Cover
Inizia ora gratuitamente 20_Parasitologie_import.pptx
Summary
# Importpathologie en tropische ziekten
Hieronder vind je een gedetailleerde samenvatting over importpathologie en tropische ziekten, opgesteld als een examengerichte studiegids.
## 1. Importpathologie en tropische ziekten
Dit onderwerp behandelt ziekten die niet inheems zijn in België maar door reizigers of immigranten worden meegebracht, met de focus op de herkenning en benadering van deze patiënten.
### 1.1. Importpathologie: een algemeen overzicht
Importpathologie verwijst naar de introductie van een ziekte in een regio waar deze voorheen niet voorkwam. Dit gebeurt vaak met tropische ziekten die endemisch zijn in landen met beperkte middelen voor diagnose en behandeling, en waar minder goede hygiëne en waterzuivering de blootstelling aan pathogenen verhogen. Ook niet-inheemse vectoren spelen hierin een rol.
In West-Europa zien we deze ziekten voornamelijk bij:
* **Migranten en vluchtelingen:** Afhankelijk van hun herkomstregio en levenslange blootstelling. Serologisch onderzoek is hier vaak minder zinvol omdat eerdere blootstelling een positieve reactie kan geven die niet per se de huidige klachten verklaart.
* **Westerse reizigers:** Afhankelijk van de regio, duur en aard van de reis (stad vs. platteland, kwaliteit van accommodatie en hygiëne). Dit brengt een breed scala aan infecties met zich mee.
Er is een risico dat personen die langdurig in het Westen verblijven hun immuniteit verliezen (bv. voor malaria) en bij terugkeer naar hun oorspronkelijke land opnieuw vatbaar zijn. Koortssyndromen zoals malaria en dengue komen ook frequent voor bij importpathologie. Een groeiend probleem is de kolonisatie van reizigers met multiresistente bacteriën.
**Voorbeelden van importpathologieën in West-Europa (niet te memoriseren):**
* Rabies
* Malaria
* Schistosoma
* Myiasis
* Amoeben
* Wormen
* Shigella
* Typhoïde koorts
* Trypanosoma
* Dengue virus
* Yersinia pestis
* Melioidosis
Sommige ziekten, zoals histoplasmosis en coccidioidomycosis, zijn in Europa om ecologische/klimatologische redenen afwezig, terwijl andere, zoals Japanse encefalitis en malaria, vroeger in Europa voorkwamen maar nu geëlimineerd zijn. Denguevirus wordt daarentegen verwacht zich geleidelijk aan te vestigen in Zuid-Europa door de aanwezigheid van de vector.
> **Tip:** De diagnose van importpathologie vereist een grondige anamnese, waarbij de reisgeschiedenis (bestemming, duur, activiteiten, accommodatie) cruciaal is.
### 1.2. Parasitaire wormen (Helminthen)
Parasitaire wormen zijn organismen die het menselijk lichaam gebruiken als bron van voeding en veiligheid. Ze zijn onderverdeeld in nematoden (rondwormen), trematoden (platwormen, bv. schistosomiase) en cestoden (lintwormen). In West-Europa zijn worminfecties zeldzaam door de hoge hygiënestandaarden, maar komen ze vaker voor bij migranten en reizigers.
**Levenscycli en schade:**
Veel wormen hebben complexe levenscycli met een tussengastheer en een eindgastheer, waarbij de mens soms beide rollen kan vervullen. De volwassen wormen verblijven meestal in het darmkanaal, maar ook in luchtwegen, galwegen of bloedvaten. Larven kunnen zich in weefsels nestelen (larva migrans) of migreren via de longen naar de darm. Schade ontstaat door malnutritie (bij veel wormen in de darm) of door lokale irritatie en ontsteking op de plaats van verblijf.
**Diagnostiek:**
* **Aantonen van eieren of volwassen wormen:** In ontlasting, urine of luchtwegsecreties. Dit is afhankelijk van de aanwezigheid van volwassen wormen. Bij aarswormpjes worden eitjes achter de anus opgekleefd met tape verzameld.
* **Serologie:** Speciespecifieke antilichaamtesten, nuttig bij lage eiproductie, weefsellocaties of bij westerse reizigers. Voor migranten is dit vaak minder zinvol door de hoge kans op reeds doorgemaakte infecties.
* **Visuele inspectie:** Lintwormsegmenten of spoelwormen kunnen soms via de anus of stoelgang worden uitgescheiden.
> **Tip:** Bij westerse reizigers is serologie vaak nuttiger dan bij migranten uit endemische gebieden, omdat zij minder kans hebben gehad op eerdere blootstelling.
#### 1.2.1. Lintwormen (Cestoden)
* **Taenia saginata (rund) en Taenia solium (varken):** Kunnen enkele meters lang worden en leven in de darm. De proglottiden (gesegmenteerde delen) worden gevuld met eitjes en verlaten het lichaam met de stoelgang. Taenia solium is gevaarlijker omdat de larven cysticercose kunnen veroorzaken, met name in de hersenen. De mens kan besmet worden door het eten van onvoldoende verhit vlees met cysten.
* **Echinococcus:** De mens kan besmet raken via de hond (tussengastheer). Eitjes in de hondenfeces kunnen cysten vormen in verschillende organen, zoals de lever en longen. Deze cysten bevatten protoscolices die zich verder kunnen ontwikkelen. Het openbreken van deze cysten kan leiden tot massale verspreiding van parasieten.
#### 1.2.2. Schistosomiase of Bilharziose (Trematoden)
Schistosomiase is een wereldwijd belangrijke parasitaire ziekte die wordt veroorzaakt door *Schistosoma*-wormen.
* **Overdracht:** Besmetting vindt plaats via contact met zoetwater dat besmette zoetwaterslakken (de essentiële tussengastheer) bevat. De larven (cercariae) dringen actief de huid binnen tijdens zwemmen, waden of bij contact met besmet water. Ook het drinken van besmet water kan leiden tot infectie.
* **Levenscyclus en Locatie:** Na huidpenetratie komen de larven in het bloedvatenstelsel terecht en ontwikkelen zich tot volwassen wormen. Deze nestelen zich voornamelijk in de bloedvaten van de darmwand of de blaaswand. De eitjes worden vervolgens via de wand van de darm of blaas in de urine of ontlasting uitgescheiden. Als de eitjes in water terechtkomen, ontwikkelen zich nieuwe miracidia die weer op zoek gaan naar slakken.
* **Pathologie:**
* **Acute fase (1-2 maanden na infectie):** Symptomen zoals koorts, rillingen, hoest, spierpijn, gebrek aan eetlust, gewichtsverlies, buik-, hoofd- en gewrichtspijn, diarree en misselijkheid (Katayama-syndroom). In deze fase zijn er vaak nog geen eitjes aantoonbaar, maar wel antistoffen en eosinofilie.
* **Chronische fase (maanden tot jaren na infectie):** Ontsteking in de blaas of darmen. Klachten zoals bloed in de urine (*Schistosoma haematobium*) of bloed in de stoelgang (*Schistosoma japonicum*, *Schistosoma mansoni*). Eitjes die in andere weefsels (longen, lever, hersenen, ruggenmerg) terechtkomen, kunnen lokale ontstekingen, fibrose en orgaanschade veroorzaken, wat kan leiden tot levercirrose en portale hypertensie, of neurologische symptomen zoals verlamming.
* **Diagnostiek:**
* **Eitjes in feces of urine:** Niet altijd gevoelig.
* **Serologie:** Nuttig bij primaire infecties met weinig eiproductie, vooral bij reizigers. Minder nuttig bij personen uit endemische gebieden.
* **Eosinofilie:** Een verhoogd aantal eosinofielen in het bloed is suggestief, maar niet specifiek voor worminfecties.
* **Preventie:** Vermijden van contact met onbehandeld zoetwater in endemische gebieden.
* **Behandeling:** Praziquantel is een effectief anthelminticum dat de wormen doodt met een eenmalige of korte kuur. De schade die reeds is opgetreden, wordt hiermee niet hersteld.
> **Let op:** "Zwimmersjeuk" is een lokale huidreactie op larven van *Schistosoma* die normaal vogels infecteren. Deze larven kunnen de menselijke huid penetreren, maar ontwikkelen zich niet verder, waardoor het een tijdelijke jeukende uitslag veroorzaakt zonder verdere infectie.
#### 1.2.3. Darm-nematoden (rondwormen)
* **Ascaris lumbricoides (spoelworm):** Wereldwijd zeer verspreid (ongeveer een kwart van de wereldbevolking). Infectie treedt op door het inslikken van eitjes via besmette grond of voedsel. De larven migreren door het lichaam, onder andere via de longen en luchtwegen, waarna ze worden ingeslikt en zich in de darm ontwikkelen tot volwassen wormen. Dit kan asymptomatisch verlopen, maar soms kunnen volwassen wormen migreren en klachten veroorzaken, zoals zelfs uit de mond kruipen.
* **Ancylostoma duodenale en Necator americanus (haakwormen):** Wereldwijd veel dragers. Larven dringen de huid binnen (bv. via voeten), migreren via de longen naar de darm en hechten zich vast aan de darmwand. Ze veroorzaken bloedverlies, wat kan leiden tot anemie. Respiratoire klachten kunnen optreden bij de larvenmigratie door de longen.
* **Trichuris trichiura (zweepworm):** Vaak voorkomend in tropische en armere gebieden, vooral bij kinderen. Infectie door het inslikken van eitjes. De worm blijft in de darm en kan abdominale klachten veroorzaken.
* **Enterobius vermicularis (aarsworm):** Wereldwijd voorkomend, vooral bij kinderen. Vrouwtjes leggen eitjes rond de anus, wat ernstige anale jeuk veroorzaakt. Auto-infectie is mogelijk. De scotch-tape test is de aangewezen diagnostische methode.
#### 1.2.4. Behandeling van parasitosen
Anthelmintica zijn middelen tegen worminfecties. De keuze van het medicijn hangt af van de wormsoort en de locatie. Veel infecties kunnen met een eenmalige dosis worden behandeld.
* **Praziquantel:** Effectief tegen schistosomiase.
* **Mebendazole (Vermox):** Behandelt aarswormpjes en spoelwormen. Werkt cytotoxisch op darmwormen en wordt nauwelijks geresorbeerd.
* **Niclosamide (Yomesan):** Behandelt lintwormen door de energiehuishouding van de worm te verstoren.
### 1.3. Immuniteit tegen wormen
De immuunrespons tegen wormen wordt voornamelijk gemedieerd door een T-helper 2 (Th2) respons.
* **Th2-cellen:** Stimuleren B-cellen om antilichamen te produceren, waaronder IgE.
* **IgE:** Dit antilichaam is sterk geassocieerd met allergische reacties en worminfecties. IgE bindt aan de Fc-receptor (Fc$\epsilon$R) op mestcellen en eosinofielen.
* **Mestcellen:** Bij binding van IgE-gecoate antigenen degranuleren mestcellen en scheiden histamine en andere mediatoren af. Histamine kan de darmmotiliteit verhogen, wat nuttig is om darmwormen af te drijven.
* **Eosinofielen:** Deze cellen herkennen wormen die bedekt zijn met IgE. Door de secretie van lysosomale enzymen kunnen ze grote structuren zoals wormeitjes en larven doden.
* **Treg-cellen:** Werken samen met Th2-cellen om de anti-wormrespons efficiënt te maken, met een anti-inflammatoire en genezende werking. Chronische Th2-activatie kan echter leiden tot fibrose (pathologische vorming van collageen).
> **Vreemd genoeg:** Patiënten met chronische worminfecties vertonen vaak minder allergische reacties dan mensen in regio's waar worminfecties zeldzaam zijn. Dit wordt verklaard door de mogelijkheid van niet-specifieke IgE die Fc$\epsilon$R blokkeert, en onderdrukte T-celresponsen door chronische infectie.
### 1.4. Insecten (Arthropoden) als vectoren en parasieten
Insecten kunnen zowel zelf parasiteren als fungeren als vector voor de overdracht van micro- en macroparasieten.
* **Directe parasieten:** Luizen en schurftmijten leven op of in de huid van de gastheer. Schurftmijten boren zich in de huid en veroorzaken tunnels.
* **Vectoren:**
* **Virussen:** Dengue, gele koorts, hemorragische koorts (muggen, teken).
* **Bacteriën:** Ziekte van Lyme, Rocky Mountain spotted fever, endemische tyfus (teken, vlooien), pest (vlooien).
* **Protozoa:** Malaria (Anopheles muggen), leishmaniasis (zandvliegen), Amerikaanse en Afrikaanse trypanosomiase (triatomine bugs, tseetseevliegen).
* **Wormen:** Lymfatische filariasis (muggen), onchocercose (vliegen).
> **Belangrijk:** Niet alle beten van insecten leiden tot een infectie. Sommige insecten, zoals *Schistosoma*-larven van vogels, kunnen een huidreactie (zwemmersjeuk) veroorzaken maar ontwikkelen zich niet verder in de mens.
### 1.5. Prionen
Prionen zijn infectieuze, abnormaal opgevouwen eiwitten die ziekten veroorzaken bij dieren (bv. gekke koeienziekte - BSE, scrapie bij schapen) en mensen (bv. Creutzfeldt-Jakob ziekte - CJD, variant CJD - vCJD).
* **Kenmerken:**
* Bevatten geen nucleïnezuur.
* Zijn filtreerbaar en zeer resistent tegen hitte, desinfectie en bestraling (overleven autoclavering). Ze zijn gevoelig voor bleekwater en fenol.
* Veroorzaken geen immuunrespons of ontsteking.
* Hebben zeer lange incubatietijden (jaren tot decennia).
* **Mechanisme:** Het abnormaal opgevouwen prion-eiwit (PrP$^{Sc}$) kan het normale cellulaire prion-eiwit (PrP$^{C}$) ertoe aanzetten ook deze abnormale conformatie aan te nemen. Dit proces kan zich voortzetten en leiden tot de accumulatie van abnormale eiwitten in met name de hersenen, wat leidt tot neuronale schade en de typische "spongiforme" degeneratie.
* **Ziekten:**
* **BSE (Bovine Spongiform Encephalopathy):** Bij runderen, veroorzaakt door het eten van met prionen besmet dierlijk afval.
* **Scrapie:** Bij schapen, analoog aan BSE.
* **Creutzfeldt-Jakob ziekte (CJD) en variant CJD (vCJD):** Bij mensen. vCJD wordt geassocieerd met het eten van besmet rundvlees. Kuru, een ziekte die vroeger voorkwam bij Papoea's die hersenweefsel van overledenen consumeerden, is ook een prionziekte.
> **Voorzorgsmaatregelen:** Bij chirurgische ingrepen bij patiënten met prionziekten is het essentieel dat instrumenten met extreme methoden worden gedesinfecteerd (bv. 180°C verhitting) om verdere verspreiding te voorkomen.
---
# Parasitaire worminfecties
Dit deel van de documentatie behandelt de diagnostiek, pathologie en behandeling van verschillende parasitaire worminfecties, met een focus op importpathologieën en de immunologische respons.
## 2. Worminfecties en importpathologie
Importpathologie verwijst naar ziekten die niet endemisch zijn in een bepaalde regio, maar die daar geïntroduceerd worden door dragers, besmette personen of dieren. Worminfecties vormen een belangrijke groep binnen deze categorie, aangezien ongeveer één op de drie mensen wereldwijd geïnfecteerd is. Deze infecties komen vaker voor in tropische en ontwikkelingslanden vanwege beperkte hygiënische voorzieningen, andere vectoren en culturele factoren. Westerse reizigers lopen risico afhankelijk van hun bestemming, duur van verblijf en reisformules. Migranten daarentegen hebben vaak al langdurig contact gehad met deze pathogenen, waardoor serologische tests minder zinvol kunnen zijn voor de actuele diagnose. Worminfecties kunnen leiden tot een breed scala aan symptomen, variërend van malnutritie en bloedverlies tot specifieke orgaanschade afhankelijk van de locatie en het type worm.
### 2.1 Casus: Schistosomiase na reis
Een casus beschrijft een jong koppel dat na een reis naar het Malawimeer symptomen ontwikkelde zoals hevige jeuk, netelroos en hematurie. Ondanks preventieve maatregelen en correcte voeding, bleken ze antilichamen tegen *Schistosoma* te hebben, wat duidde op een infectie. Behandeling met praziquantel werd ingesteld.
### 2.2 Importpathologie
Importpathologieën worden vaak geassocieerd met tropische ziekten die endemisch zijn in regio's met beperkte middelen en slechte hygiëne. In West-Europa ziet men deze ziekten voornamelijk bij migranten en reizigers. De diagnostische mogelijkheden en ervaring met deze ziekten zijn in West-Europa beperkter. Soms kan een terugkeer naar het oorspronkelijke land na lang verblijf in het Westen leiden tot verlies van immuniteit, wat risico's met zich meebrengt. Daarnaast is er aandacht voor koortssyndromen zoals malaria en dengue, en de toenemende kolonisatie van reizigers met multiresistente bacteriën.
### 2.3 Parasitaire wormen
Parasitaire wormen, ook wel helminthiën genoemd, zijn organismen die ten koste van de gastheer leven. Ze worden onderverdeeld in nematoden (rondwormen), trematoden (platwormen) en cestoden (lintwormen). In West-Europa zijn worminfecties zeldzamer geworden door verbeterde hygiëne en gezondheidszorg. Veel wormen hebben complexe levenscycli met tussen- en eindgastheren. De mens kan zowel tussen- als eindgastheer zijn. De pathologie veroorzaakt door wormen is afhankelijk van het soort worm, het aantal, de locatie en de interactie met het immuunsysteem van de gastheer.
#### 2.3.1 Levenscycli en transmissie
* **Overdrachtsmechanismen:** Variëren sterk per wormsoort. Transmissie kan plaatsvinden via:
* **Fecaal-orale route:** Inslikken van eitjes of larven via besmet voedsel, water of direct contact (bv. *Ascaris*, *Trichuris*, *Enterobius*).
* **Huidpenetratie:** Actieve penetratie van larven door de (intacte) huid (bv. haakwormen, *Schistosoma*).
* **Vectoren:** Overdracht via insectenbeten (bv. muggen voor *Wuchereria*, *Onchocerca*; tsetse vlieg voor trypanosomen; zandvliegen voor leishmania).
* **Zoönosen:** Overdracht van dieren op mensen, via consumptie van besmet vlees (bv. *Taenia solium*, *Trichinella*) of via eitjes uit uitwerpselen van huisdieren (bv. *Toxocara*).
* **Levenscyclus:** Veel wormen hebben een levenscyclus met specifieke stadia (ei, larve, adult) en kunnen een of meerdere gastheren (tussen- en eindgastheer) nodig hebben.
#### 2.3.2 Diagnose van worminfecties
* **Parasitologische diagnose:**
* **Ontlastingonderzoek:** Aantonen van wormeieren of segmenten (proglottiden) in feces. Dit is afhankelijk van de aanwezigheid van volwassen wormen en de productie van eieren.
* **Urineonderzoek:** Aantonen van eitjes, zoals bij *Schistosoma haematobium*.
* **Scotch-tape test:** Voor aarswormen (*Enterobius vermicularis*), waarbij eitjes rond de anus worden afgenomen met kleefband.
* **Larvenmigratie:** Soms worden larven aangetoond in sputum bij migratie door de longen.
* **Serologische diagnose:**
* Aantonen van specifieke antilichamen tegen wormantigenen.
* Nuttig bij lage eiproductie, weefsellocaties of bij westerse reizigers.
* Minder nuttig bij migranten uit endemische gebieden vanwege de hoge kans op reeds opgelopen infecties en dus positieve serologie.
* **Beeldvorming/Histologie:**
* Soms worden cysten of volwassen wormen zichtbaar op beeldvorming (bv. echografie, CT-scan) of tijdens chirurgische ingrepen.
* Histologische analyse van biopten van aangetaste organen kan de aanwezigheid van wormen of eitjes aantonen.
#### 2.3.3 Lintwormen (Cestoden)
* **Lintwormen (*Taenia* spp.):**
* *Taenia saginata* (rund) en *Taenia solium* (varken).
* Volwassen lintwormen leven in de darm en kunnen meterslang worden.
* Transmissie door consumptie van onvoldoende verhit besmet vlees.
* *T. solium* larven (cysticercose) kunnen ernstige weefselschade veroorzaken, met name in de hersenen. Dit is de reden waarom de varkenslintworm extra aandacht krijgt.
* ***Echinococcus* spp.:**
* Vooral *Echinococcus granulosus*.
* Mens is vaak tussengastheer. Eitjes worden ingenomen (vaak via hondenuitwerpselen), waaruit 'oncospheres' zich ontwikkelen en cysten vormen in organen zoals lever en longen.
* Risico op cyst rupture met verspreiding van protoscolices.
#### 2.3.4 Haakwormen (Nematoden)
* **Haakwormen (*Ancylostoma duodenale*, *Necator americanus*):**
* Wereldwijd wijdverspreid, vooral in gebieden met slechte sanitatie (bv. mijnen).
* Larven penetreren de huid, migreren via het bloed en de longen naar de darm.
* Volwassen wormen hechten zich aan de darmwand, wat kan leiden tot buikpijn, bloedverlies en anemie.
#### 2.3.5 Zweepworm (*Trichuris trichiura*)
* **Zweepworm (*Trichuris trichiura*):**
* Transmissie via fecaal-orale route (inslikken van eitjes).
* Blijft in de darm en veroorzaakt abdominale klachten, vaak bij kinderen.
#### 2.3.6 Aarsworm (*Enterobius vermicularis*)
* **Aarsworm (*Enterobius vermicularis*):**
* Wereldwijd voorkomend, vooral bij kinderen.
* Vrouwelijke wormen leggen 's nachts eitjes rond de anus, wat intense jeuk veroorzaakt.
* Auto-infectie is mogelijk. Diagnose via de scotch-tape test.
### 2.4 Schistosomiase of Bilharziose
Schistosomiase is een ernstige parasitaire ziekte veroorzaakt door wormen van het geslacht *Schistosoma*.
#### 2.4.1 Levenscyclus en transmissie
* **Essentiële tussengastheer:** Specifieke soorten zoetwaterslakken.
* **Besmetting:** Mensen raken besmet via:
* Contact met cercariën (larven die uit slakken komen) in zoetwater (zwemmen, waden, baden). De larven dringen de huid actief binnen.
* Drinkwater dat besmet is met de larven.
* Volwassen wormen nestelen zich in bloedvaten van de darm of blaas, waar ze eitjes leggen. Deze eitjes worden uitgescheiden in urine of feces.
#### 2.4.2 Pathologie
* **Acute fase (Katayama-syndroom):** 1-2 maanden na besmetting, met koorts, rillingen, hoest, spierpijn, gewichtsverlies, buikpijn. Soms huidverschijnselen (zwelling). Eitjes zijn dan nog niet altijd aantoonbaar.
* **Chronische fase:** Ontsteking in blaas of darmen als reactie op de eitjes. Symptomen omvatten bloed in urine (*S. haematobium*) of bloed/slijm in feces (*S. mansoni*, *S. japonicum*).
* Eitjes kunnen ook migreren naar andere organen zoals de lever, longen, of zelfs hersenen en ruggenmerg, wat leidt tot fibrose, orgaanschade en neurologische symptomen zoals verlamming. Levercirrose met portale hypertensie is een ernstige complicatie.
#### 2.4.3 Diagnose
* **Eitjes aantonen:** In feces of urine (niet altijd gevoelig).
* **Serologie:** Nuttig bij primaire infecties of bij reizigers met weinig eiproductie.
* **Histologie:** Van aangetast weefsel.
* **Eosinofilie:** Vaak aanwezig, maar niet specifiek.
#### 2.4.4 Preventie en behandeling
* **Preventie:** Vermijden van contact met potentieel besmet zoetwater in endemische gebieden. Veilig drinkwater. Bestrijding van slakken is cruciaal voor lokale bevolking.
* **Behandeling:** Met Praziquantel, een effectief anthelminticum dat de wormen doodt. De behandeling is het meest zinvol om herinfectie te voorkomen. Gevormde fibrose en littekens worden niet door de medicatie bestreden.
#### 2.4.5 Bijzondere uitingen
* **Katayama-syndroom:** Overgevoeligheidsreactie op de zich ontwikkelende wormen.
* **"Swimmer's itch" (zwemmersjeuk):** Een jeukende huiduitslag veroorzaakt door migrerende larven van *Schistosoma*-soorten die *vogels* parasiteren. Deze larven kunnen zich niet verder ontwikkelen bij de mens.
### 2.5 Immuniteit tegen wormen
De immuniteit tegen wormen wordt voornamelijk gemedieerd door een T-helper 2 (Th2) respons.
* **Th2-respons:**
* Wordt gestimuleerd door pathogenen zoals wormen.
* Leidt tot de productie van antilichamen, met name IgE.
* Activeert eosinofielen en mestcellen.
* **Effector armen:**
* **Eosinofielen:** Maken gebruik van IgE (dat gebonden is aan de worm) via Fc-receptoren op hun oppervlak. Ze scheiden granules uit die schadelijk zijn voor grotere parasieten zoals wormen en eitjes. Ze spelen een cruciale rol in de afweer tegen wormen.
* **Mestcellen (en basofielen):** Geactiveerd door IgE, scheiden histamine en andere mediatoren uit. Histamine kan de darmmotiliteit verhogen, wat helpt bij het uitdrijven van darmwormen.
* **Treg-cellen:** Werken samen met Th2-cellen voor een efficiënte anti-helminth respons, door ontstekingsremming en weefselherstel te bevorderen.
* **Relatie met allergie:** Hoge IgE-spiegels en eosinofilie worden ook geassocieerd met allergische reacties. In gebieden met veel worminfecties komen allergieën minder vaak voor, mogelijk door de interactie tussen IgE en de parasieten, waardoor de allergische respons wordt onderdrukt. Chronische Th2-activatie kan echter leiden tot fibrose en weefselschade.
### 2.6 Darm-nematoden
Dit omvat diverse soorten rondwormen die in het darmkanaal leven.
#### 2.6.1 *Ascaris lumbricoides* (Grote spoelworm)
* Wereldwijd verspreid, met een aanzienlijk deel van de wereldbevolking geïnfecteerd.
* Transmissie via fecaal-orale route (inslikken van eitjes).
* Larven migreren door het lichaam, inclusief de longen, en komen terug in de darm waar ze volwassen worden.
* Kan leiden tot obstructie van de darm of galwegen, vooral bij zware infecties.
#### 2.6.2 Haakwormen (*Ancylostoma duodenale*, *Necator americanus*)
* Zie sectie 2.3.2.
#### 2.6.3 Zweepworm (*Trichuris trichiura*)
* Zie sectie 2.3.4.
#### 2.6.4 Aarsworm (*Enterobius vermicularis*)
* Zie sectie 2.3.5.
### 2.7 Behandeling van parasitosen
* **Anthelmintica:** Medicijnen die specifiek gericht zijn tegen worminfecties. De keuze van het middel is afhankelijk van de wormsoort en de locatie.
* **Praziquantel:** Specifiek voor *Schistosoma* en andere platwormen. Vaak éénmalige toediening.
* **Mebendazole (Vermox):** Effectief tegen aarswormen en spoelwormen (*Ascaris*). Werkt cytotoxisch in de darm, met minimale absorptie.
* **Niclosamide (Yomesan):** Behandelt lintwormen (*Taenia*) door de energiehuishouding van de worm te verstoren.
### 2.8 Insecten (Arthropoden) als parasieten en vectoren
Arthropoden kunnen zelf parasiteren (bv. luizen, mijten) of als vector fungeren voor de overdracht van micro- en macroparasieten, waaronder virussen, bacteriën, protozoa en wormen.
* **Directe parasieten:**
* Luizen (*Pediculus humanus*, *Phthirus pubis*) en mijten (*Sarcoptes scabies*).
* **Vectoren:**
* **Muggen:** Overdracht van virussen (dengue, gele koorts), bacteriën, protozoa (*Plasmodium* spp. - malaria) en wormen (*Wuchereria bancrofti* - lymfatische filariasis, *Onchocerca volvulus* - rivierblindheid).
* **Vliegen:** Overdracht van o.a. *Loa loa* en *Onchocerca*.
* **Teken:** Overdracht van virussen en bacteriën (bv. Borrelia burgdorferi - ziekte van Lyme).
* **Vlooien:** Overdracht van bacteriën (bv. *Yersinia pestis* - pest).
* **Reduviid wantsen:** Overdracht van *Trypanosoma cruzi* (ziekte van Chagas).
### 2.9 Prionen
Prionen zijn geen micro-organismen, maar infectieuze, abnormaal opgevouwen eiwitconformaties.
* **Kenmerken:**
* Bevatten geen nucleïnezuur.
* Resistent tegen hitte, desinfectie en bestraling (maar gevoelig voor bleekwater en fenol).
* Kunnen niet *in vitro* gekweekt worden.
* Veroorzaken geen immuunrespons of ontsteking.
* Zeer lange incubatietijd.
* De abnormaal opgevouwen prionen (*PrP*Sc) kunnen normale cellulaire prionen (*PrP*C) in de nabijheid induceren om ook deze abnormale conformatie aan te nemen, wat een kettingreactie veroorzaakt.
* **Ziekten bij dieren:** Boviene spongiforme encefalopathie (BSE, gekke koeienziekte), scrapie bij schapen.
* **Ziekten bij mensen:** Kuru, Creutzfeldt-Jakob ziekte (CJD) en variant CJD (vCJD). Deze ziekten worden gekenmerkt door progressieve neurologische degeneratie door eiwitophopingen in het hersenweefsel, wat leidt tot een 'spongiforme' structuur.
* **Transmissie:** Via consumptie van besmet weefsel (vooral hersenen en ruggenmerg) of iatrogene overdracht (bv. via besmet medisch instrumentarium).
* **Diagnostiek:** Hoewel de aard van de ziekte vergelijkbaar is met virale infecties (besmettelijkheid, lange incubatie), is de onderliggende oorzaak een eiwit. ELISA-tests kunnen soms helpen door de andere structuur van het prion-eiwit te detecteren.
---
# Immuniteit tegen wormen en allergische reacties
Oké, hier is de studiehandleiding voor "Immuniteit tegen wormen en allergische reacties", gebaseerd op de verstrekte informatie.
## 3. Immuniteit tegen wormen en allergische reacties
Dit onderwerp verkent de immuunrespons tegen worminfecties, de rol van specifieke immuuncellen zoals eosinofielen en mastcellen, en de link met allergische reacties, inclusief de impact van chronische infecties op het immuunsysteem.
### 3.1 De link tussen worminfecties en allergische reacties
De immuunrespons tegen worminfecties vertoont opvallende overeenkomsten met allergische reacties, met name de Th2-gemedieerde immuunrespons. Ironisch genoeg lijken individuen met chronische worminfecties juist *minder* last te hebben van allergische aandoeningen zoals wij die kennen in Westerse landen. Dit fenomeen wordt deels toegeschreven aan de aanwezigheid van hoge niveaus van IgE-antilichamen die, in de context van een worminfectie, de immuunrespons tegen externe allergenen kunnen blokkeren of de-sensitiveren.
#### 3.1.1 De rol van IgE en de Th2-respons
* **Th2-gemedieerd fenomeen:** De immuunrespons tegen helminth parasieten (wormen) wordt primair gestuurd door T-helper 2 (Th2) cellen.
* **Antilichaamvorming:** Th2-cellen stimuleren B-cellen om antilichamen te produceren. Een cruciale rol hierin is de 'class-switching' van deze antilichamen naar immunoglobuline E (IgE).
* **IgE en allergie/worminfecties:** IgE is sterk gecorreleerd met zowel allergische reacties als met de immuunrespons tegen worminfecties. In regio's met veel worminfecties is er een hoge prevalentie van IgE, terwijl in regio's met weinig worminfecties allergieën dominanter zijn.
* **Blokkering van FceR:** Bij mensen met chronische worminfecties kunnen de hoge IgE-spiegels de IgE-receptoren op immuuncellen (FceR) blokkeren met niet-specifieke IgE. Dit kan de reactie op externe allergenen verminderen.
* **Onderdrukte T-cel responsen:** Chronische infecties kunnen leiden tot een onderdrukte algemene T-cel respons, wat ook bijdraagt aan een verminderde allergische gevoeligheid.
#### 3.1.2 Eosinofielen als effectorcellen
Eosinofielen zijn belangrijke cellen in de immuunrespons tegen wormen.
* **Herkenning van parasieten:** Eosinofielen kunnen parasieten herkennen die bedekt zijn met IgE-antilichamen. Dit gebeurt via Fc-receptoren (Fc$\epsilon$R) op het oppervlak van de eosinofiel die de constante regio van IgE herkennen.
* **Granula-inhoud en excretie:** Na herkenning scheiden eosinofielen de inhoud van hun granula uit. Deze granula bevatten verschillende moleculen die schadelijk zijn voor grote structuren zoals wormen en wormeitjes. Door deze exocytose van lysosomale enzymen kunnen eosinofielen helpen bij het doden van parasieten.
* **Zinvolle respons bij parasieten:** De excretie van mediatoren zoals histamine en leukotriënen door geactiveerde eosinofielen, en mastcellen, kan lokaal effecten teweegbrengen. Bij darmwormen kan dit bijvoorbeeld leiden tot verhoogde darmmotiliteit en diarree, wat helpt om de parasiet uit te drijven.
* **Samenwerking met IgE:** De effectiviteit van eosinofielen tegen parasieten is afhankelijk van IgE, dat als 'oplabeling' dient voor de parasiet, zodat de eosinofiel deze kan herkennen en aanvallen.
#### 3.1.3 De rol van mestcellen en IgE
Mestcellen (mastocyten) spelen een parallelle rol in de Th2-respons, vergelijkbaar met basofielen die in het bloed circuleren.
* **Histamine-secretie:** Bij activatie, vaak gemedieerd door IgE, scheiden mestcellen mediatoren zoals histamine uit.
* **Effecten van histamine:** Histamine kan jeuk veroorzaken (zoals bij allergische reacties) en, in de context van darmparasieten, de darmmotiliteit verhogen. Dit laatste effect is nuttig om wormen uit te drijven.
* **Lokale reacties:** Mediatoren zoals histamine en leukotriënen werken over korte afstand en veroorzaken lokale reacties, die afhankelijk zijn van de locatie waar het allergeen of de parasiet binnenkomt.
#### 3.1.4 Chronische inflammatie en fibrose
Chronische activatie van de Th2-respons, typisch bij langdurige worminfecties, kan leiden tot fibrose.
* **Weefselherstel en fibrose:** Na een initiële inflammatie en het opruimen van beschadigd materiaal door macrofagen (met name M2 macrofagen), treden factoren voor weefselherstel op. M2 macrofagen produceren interleukine-10 (IL-10) en transformerende groeifactor bèta (TGF-$\beta$). TGF-$\beta$ stimuleert fibroblastproliferatie, wat leidt tot de productie van collageen.
* **Pathologische fibrose:** Wanneer deze collageenproductie overmatig en chronisch is, resulteert dit in fibrose: een pathologische verstoring van de weefselstructuur. Dit kan optreden in diverse organen zoals de longen en de lever.
* **Rol van cytokines:** Chronische inflammatie en Th2-cytokines (zoals interleukine 4) bevorderen fibrose, terwijl Th1-cytokines juist beschermend kunnen werken.
* **Schistosomiase en levercirrose:** Schistosomiase, een worminfectie die de bloedvaten van de darm en blaas aantast, is een klassiek voorbeeld waarbij chronische inflammatie in de lever leidt tot levercirrose en portale hypertensie. De eitjes van de parasiet kunnen in het bloed worden meegesleurd naar de lever, waar ze een ontstekingsreactie veroorzaken en uiteindelijk leiden tot fibrose en beschadiging van het leverweefsel. Dit kan resulteren in slokdarmvarices en andere complicaties.
#### 3.1.5 Th2-respons en Treg-cellen
* **Samenwerking voor anti-worm respons:** Th2-responsen werken samen met T-regulatorische (Treg) cellen (via IL-10 en TGF-$\beta$) voor een efficiënte anti-helminth respons. Deze combinatie leidt tot anti-inflammatoire en helende effecten, ondanks de weefselschade die door de wormen wordt veroorzaakt. Dit resulteert in relatief weinig inflammatie vergeleken met de parasitaire belasting.
### 3.2 Specifieke parasitaire wormen en hun immuunrespons
Verschillende soorten wormen kunnen infecties veroorzaken met variërende immuunrespons en pathologie.
#### 3.2.1 Schistosomiase (Bilharziose)
* **Cyclus:** Vereist een tussengastheer (zoetwaterslak). Larven (cercariae) dringen de huid binnen of worden ingeslikt met besmet water. Ze ontwikkelen zich tot volwassen wormen in bloedvaten van de darm of blaas. Eitjes worden uitgescheiden via urine of feces.
* **Pathologie:** De eitjes veroorzaken een immunologische ontstekingsreactie in weefsels, wat leidt tot symptomen zoals diarree met bloed, bloed in urine, en orgaanschade (blaas, darm, lever, longen). In hersenen of ruggenmerg kunnen ontstekingen en verlammingen optreden.
* **Diagnostiek:** Eosinofilie in bloed is suggestief. Het aantonen van eitjes in feces of urine is de standaard diagnostiek, maar kan minder gevoelig zijn bij lage ei-productie. Serologie is nuttig voor reizigers met primaire infecties.
* **Behandeling:** Praziquantel is een effectief anthelminticum. Preventie omvat het vermijden van contact met besmet zoetwater.
* **Katayama-syndroom:** Een overgevoeligheidsreactie op de zich ontwikkelende wormen, met koorts, huiduitslag (galbulten), hoest en kortademigheid, meestal 4-6 weken na blootstelling. Eieren zijn dan vaak nog niet aantoonbaar.
* **Zwitsersjeuk (Swimmer's itch):** Een reactie op larven van Schistosoma-soorten die vogels infecteren. De larven kunnen de mensenhuid binnendringen, maar ontwikkelen zich niet verder, wat leidt tot jeuk en huiduitslag.
#### 3.2.2 Darm-nematoden (rondwormen)
* **Ascaris lumbricoides:** Wereldwijd verspreid. Infectie vindt plaats via ingestie van eitjes uit de feces. Larven migreren via de longen naar de darmen en kunnen leiden tot symptomen zoals buikpijn en, bij ocassionele migratie van volwassen wormen, zelfs uitbraken uit de mond.
* **Haakwormen (Ancylostoma duodenale, Necator americanus):** Infectie treedt op wanneer larven de huid penetreren. Ze migreren via de longen naar de darmen. Symptomen omvatten buikpijn, anemie (door bloedverlies) en respiratoire klachten bij larvenmigratie.
* **Trichuris trichiura (zweepworm):** Infectie via ingestie van eitjes. De worm blijft in de darm en legt daar eitjes. Vaak voorkomend bij kinderen, kan leiden tot buikpijn.
* **Enterobius vermicularis (aarswormpje):** Veelvoorkomend, vooral bij kinderen. Overdracht via eitjes die perianale jeuk veroorzaken. Zelfinfectie is mogelijk. Diagnose gebeurt vaak met een scotch-tape test.
#### 3.2.3 Lintwormen (Plathelminthes, Cestoden)
* **Taenia saginata (rund) en T. solium (varken):** Kunnen meterslang worden in de darm. Larven (cysten in vlees) kunnen bij consumptie van onvoldoende verhit vlees tot infectie leiden. T. solium-larven (cysticercosis) kunnen ernstige ziekte veroorzaken, met name in de hersenen.
#### 3.2.4 Echinococcus
* **Cyclus:** Vaak via honden als tussengastheer, maar ook direct via eitjes uit de feces van besmette dieren. Mensen worden tussengastheer en ontwikkelen cysten (hydatiden) in organen zoals lever en longen. Het openbreken van cysten kan verspreiding van duizenden parasieten veroorzaken.
### 3.3 Behandeling van parasitosen
* **Anthelminthica:** De behandeling van worminfecties hangt af van de soort worm en de locatie van de infectie.
* **Schistosomiase:** Behandeld met praziquantel (vaak één dosis).
* **Ascaris en Enterobius:** Behandeld met mebendazole (Vermox).
* **Taenia:** Behandeld met niclosamide (Yomesan).
### 3.4 Importpathologie en reizigersgezondheid
* **Importpathologie:** Ziekten die niet endemisch zijn in een regio, maar geïmporteerd worden door dragers of besmette personen/dieren. Tropische ziekten zijn hierbij prominent.
* **Westerse reizigers:** Risico op diverse infecties afhankelijk van regio, duur, en reisgedrag. Ziekten zoals malaria, dengue, en worminfecties zijn relevant.
* **Migranten:** Kunnen al pre-existente infecties hebben. Serologie is hier vaak minder nuttig omdat ze al langdurig contact hebben gehad met de parasiet.
* **Diagnostiek bij reizigers:** Serologie speelt een grotere rol bij westerse reizigers die voor het eerst blootgesteld worden.
* **Resistente bacteriën:** Personen die langdurig in regio's met veel antibioticaresistentie verblijven, kunnen terugkeren met multiresistente bacteriën.
> **Tip:** Bij het diagnosticeren van worminfecties is het cruciaal om de klinische presentatie, de reisgeschiedenis en mogelijke blootstellingen te combineren met laboratoriumresultaten. De interpretatie van serologie kan sterk variëren tussen populaties.
> **Voorbeeld:** Een patiënt die terugkeert uit de tropen met eosinofilie en huidklachten kan verdacht zijn voor een worminfectie zoals schistosomiase. Echter, als de eosinofilie laag is, kan het ook een allergische reactie zijn, of een andere tropische ziekte. Verdere diagnostiek (parasitologisch, serologisch) is dan noodzakelijk.
### 3.5 Prionen: een speciale categorie
Hoewel geen wormen, worden prionziekten (zoals Creutzfeldt-Jakob ziekte) kort aangestipt omdat ze geen immuunrespons uitlokken. Prionen zijn infectieuze, abnormaal opgevouwen eiwitten die andere normale eiwitten kunnen omzetten in de abnormale conformatie. Ze zijn extreem resistent en hebben een lange incubatietijd. Ze veroorzaken degeneratie van hersenweefsel, wat leidt tot neurologische symptomen.
> **Belangrijk:** Het mechanisme van prionziekten verschilt fundamenteel van de immuunreacties op wormen, aangezien prionen de immuunrespons omzeilen en direct schade aanrichten aan cellen en weefsels door hun abnormale structuur en propagatie.
---
# Schistosomiase (Bilharziose)
Schistosomiase, ook bekend als bilharziose, is een tropische ziekte veroorzaakt door parasitaire wormen van het geslacht *Schistosoma*, die een complexe levenscyclus doorlopen met zoetwaterslakken als tussengastheer en via huidcontact met besmet water menselijke infecties veroorzaken.
### 4.1 Inleiding tot schistosomiase
Schistosomiase is een wereldwijd belangrijke ziekte met een significante morbiditeit. De infectiecyclus is nauw verbonden met de aanwezigheid van specifieke zoetwaterslakken, die fungeren als essentiële tussengastheer. De mens raakt geïnfecteerd wanneer cercariae, de larvale stadia die uit de slakken vrijkomen, actief de huid binnendringen.
### 4.2 Levenscyclus en infectieroute
* **Tussengastheer:** *Schistosoma* wormen infecteren eerst een specifieke soort zoetwaterslak. In de slak vindt ongeslachtelijke vermeerdering plaats.
* **Vrijzwemmende larven (cercariae):** De larven verlaten de slak en kunnen zelfstandig rondzwemmen in zoet water.
* **Infectie van de mens:** Mensen raken besmet door huidcontact met besmet water, bijvoorbeeld tijdens het baden, waden, zwemmen, drinken of wassen. De cercariae dringen de gave huid actief binnen.
* **Vervolg in het lichaam:** Na penetratie van de huid komen de larven in het bloedvatenstelsel terecht, waar ze uitgroeien tot volwassen mannelijke en vrouwelijke wormen. De volwassen wormen nestelen zich meestal in de bloedvaten van de darmen of de blaas, afhankelijk van de soort *Schistosoma*.
* **Eiafscheiding:** De volwassen wormen produceren eieren. Deze eieren worden via de wand van de blaas of de darmen uitgescheiden in de urine of ontlasting.
* **Herhaling van de cyclus:** Wanneer de eieren in zoet water terechtkomen, ontwikkelen zich hieruit nieuwe miracidia die op zoek gaan naar geschikte slakken om de cyclus opnieuw te starten.
### 4.3 Pathologie en symptomen
De symptomen van schistosomiase zijn vaak weinig specifiek en hangen sterk af van de ernst van de besmetting en de locatie van de wormen en eieren.
* **Acute fase:** Eén tot twee maanden na besmetting kunnen symptomen optreden zoals koorts, rillingen, hoest, spierpijn, gebrek aan eetlust, gewichtsverlies, een gevoel van slapte, buikpijn, hoofdpijn, gewrichtspijn, diarree en misselijkheid. Deze acute symptomen kunnen enkele weken tot maanden aanhouden en vervolgens weer verdwijnen.
* **Chronische fase:** In deze fase ontstaat ontsteking in de blaas of darmen, afhankelijk van de *Schistosoma*-soort. Symptomen treden pas in een later stadium (maanden tot jaren) weer op.
* *Schistosoma haematobium* veroorzaakt voornamelijk blaasklachten, waaronder hematurie (bloed in de urine).
* Andere soorten, zoals *S. japonicum* en *S. mansoni*, veroorzaken voornamelijk darmproblemen, wat kan leiden tot diarree met bloed.
* **Orgaanbeschadiging:** De longen, milt, lever, darm en blaas kunnen worden aangetast. De eieren die op andere locaties dan de darmen of blaas terechtkomen, roepen een immunologische ontstekingsreactie op. Als eieren in het ruggenmerg of de hersenen terechtkomen, kunnen ze daar ontstekingen veroorzaken en mogelijk verlammingen veroorzaken.
* **Late complicaties:** Uitgebreide en langdurige infecties kunnen leiden tot levercirrose, complicaties door afwijkingen en bacteriële surinfectie van de nieren en urinewegen. Chronische Th2-activatie door de infectie kan bijdragen aan fibrose.
#### 4.3.1 Specifieke syndromen
* **Katayama-syndroom (acute schistosomiase):** Een overgevoeligheidsreactie die optreedt ongeveer vier tot zes weken na watercontact. Symptomen zijn koorts, huidverschijnselen (galbulten, zwelling), hoest, kortademigheid en soms diarree. In deze fase zijn er vaak nog geen eieren aantoonbaar, maar wel antistoffen.
* **Swimmers itch (zwemmersjeuk):** Een reactie op het binnendringen van larfjes in de huid, gekenmerkt door jeuk en huiduitslag. Dit verdwijnt meestal na enkele dagen. Deze reactie kan ook worden veroorzaakt door *Schistosoma*-soorten die bij vogels voorkomen; deze larfjes kunnen zich bij de mens niet verder ontwikkelen.
### 4.4 Diagnose
De diagnose van schistosomiase kan gesteld worden op basis van de volgende methoden:
* **Niet-specifieke diagnose:** Een forse eosinofilie in het bloed is suggestief voor een worminfectie, maar niet absoluut bewijzend.
* **Aantonen van eieren:** Het direct aantonen van de eieren in geschikte monsters zoals feces of urine is een belangrijke diagnostische methode. De gevoeligheid hiervan kan echter beperkt zijn, vooral bij lage ei-productie.
* **Serologie:** Antilichaamdetectie is vooral nuttig bij primaire infecties, zoals bij westerse reizigers die weinig eiproductie hebben. Bij personen uit endemische gebieden is serologie minder nuttig, omdat zij waarschijnlijk al eerder contact hebben gehad met de parasiet en dus seropositief zullen zijn.
* **Histologie:** Biopsie van aangetast orgaan kan nodig zijn om parasieten of cysten aan te tonen.
### 4.5 Preventie
Preventie van schistosomiase richt zich op het vermijden van contact met besmet water en op bestrijding van de tussengastheer:
* **Op reis:**
* Niet zwemmen, pootjebaden of waden in meren, vijvers of beken in gebieden waar schistosomiase aanwezig is.
* Veilig drinkwater gebruiken.
* **Voor lokale bevolking:**
* Bestrijding van de zoetwaterslakken (de essentiële tussengastheer).
* Verbetering van hygiëne en sanitaire voorzieningen.
* Behandeling van geïnfecteerde personen om de cyclus te onderbreken.
### 4.6 Behandeling
Schistosomiase kan effectief behandeld worden met anthelmintica.
* **Praziquantel:** Dit is een specifiek anthelminticum dat voor de behandeling van schistosomiase wordt gebruikt. Het wordt vaak in één tot drie doses toegediend en is zeer effectief in het doden van de wormen.
* **Belang van herinfectiepreventie:** De behandeling met praziquantel is het meest zinvol bij personen die herinfectie kunnen vermijden, zoals reizigers. Voor lokale bevolkingen, die voortdurend blootgesteld zijn, is herinfectie een aanzienlijk risico.
* **Niet-herstelbare schade:** Hoewel de wormen gedood kunnen worden, wordt de fibrotische omvorming of littekenvorming die in late stadia is ontstaan, niet door de behandeling tenietgedaan.
### 4.7 Verklaring van de casus
De casus van het jonge koppel na hun reis naar het Malawimeer illustreert typische kenmerken van schistosomiase. De vrouw vertoont jeuk en huiduitslag (mogelijk 'swimmers itch') en blaasklachten (hematurie), wat duidt op infectie met *Schistosoma haematobium*. De eosinofilie bij beiden, samen met de positieve antistoffen tegen *Schistosoma*, bevestigt de diagnose. De behandeling met praziquantel is gericht op het elimineren van de wormen en het voorkomen van verdere progressie van de ziekte.
### 4.8 Epidemiologie
Wereldwijd zijn er naar schatting 200 miljoen mensen geïnfecteerd met schistosomiase. De ziekte komt voor in tropische en subtropische gebieden in Afrika, Azië, Zuid-Amerika en het Midden-Oosten. De distributie wordt bepaald door de aanwezigheid van de specifieke zoetwaterslakken.
* *Schistosoma haematobium*: Afrika, Midden-Oosten (urogenitale vorm).
* *Schistosoma japonicum*: Verre Oosten (voornamelijk darmvorm).
* *Schistosoma mansoni*: Zuid-Amerika, Caraïben, Afrika, Midden-Oosten (voornamelijk darmvorm).
### 4.9 Immuunrespons en relatie met allergie
De immuunrespons tegen worminfecties, waaronder schistosomiase, wordt gedomineerd door een T-helper cel type 2 (Th2) respons. Dit fenomeen is nauw verbonden met allergische reacties, die ook Th2-gemedieerd zijn en waarbij IgE en eosinofielen een centrale rol spelen.
* **Eosinofielen en IgE:** Eosinofielen zijn belangrijke effectorcellen in de afweer tegen grote parasieten zoals wormen. Ze herkennen parasieten die bedekt zijn met IgE-antilichamen via hun Fc-receptoren en scheiden enzymen uit die de parasiet doden.
* **Mastcellen en histamine:** IgE-gemedieerde activatie van mastcellen leidt tot de secretie van histamine, wat jeuk kan veroorzaken en de darmmotiliteit kan verhogen, wat helpt bij het uitdrijven van darmparasieten.
* **Paradoxale immuniteit tegen allergie:** In gebieden waar worminfecties frequent voorkomen, zien we een lagere prevalentie van allergische aandoeningen zoals astma en eczeem. Dit suggereert dat de constante stimulatie van het immuunsysteem door wormen een beschermend effect kan hebben tegen allergieën, mogelijk door de FceR-receptoren te blokkeren met niet-specifieke IgE of door een algehele onderdrukking van de T-celrespons.
* **Chronische Th2-activatie en fibrose:** Langdurige Th2-activatie, zoals bij chronische schistosomiase, kan leiden tot fibrose (pathologische productie van collageen), wat leidt tot verlies van functioneel weefsel, bijvoorbeeld in de lever.
---
> **Tip:** Bij het diagnosticeren van patiënten die terugkeren uit endemische gebieden, is het cruciaal om een brede differentiële diagnose te overwegen en specifiek te vragen naar activiteiten die blootstelling aan lokale waterbronnen met zich meebrachten. De casus van het Malawimeer benadrukt dit belang, waarbij ogenschijnlijk onschuldige activiteiten zoals snorkelen tot ernstige infecties kunnen leiden.
---
# Prionziekten
Hieronder vind je een gedetailleerde samenvatting over Prionziekten, bedoeld als studiemateriaal voor examens.
## 5. Prionziekten
Prionziekten worden veroorzaakt door infectieuze, abnormaal gevouwen eiwitconformaties, die zowel bij mens als dier ernstige neurologische aandoeningen kunnen veroorzaken.
### 5.1 Wat zijn prionen?
Prionen zijn **geen micro-organismen** zoals bacteriën of virussen, maar in plaats daarvan worden ze beschouwd als **infectieuze, abnormaal gevouwen eiwitconformaties**.
* **Ontstaan van de abnormale conformatie:** Het normale cellulaire prion-eiwit, aangeduid als $PrP^C$ (cellular), heeft een specifieke driedimensionale structuur. Door natuurlijke entropie vouwt een eiwit zich naar zijn meest stabiele vorm. Echter, door een mutatie in de sequentie van het eiwit, of door blootstelling aan een bestaande abnormale conformatie, kan het $PrP^C$-eiwit omgevouwen worden tot een pathologische vorm, $PrP^{Sc}$ (scrapie-geassocieerd prion-eiwit). Deze $PrP^{Sc}$-vorm is aanzienlijk stabieler.
* **Overdracht van de abnormale conformatie:** Het opmerkelijke aan $PrP^{Sc}$ is dat het de neiging heeft om naburige $PrP^C$-eiwitten te binden en hen zonder mutatie ook in de pathologische $PrP^{Sc}$-conformatie te dwingen. Dit proces werkt als een soort katalytisch fenomeen, waarbij de abnormale opvouwing zich verspreidt en zo de ziekte veroorzaakt.
### 5.2 Kenmerken van prionen
Prionen bezitten unieke en zorgwekkende eigenschappen:
* **Filtreerbaarheid:** Ze zijn zeer klein (kleiner dan 100 nm) en gaan door filters die bedoeld zijn om virussen tegen te houden.
* **Afwezigheid van nucleïnezuur:** In tegenstelling tot virussen bevatten prionen geen genetisch materiaal (DNA of RNA). Dit was lange tijd een punt van discussie over hun aard.
* **Resistentie:** Prionen zijn extreem resistent tegen hitte, desinfectie en bestraling. Normale sterilisatieprocessen, zoals autoclaveren op 120°C, zijn vaak onvoldoende om ze te neutraliseren. Een temperatuur van 180°C of behandeling met bleekwater en fenol zijn effectiever.
* **Niet kweekbaar in vitro:** Prionen kunnen niet in een laboratorium worden gekweekt, wat de diagnostiek en studie bemoeilijkt.
* **Geen immuunrespons:** De aanwezigheid van prionen lokt geen immuunrespons of ontsteking uit, wat betekent dat het lichaam zelf geen afweermechanisme opzet tegen deze abnormale eiwitten.
### 5.3 Ziekten veroorzaakt door prionen
Prionziekten manifesteren zich voornamelijk als neurologische aandoeningen die leiden tot progressieve neurodegeneratie.
* **Dierziekten:**
* **Boviene Spongiforme Encefalopathie (BSE):** Bekend als "de gekkekoeienziekte". Het rund ontwikkelt ernstige neurologische symptomen, en de hersenen vertonen een sponsachtige structuur met gaten.
* **Scrapie:** Komt voor bij schapen en geiten en veroorzaakt tremor en afwijkend gedrag.
* **Menselijke ziekten:**
* **Ziekte van Creutzfeldt-Jakob (CJD):** De meest voorkomende menselijke prionziekte, die gekenmerkt wordt door snel progressieve dementie en neurologische stoornissen.
* **Variant CJD (vCJD):** Een vorm van CJD die verband houdt met de consumptie van besmet rundvlees (BSE-besmetting). De ziekte wordt opgelopen door blootstelling aan het prion-eiwit in rundvlees, met name bij vlees dat dicht bij de zenuwbanen of het merg zit.
* **Kuru:** Een prionziekte die vroeger voorkwam bij inheemse stammen in Papoea-Nieuw-Guinea, waar een ritueel van kannibalisme, inclusief het eten van de hersenen van overledenen, de ziekte verspreidde. Symptomen, zoals dementie, traden pas tientallen jaren na de initiële blootstelling op.
### 5.4 Pathogenese en lange incubatietijden
De accumulatie van abnormale prion-eiwitten ($PrP^{Sc}$) in de hersenen leidt tot neuronale schade en celdood. Dit proces is traag en wordt gekenmerkt door extreem lange incubatietijden, variërend van enkele jaren tot tientallen jaren.
* **Voorbeelden van incubatietijden:**
* Kuru: 35-50 jaar
* Variant CJD: enkele jaren
* CJD: meerdere jaren
De exacte mechanismen van neurotoxiciteit zijn nog onderwerp van onderzoek, maar het neerslaan van $PrP^{Sc}$ in de hersenen leidt tot de vorming van amyloïde plaques en vacuolen, wat resulteert in de karakteristieke "spongiforme" degeneratie van het hersenweefsel.
### 5.5 Diagnostiek en preventie
De diagnose van prionziekten is uitdagend en berust vaak op klinische symptomen, neurologisch onderzoek en, in latere stadia, post-mortem onderzoek van hersenweefsel. Serologische tests voor prionen zijn momenteel niet betrouwbaar voor in vivo diagnose.
**Preventieve maatregelen zijn cruciaal:**
* **Voedselveiligheid:** Vooral bij rundvlees is het essentieel om de voedselketen vrij te houden van BSE-besmetting. Risicovol materiaal, zoals hersenen en ruggenmerg, moet worden vermeden.
* **Instrumentsterilisatie:** Medische instrumenten die in contact komen met besmet weefsel, moeten met speciale methoden worden gesteriliseerd om verspreiding te voorkomen.
* **Zorgvuldige omgang met weefsel:** Omdat prionen zeer resistent zijn, is het weggooien of verbranden van potentieel besmet materiaal een belangrijke voorzorgsmaatregel.
> **Tip:** De unieke eigenschappen van prionen, zoals hun resistentie tegen sterilisatie en de afwezigheid van nucleïnezuur, maken ze tot een fascinerend, maar ook bijzonder gevaarlijk type "infectieus agens". Begrijp dat het hier niet om een levend organisme gaat, maar om een abnormaal gevouwen eiwit dat zichzelf repliceert door de conformatie van andere eiwitten te veranderen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Importpathologie | Een ziekte die niet inheems is in een bepaald gebied, maar wordt geïntroduceerd door de overdracht van een pathogeen van buitenaf, vaak door reizigers of migrerende populaties. |
| Parasitaire wormen | Een groep organismen die als parasiet in of op een gastheer leven en daar voedingsstoffen onttrekken, variërend in grootte en complexiteit van levenscyclus. |
| Schistosomiase (Bilharziose) | Een tropische ziekte veroorzaakt door parasitaire wormen van het geslacht Schistosoma, die via contact met besmet zoetwater de huid binnendringen en zich in bloedvaten van de darm of blaas vestigen. |
| Eosinofilie | Een verhoogd aantal eosinofielen, een type witte bloedcel, in het bloed. Dit is vaak geassocieerd met allergische reacties, astma en infecties met parasitaire wormen. |
| IgE | Immunoglobuline E, een type antilichaam dat een cruciale rol speelt bij allergische reacties en de bescherming tegen parasitaire wormen door het activeren van mestcellen en eosinofielen. |
| Mastcel | Een type witte bloedcel dat voorkomt in weefsels en deelneemt aan immuunreacties, met name bij allergieën en parasitaire infecties, door het vrijgeven van histamine en andere mediatoren. |
| Praziquantel | Een anthelminticum, oftewel een middel tegen worminfecties, dat effectief is in de behandeling van schistosomiase en andere worminfecties door de parasieten te doden. |
| Prion | Een infectieus agens dat uitsluitend bestaat uit een abnormaal opgevouwen eiwit, dat in staat is om normale eiwitten in een abnormale, pathogene conformatie om te zetten, leidend tot neurodegeneratieve ziekten. |
| Creutzfeldt-Jakob ziekte (CJD) | Een zeldzame, fatale neurodegeneratieve ziekte die wordt veroorzaakt door prionen, gekenmerkt door snel progressieve dementie en neurologische stoornissen. |
| Larva migrans | Een medische term die een infectie beschrijft waarbij de larven van bepaalde wormen door menselijk weefsel migreren, maar zich niet volledig kunnen ontwikkelen tot volwassen wormen, wat diverse klachten kan veroorzaken. |
| Hematologie | Het medische specialisme dat zich bezighoudt met de studie van bloed, bloedvormende organen en bloedziekten. |
| Urineonderzoek | Een diagnostische test die de fysieke en chemische eigenschappen van urine analyseert om informatie te verkrijgen over de gezondheidstoestand van de patiënt en om afwijkingen te detecteren. |
| Serologie | Een diagnostische methode die de aanwezigheid van antilichamen of antigenen in het bloedserum detecteert, om infecties, auto-immuunziekten of de immuunstatus te bepalen. |
| Anthelminticum | Een medicijn dat wordt gebruikt om infecties met parasitaire wormen (helminth) te behandelen. |
| Cytotoxisch | Een stof die schadelijk is voor cellen en ze kan doden. |
| Nematoden | Een klasse van rondwormen, die een grote verscheidenheid aan soorten omvat, waarvan sommige parasitisme bij mensen en dieren veroorzaken. |
| Trematoden | Een klasse van platwormen, bekend als zuigwormen, waarvan verschillende soorten parasitisme bij mensen kunnen veroorzaken, zoals schistosomen. |
| Plathelminten | Een stam van platte, ongesegmenteerde wormen, waartoe ook de lintwormen (cestoden) en zuigwormen (trematoden) behoren. |
| Cysticercosis | Een infectie met de larven van de varkenslintworm, Taenia solium, waarbij cysten zich in diverse weefsels kunnen vormen, waaronder de hersenen (neurocysticercosis). |
| Zoönose | Een infectieziekte die van dieren kan overgaan op mensen, zoals malaria, rabiës of de ziekte van Lyme. |