)
* COVID-19 (SARS-CoV-2)
* Opstoot van COPD
* Zeldzaam: Kinkhoest (Bordetella pertussis)
#### 1.3.2 Subacute hoest bij volwassenen
Subacute hoest kan gerelateerd zijn aan een eerdere bovenste luchtweginfectie (post-infectieuze hoest) of kan ook andere oorzaken hebben:
* **Post-infectieuze hoest:**
* **Definitie:** Hoest die start na een acute luchtweginfectie, met een normale RX thorax en spontane genezing zonder therapie.
* **Pathogenese:** Veroorzaakt door postnasale drip (PND) of tijdelijke bronchiale hyperreactiviteit (BHR), wat een differentiaaldiagnose vormt met astma.
* **Therapie:**
* Bij PND: Neusspoelen met fysiologisch water, intranasale decongestiva (maximaal 7 dagen) en/of intranasale corticosteroïden.
* Bij BHR: Geruststelling, geen antibiotica, eventueel symptomatische antitussiva of inhalatiecorticosteroïden.
* **Niet geassocieerd met een respiratoire infectie:** De aanpak is vergelijkbaar met die van chronische hoest.
* **Andere oorzaken:** Sinusitis (bacterieel), astma.
#### 1.3.3 Chronische hoest bij volwassenen
Chronische hoest, gedefinieerd als een hoest die langer dan 8 weken aanhoudt, vereist een systematische aanpak.
##### 1.3.3.1 Anamnese en klinisch onderzoek bij chronische hoest
Belangrijke elementen tijdens de anamnese en het klinisch onderzoek zijn:
* **Alarmsymptomen:** Hemoptoe (bloed ophoesten), anorexie, vermagering.
* **Risicogroepen:** Ex-rokers ouder dan 40 jaar vereisen altijd een RX thorax.
* **Klinisch onderzoek:** Aanwezigheid van crepitaties of gelokaliseerde wheezing wijzen op de noodzaak van een RX thorax.
##### 1.3.3.2 Chronische hoest met afwijkende RX thorax (5%)
Bij een afwijkende RX thorax, zijn de volgende differentiaaldiagnoses te overwegen:
* Bronchuscarcinoom
* Longmetastasen
* Sarcoïdose (interstitieel longlijden)
* Tuberculose
* Bronchiëctasieën
* Aspiratie (vreemd voorwerp, recidiverende slikpneumonie)
* Linker hartfalen
**Bronchiëctasieën:**
* **Etiologie:** Post-infectieus (na tbc, bacteriële of virale pneumonie), congenitaal (bv. mucoviscidose), immuundeficiëntie (bv. IgG-deficiëntie).
* **Symptomen:** Chronische productieve hoest, soms hemoptoe.
* **Diagnose:** HRCT (hoge resolutie CT thorax).
* **Behandeling:** Ademhalingstherapie, houdingsdrainage, antibiotica bij surinfectie, pneumokokken- en griepvaccinatie.
##### 1.3.3.3 Chronische hoest met normale RX thorax (95%)
De meest voorkomende oorzaken van chronische hoest met een normale RX thorax zijn:
1. **Postnasale drip syndroom (PND) / Upper Airway Cough Syndrome (UACS):**
* **Onderliggende oorzaken:** Rhinitis (allergisch, niet-allergisch), verkoudheid/post-viraal, chronische rhinosinusitis, neuspoliepen, adenoiditis/hypertrofe adenoiden (vooral bij kinderen).
* **Symptomen:** Hoest, foetor ex ore (slechte adem), keelirritatie. Vaak ook asymptomatische PND waarbij de hoest het enige symptoom is.
* **Diagnostiek:** KNO-onderzoek (evt. rhinolaryngoscopie, CT sinussen), allergietesten.
* **Behandeling:** Aanpakken van de onderliggende oorzaak (bv. intranasale steroïden, neusdouches met fysiologisch water, eventueel allergenenspecifieke immunotherapie).
* **Tip:** PND kan een subtiel symptoom zijn van een onderliggend, langdurig probleem met potentiële gevolgen voor de onderste luchtwegen. Actief zoeken naar PND is essentieel.
2. **Astma (hoestvariant van astma):**
* **Anamnese:** Vaak nachtelijke hoest, klachten van bronchiale hyperreactiviteit (BHR) zoals hoesten bij blootstelling aan aspecifieke prikkels (rook, temperatuurwisselingen, inspanning).
* **Klinisch onderzoek:** Meestal normaal, soms verlengd expirium en expiratoire wheezing.
* **Behandeling:** Inhalatiecorticosteroïden (ICS). Verbetering treedt meestal op na enkele dagen, met maximaal effect na 2 tot 6 weken.
3. **Gastro-oesofageale reflux (GER):**
* **Anamnese:** Houdingsgebonden hoest, "zuurbranden" (pyrosis), retrosternaal branden, regurgitatie. Belangrijk is dat tot 75% van de patiënten gastro-intestinale symptomen kan missen.
* **Diagnostiek:** Proeftherapie is vaak de eerste stap. Oesophagogastroscopie en 24-uurs pH-metrie zijn opties.
* **Therapie:**
* Dieet: Vermijden van koffie, frisdranken, alcohol; vermageren; niet laat op de avond eten.
* Levensstijl: Losse kleding, verhoging van het hoofdeinde van het bed.
* Medikatie: Protonpompinhibitoren (PPIs) en/of prokinetica.
* **Cave:** Langdurige therapie (2-3 maanden, soms tot 5-6 maanden) is vaak noodzakelijk voor effect. Hoest kan op zichzelf reflux uitlokken, wat een vicieuze cirkel creëert.
4. **COPD / chronische bronchitis:**
* **Classificatie:** Geclassificeerd volgens ernst (GOLD-criteria).
* **Pathogenese:** Hoofdzakelijk gerelateerd aan roken.
5. **Medicatie:**
* **ACE-inhibitoren:** Gebruikt bij hypertensie en linkervasculair hartfalen.
* **Pathogenese:** Hoest is gerelateerd aan de inhibitie van bradykinine-afbraak door het Angiotensine Converting Enzyme (ACE).
* **Formule:**
$$ \text{Angiotensinogeen} \xrightarrow{\text{Renine}} \text{Angiotensine I} \xrightarrow{\text{ACE}} \text{Angiotensine II} $$
$$ \text{Kininogeen} \xrightarrow{\text{Kallikreïne}} \text{Bradykinine} \xrightarrow{\text{ACE}} \text{Inactief peptide} $$
* **Therapie:** Stoppen van de ACE-inhibitor leidt meestal tot verbetering binnen 4 weken. Omschakelen naar een Angiotensine II receptor antagonist (ARB) of een ander antihypertensivum is een optie.
### 1.4 Hoest bij kinderen
Hoest is een veelvoorkomend probleem bij kinderen.
#### 1.4.1 Kenmerken van hoest bij kinderen
* **Prevalentie:** Ongeveer 35% van de kleuters rapporteert hoest op een willekeurig moment gedurende een maand. De prevalentie van chronische hoest ligt rond de 10%.
* **Oorzaken:** Kan variëren van postinfectieuze hoest tot astma, UACS, infecties zoals mycoplasma en kinkhoest, en irriterende stoffen zoals tabaksrook. Zeldzame oorzaken zoals cystische fibrose moeten ook overwogen worden.
#### 1.4.2 Diagnostiek en behandeling bij kinderen
* **Geruststelling en voorlichting:** Informeren over het natuurlijke beloop van de hoest en de bezorgdheden van de ouders serieus nemen. Een gunstig, maar soms langdurig beloop (tot 8 weken) van post-infectieuze hoest moet worden uitgelegd.
* **Niet-medicamenteuze aanpak:** Vermijden van irriterende stoffen (tabak, schimmels). Voldoende vochtinname.
* **Medicamenteuze aanpak:**
* **Antitussiva:** Tegen tegenspreken onder de 6 jaar; niet aanbevolen tussen 6 en 12 jaar vanwege een ongunstige risico-batenverhouding.
* **Mucolytica en expectorantia:** Tegen tegenspreken bij kinderen jonger dan 2 jaar; guaifenesine tegen tegenspreken onder de 6 jaar; niet aanbevolen tussen 6 en 12 jaar.
* **OTC-medicamenten:** Antihistaminica of nasale decongestiva worden afgeraden onder de 12 jaar. Dit geldt ook voor voedingssupplementen en terpeenderivaten.
* **Honing:** Kan veilig overwogen worden bij kinderen ouder dan één jaar.
* **Inhalatiecorticosteroïden en bèta-agonisten, montelukast:** Worden afgeraden onder de 12 jaar.
#### 1.4.3 Upper Airway Cough Syndrome (UACS) bij kinderen
* **Pathogenese:** Gerelateerd aan postnasale drip, chronische inflammatie en hypersensitiviteit van de bovenste luchtwegen.
* **Diagnostiek:** KNO-onderzoek, eventueel allergietesten. Uitsluiten van onderliggende oorzaken zoals allergische rhinitis (AR), niet-allergische rhinitis (NAR) of chronische rhinosinusitis (CRS).
* **Aanpak:** Nasale corticosteroïden, nasale zoutoplossing/douches.
### 1.5 Refractaire chronische hoest
Een aanzienlijk percentage (ongeveer 45%) van de chronische hoestgevallen wordt geclassificeerd als refractair of onverklaard na initiële diagnostiek en behandeling. De aanpak van refractaire chronische hoest kan "treatable traits" strategieën omvatten, waarbij verschillende potentiële oorzaken systematisch worden onderzocht en behandeld. Dit kan omvatten:
* Astma
* Gastro-oesofageale reflux
* Upper Airway Cough Syndrome (UACS) / postnasale drip syndroom
* Overige aandoeningen zoals COPD, medicatie-geïnduceerde hoest, infecties (bv. mycoplasma, kinkhoest) en irritantia.
* **Tip:** Een "treatable traits" benadering richt zich op het identificeren en behandelen van alle aanwezige symptomen die potentieel verbeterd kunnen worden, zelfs als de onderliggende oorzaak van de hoest niet volledig duidelijk is.
---
# Diagnostische benaderingen en casuïstiek bij chronische hoest
Dit deel van het document verkent diagnostische benaderingen en casuïstiek bij chronische hoest, waarbij de focus ligt op de systematische evaluatie van patiënten met langdurige hoestklachten aan de hand van drie gedetailleerde casussen.
## 2. Diagnostische benaderingen en casuïstiek bij chronische hoest
### 2.1 Algemene principes bij hoest
Hoest wordt geïnduceerd door diverse prikkels: mechanisch (vreemd voorwerp, stof, slijm), chemisch (nicotine, capsaïcine, zuren, ATP) en inflammatoire mediatoren (histamine, bradykinine). De hoestreceptoren bevinden zich in de larynx, trachea, bronchi, het oor en de slokdarm, voornamelijk via de nervus vagus.
### 2.2 Indeling van hoest op basis van duur
* **Acute hoest:** < 3 weken. Veelvoorkomende oorzaken bij volwassenen zijn bovenste luchtweginfecties (verkoudheid, sinusitis, acute bronchitis, COVID-19) en COPD-opstoten. Kinkhoest is zeldzamer.
* **Subacute hoest:** 3 tot 8 weken. Vaak post-infectieus na een bovenste luchtweginfectie, of gerelateerd aan sinusitis of astma. Als de hoest niet geassocieerd is met een infectie, wordt deze behandeld als chronische hoest.
* **Chronische hoest:** > 8 weken. Vereist een systematische diagnostische aanpak.
### 2.3 Diagnostiek bij chronische hoest bij volwassenen
Bij chronische hoest (> 8 weken) zijn anamnese en lichamelijk onderzoek cruciaal.
#### 2.3.1 Anamnese
Belangrijke aandachtspunten zijn:
* **Alarmsymptomen:** hemoptoë (bloed ophoesten), anorexie, vermagering.
* **Risicogroepen:** (ex-)rokers van > 40 jaar.
* **Duur en impact:** Hoe lang de hoest al aanwezig is en de impact op de levenskwaliteit.
* **Familie-anamnese:** Belangrijk voor overerfelijke aandoeningen.
* **Tractus-anamnese:** Specifieke vragen gericht op het ademhalingssysteem en andere orgaansystemen.
* **Triggers:** Blootstelling aan irriterende stoffen (rook, luchtvervuiling), medicatiegebruik (met name ACE-inhibitoren), gastro-oesofageale reflux.
#### 2.3.2 Klinisch onderzoek
Aandacht voor:
* Crepitaties in de longen.
* Gelokaliseerd wheezing.
#### 2.3.3 Beeldvorming en aanvullend onderzoek
* **RX Thorax (Full/Plain):** Geïndiceerd bij rokers, aanwezigheid van alarmsymptomen, crepitaties of gelokaliseerd wheezing. Afwijkingen op de RX Thorax worden gevonden bij circa 5% van de patiënten met chronische hoest.
#### 2.3.4 Differentiaaldiagnose bij afwijkende RX Thorax (5%)
Mogelijke oorzaken zijn:
* Bronchuscarcinoom
* Longmetastasen
* Sarcoïdose (interstitieel longlijden)
* Tuberculose
* Bronchiëctasieën
* Aspiratie (vreemd voorwerp, recidiverende slikpneumonie)
* Linker hartfalen
**Bronchiëctasieën:**
* **Etiologie:** Post-infectieus (na TBC, bacteriële of virale pneumonie), congenitaal (bv. cystische fibrose), immuundeficiëntie (bv. IgG-deficiëntie).
* **Symptomen:** Chronische productieve hoest, soms hemoptoë.
* **Diagnose:** HRCT (hoge resolutie CT thorax).
* **Behandeling:** Ademhalingskinesitherapie, houdingsdrainage, antibiotica bij surinfectie, pneumokokken- en griepvaccinatie.
#### 2.3.5 Differentiaaldiagnose bij normale RX Thorax (95%)
De meest voorkomende oorzaken van chronische hoest met een normale RX Thorax zijn:
1. **Postnasale drip syndroom (PND) / Upper Airway Cough Syndrome (UACS):**
* **Oorzaken:** Rhinitis (allergisch, niet-allergisch, post-viraal), chronische rhinosinusitis, neuspoliepen, adenoiditis/hypertrofe adenoiden (vaker bij kinderen).
* **Symptomen:** Hoest, foetor ex ore, keelirritatie. Patiënten melden zich vaak niet bewust aan met PND, maar met een vervelende hoest of keelirritatie.
* **Diagnostiek:** NKO-onderzoek (eventueel rhinolaryngoscopie), eventueel CB CT sinussen, allergietesten.
* **Behandeling:** Aanpakken van de onderliggende oorzaak (bv. intranasale corticosteroïden, nasale spoelingen).
2. **Astma:**
* **Kenmerken:** Hoestvariant van astma, vaak nachtelijke hoest, klachten van bronchiale hyperreactiviteit (BHR) bij blootstelling aan aspecifieke prikkels (rook, temperatuurverschillen, inspanning, lachen).
* **Klinisch onderzoek:** Meestal normaal, soms verlengd expirium en expiratoire wheezing.
* **Behandeling:** Inhalatiecorticosteroïden (ICS).
3. **Gastro-oesofageale reflux (GER):**
* **Anamnese:** Houdingsgebonden hoest, "zuur branden" (pyrosis), retrosternaal branden, regurgitatie. Tot 75% van de patiënten is gastro-intestinaal asymptomatisch.
* **Diagnostiek:** Proeftherapie met maagzuurremmers is vaak de eerste stap. Oesophagogastroscopie en 24-uurs pH-metrie zijn opties.
* **Behandeling:** Dieetmaatregelen (vermijden koffie, frisdrank, alcohol; vermageren; niet laat op de avond eten), rookstop, levensstijl aanpassingen, medicatie (protonpompinhibitoren, prokinetica). Behandeling kan langdurig zijn (2-6 maanden). Een vicieuze cirkel waarbij hoest reflux uitlokt, is mogelijk.
4. **COPD / Chronische bronchitis:**
* **Pathogenese:** Voornamelijk gerelateerd aan roken.
* **Classificatie:** Volgens GOLD-criteria op basis van spirometrie (FEV1/VC ratio < 70%).
5. **Medicatie:**
* **ACE-inhibitoren:** Veelvoorkomende oorzaak van droge hoest (bv. perindopril, ramipril). De hoest is niet dosisgebonden en ontstaat door inhibitie van bradykinineafbraak.
* **Behandeling:** Stoppen van de ACE-inhibitor met verbetering binnen 4 weken, of overschakelen naar een ATII-receptorantagonist.
#### 2.3.6 Refractaire / Onverklaarde Chronische Hoest
Bij een aanzienlijk percentage patiënten (ca. 45%) blijft de chronische hoest refractair na uitgebreide diagnostiek. De "treatable traits" benadering kan hierbij nuttig zijn, waarbij gefocust wordt op specifieke behandelbare kenmerken. Neuronale paden betrokken bij hoest, zoals het nucleus tractus solitarius en purinerge receptoren, zijn hierbij van belang.
### 2.4 Casuïstiek
#### 2.4.1 Casus 1: Jeannine (67 jaar, vrouw)
* **Presentatie:** Chronische droge, prikkelende hoest sinds 2-3 maanden, zonder alarmsymptomen. Patiënte maakt zich zorgen over haar kleinzoon.
* **Mogelijke triggers:** ACE-inhibitor (Perindopril) en gastro-oesofageale reflux (GER) waarvoor reeds een PPI wordt gebruikt.
* **Diagnostisch landschap:** Mogelijke oorzaken zoals ACE-inhibitor, GER, UACS, astma, of andere onderliggende pulmonale aandoeningen.
* **Plan van aanpak:**
* Stoppen van Perindopril. Indien de bloeddruk stijgt, overschakelen naar Losartan.
* Na 4 weken zonder verbetering, verder differentiëren tussen astma, GER en UACS.
#### 2.4.2 Casus 2: Robert (79 jaar, man)
* **Presentatie:** Chronische (infectieuze) lage luchtwegklachten, productieve hoest met slijmen, pijn bij hoesten, dyspneu en piepende ademhaling. Ervaring met COPD-opstoten, behandeld met inhalatiemedicatie, antibiotica en orale corticosteroïden.
* **Risicofactoren:** Ex-roker met lange rookgeschiedenis (30 pakjaren).
* **Aanvullend onderzoek:**
* RX Thorax: Prominente hilusstructuren, nodulaire structuren in de longbasissen.
* Spirometrie: Matig obstructief gestoord, niet significant reversibel.
* **Werkhypothese:** COPD/astma overlap-syndroom, maar met "rode vlaggen" die doen denken aan maligniteit (pijn bij hoesten, rookgeschiedenis, afwijkende RX).
* **Verloop:** Doorverwijzing naar pneumologie. CT-scan toonde een massa links hilair. Bronchoscopie met EBUS bevestigde een grootcellig carcinoom.
#### 2.4.3 Casus 3: Lotte (8 jaar, meisje)
* **Presentatie:** Aanhoudende droge hoest sinds ongeveer vier weken na een verkoudheid, voornamelijk storend 's nachts. Geen koorts, dyspneu, inspanningsgebonden klachten of alarmsymptomen. Ouders zijn uitgeput.
* **Prevalentie:** Chronische hoest bij kinderen is frequent, met een prevalentie rond de 10%.
* **Mogelijke oorzaken:** Post-infectieuze hoest, astma, UACS (postnasale drip, allergische rhinitis, chronische rhinosinusitis, adenoiditis). Zeldzamere oorzaken zoals cystische fibrose.
* **Diagnostiek:** Klinisch onderzoek toonde vergrote tonsillen met etterige slijmen.
* **Meest waarschijnlijke werkhypothese:** Post-infectieuze hoest. Astma is minder waarschijnlijk gezien het ontbreken van piepende ademhaling en reversibiliteit op spirometrie (indien uitgevoerd).
* **Plan van aanpak (initiële fase):**
* Niet-medicamenteus: Vermijden van irriterende stoffen, geruststelling van de ouders over het natuurlijke beloop (kan tot 8 weken duren). Voldoende vocht, symptomatische aanpak.
* Medicamenteus: Antitussiva en mucolytica worden over het algemeen afgeraden bij kinderen onder de 6 en 12 jaar, respectievelijk. Honing en gesuikerde/agave siropen kunnen overwogen worden bij kinderen ouder dan een jaar.
* **Verloop na 3 maanden:** Episodische hoest blijft aanwezig. RX Thorax, spirometrie en serologisch onderzoek waren negatief. Allergietesten ook negatief. Proeftherapie met Inuvair (ICS+LABA) gaf een goed effect na 4 weken, wat wijst op een astmatische component of hypersensitiviteit.
### 2.5 Symptomatische therapie van hoest
#### 2.5.1 Vuistregels voor antitussiva
* **Acute of subacute hoest:** Meestal geen medicamenteuze behandeling nodig; focus op het zoeken naar de oorzaak.
* **Productieve hoest:** Antitussiva zijn contra-geïndiceerd omdat slijmproductie een beschermend mechanisme is.
* **Werkzaamheid:** Weinig evidentie voor werkzaamheid bij kinderen.
* **Leeftijd:** Tegen aangeraden bij kinderen < 6 jaar, af te raden bij kinderen < 12 jaar.
* **Veilige opties voor kinderen (>1 jaar):** Honing, gezoete siropen, agave siroop. Tijm, voedingssupplementen hebben geen indicatie.
### 2.6 "Treatable traits" benadering bij chronische hoest
Deze benadering focust op het identificeren en behandelen van specifieke, behandelbare kenmerken ("traits") van de patiënt, zelfs wanneer de onderliggende oorzaak van de chronische hoest niet volledig duidelijk is. Dit kan onder meer hypersensitiviteit, inflammatoire processen en specifieke receptoren omvatten.
---
# Specifieke oorzaken en behandelingsstrategieën van chronische hoest
Dit onderwerp behandelt de differentiële diagnoses van chronische hoest, zoals postnasale drip, astma, gastro-oesofageale reflux (GER) en medicatie-geïnduceerde hoest (ACE-inhibitoren), inclusief de bijbehorende behandelingsplannen.
## **3.1 Inleiding tot chronische hoest**
Chronische hoest wordt gedefinieerd als een hoest die langer dan acht weken aanhoudt. Het diagnosticeren en behandelen van chronische hoest vereist een systematische aanpak, waarbij rekening wordt gehouden met diverse mogelijke oorzaken. De prevalentie van chronische hoest bij volwassenen wordt geschat rond de tien procent, en kan variëren afhankelijk van factoren zoals luchtvervuiling. Bij kinderen is chronische hoest eveneens een frequent voorkomend probleem.
## **3.2 Indeling van hoest op basis van duur**
De indeling van hoest is cruciaal voor het bepalen van de etiologie en de daaropvolgende behandeling:
* **Acute hoest**: Duur korter dan 3 weken. Meestal veroorzaakt door bovenste luchtweginfecties, allergische rhinitis, sinusitis, acute bronchitis, of exacerbaties van COPD.
* **Subacute hoest**: Duur van 3 tot 8 weken. Vaak post-infectieus na een luchtweginfectie, of geassocieerd met sinusitis of astma.
* **Chronische hoest**: Duur langer dan 8 weken. Vereist een grondige differentiële diagnose en onderzoek.
## **3.3 Chronische hoest bij volwassenen**
### **3.3.1 Anamnese en klinisch onderzoek**
Bij volwassenen met chronische hoest is een gedetailleerde anamnese essentieel. Belangrijke aandachtspunten zijn:
* **Alarm symptomen**: Hemoptoë (bloed ophoesten), anorexia (verminderde eetlust), vermagering.
* **Risicogroepen**: Voormalige of actieve rokers ouder dan 40 jaar. Bij deze groep is een RX thorax (longfoto) standaard aanbevolen.
* **Klinisch onderzoek**: Aanwezigheid van crepitaties (longruis) of gelokaliseerde wheezing (piepende ademhaling). Deze bevindingen rechtvaardigen eveneens een RX thorax.
### **3.3.2 Differentiaaldiagnoses bij afwijkende RX Thorax**
Ongeveer 5% van de patiënten met chronische hoest vertoont afwijkingen op de RX thorax. De differentiële diagnose omvat dan:
* Bronchuscarcinoom
* Longmetastasen
* Sarcoïdose (interstitieel longlijden)
* Tuberculose
* Bronchiëctasieën
* Aspiratie (vreemd voorwerp, recidiverende slikpneumonie)
* Linkszijdig hartfalen
#### **3.3.2.1 Bronchiëctasieën**
* **Etiologie**: Post-infectieus (na tuberculose, bacteriële of virale pneumonie), congenitaal (bv. mucoviscidose), immuundeficiëntie (bv. IgG-deficiëntie).
* **Symptomen**: Chronische productieve hoest, soms hemoptoë.
* **Diagnose**: Hoge resolutie CT thorax (HRCT).
* **Behandeling**: Ademhalingstherapie (kinesitherapie), houdingsdrainage, antibiotica bij surinfectie, pneumokokken- en griepvaccinatie.
### **3.3.3 Differentiaaldiagnoses bij normale RX Thorax**
In 95% van de gevallen van chronische hoest bij volwassenen is de RX thorax normaal. De differentiële diagnose omvat dan:
* Postnasale drip syndroom (PND)
* Astma
* Gastro-oesofageale reflux (GER)
* Chronische bronchitis / COPD
* Medicatie: ACE-inhibitoren
#### **3.3.3.1 Postnasale drip syndroom (PND)**
* **Onderliggende oorzaken**: Rhinitis (allergisch, niet-allergisch), verkoudheid/post-viraal, chronische rhinosinusitis, neuspoliepen, adenoiditis, hypertrofe adenoiden (vooral bij kinderen). Vaak is er sprake van een combinatie van oorzaken.
* **Symptomen**: Hoest, foetor ex ore (slechte adem), keelirritatie.
* **Diagnostiek**: KNO-onderzoek (eventueel rhinolaryngoscopie), eventueel CT-scan van de sinussen, allergietesten.
> **Tip:** PND kan een subtiele klacht zijn die wijst op een onderliggend probleem. Actief ernaar zoeken is belangrijk, bijvoorbeeld door een simpele keelinspectie.
* **Behandeling van onderliggende oorzaken**:
* Rhinitis: Intranasale steroïden of intranasale corticosteroïden (GCS), eventueel allergeen-specifieke immunotherapie.
* Chronische rhinosinusitis/neuspoliepen: Nasale spoelingen met fysiologisch water, intranasale steroïden, eventueel biologics.
#### **3.3.3.2 Astma**
* **Kenmerken**: Hoestvariant van astma is mogelijk, vaak met nachtelijke hoest. Symptomen van bronchiale hyperreactiviteit (BHR) zoals hoesten bij blootstelling aan aspecifieke prikkels (rook, temperatuurswisselingen, inspanning, lachen, diep inademen).
* **Klinisch onderzoek**: Meestal normaal, soms verlengd expirium en expiratoire wheezing.
* **Behandeling**: Inhalatiecorticosteroïden (ICS), bijvoorbeeld Budesonide of Fluticasone. Verbetering treedt meestal binnen enkele dagen op, met maximaal effect na 2 tot 6 weken.
#### **3.3.3.3 Gastro-oesofageale reflux (GER)**
* **Anamnese**: Houdingsgebonden hoest, retrosternaal branden (pyrosis), regurgitatie. Tot 75% van de patiënten is gastro-intestinaal asymptomatisch.
* **Diagnostiek**: Proeftherapie is vaak de eerste stap. Oesophagogastroscopie en 24-uurs pH-metrie kunnen overwogen worden.
* **Behandeling**:
* **Dieet**: Vermijden van koffie, frisdranken, alcohol; vermageren; niet laat op de avond eten.
* **Levensstijl**: Rookstop, losse kleding, verhogen van het hoofdeinde van het bed.
* **Medicatie**: Protonpompinhibitoren (PPI's) zoals omeprazol en/of prokinetica zoals metoclopramide.
> **Pitfall:** Hoest kan het enige symptoom van GER zijn. Behandeling vereist vaak 2 tot 3 maanden, soms tot 5 à 6 maanden, vooraleer volledige hoestvermindering optreedt. Een vicieuze cirkel kan ontstaan waarbij hoest reflux uitlokt.
#### **3.3.3.4 COPD / Chronische bronchitis**
* **Definitie**: Chronische bronchitis wordt gekenmerkt door chronische symptomen (hoest, sputum) met een normale spirometrie. COPD wordt geclassificeerd volgens GOLD-stadia (I-IV) en kenmerkt zich door obstructieve spirometrie (FEV1/VC < 70%).
* **Pathogenese**: Hoofdzakelijk gerelateerd aan roken.
#### **3.3.3.5 Medicatie: ACE-inhibitoren**
* **Mechanisme**: Hoest door inhibitie van de afbraak van bradykinine. ACE (Angiotensin Converting Enzyme) speelt een rol in de omzetting van angiotensine I naar angiotensine II, maar breekt ook bradykinine af. Inhibitoren hiervan leiden tot verhoogde bradykinine spiegels.
* $$ \text{Angiotensinogeen} \xrightarrow{\text{Renine}} \text{Angiotensine I} \xrightarrow{\text{ACE}} \text{Angiotensine II} $$
* $$ \text{Kininogeen} \xrightarrow{\text{Kallikreïne}} \text{Bradykinine} \xrightarrow{\text{ACE}} \text{Inactief peptide} $$
* **Kenmerken**: Niet dosisgebonden.
* **Behandeling**: Stoppen van de ACE-inhibitor, met verbetering binnen 4 weken. Omschakelen naar een Angiotensine II receptor antagonist (ARB) zoals Candesartan, Irbesartan, Losartan, Telmisartan, Valsartan, of een ander antihypertensivum.
### **3.3.4 Refractaire chronische hoest**
In ongeveer 45% van de gevallen blijft de chronische hoest refractair (niet reagerend op standaardbehandelingen). De "treatable traits" benadering kan hier nuttig zijn, waarbij gezocht wordt naar specifieke behandelbare aspecten van de hoest. Neurologische paden voor hoest, zoals die via de nucleus tractus solitarius en de nervus vagus, spelen een rol. Receptor interacties, waaronder purinerge receptoren en Transient Receptor Potential (TRP) kanalen, zijn relevant.
## **3.4 Chronische hoest bij kinderen**
### **3.4.1 Prevalentie en oorzaken**
Bij kinderen is hoest een frequent voorkomende klacht. De prevalentie van aanhoudende hoest varieert, maar ligt rond de 4,8% tot 10,4%. De impact op het gezin kan aanzienlijk zijn door slaapverstoring.
* **Meest waarschijnlijke werkhypothesen**: Post-infectieuze hoest, astma, upper airway cough syndrome (UACS) / postnasale drip, infectieuze oorzaken (bv. mycoplasma, kinkhoest), of irritantia.
* **Zeldzamere oorzaken**: Cystic fibrosis.
### **3.4.2 Postinfectieuze hoest bij kinderen**
Dit is een veelvoorkomende oorzaak, waarbij de hoest ontstaat na een virale bovensteluchtweginfectie en langer dan 3 weken aanhoudt. Er zijn geen alarmsymptomen, geen koorts, geen piepen, geen sputumproductie, en de algemene conditie van het kind is goed. Uitleg en geruststelling aan de ouders over het gunstige, maar soms langdurige beloop (tot 8 weken) is essentieel. Symptomatische aanpak met voldoende vocht en vermijden van irriterende prikkels kan helpen.
### **3.4.3 Astma bij kinderen**
Astma dient overwogen te worden bij:
* Piepende uitademing, hoesten, kortademigheid of benauwdheid.
* Piepend, verlengd expirium over meerdere longvelden.
* Verbetering na gebruik van kortwerkende bèta-agonisten (SABA).
* Atopische aanleg in de familie.
* Spirometrie met aangetoonde reversibiliteit (≥ 12%) bevestigt de diagnose, maar een normale spirometrie sluit astma niet uit.
### **3.4.4 Upper airway cough syndrome (UACS)**
Dit syndroom, voorheen postnasale drip syndroom genoemd, is geassocieerd met bovensteluchtweginfecties zoals rhinitis of rhinosinusitis. De hoest kan het gevolg zijn van postnasale drip, directe irritatie, of ontsteking van de hoestreceptoren.
* **Aanpak UACS**: Uitsluiten van onderliggende oorzaken zoals post-virale rhinosinusitis of chronische rhinosinusitis. Behandeling met nasale corticosteroïden en nasale zoutoplossing/douche. Bij allergische rhinitis kunnen nasale corticosteroïden worden ingezet, hoewel de evidentie voor antihistaminica beperkt is.
### **3.4.5 Medicamenteuze aanpak bij kinderen**
Over het algemeen worden medicamenteuze behandelingen voor chronische hoest bij kinderen met voorzichtigheid benaderd.
* **Antitussiva**: Tegenaangewezen onder de 6 jaar omwille van ongunstige risico-batenverhouding. Tussen 6 en 12 jaar wordt het gebruik niet aanbevolen.
* **Mucolytica en expectorantia**: Tegenaangewezen bij kinderen jonger dan 2 jaar; guaifenesine onder de 6 jaar. Tussen 6 en 12 jaar niet aanbevolen.
* **Overige OTC-medicamenten**: Antihistaminica of nasale decongestiva worden afgeraden onder de 12 jaar.
* **Veilig overweegbaar**: Honing (bij kinderen ouder dan een jaar), gesuikerde siropen en agave siroop.
* **Afgeraden**: Tijm, voedingssupplementen.
* **Inhalatietherapie**: Inhalatie corticosteroïden en bèta-agonisten of montelukast worden afgeraden onder de 12 jaar, hoewel casuïstiek soms anders uitwijst (bv. Lotte, 8 jaar, die baat had bij ICS+LABA).
## **3.5 Casuïstiek en behandelingsstrategieën**
### **3.5.1 Casus 1: Jeannine, 67-jarige dame**
* **Presentatie**: Chronische hoest sinds 2-3 maanden, droog en prikkelend, zonder alarmsymptomen. Mogelijke triggers: ACE-inhibitor (Perindopril) en gastro-oesofageale reflux (GER).
* **Diagnostiek**: Anamnese en klinisch onderzoek. Gezien de ACE-inhibitor wordt deze gestopt en vervangen door een ARB (Losartan).
* **Verloop**: Na stoppen Perindopril en start Losartan, stijgt de bloeddruk, waardoor Perindopril na 2 weken toch weer hervat wordt. Na 4 weken is er geen effect op de hoest. Fenotypes zoals astma, GER, UACS, of medicatie-geïnduceerde hoest worden verder uitgediept.
### **3.5.2 Casus 2: Robert, 79-jarige man**
* **Presentatie**: Chronische, productieve hoest sinds 3 maanden, met pijn bij hoesten, bijkomend aan een geschiedenis van COPD en astma-achtige klachten. Rookgeschiedenis.
* **Diagnostiek**: RX thorax toont nodulaire structuren en prominente hili. Spirometrie toont matig obstructief gestoord, niet reversibel patroon.
* **Verder onderzoek**: Verwijzing naar pneumologie. CT-scan onthult een massa links hilair. Bronchoscopie met EBUS en cytologie toont een grootcellig carcinoom.
* **Conclusie**: Chronische hoest met potentieel ernstige onderliggende pathologie (bronchuscarcinoom) in een risicopatiënt.
### **3.5.3 Casus 3: Lotte, 8-jarig meisje**
* **Presentatie**: Chronische, voornamelijk nachtelijke, storende hoest sinds 4 weken, na een verkoudheid. Geen alarmsymptomen.
* **Diagnostiek**: Meest waarschijnlijke werkhypothese is post-infectieuze hoest. RX thorax is negatief, spirometrie negatief, serologisch onderzoek negatief.
* **Behandeling**: Proeftherapie met Inuvair (ICS+LABA) toont goed effect na 4 weken, wat wijst op een onderliggende hyperreactiviteit of astmatisch component.
### **3.5.4 Casus 4: Christine, refractaire chronische hoest**
* Deze casus wordt genoemd in de context van refractaire chronische hoest, waarbij een "treatable traits" benadering en diepgaand onderzoek naar specifieke hoestmechanismen nodig kan zijn.
## **3.6 Symptomatische therapie van hoest**
* **Vuistregels**:
* Acute of subacute hoest: Geen medicamenteuze behandeling, zoeken naar de oorzaak.
* Niet bij productieve hoest: Antitussiva kunnen overwogen worden, maar met grote terughoudendheid.
* Kinderen < 6 jaar: Antitussiva tegenaangewezen.
* Kinderen < 12 jaar: Antitussiva af te raden.
* Honing, gezoete siropen en agave siroop kunnen veilig overwogen worden bij kinderen ouder dan een jaar.
* **Antitussiva**: Narcotische en niet-narcotische opties.
* **Mucolytica en expectorantia**: Worden afgeraden bij jonge kinderen en over het algemeen met beperkte evidentie.
Een systematische aanpak, beginnend met anamnese, lichamelijk onderzoek en indien nodig aanvullende diagnostiek, is cruciaal voor het effectief behandelen van chronische hoest. Het identificeren en behandelen van de onderliggende oorzaak heeft prioriteit boven symptomatische behandeling.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Chronische hoest | Een hoest die langer dan 8 weken aanhoudt, vaak met significante impact op de kwaliteit van leven. |
| Pathofysiologie | De studie van de abnormale functies of processen in een ziekte of aandoening, en hoe deze de symptomen veroorzaken. |
| Hoest prikkel | Een stimulus die de hoestreflex activeert, zoals mechanische (stof), chemische (nicotine) of inflammatoire (histamine) factoren. |
| Hoest receptoren / Gevoelszenuwen (Nervus vagus) | Zenuwen, voornamelijk de nervus vagus, die gevoelig zijn voor prikkels en de hoestreflex initiëren, gelegen in onder andere de luchtwegen en slokdarm. |
| Larynx | Het strottenhoofd, een deel van de luchtwegen dat essentieel is voor stemproductie en ademhaling, en ook betrokken is bij de hoestreflex. |
| Trachea | De luchtpijp, een buisvormig kanaal dat lucht van de larynx naar de bronchiën transporteert; bevat hoestreceptoren. |
| Bronchi | De vertakkingen van de luchtpijp die lucht naar de longen leiden; ook voorzien van hoestreceptoren. |
| Longparenchym | Het functionele deel van de longen, bestaande uit de alveoli en de bronchioli, waar gasuitwisseling plaatsvindt. |
| Slokdarm (Oesophagus) | Het kanaal dat voedsel van de keel naar de maag transporteert; kan via een reflex de hoestreflex beïnvloeden. |
| Oesofago-tracheale reflex | Een reflexboog tussen de slokdarm en de luchtpijp die betrokken kan zijn bij bepaalde hoestmechanismen. |
| Uitwendig oor | Het externe deel van het gehoororgaan dat, via een zenuwverbinding, ook hoestreceptoren kan bevatten. |
| Casuïstiek | De studie en presentatie van individuele gevallen of patiëntensituaties in de geneeskunde, vaak gebruikt voor onderwijs en diagnostische oefening. |
| Zorgelementen | De verschillende medische aandoeningen, chronische ziekten of gezondheidsproblemen die relevant zijn voor de zorg van een patiënt. |
| Obesitas | Een medische aandoening waarbij er een excessieve ophoping van lichaamsvet is, wat gezondheidsrisico's met zich meebrengt. |
| Peptische oesofagitis | Ontsteking van de slokdarm veroorzaakt door maagzuur dat terugvloeit vanuit de maag. |
| Gonartrose | Artrose (slijtage) van het kniegewricht. |
| Essentiële hypertensie | Hoge bloeddruk zonder een identificeerbare secundaire oorzaak. |
| Diabetes type-2 | Een chronische metabole aandoening gekenmerkt door verhoogde bloedsuikerspiegels. |
| Nefro-angiosclerose | Schade aan de nieren als gevolg van vernauwing van bloedvaten, vaak gerelateerd aan hoge bloeddruk of diabetes. |
| Medicatielijst | Een overzicht van alle medicijnen die een patiënt gebruikt, inclusief dosering en frequentie. |
| Glucophage (Metformine) | Een medicijn dat wordt gebruikt om de bloedsuikerspiegel te verlagen bij diabetes type 2. |
| Pantomed (Pantoprazole) | Een protonpompremmer (PPI) die wordt gebruikt om maagzuurproductie te verminderen bij aandoeningen zoals reflux en maagzweren. |
| Coversyl (Perindopril) | Een ACE-remmer, gebruikt voor de behandeling van hoge bloeddruk en hartfalen. |
| Magistrale hoestsiroop | Een hoestsiroop die speciaal op recept is bereid door een apotheker voor een individuele patiënt. |
| Bloeddruk (BD) | De druk die het bloed uitoefent op de wanden van de slagaders, gemeten in millimeter kwik (mmHg). |
| Nierfct | Nierfunctie, een maat voor hoe goed de nieren werken bij het filteren van afvalstoffen uit het bloed. |
| ACE-I | Angiotensine Converting Enzyme-remmer, een klasse medicijnen die gebruikt wordt om hoge bloeddruk te behandelen. |
| Diabetische nefropathie | Nierschade veroorzaakt door langdurige diabetes. |
| Hemoptoe | Het ophoesten van bloed, wat kan wijzen op ernstige longaandoeningen. |
| Anorexie | Verlies van eetlust. |
| Vermagering | Onbedoeld gewichtsverlies. |
| Risicogroepen | Populaties die een verhoogd risico lopen op het ontwikkelen van bepaalde ziekten of aandoeningen. |
| RX Thorax (F/P) | Een röntgenfoto van de borstkas, anteroposterieure (F) en/of laterale (P) opname, gebruikt om longafwijkingen te detecteren. |
| CT thorax | Computertomografie van de borstkas, een gedetailleerdere beeldvormende techniek dan een standaard röntgenfoto. |
| Crepitaties | Knetterende geluiden die worden gehoord tijdens het luisteren naar de longen met een stethoscoop, vaak wijzend op vocht in de longen. |
| Wheezing | Een piepend geluid dat wordt gehoord tijdens het uitademen, veroorzaakt door vernauwde luchtwegen. |
| BronchusCA | Bronchuscarcinoom, een vorm van longkanker die ontstaat in de luchtwegen. |
| Longmetastasen | Uitzaaiingen van kanker vanuit een andere locatie in het lichaam naar de longen. |
| Sarcoïdose | Een ontstekingsziekte die verschillende organen kan aantasten, vaak de longen, met vorming van granulomen. |
| Tuberculose (TBC) | Een besmettelijke bacteriële infectie die voornamelijk de longen aantast. |
| Bronchiëctasieën | Permanente verwijding van de luchtwegen (bronchiën), vaak leidend tot chronische hoest met slijmproductie. |
| Aspiratie | Het inademen van vreemd materiaal (zoals voedsel, vloeistof of braaksel) in de luchtwegen. |
| Slikpneumonie | Een longontsteking veroorzaakt door aspiratie van voedsel of vloeistof. |
| Linker hartfalen | Een aandoening waarbij het linker deel van het hart niet effectief bloed naar het lichaam kan pompen. |
| HRCT (High-Resolution Computed Tomography) | Een geavanceerde CT-scan techniek die zeer gedetailleerde beelden van de longen produceert. |
| AH-kiné | Ademoefeningen en fysiotherapie gericht op de luchtwegen. |
| Houdingsdrainage | Een techniek waarbij de patiënt in specifieke houdingen wordt geplaatst om slijm uit de longen te laten weglopen. |
| Surinfectie | Een secundaire infectie die optreedt bovenop een reeds bestaande infectie. |
| Postnasale drip syndroom (PND) | Een aandoening waarbij slijm uit de neusholte achter in de keel druppelt, wat hoest kan veroorzaken. |
| Sinusitis | Ontsteking van de sinussen (bijholten van de neus). |
| Rhinitis | Ontsteking van het neusslijmvlies, vaak veroorzaakt door allergieën of infecties. |
| Allergische rhinitis | Ontsteking van het neusslijmvlies door een allergische reactie op allergenen zoals pollen. |
| Vasomotorische rhinitis | Niet-allergische rhinitis gekenmerkt door overgevoeligheid van de bloedvaten in de neus. |
| Astma | Een chronische ontstekingsziekte van de luchtwegen die leidt tot terugkerende periodes van wheezing, kortademigheid, benauwdheid en hoesten. |
| Gastro-oesofageale reflux (GER) | Het terugstromen van maaginhoud, inclusief maagzuur, in de slokdarm. |
| Chronische bronchitis / COPD | Chronische obstructieve longziekte, een verzamelnaam voor longaandoeningen die de luchtstroom belemmeren, waaronder chronische bronchitis en emfyseem. |
| ACE-inhibitoren | Medicijnen die het Angiotensine Converting Enzyme remmen, gebruikt voor hoge bloeddruk en hartfalen; kunnen hoest veroorzaken. |
| Angiotensin converting enzym (ACE) | Een enzym dat betrokken is bij de regulatie van bloeddruk en vochtbalans, en bij de afbraak van bradykinine. |
| Angiotensine I | Een precursor van angiotensine II, geproduceerd onder invloed van renine. |
| Angiotensine II | Een krachtige vasoconstrictor die een belangrijke rol speelt in de bloeddrukregulatie. |
| Kininogeen | Een precursor van bradykinine. |
| Kallikreïne | Een enzym dat kininogeen omzet in bradykinine. |
| Bradykinine | Een peptide dat betrokken is bij ontstekingsreacties en vasodilatatie; de ophoping ervan kan hoest veroorzaken bij ACE-remmergebruik. |
| Inactief peptide | Een peptide dat geen biologische activiteit heeft. |
| ATII receptor antagonist | Een klasse medicijnen die de werking van angiotensine II blokkeren, gebruikt voor hoge bloeddruk en hartfalen. |
| UACS (Upper Airway Cough Syndrome) | Het bovensteluchtweg-hoestsyndroom, een veelvoorkomende oorzaak van chronische hoest, geassocieerd met aandoeningen van de bovenste luchtwegen zoals rhinitis of sinusitis. |
| Rhinosinusitis | Ontsteking van zowel de neus als de bijholten. |
| Neuspoliepen | Goedaardige zwellingen van het neusslijmvlies. |
| Adenoiditis | Ontsteking van de neusamandelen (adenoiden). |
| Hypertrofe adenoiden | Vergrote neusamandelen, wat vooral bij kinderen luchtwegproblemen kan veroorzaken. |
| Rinoscopielaryngoscopie | Een medische procedure waarbij de neus (rhino-) en de keel/larynx (-laryngoscopie) worden geïnspecteerd met een endoscoop. |
| CB CT sinussen | Cone beam computertomografie van de sinussen, een gedetailleerde CT-scan voor de beoordeling van de neusbijholten. |
| Allergiciteitesten | Tests om te bepalen of een patiënt allergisch is voor specifieke allergenen. |
| Rhinitis: Allergisch, niet-allergisch | Ontsteking van het neusslijmvlies, veroorzaakt door een allergische reactie (allergisch) of andere factoren zoals infecties of irritatie (niet-allergisch). |
| Intranasale steroïden | Corticosteroïden die direct in de neus worden toegediend, gebruikt om ontstekingen te verminderen. |
| Intranasaal AH+GCS | Combinatie van een antihistaminicum en een corticosteroïd die nasaal wordt toegediend. |
| Allergen specifieke immunotherapie | Een behandeling die gericht is op het verminderen van de allergische reactie door geleidelijke blootstelling aan het allergeen. |
| Nasale douche met fysiologisch water | Een methode om de neus te spoelen met zoutwateroplossing om slijm en allergenen te verwijderen. |
| Biologicals | Een type medicijn, vaak gebaseerd op eiwitten, gebruikt voor de behandeling van chronische ontstekingsziekten. |
| Bronchiale hyperreactiviteit (BHR) | Een verhoogde gevoeligheid van de luchtwegen voor verschillende prikkels, leidend tot vernauwing van de luchtwegen. |
| Luchtweginfectie | Een infectie die de luchtwegen aantast, variërend van verkoudheid tot longontsteking. |
| Postinfectieuze hoest | Hoest die aanhoudt na een luchtweginfectie, vaak door tijdelijke hyperreactiviteit van de luchtwegen. |
| Inhalatiecorticosteroïden (ICS) | Corticosteroïden die worden geïnhaleerd om ontstekingen in de luchtwegen te verminderen, zoals bij astma. |
| Budesonide (Pulmicort TH) | Een inhalatiecorticosteroïd gebruikt voor de behandeling van astma. |
| Fluticasone (Flixotide) | Een inhalatiecorticosteroïd gebruikt voor de behandeling van astma. |
| Pyrosis | Brandend maagzuur, een brandend gevoel achter het borstbeen, veroorzaakt door reflux van maagzuur. |
| Regurgitatie | Het terugstromen van voedsel of vloeistof vanuit de slokdarm of maag naar de keel of mond. |
| Oesophagogastroscopie | Een endoscopisch onderzoek van de slokdarm en de maag. |
| 24-uurs pH-metrie | Een diagnostische test om de zuurgraad in de slokdarm gedurende 24 uur te meten, gebruikt bij verdenking op GER. |
| Protonpomp-inhibitor (PPI) | Een medicijn dat de productie van maagzuur remt, zoals omeprazol. |
| Prokinetica | Medicijnen die de beweging van de maag en darmen stimuleren, gebruikt om reflux te verminderen. |
| Metoclopramide (Primperan) | Een prokineticum dat wordt gebruikt om misselijkheid en braken te behandelen en de maaglediging te versnellen. |
| Vicious circle | Een vicieuze cirkel, waarbij een factor een negatief effect heeft dat op zijn beurt de factor zelf versterkt. |
| GOLD classificatie | Een classificatiesysteem voor de ernst van COPD, gebaseerd op longfunctiegegevens. |
| ESW/VC (forcive expiratory volume in 1 sec/vital capacity) | Een spirometrische meting die de verhouding weergeeft tussen de lucht die in één seconde geforceerd kan worden uitgeademd en de totale vitale capaciteit. Een lage ratio duidt op obstructie. |
| Roken | Het consumeren van tabak, een belangrijke oorzaak van COPD en andere longaandoeningen. |
| Spirometrie | Een longfunctietest die de hoeveelheid en snelheid van lucht meet die kan worden ingeademd en uitgeademd. |
| Reversibiliteit | De mate waarin een vernauwing van de luchtwegen omkeerbaar is na toediening van een luchtwegverwijder (bv. bronchodilatator). |
| Obstructief gestoord | Een afwijking in de spirometrie die wijst op een belemmering van de luchtstroom uit de longen. |
| CT scan | Computertomografie, een beeldvormende techniek die gedetailleerde dwarsdoorsneden van het lichaam produceert. |
| Massa links hilair | Een verdachte afwijking (massa) in het gebied van de linker longhilaris (waar de grote bloedvaten en luchtwegen de long binnenkomen). |
| Bronchoscopie met EBUS | Bronchoscopie met endobronchiale echografie, een procedure om de luchtwegen te inspecteren en lymfeklieren te biopteren. |
| Cytologie | De studie van cellen, vaak gebruikt om kankercellen te identificeren. |
| Grootcellig carcinoom | Een type longkanker gekenmerkt door grote, abnormale cellen. |
| Fenotypes | Verschillende subtypen of presentaties van een ziekte. |
| Treatable traits | Behandelbare kenmerken of symptomen van een ziekte die gericht kunnen worden behandeld. |
| Rode vlaggen | Alarmsymptomen die kunnen wijzen op een ernstige onderliggende aandoening. |
| Hilus | Het gebied waar bloedvaten, zenuwen en luchtwegen de long binnenkomen of verlaten. |
| Longbasis | Het onderste deel van de longen. |
| Longtoppen | Het bovenste deel van de longen. |
| Vasculair | Gerelateerd aan bloedvaten. |
| Longverdichtingen | Gebieden in de longen die op een röntgenfoto dichter lijken, wat kan wijzen op infectie of andere afwijkingen. |
| Longfunctielabo | Een afdeling gespecialiseerd in het uitvoeren van longfunctietesten. |
| Ademweerstand | De weerstand die de luchtwegen bieden aan de luchtstroom tijdens het ademen. |
| Pneumologie | Het medische specialisme dat zich bezighoudt met ziekten van de luchtwegen en longen. |
| COPD/Astma overlapsyndroom | Een aandoening waarbij een patiënt kenmerken heeft van zowel COPD als astma. |
| Cystic fibrosis (Mucoviscidose) | Een erfelijke ziekte die voornamelijk de longen en het spijsverteringsstelsel aantast, door de productie van dik, kleverig slijm. |
| Allergische rhinitis | Ontsteking van het neusslijmvlies door een allergische reactie op allergenen. |
| Chronische rhinosinusitis | Langdurige ontsteking van de neus en sinussen. |
| Adenoiditis / hypertrofe adenoiden | Ontsteking of vergroting van de neusamandelen, vaak een oorzaak van obstructie van de bovenste luchtwegen bij kinderen. |
| Anti-inflammatoire therapie | Behandeling gericht op het verminderen van ontstekingen. |
| SABA (Short-Acting Beta-Agonist) | Een snelwerkende luchtwegverwijder die wordt gebruikt om acute symptomen van astma te verlichten. |
| Atopische aanleg | Een genetische aanleg voor het ontwikkelen van allergische aandoeningen zoals astma, eczeem en hooikoorts. |
| Intego | Mogelijk een intern systeem of classificatie binnen de instelling. |
| Rokende omgeving | Blootstelling aan tabaksrook, actief of passief. |
| Antitussiva | Medicijnen die de hoest onderdrukken. |
| Mucolytica en expectorantia | Medicijnen die het slijm dunner maken (mucolytica) of het ophoesten ervan bevorderen (expectorantia). |
| Guaifenesine | Een expectorans dat helpt bij het ophoesten van slijm. |
| OTC (Over-The-Counter) | Medicijnen die zonder recept verkrijgbaar zijn. |
| Bronchodilatoren | Medicijnen die de luchtwegen verwijden. |
| Cromoglycaten | Medicijnen die stabilisatie van mestcellen bevorderen, gebruikt bij astma en allergieën. |
| Montelukast | Een leukotriëenreceptorantagonist, gebruikt voor de behandeling van astma en allergische rhinitis. |
| Honing | Natuurlijk product dat soms wordt gebruikt voor symptomatische verlichting van hoest. |
| Gesuikerde siropen | Zoete siropen die als vehicle voor medicatie of als symptomatische behandeling kunnen worden gebruikt. |
| Agave siroop | Een zoetstof afkomstig van de agaveplant, soms gebruikt als alternatief voor suiker of voor symptomatische hoestbehandeling. |
| Terpeenderivaten | Stoffen afgeleid van terpeen, zoals essentiële oliën. |
| Essentiële oliën | Geconcentreerde plantaardige extracten, soms gebruikt in aromatherapie of als ingrediënt in hoestmiddelen. |
| Dennen, thijm | Voorbeelden van planten waarvan essentiële oliën kunnen worden gebruikt. |
| Refractaire chronische hoest | Chronische hoest die niet reageert op standaardbehandelingen. |
| Nucleus tractus solitarius (nTS) | Een hersengebied dat betrokken is bij de verwerking van sensorische informatie, waaronder de hoestreflex. |
| Superior vagal (jugular) ganglion | Een zenuwknoop van de nervus vagus nabij de schedelbasis. |
| Inferior vagal (nodose) ganglion | Een zenuwknoop van de nervus vagus lager in de nek. |
| Purinergic receptors | Receptoren op celmembranen die reageren op purines zoals ATP, betrokken bij diverse fysiologische processen waaronder hoest. |
| Transient Receptor Potential (TRP) channels | Een familie van ionkanalen in celmembranen die reageren op verschillende stimuli, zoals temperatuur, druk en chemische stoffen. |
| N-methyl-D-aspartate (NMDA) receptor | Een type glutamaatreceptor in de hersenen, betrokken bij synaptische plasticiteit en leerprocessen; kan ook een rol spelen in perifere sensibilisatie van hoestreceptoren. |
| Thorax | De borstkas. |
| ERS guidelines | Richtlijnen van de European Respiratory Society. |
| Eur Respir J | European Respiratory Journal, een academisch tijdschrift. |
| Mantoux-test | Een huidtest om een eerdere blootstelling aan tuberculose te detecteren. |
| Ph-metrie | Meting van de zuurgraad (pH), vaak gebruikt om reflux te beoordelen. |
| Zweettest | Een diagnostische test voor cystische fibrose. |
| CT sinussen | Computertomografie van de bijholten van de neus. |
| Symptomatische therapie | Behandeling gericht op het verlichten van symptomen zonder de oorzaak aan te pakken. |
| Antitussiva | Medicijnen die de hoest onderdrukken. |
| Productieve hoest | Hoest waarbij slijm wordt opgehoest. |
| Beschermingsmechanisme | Een biologisch proces dat helpt om het lichaam te beschermen, zoals het ophoesten van slijm om de luchtwegen schoon te houden. |
| Narcotisch | Betrekking hebbend op verdovende middelen, vaak gebruikt voor sterke pijnstillers en hoestonderdrukkers. |
| Niet-narcotisch | Niet-verdovend, verwijzend naar hoestonderdrukkers zonder de verslavende eigenschappen van narcotische middelen. |
| Mycolytica | Medicijnen die slijm helpen afbreken. |
| Antihistaminica | Medicijnen die de effecten van histamine blokkeren, gebruikt bij allergieën. |
| Gezoete siropen | Siropen met een zoete smaak, vaak gebruikt als drager voor medicatie of voor symptomatische verlichting. |
| Indicatie | Een reden om een bepaalde behandeling of medicijn te gebruiken. |
| Tijm | Een kruid dat soms wordt gebruikt in hoestmiddelen. |
| Voedingssupplementen | Producten die bedoeld zijn om de voeding aan te vullen met vitaminen, mineralen of andere voedingsstoffen. |
| Refractaire chronische hoest | Chronische hoest die niet reageert op behandeling. |
| J. Smith and A. Woodcock, NEJM 2016 | Referentie naar een publicatie in The New England Journal of Medicine. |
| Neuronal pathways controlling cough | De neurale banen die het hoestproces controleren. |
| Sean Parker et al, Thorax 2024 | Referentie naar een publicatie in het tijdschrift Thorax. |
| Parker SM, Smith JA, Birring SS, et al. Thorax 2023; 78(suppl 6):3–19 | Referentie naar een publicatie in het tijdschrift Thorax. |
| NED TIJDSCHR GENEESKD. 2021;165: D6100 | Referentie naar een publicatie in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde. |