Cover
Inizia ora gratuitamente Kopie van Samenvatting Rechtsvinding 6.docx
Summary
# Het belang van juridische methode en rechtsvinding
Dit onderwerp benadrukt de onmisbare rol van juridische methoden en rechtsvinding voor het verkrijgen van kwalitatief recht, door politieke keuzes te duiden en te evalueren, en ontrafelt het onderscheid tussen 'law in books' en 'law in action'.
## 1. Het belang van juridische methode en rechtsvinding
### 1.1 De noodzaak van juridische methode
Het juridische vakgebied kent drie soorten vakken: positiefrechtelijke vakken die de 'ingrediënten' leveren, methodische vakken die het 'recept' aanreiken, en vaardigheidsvakken die helpen om met deze ingrediënten en recepten tot goede resultaten te komen. Terwijl positief recht snel verandert, blijft de juridische methode relatief stabiel. De aandacht voor methode is cruciaal om tot kwalitatief recht te komen, wat inhoudt dat men niet alleen iets *kan*, maar ook *goed kan*. Het bepaalt de aanvaardbaarheid van recht en de kwaliteit van juridische uitspraken. Juridische methode stelt ons in staat om de gemaakte keuzes te doorgronden en kritisch te evalueren, aangezien deze keuzes gebaseerd zijn op variabele omstandigheden.
### 1.2 Rechtsvinding als middel tot het benoemen en evalueren van politieke keuzes
Rechtsvinding dient om politieke keuzes, die inherent zijn aan de vormgeving van de samenleving, te benoemen en kritisch te evalueren. Het recht is immers ook een politieke aangelegenheid, waarbij waardeoordelen en voorkeuren een rol spelen. Uitspraken, zoals die van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, zijn geen ultieme waarheden maar het resultaat van keuzes die door rechters worden gemaakt. Rechtsvinding leert hoe men deze rechterlijke keuzes kan beïnvloeden en hoe men omgaat met de interpretatie van wetgeving in het licht van maatschappelijke en politieke contexten.
#### 1.2.1 Interpretatie en politieke keuzes: voorbeelden
* **Vrijheid van meningsuiting versus beleid:** De situatie rond de niet-welkoming van een dirigent in Gent vanwege banden met Israël, tegenover een politieke resolutie in Duitsland die financiële steun aan organisaties die kritisch zijn voor Israël intrekt, illustreert hoe rechterlijke interpretatie de botsing tussen nationale wetgeving en internationale verdragen (zoals het EVRM) kan oplossen, vaak door een afweging van de voorrang van de ene rechtsnorm boven de andere.
* **Biologisch geslacht versus maatschappelijke interpretatie:** Het arrest van het UK Supreme Court waarin 'man', 'vrouw' en 'sex' enkel naar biologisch geslacht verwijzen, toont aan hoe rechters keuzes maken die ook anders hadden kunnen uitvallen.
* **Klimaatbeleid en EVRM:** Het oordeel van het EHRM dat Zwitserland veroordeelt voor laks klimaatbeleid, ook al staat het recht op een goed klimaat niet letterlijk in het EVRM, illustreert de rol van rechterlijke keuzes bij de interpretatie en uitbreiding van bestaande rechtsnormen.
### 1.3 De illusie van eenduidigheid en de kloof tussen 'law in books' en 'law in action'
Er bestaat een illusie van eenduidigheid in het recht: 'hét recht' bestaat niet in absolute zin. De praktijk toont een kloof tussen 'law in books' (het recht zoals het in de wet staat) en 'law in action' (het recht zoals het in de praktijk wordt toegepast en geïnterpreteerd). Deze lessen zijn essentieel om de complexiteit van de juridische praktijk te begrijpen, ook al vereist de didactiek vaak een zekere vereenvoudiging.
#### 1.3.1 De rol van (generatieve) AI
Puur het kennen van juridische regels is in de toekomst mogelijk niet meer voldoende, aangezien generatieve AI deze taak (deels) kan overnemen. AI is reeds goed in het kennen van wetgeving en juridische data. Echter, AI is minder goed in het interpreteren van rechtspraak (vanwege toegankelijkheidsproblemen) en kan niet de nuances, context en morele afwegingen maken die nodig zijn voor kwalitatieve rechtsvinding. De beoordeling van de output van AI vereist daarom een sterke juridische basiskennis en inzicht in de contextuele inbedding van juridische antwoorden.
### 1.4 Wat is rechtsvinding?
Rechtsvinding, ook wel 'juridische hermeneutiek' of 'uitlegkunde' genoemd, is de vaardigheid om juridische betekenis te bepalen in een concrete context. Het gaat niet zozeer om het 'wat' (het eindresultaat), maar om het 'hoe' (de weg ernaartoe). De juridische methode beschrijft de weg die men bewandelt om tot antwoorden op rechtsvragen te komen.
#### 1.4.1 De juridische methode en het bepalen van betekenis
Juridische methode omvat de vooronderstellingen, uitgangspunten en technieken waaruit de uitlegger kiest om de betekenis van het recht in een concreet geval te bepalen. Dit proces is inherent aan het beantwoorden van rechtsvragen zoals:
* Mag een organisatie subsidies weigeren aan organisaties die kritisch zijn voor Israël, en is dit in strijd met de vrijheid van meningsuiting?
* Is het niet-schrappen van ontdoopten uit het doopregister van de Katholieke Kerk toegelaten volgens het Belgische recht, rekening houdend met de GDPR?
* Beperken FIFA-transferregels het vrij verkeer van personen en zijn ze in strijd met Europees recht?
### 1.5 Rode draad: spanning tussen verhulling en onthulling van keuzes
Een rode draad in rechtsvinding is het spanningsveld tussen enerzijds het 'verhullen' van juridische keuzes, alsof deze enkel voortvloeien uit het recht zelf (heteronome rechtsvinding), en anderzijds het 'onthullen' van de gemaakte keuzes (autonome rechtsvinding).
* **Heteronome rechtsvinding:** Keuzes worden gemaakt op basis van de vaststelling van de Wil van de wetgever of andere rechtsbronnen, zonder eigen opvattingen te laten meespelen.
* **Autonome rechtsvinding:** Keuzes worden gemaakt door de uitlegger zelf, die de inhoud van het recht mede vormgeeft. Dit wordt complexer wanneer er geen expliciete keuzes zijn gemaakt in de rechtsbronnen.
Het Hof van Cassatie presenteert zich vaak als heteronoom, terwijl arresten van bijvoorbeeld het UK Supreme Court expliciet de gemaakte keuzes en argumenten belichten.
### 1.6 De tien keuzes bij juridische uitlegging
Elke uitlegger maakt bij het vormen van uitspraken over de inhoud van het recht tien fundamentele keuzes:
1. **Doelstelling van de uitlegger:** Welk concreet probleem moet worden opgelost en wie moet worden overtuigd?
2. **Invulling van 'recht':** Welke betekenis van 'recht' is het meest nuttig voor het bereiken van de doelstelling?
3. **Grondslag van 'recht':** Welke grondslag van recht (bv. wet, beginselen) is het meest nuttig?
4. **Functies en finaliteit van 'recht':** Welke functies en finaliteit schrijft de uitlegger toe aan het recht?
5. **Presentatie van het (rechts)feitelijk verhaal:** Hoe wordt het verhaal het best verteld om de doelstelling te bereiken?
6. **Doel van de uitlegging zelf:** Wat moet de uitlegging bereiken?
7. **Relevante uitleggingsvoorwerpen ('interpretanda'):** Welke bronnen worden betrokken bij de interpretatie?
8. **Soort argumenten:** Welke argumenten kunnen het best worden gebruikt?
9. **Afstemming van argumenten:** Hoe worden de argumenten onderling afgestemd?
10. **Coördinatie van interpretaties:** Hoe worden de interpretaties van verschillende interpretanda op elkaar afgestemd?
### 1.7 Twee perspectieven op juridische uitlegging: positivisme versus constructivisme
#### 1.7.1 Het positivisme paradigma
* **Ontologisch en epistemologisch uitgangspunt:** Ontologisch realisme (één werkelijkheid, één waarheid) en epistemologisch realisme (kennis door verstand en empirie). Het recht bestaat objectief, los van de waarnemer.
* **Toegepast op het recht:**
* **Formeel rechtspositivisme:** Recht is het geheel van gedragsvoorschriften van een autoriteit. De betekenis is louter taalkundig en contextonafhankelijk ('acte clair'). Interpretatie is een cognitieve handeling, deductief van aard, resulterend in verifieerbare uitspraken.
* **Descriptief rechtspositivisme:** Recht is het geheel van gedragspatronen in de praktijk. Het bestaat enkel indien het wordt toegepast. Rechtsvinding is een wetenschappelijke, descriptieve vaststelling van gedrag.
* **Axiologisch uitgangspunt:** Geen rol voor waarden van de uitlegger; scheiding van recht en moraal.
* **Methodologisch uitgangspunt:** Deductief geldig redeneren (syllogisme).
* **Staatskundig uitgangspunt:** Monopolie van de wetgever, wantrouwen jegens de rechterlijke macht. Democratie als formele oorsprong van het recht.
#### 1.7.2 Het constructivisme paradigma
* **Ontologisch en epistemologisch uitgangspunt:** Relativisme (realiteit wordt mede geconstrueerd door de uitlegger); subjectief-monisme (uitlegger en interpretandum zijn onlosmakelijk verbonden). Kennis is het resultaat van creatieve interactie.
* **Toegepast op het recht:** Recht is een menselijke constructie, mede bepaald door de keuzes en waarden van de uitlegger. Het bestaat niet los van de toepassing ervan. Rechtsvinding is een pragmatische, volitieve activiteit, resulterend in waarderingsuitspraken.
* **Axiologisch uitgangspunt:** Waarden van de uitlegger zijn fundamenteel.
* **Methodologisch uitgangspunt:** Plausibel, wervend argumenteren (abductief). Het syllogisme wordt doorprikt; de nadruk ligt op heuristiek (vinden) en legitimatie (rechtvaardigen).
* **Staatskundig uitgangspunt:** De verhouding tussen democratie, rechtsstaat en mensenrechten, en de rol van de verschillende staatsmachten, bepalen de keuzes van de uitlegger.
### 1.8 De verhouding tussen de staatsmachten: Montesquieu en de Franse Revolutie
#### 1.8.1 De visie van Montesquieu
Montesquieu pleitte voor een scheiding der machten (wetgevend, uitvoerend, rechterlijk) om machtsmisbruik te voorkomen. Zijn ideale staatstype was de monarchie, waarin de rechterlijke macht als 'chercheur d'esprit' de geest van de wet zocht, in tegenstelling tot het despotisme waar de rechter zelf de regel was. Hij benadrukte het belang van 'pouvoirs intermédiaires' (tussenmachten) als tegenwicht tegen de vorst.
#### 1.8.2 De visie van de Franse Revolutie
De Franse Revolutie was gekenmerkt door een groot wantrouwen jegens de rechterlijke macht en pleitte voor een helder, volledig en eenduidig wetboek. De rechter moest louter de wet toepassen (volledig heteronoom), zonder enige interpretatie. Dit ideaal van volledige heteronomie en een alomvattende wet bleek echter een ontnuchterende werkelijkheid, aangezien het leidde tot rechtsweigering en een stilstand van de rechtspraak.
### 1.9 De verhouding tussen wetgever en rechter vandaag
#### 1.9.1 Democratie versus rechtsstaat en mensenrechten
Er bestaat een voortdurende spanning tussen democratie (regering door het volk, meerderheidsregel) en rechtsstaat en mensenrechten (bescherming van minderheden en individuele vrijheden). Hoewel democratie de basis vormt, zijn rechtsstaat en mensenrechten noodzakelijk als tegenwicht tegen de 'dictatuur van de meerderheid' en om een kader te bieden voor democratische besluitvorming.
* **Rechterlijke controle als doembeeld:** Critici vrezen een 'gouvernement des juges' (heerschappij van de rechters) wanneer rechters te veel interpretatievrijheid nemen, wat de democratie zou uithollen. Er wordt gepleit voor 'judicial restraint', waarbij rechters zich terughoudend opstellen.
* **Rechterlijke controle als noodzaak:** Anderzijds kan een blind volgen van de wetgever leiden tot onaanvaardbare resultaten, zoals de Toeslagenaffaire in Nederland aantoont. Rechters hebben de plicht om, waar nodig, in te grijpen ter bescherming van de rechtsstaat en mensenrechten.
* **Belgische context:** België kent een vorm van grondwettelijkheidstoetsing door het Grondwettelijk Hof, wat een mechanisme is om de democratisch tot stand gekomen wetgeving te controleren op haar grondwettelijkheid en daarmee de rechtsstaat te waarborgen. De samenstelling en benoemingsprocedure van het GwH weerspiegelen een poging om legitimiteit te waarborgen.
* **Rechterlijk minimalisme:** Dit houdt in dat rechters zich beperken tot een 'narrow' (smalle, casusgebonden) en 'shallow' (ondiepe, beperkte motivering) interpretatie, om hun autonomie te beperken en de democratie te respecteren. Het is echter niet altijd gepast, bijvoorbeeld wanneer de context stabiel is, er een brede maatschappelijke consensus bestaat of er grote maatschappelijke behoefte is aan duidelijkheid.
### 1.10 De constructie van rechtsfeiten en rechtsregels
De analyse van juridische geschillen toont aan dat zowel rechtsfeiten (wat er feitelijk is gebeurd) als rechtsregels (welke juridische consequenties daaraan verbonden zijn) constructies zijn.
#### 1.10.1 Feiten, rechtsfeiten en de hermeneutische spiraal
* **Feiten:** De reconstructie van gebeurtenissen is nooit volledig objectief, maar steeds een verhaal gevormd door het 'Vorverständnis' (voorafgaande bril) van de verteller. Dit proces is 'fact skepticism'.
* **Rechtsfeiten:** Dit zijn feiten die juridisch relevant worden geacht, waarbij de juridische kwalificatie afhangt van de rechtsregel die wordt toegepast. Het onderscheid tussen feiten en rechtsfeiten is niet scherp, wat leidt tot een 'vicieuze cirkel'.
* **Hermeneutische spiraal:** Het doorbreken van deze cirkel gebeurt door een iteratief proces van Vorverständnis, textverständnis (begrip van de tekst) en het afwegen van argumenten.
#### 1.10.2 De rol van belangen en gebeurtenissen in de constructie van het verhaal
* **Belangen begrijpen:** Het succes van een juridisch verhaal hangt af van het vermogen om de belangen van de betrokkenen te begrijpen, zowel subjectieve (persoonlijke beleving) als objectieve (juridische standaarden). Hierbij is voortdurend bevragen essentieel.
* **Gebeurtenissen en situaties begrijpen:** De 'bouwstenen' van een verhaal worden gevormd door feitenvergaring en -verwerking, waarbij de jurist als 'regisseur' de feiten presenteert. Framing, het strategisch inkaderen van gebeurtenissen, is cruciaal om de besluitvorming te beïnvloeden. Technieken zoals actie versus omissie, abstract versus concreet, algemeen versus specifiek, brede versus enge timeframes, en doorlopend versus gesegmenteerd gebruik van gebeurtenissen worden ingezet. De 'waarheidsgetrouwheid' van het verhaal wordt beoordeeld via historische kritiek, en de 'juridische waarde' via feitenfiltering, waarbij rekening wordt gehouden met procedurele rechtvaardigheid, productiebetrokkenheid, beroepsgeheim en een vlot procesverloop.
#### 1.10.3 De constructie van rechtsregels
* **Van bronnen naar knopen (formanten):** In de onthullende visie worden juridische interpretanda niet gezien als 'bronnen' in de zin van het positivisme, maar als 'rechtsknopen' of 'formanten' die bijdragen aan het 'juridische weefsel'.
* **Pluralisme:** Er is sprake van actor-, oorsprong- en coördinatiepluralisme, waarbij verschillende actoren (wetgever, rechtspraak, rechtsleer, private actoren) en hun handelingen bijdragen aan het recht.
* **Argumentatie:** De methode omvat diverse interpretatieve argumenten (taalkundig, systematisch, historisch, teleologisch, waardengeoriënteerd, gevolgengeoriënteerd, anticipatief), interne afstemmingsargumenten en coördinatieve argumenten. Er is geen vaste hiërarchie; de afweging gebeurt in concreto, gestuurd door de onderliggende waarden en de doelstelling van de uitlegger.
* **Afweging van waarden:** De kern van de constructivistische benadering is de afweging van waarden, waarbij de 'instrumentele' metafoor van de balans wordt bekritiseerd ten gunste van een 'stemmings' metafoor. Het evenredigheidsbeginsel speelt hierbij een rol, met variërende toetsingsintensiteit.
Het uiteindelijke doel is het vormen van een overtuigend verhaal dat de gewenste rechtsgevolgen met zich meebrengt, steeds in een delicate balans tussen het democratisch gewilde recht en de rechtsstatelijke/menschenrechtelijke begrenzingen.
---
# Verschillende vormen van juridische uitlegging
Hier is een gedetailleerde studiehandleiding over de verschillende vormen van juridische uitlegging, gebaseerd op de verstrekte tekst:
## Verschillende vormen van juridische uitlegging
Dit deel analyseert de conceptuele verschillen tussen semantische en pragmatische interpretatie, inclusief explicatuur, implicatuur en rechtsgevolgeninterpretatie, met een focus op de rol van context en de kenmerken van elke vorm.
### 1. Wat is (juridische) uitlegging
#### 1.1 Uitlegging in het algemeen
Uitlegging, of interpretatie, kan intuïtief worden omschreven als het interpreteren van iets. Preciezer gesteld is het het toeschrijven van een betekenis aan een interpretatievoorwerp (interpretandum). Dit is een activiteit waarbij een interpretans (de betekenis of inhoud die wordt toegekend) aan het interpretandum wordt gekoppeld.
Er zijn drie elementen die hierbij een rol spelen:
* **Interpretandum:** Datgene wat geïnterpreteerd wordt, ook wel interpretatievoorwerp of brongeheel genoemd. Dit kan van alles zijn, zoals teksten, rechtsfeiten, gebaren, partituren, cijfers, afbeeldingen, etc.
* **Interpretans:** De interpretatie die aan het interpretandum wordt gegeven, oftewel de gehechte betekenis of het doelgeheel. Dit kan een geschreven commentaar, de betekenis die aan een gebaar wordt gehecht, of de beoordeling van een examen zijn.
* **Activiteit ('toeschrijven'):** Het werkwoord dat de handeling van het interpreteren beschrijft. Dit kan verwijzen naar zowel de handeling zelf als het resultaat ervan.
Deze elementen zijn nauw verbonden met het begrip 'definitie'. Een definitie kent een definiendum (dat wat gedefinieerd moet worden) en een definiens (de omschrijving die daaraan wordt toegeschreven). De definitie is de koppeling van het definiens aan het definiendum.
De **semiotische driehoek** visualiseert de relatie tussen deze elementen:
* De **vorm** van het teken (het Chinese karakter links onderaan) is het interpretandum.
* De **mentale voorstelling** die aan het teken wordt gehecht, is het inhoudelijke of betekenisaspect van het teken (het interpretans, bovenaan).
* De **entiteit** die door de betekenis wordt opgeroepen, of de buitentalige entiteit waar het teken voor staat, is de referent of het denotatum (rechts onderaan).
Een voorbeeld is het woord 'hond'. De vorm is 'h-o-n-d'. De mentale voorstelling (interpretans) is het idee van een hond. De referent is de werkelijkheid van een hond. De definitie koppelt de betekenis aan het woord.
#### 1.2 Concrete vormen van interpretatie
Interpretatie kan worden onderscheiden op basis van het type betekenis dat wordt toegekend:
* **Semantische interpretatie:**
* **Betekenis:** Contextonafhankelijk, oftewel de letterlijke betekenis van woorden en zinnen los van de specifieke omstandigheden waarin ze worden gebruikt. Denk aan definities in een woordenboek.
* **Interpretans & Redenering:** Een cognitieve handeling die louter kennis van taalkundige conventies vereist. Het is een mechanisch of algoritmisch proces, waarbij de wereld als simpel wordt gezien: een beschrijving is juist of fout. Deductieve redenering staat centraal.
* **Karakter Interpretatieproces:** Er worden geen keuzes gemaakt; het is onweerlegbaar ('monotonisch') en ondubbelzinnig juist of fout. Dit kan gezien worden als een 'no-brainer'.
* **Uitspraak:** De uitspraak is juist of fout, waar of onwaar, en is verifieerbaar. Het resultaat is apodictisch, wat noodzakelijkerwijs waar is.
* **Wijsheid:** Theoretische wijsheid (sophia), enkel gebaseerd op woordenboek of wet.
* **Pragmatische interpretatie:**
* **Betekenis:** Contextuele interpretatie, waarbij rekening wordt gehouden met de omstandigheden waarin de uiting wordt gedaan. Het gaat om wat de zender met de uiting *bedoelt*.
* **Interpretans & Redenering:** Een volitieve handeling, waarbij keuzes worden gemaakt door relevante contextuele elementen te selecteren. Herbert Paul Grice's communicatietheorie benadrukt de actieve samenwerking tussen zender en ontvanger. Er bestaat niet één 'de' pragmatische betekenis, aangezien deze afhangt van de zender-, ontvanger- en concrete situatiebetekenis.
* **Karakter Interpretatieproces:** Een argumentatief proces dat aanzet tot kritisch nadenken. Het omvat contextkeuzes (selecteren van relevante omstandigheden) en maatstafkeuzes (kiezen van het criterium voor de interpretatie). Het is abductief, waarbij de overtuigingskracht afhangt van de inhoudelijke informatie.
* **Uitspraak:** Een waarderingsuitspraak, die niet noodzakelijk apodictisch is, maar dialectisch – gericht op het overtuigen van de gesprekspartner.
* **Wijsheid:** Praktische wijsheid (phronesis), waarbij relevante informatie nodig is om de juiste keuze te maken.
#### 1.2.1 Semantische interpretatie
* **Begrip:** Semantiek bestudeert de semantische betekenis, de betekenissen van uitdrukkingen los van hun context. Het brengt in kaart aan welke referenten uitdrukkingen refereren. Bijvoorbeeld, het woord 'arm' kan verwijzen naar armoede, een lichaamsdeel, of de leuning van een meubel.
* **Kenmerken:**
* **Interpretans:** Cognitieve handeling, gebaseerd op kennis van taalkundige conventies. Dit vereist het vermogen om deze conventies te begrijpen en toe te passen.
* **Semantische betekenis:** De uitlegger kan hierbij worden vergeleken met een simpele computer. Er worden geen eigen keuzes gemaakt (geen volitieve handelingen). Voorbeelden zijn het correct beantwoorden van $2+2=?$ of het oplossen van een Sudoku.
* **Resultaten:** Onweerlegbaar en ondubbelzinnig juiste interpretatieresultaten. Het proces is mechanisch of algoritmisch.
* **Redenering:** Deductieve redenering, waarbij een conclusie louter voortvloeit uit de kennis van conventies. Dit is een kwestie van logica ($A \rightarrow B$, $A$, dus $B$).
* **Uitspraken:** Verifieerbare en apodictische uitspraken. Een uitspraak is ondubbelzinnig juist of fout, noodzakelijkerwijs waar in elke context. Bijvoorbeeld: "Het teken 'arm' denoteert in het Nederlands 'een wapen'" is ondubbelzinnig fout.
#### 1.2.2 Pragmatische interpretatie
* **Begrip:** Pragmatiek bestudeert de pragmatische betekenis, de betekenissen van uitdrukkingen in een concrete context. Het kijkt naar wie wat zegt en onder welke omstandigheden. In de zin "Zoudt u uw arm willen uitsteken? Prima, dank u.", wordt 'arm' vermoedelijk geïnterpreteerd als het bovenste ledemaat, niet als armoede. De interpretatie is contextafhankelijk en vereist keuzes. Communicatie wordt gezien als een actieve samenwerking tussen zender en ontvanger.
* **Context:** Het kader dat een interpretandum omringt en hulpmiddelen biedt voor interpretatie. Dit kan taalkundig zijn (bv. het onderscheid tussen 'vorst' als koning of vrieskou) of niet-taalkundig (bv. situationeel, cultureel bepaald). De keuze van de context hangt af van de gesprekspartner en het doel van de interpretatie.
* **Drie vormen van pragmatische interpretaties:**
* **Explicatuur:** Een keuze maken tussen meerdere aanvaardbare semantische betekenissen van een dubbelzinnige uiting. Bijvoorbeeld, kiezen om 'vorst' als 'koning' te interpreteren in een specifieke zin. De focus ligt op wat expliciet gezegd is.
* **Implicatuur:** Een keuze maken tussen meerdere aanvaardbare mogelijke bedoelingen van een zender. Dit gaat over wat impliciet bedoeld is. Bijvoorbeeld, de vraag "Zoudt u uw arm willen uitsteken?" interpreteren als een imperatief in plaats van een ja/nee-vraag. Dit is exegese, gericht op het bepalen van de bedoeling van de zender.
* **Rechtsgevolgeninterpretatie:** Een uitspraak doen over de rechtsgevolgen die het recht volgens de uitlegger aan een interpretandum in een concrete situatie hecht. Dit is typisch juridisch en bepaalt wat wel of niet mag in een specifieke interpretatie.
* **Kenmerken:**
* **Volitieve handelingen:** Bij elke pragmatische interpretatie worden keuzes gemaakt, zowel wat betreft de context als de maatstaf.
* **Redenering:** Abductief, waarbij de conclusie overtuigend moet zijn op basis van inhoudelijke informatie.
* **Uitspraken:** Waarderingsuitspraken, niet noodzakelijk waar of onwaar, maar in bepaalde mate overtuigend. Ze zijn dialectisch.
* **Wijsheid:** Praktische wijsheid (phronesis), vereist kennis van argumenten en de concrete situatie.
#### 1.3 Twee schematische overzichten
Er zijn twee hoofdperspectieven op juridische uitlegging:
* **Positivistisch paradigma:**
* **Ontologisch/Epistemologisch uitgangspunt:** Ontologisch en epistemologisch realisme. Er bestaat één werkelijkheid en één waarheid, die objectief gekend kan worden door verstandelijke vermogens en empirische waarneming.
* **Rechtstoepassing:** Rechtsvinding wordt gezien als een neutrale rechtstoepassing. Uitlegging is een ontdekkingsactiviteit waarbij de uitlegger een feitelijke beschrijving geeft van interpretanda.
* **Axiologisch uitgangspunt:** Geen rol voor de waarden en morele overtuigingen van de uitlegger ('scheiding recht en moraal'). De taak van de uitlegger is volledig heteronoom.
* **Methodologisch uitgangspunt:** Deductief geldig redeneren, met het syllogisme als ideaal model. Het interpretatieproces wordt gezien als een geldige deductieve redenering.
* **Staatskundig uitgangspunt:** Vertrouwen in het parlement als primaire bron van recht, met wantrouwen ten opzichte van de rechterlijke macht. Democratie wordt formeel ingevuld (kiesrecht en meerderheidsregel).
* **Constructivistisch paradigma:**
* **Ontologisch/Epistemologisch uitgangspunt:** Ontologisch en epistemologisch relativisme. De werkelijkheid wordt mede door de uitlegger geconstrueerd; er is geen afzonderlijke, absolute objectieve realiteit.
* **Rechtstoepassing:** Rechtsvinding wordt gezien als een normatieve rechtsvorming. Uitlegging is een creatieve activiteit waarbij de uitlegger het recht mede vormgeeft.
* **Axiologisch uitgangspunt:** Waarden van de uitlegger zijn van fundamenteel belang. Uitlegging is nooit volledig heteronoom, maar omvat volitieve handelingen.
* **Methodologisch uitgangspunt:** Plausibele abductieve redenering en wervend argumenteren. Het syllogisme wordt doorprikt; heuristiek (het vinden van oplossingen) en legitimatie (het verantwoorden van die oplossingen) lopen door elkaar.
* **Staatskundig uitgangspunt:** Er is een specifieke visie op de verhouding tussen de staatsmachten (wetgevende, uitvoerende, rechterlijke) en de begrippen democratie, rechtsstaat en mensenrechten.
### 2. Juridische uitlegging: doel, voorwerp, methode en subject
#### 2.1 Juridisch uitleggingsdoel
Het bepalen van rechtsgevolgen is het centrale doel van juridische uitlegging. Dit houdt in dat men de inhoud of betekenis van een rechtsregel in een concreet geval vaststelt.
* **Verschil met semantische oefening:** Voorstanders van volledige heteronome rechtsvinding zouden stellen dat het juridisch uitleggingsdoel louter het vaststellen is van de taalkundige betekenis die de wetgever heeft gebruikt. Dit zou neerkomen op het simpelweg begrijpen van de taal, maar in de praktijk is dit onhoudbaar omdat woorden vaak meerdere semantische betekenissen hebben en er keuzes gemaakt moeten worden.
* **Verschil met pragmatische oefening:** Minstens gedeeltelijk autonome rechtsvinding, waarbij uitlegging keuzes maakt. De betekenis van een rechtsregel wordt pas duidelijk in een concreet geval, en een regel kan in de ene situatie wel en in de andere situatie niet tot een veroordeling leiden.
#### 2.2 Juridisch uitleggingsvoorwerp
Er zijn geen a priori beperkingen aan wat als juridisch uitleggingsvoorwerp (interpretandum) kan dienen. Dit kunnen wetgevende teksten zijn, maar ook arresten, mondelinge mededelingen, of zelfs opgeheven handen. De keuze van het interpretandum is afhankelijk van de context en de doelstelling van de uitlegger.
* **Rule scepticism:** De overtuiging dat er geen objectieve rechtsregels of objectieve 'inhoud van het recht' bestaan. 'Het recht' wordt mede vormgegeven door de uitlegger.
* **Conceptual rule scepticism:** Rechter ondervindt geen enkele sturing van objectieve rechtsregels en kiest volledig autonoom.
* **Empirical rule scepticism:** Rechter is nooit volledig gebonden, maar krijgt wel sturing van objectieve rechtsregels en maakt keuzes binnen een regelgevend kader.
* **Verhouding tot formeel positivisme:** Voorstanders van het formeel positivisme zien geen beperkingen; de 'bron' van het recht is de wettekst, en deze moet enkel ontdekt worden.
#### 2.3 Juridische uitleggingsmethode
De juridische uitleggingsmethode beschrijft de weg die van het interpretatievoorwerp naar het doel leidt. Dit omvat:
* **Interpretatieve regels en argumenten:** Bepalen de betekenis van één interpretandum op zich (bv. taalkundige, systematische, historische argumenten).
* **Interne afstemmingsregels en argumenten:** Bepalen de onderlinge verhouding tussen verschillende argumenten (bv. welke argumenten primeren).
* **Coördinatieve regels en argumenten:** Combineren of stemmen interpretaties van meerdere interpretanda op elkaar af.
Deze methoden worden gebruikt om tot een overtuigende uitspraak over de inhoud van het recht in een concreet geval te komen.
#### 2.4 Juridisch uitleggingssubject
Het juridisch uitleggingssubject betreft de persoon van de uitlegger en diens doelstellingen.
* **Doelstellingen van de uitlegger:**
* **Typische doelstellingen:** Gedeelde doelstellingen die een bepaalde rol kenmerken (bv. wetgever maakt wetten, rechter spreekt recht, advocaat behartigt belangen cliënt).
* **Specifieke doelstellingen:** Hoogstpersoonlijke doelen die een uitlegger nastreeft, afhankelijk van de concrete situatie en de persoon die hij wil overtuigen (bv. vrijspraak voor de beklaagde, een signaal geven aan de maatschappij).
De doelstellingen van de uitlegger hebben een directe impact op de keuzes die worden gemaakt bij de interpretatie van rechtsregels en feiten, en bepalen mede de uiteindelijke uitkomst.
### 3. Verschillende visies op de verhouding tussen de staatsmachten
#### 3.1 Klassieke visie van Montesquieu
Montesquieu's werk "De l'esprit des lois" (1748) is fundamenteel voor de scheiding der machten. Hij onderscheidde drie staatstypen:
* **Republiek:** Gekenmerkt door 'deugd' en gelijkheid (democratische republiek) of gematigdheid (aristocratische republiek). De rechtspraak is hier heteronoom, waarbij de rechters de letter van de wet volgen.
* **Monarchie:** Gekenmerkt door 'eer'. De vorst regeert volgens fundamentele wetten, die de macht aan banden leggen. De rechter zoekt naar de 'geest' van de wet, wat ruimte laat voor autonomie. Er is een rol voor 'pouvoirs intermédiaires' (middenveld) als tegenmacht.
* **Despotisme:** Gekenmerkt door 'vrees'. Er zijn geen wetten; de rechter is zelf de regel. De rechtspraak is volledig autonoom en ongebonden.
Montesquieu's eigen visie op de scheiding der machten omvat een wetgevende macht (verdeeld over twee organen: adel en volk), een uitvoerende macht (bij de vorst) en een rechterlijke macht. De rechterlijke macht mag echter niet de wet of de uitvoerende macht controleren om tirannie te voorkomen.
#### 3.2 Radicale visie van de Franse Revolutie
De Franse Revolutie bracht een radicale breuk met het verleden, met een groot wantrouwen tegenover de rechterlijke macht.
* **Problemen 18e eeuw:** Rechters hadden te veel macht door 'arrêts de règlement' (lokale wetten) en 'remonstrances' (formele bezwaren). Er was een pleidooi voor eengemaakte, heldere wetboeken en een totale heteronome rechtspraak.
* **Droombeeld:** Een autonome wetgever die perfecte, volledige wetten maakt, die door een heteronome rechter worden toegepast. Er was een interpretatieverbod voor rechters.
* **Ontnuchterende werkelijkheid:** Dit leidde tot juridische stilstand en de noodzaak van 'référé législatif' (doorverwijzing naar de wetgever). De praktijk toonde aan dat volledige heteronomie onmogelijk was.
#### 3.3 De verhouding tussen wetgever en rechter vandaag
De verhouding tussen democratie, rechtsstaat en mensenrechten vormt het spanningsveld waarbinnen de rol van de rechter wordt bepaald.
* **Rechterlijke controle als doembeeld:** Het gevaar van 'gouvernement des juges' (heerschappij van rechters) leidt tot de opvatting dat rechters zich terughoudend moeten opstellen om de democratie niet uit te hollen.
* **Rechterlijke permissiviteit:** De slinger kan doorslaan naar een situatie waarin de rechterlijke macht door de meerderheid aan de kant wordt geschoven, en politieke beslissingen niet meer kunnen worden teruggedraaid. Dit ondermijnt de rechtsstaat.
* **Rechterlijke controle als noodzaak:** Naast democratie zijn ook rechtsstaat en mensenrechten van belang. Blind volgen van de wetgever kan tot onaanvaardbare resultaten leiden. De rechterlijke macht heeft een tegenmacht nodig tegenover de wetgever.
* **Grondwettelijkheidstoetsing in België:** Het Grondwettelijk Hof toetst wetgeving aan de Grondwet, wat een vorm van rechterlijke controle is. De samenstelling en procedure van het GwH zijn bedoeld om een evenwicht te bewaren.
* **Rechterlijk minimalisme:** Een strategie waarbij de rechter zijn uitspraken 'smal en ondiep' houdt, met een minimale impact op de beleidsvrijheid van de wetgever. Dit is niet altijd gepast; soms is een meer maximalistische benadering nodig om de rechtsstaat en mensenrechten te waarborgen.
### 4. De constructie van rechtsfeiten
#### 4.1 Het belang van het onderscheid tussen rechtsfeiten en rechtsregels
Het onderscheid tussen 'rechtsfeiten' (wat is gebeurd) en 'rechtsregels' (welke juridische gevolgen eraan verbonden zijn) is cruciaal.
* **Positivistisch paradigma:** Een glashelder onderscheid tussen recht en feit. De rechter stelt empirisch de feiten vast en past daar het recht op toe. Feitenvinding wordt als objectief beschouwd.
* **Constructivistisch paradigma:** Zowel feiten als rechtsfeiten zijn constructies van de uitlegger. Er is geen objectieve realiteit van feiten; elk feitenrelaas is een verhaal dat ex post wordt gecreëerd. De jurist fungeert als 'regisseur' van het verhaal.
* **Feiten:** De gebeurtenis zelf is voorbij en enkel toegankelijk via bronnen, die door de historicus (of jurist) worden geïnterpreteerd met een bril van 'Vorverständnis' (voorafgaande opvattingen).
* **Rechtsfeiten:** Juridisch relevante feiten die worden bewezen en gewaardeerd in het licht van de toepasselijke rechtsregels. Hierbij is de juridische kritiek van belang.
* **Rechtsregels:** De juridische gevolgen die aan bewezen rechtsfeiten worden verbonden, bepaald door middel van uitleggingsstandaarden.
#### 4.2 De verhouding tussen 'oordeel in feite' en 'oordeel in rechte'
* **Theoretisch onderscheid:** Een oordeel in feite gaat over wat er feitelijk is gebeurd, terwijl een oordeel in rechte gaat over de juridische kwalificatie en de rechtsgevolgen daarvan. Het Hof van Cassatie mag zich theoretisch niet in de feiten mengen.
* **Praktische realiteit:** In de praktijk trekken de hoogste rechtscolleges, zoals het Hof van Cassatie, zelf de grenzen tussen feiten en recht, om hun beleid te kunnen voeren.
* **Onmogelijk onderscheid (vicieuze cirkel):** Om te bepalen welke feiten relevant zijn, moeten we de rechtsregels kennen, maar om de rechtsregels te kennen, moeten we weten welke feiten relevant zijn. Dit wordt doorbroken door het 'Vorverständnis' van de uitlegger en de 'hermeneutische spiraal' (een voortdurend heen-en-weer gaan tussen deze elementen).
#### 4.3 Framing
* **Narratieven en de theatermetafoor:** Net als in een toneelstuk kunnen gebeurtenissen worden geanalyseerd aan de hand van elementen zoals actie, scène, agent, agency en purpose. Het framing van deze elementen beïnvloedt de interpretatie en besluitvorming.
* **Betekenis van framing:** Het gebruik van taal of het bouwen van een verhaal op een manier die de interpretatie stuurt. Dit kan gebeuren door te kiezen voor:
* Actie versus omissie
* Abstract versus concreet
* Algemeen versus specifiek
* Brede versus enge timeframes
* Doorlopende versus gesegmenteerde frames
De keuze van het frame heeft invloed op de 'aanvliegroute', de juridische argumenten, en de intuïtieve beoordeling van de zaak.
#### 4.4 De waarheidsgetrouwheid en juridische waarde van het verhaal
* **Waarheidsgetrouwheid:** De vraag of de verhalen die worden verteld, een grond van waarheid bevatten. Dit is een taak die historici uitvoeren, maar ook voor juristen relevant is. De taal zelf is niet neutraal, en verslagen zijn selecties van wat de verteller relevant acht.
* **Juridische waarde (feitenfiltering):** Niet alle 'ware' feiten zijn juridisch relevant. Het recht filtert welke feiten en verhalen meetellen. Dit gebeurt om verschillende redenen:
* **Pragmatische redenen:** Organisatorische aspecten van bewijsvoering (bv. schriftelijk bewijs), en de beperkingen van de rechter om zelf onderzoek te doen.
* **Inhoudelijke waarden:** Procedurele rechtvaardigheid (eerlijk proces, tegenspraak), productiebetrokkenheid (autonomie van partijen), beroepsgeheim, en een vlot procesverloop.
### 5. De constructie van rechtsregels
#### 5.1 Formeel-positivistische visie
Dit paradigma beschouwt recht als objectief bestaand en volledig onafhankelijk van de uitlegger. De uitlegging is een semantische oefening, gericht op het achterhalen van de letterlijke betekenis van de wet. De methode is deductief geldig redeneren. Enkel de democratische wil van de wetgever telt.
#### 5.2 Exegetische visie
De exegetische visie stelt dat het doel van uitlegging is het achterhalen van de 'wil van de zender' (wetgever of rechter). De interpretanda zijn beperkt tot de formele bronnen waaruit deze wil blijkt.
* **Interpretatieve argumenten:**
* **Taalkundige argumenten:** Gebaseerd op de letterlijke, technische of gebruikelijke betekenis van woorden.
* **Systematische argumenten:** Gebaseerd op de samenhang van het recht (a contrario, a fortiori, formele contextuele harmonisatie, zuinigheid van het systeem).
* **Wilsduidende historische argumenten:** Gebaseerd op parlementaire voorbereidingsstukken om de oorspronkelijke wil van de wetgever te achterhalen.
* **Absurditeitsbestrijdende argumenten:** Om ongerijmdheden te vermijden (Golden Rule).
* **Interne afstemmingsregels:** Bepalen de verhouding tussen deze argumenten, met een traditionele voorrang voor taalkundige en tekstuele argumenten.
* **Coördinatieve regels:** Verhelpen antinomieën via hiërarchie (lex superior, posterior, specialis) of verzoenende uitlegging.
De exegetische visie beweert heteronoom te zijn, maar maakt in feite keuzes die ze verhult.
#### 5.3 Onthullende kritiek
Deze visie bekritiseert de exegetische benadering door te stellen dat:
* **Uitleggingsdoel:** Niet enkel de 'wil van de zender' achterhalen, maar het recht mede vormgeven op basis van eigen doelstellingen en waarden.
* **Uitleggingsvoorwerp:** Een breder scala aan 'rechtsknopen' of 'formanten' is relevant, niet enkel wetgeving, maar ook rechtspraak, rechtsleer en handelingen van private actoren. Het recht wordt gezien als een 'gegroeid' en 'onderbepaald' systeem.
* **Uitleggingsmethode:** Geen vaste hiërarchie van argumenten. Er is een voortdurende afweging van verschillende interpretatieve, interne afstemmings- en coördinatieve argumenten, en de keuze hangt af van de concrete situatie, de doelstellingen en de publieksgroep. De methode is 'topisch' (gebaseerd op gezichtspunten) en pragmatisch.
#### 5.4 Gevolgen voor de verhouding tussen de verschillende argumenten
Er is geen vaste verhouding tussen de interpretatieve argumenten; de uitlegger moet in concreto keuzes maken. Dit gebeurt door middel van:
* **Topisch argumenteren:** Zoeken naar argumenten ('gezichtspunten') die de gekozen oplossing ondersteunen, gebaseerd op 'endoxa' (algemeen aanvaardbare opvattingen) en 'topoi' (argumentatieschema's).
* **Afweging van waarden:** Conflicterende waarden (bv. democratie versus rechtsstaat, autonomie versus gelijkheid) moeten worden afgewogen. Dit is geen objectieve afweging, maar een keuze die vaak wordt gemaakt met behulp van het proportionaliteitsbeginsel.
* **Categorische versus ad hoc afweging:** Afhankelijk van de context kan de afweging meer algemeen (categorisch) of specifiek (ad hoc) zijn.
* **Vermijden van antinomieën:** Procedures om tegenstrijdigheden tussen rechtsregels op te lossen, zoals inperkende of verruimende uitlegging, of de klassieke hiërarchie van normen.
Samenvattend speelt de uitlegger een centrale rol in het vormgeven van het recht, door middel van een constante afweging van argumenten, waarden en doelstellingen, waarbij de context en het beoogde publiek cruciaal zijn.
---
# Paradigma's in rechtsvinding en de rol van de uitlegger
Dit onderwerp contrasteert het positivistische paradigma met het constructivistische paradigma in rechtsvinding en onderzoekt de invloed van diverse uitgangspunten op de rol van de uitlegger.
### 3.1 Paradigma's in rechtsvinding
Twee fundamenteel verschillende visies op rechtsvinding zijn het positivisme en het constructivisme. Deze visies verschillen in hun onderliggende filosofische aannames over de aard van de werkelijkheid, hoe we deze kunnen kennen, de rol van waarden, de beste methoden voor uitlegging en de verhouding tussen staatsmachten.
#### 3.1.1 Het positivistisch paradigma
Het positivistisch paradigma, met name het formeel rechtspositivisme, gaat uit van een ontologisch en epistemologisch realisme. Dit houdt in dat er één werkelijkheid bestaat, die objectief en onafhankelijk van de waarnemer bestaat en die we kunnen kennen door middel van ons verstand en empirische waarneming. De waarheid is een afspiegeling van die werkelijkheid.
**Kernkenmerken:**
* **Ontologie en epistemologie:** Ontologisch en epistemologisch realisme. Er bestaat één werkelijkheid, één waarheid, die objectief en buiten ons bestaat. Kennis is een afspiegeling van deze werkelijkheid.
* **Recht:** Recht wordt gezien als een geheel van gedragsvoorschriften, uitgevaardigd door een autoriteit (de wetgever of rechter). Het recht bestaat op zichzelf, los van de toepassing ervan.
* **Axiologie:** Volledige heteronomie. De waarden en morele overtuigingen van de uitlegger spelen geen rol. Er is een strikte scheiding tussen recht en moraal.
* **Methodologie:** Deductief geldig redeneren, zoals een syllogisme. De uitlegger treedt op als een "subsumptie-automaat" die de feiten onder de toepasselijke rechtsregel plaatst.
* **Staatskunde:** Het primaat van de wetgever. Wantrouwen ten opzichte van de rechterlijke macht, die slechts de wil van de wetgever moet volgen. Democratie wordt formeel benaderd; de oorsprong van de regel is doorslaggevend.
**Stromingen binnen het positivisme:**
* **Formeel rechtspositivisme:** Recht is de handeling waarmee een autoriteit zegt wat recht is. Focus op de geschreven regel en de oorsprong van het recht.
* **Descriptief rechtspositivisme:** Recht is wat feitelijk gebeurt en door de rechter wordt toegepast. Focus op gedragspatronen en de feitelijke toepassing van regels. Recht bestaat enkel indien het wordt toegepast.
**Aantrekkingskracht van heteronome rechtsvinding:**
Het syllogisme als methode is hardnekkig omdat:
* Het werkt in eenvoudige gevallen.
* Het een behoefte aan zekerheid bevredigt.
* Het een wervingskracht heeft door het idee van de rechter als onpersoonlijke spreekbuis van de wet.
#### 3.1.2 Het constructivistisch paradigma
Het constructivistisch paradigma daarentegen, hanteert ontologische en epistemologische relativistische uitgangspunten. De werkelijkheid, en dus ook het recht, wordt mede door de uitlegger geconstrueerd. Er bestaat geen absolute, objectieve werkelijkheid; kennis is het resultaat van een creatieve interactie tussen de uitlegger en de werkelijkheid.
**Kernkenmerken:**
* **Ontologie en epistemologie:** Ontologisch en epistemologisch relativisme. De werkelijkheid is een menselijke constructie, mede gevormd door de overtuigingen en keuzes van de uitlegger. Kennis is subjectief en relationeel.
* **Recht:** Recht is een lokale en specifieke menselijke constructie, afhankelijk van de keuzes en waarden van de uitlegger. Concepten zonder toepassing zijn ‘holle woorden’; recht bestaat niet zonder toepassing.
* **Axiologie:** De waarden van de uitlegger zijn van fundamenteel belang. Uitlegging is een pragmatische, argumentatieve oefening met volitieve handelingen. Er is geen strikte scheiding tussen recht en moraal.
* **Methodologie:** Abductieve, plausibele redenering en argumentatie (retorica). Het syllogisme wordt doorprikt; er is aandacht voor heuristiek (het vinden van oplossingen) en legitimatie.
* **Staatskunde:** Er is ruimte voor de rol van de rechter bij rechtsvorming, binnen de grenzen van democratie, rechtsstaat en mensenrechten. De nadruk ligt op de verhouding tussen staatsmachten en de rol van de uitlegger.
**Rechtsvinding als (normatieve) rechtsvorming:**
Volgens constructivisten is rechtsvinding geen neutrale rechtstoepassing, maar een creatieve activiteit waarbij de uitlegger het recht mede vormgeeft. Het recht bestaat uit ‘bouwstenen’ waarmee de jurist aan de slag gaat en waaraan hij zelf betekenis toekent.
**Aantrekkingskracht van (gedeeltelijk) autonome rechtsvinding:**
De constructivistische visie erkent de complexiteit van recht en maatschappij, de rol van de uitlegger bij het scheppen van betekenis en de noodzaak om recht aan te passen aan veranderende omstandigheden en waarden.
### 3.2 De rol van de uitlegger
De rol van de uitlegger (jurist, rechter, advocaat, etc.) is cruciaal en wordt sterk bepaald door het gekozen paradigma.
#### 3.2.1 Uitlegger vanuit positivistisch paradigma
* **Taak:** Neutraal ontdekken en toepassen van het reeds bestaande recht, zoals vastgelegd door de wetgever.
* **Rol:** Spreekbuis van de wet, archeoloog die het recht opgraaft.
* **Methode:** Deductief redeneren, toepassing van syllogismes, focus op taalkundige en systematische interpretatie van de wetstekst.
* **Invloed:** Beperkte invloed van persoonlijke waarden of maatschappelijke context.
#### 3.2.2 Uitlegger vanuit constructivistisch paradigma
* **Taak:** Actief vormgeven aan het recht door interpretatie en argumentatie, rekening houdend met de context, doelen en waarden.
* **Rol:** Een ‘creatief kunstenaar’, een ‘knopenlegger’ die het recht continu vernieuwt en aanpast.
* **Methode:** Pragmatische interpretatie, argumentatieleer, case-based reasoning, afweging van belangen en waarden. Erkenning van Vorverständnis.
* **Invloed:** Persoonlijke doelstellingen, waarden en politieke opvattingen spelen een rol, binnen het kader van de rechtsstaat en mensenrechten.
### 3.3 Uitgangspunten die de visie van de uitlegger bepalen
Vijf uitgangspunten bepalen het wereldbeeld van de uitlegger en sturen diens keuzes:
1. **Ontologisch uitgangspunt:** Aannames over de aard van de werkelijkheid (realisme vs. relativisme).
2. **Epistemologisch uitgangspunt:** Aannames over hoe we de werkelijkheid kunnen kennen (kennis is objectief vs. subjectief).
3. **Axiologisch uitgangspunt:** Aannames over de rol van waarden en morele overwegingen (scheiding recht-moraal vs. verwevenheid).
4. **Methodologisch uitgangspunt:** Aannames over de beste methoden van uitlegging (deductie vs. argumentatie).
5. **Staatskundig uitgangspunt:** Aannames over de verhouding tussen staatsmachten (primaat wetgever vs. rol rechter) en de grondslag van recht (democratie, rechtsstaat, mensenrechten).
Deze uitgangspunten zijn niet empirisch toetsbaar, maar bepalen fundamenteel hoe de uitlegger naar rechtsvinding kijkt en welke keuzes hij maakt.
### 3.4 De rol van de uitlegger in staatskundig perspectief
De visie op de rol van de uitlegger wordt sterk beïnvloed door de verhouding tussen de drie pijlers: democratie, rechtsstaat en mensenrechten, en de scheiding der staatsmachten.
* **Montesquieu:** Pleitte voor een monarchie met een scheiding der machten en tussenliggende machten als waarborg tegen despotisme. De rol van de rechter is er een van ‘chercher d’esprit’, de geest van de wet zoeken.
* **Franse Revolutie:** Streefde naar een volledige scheiding der machten met een soevereine wetgever en een heteronome rechter. Dit leidde echter tot problemen door de ‘Terreur’ en de onwerkbaarheid van het ‘référé législatif’.
* **Hedendaagse spanningen:** Er bestaat een constante spanning tussen de wens om democratische beslissingen van de wetgever te volgen (primaat van de politiek) en de noodzaak om de rechtsstaat en mensenrechten te waarborgen (rechterlijke controle). Dit uit zich in debatten over ‘judicial restraint’ versus ‘judicial activism’ en de verschillende strategieën om de macht van de rechter te beperken of juist te rechtvaardigen.
### 3.5 Het (onmogelijke) onderscheid tussen rechtsfeiten en rechtsregels
Vanuit een constructivistisch perspectief zijn zowel rechtsfeiten als rechtsregels constructies van de uitlegger.
* **Feiten:** Zijn geen objectieve ‘data’, maar ‘verhaalde feiten’, geconstrueerd door de verteller (de jurist) op basis van zijn Vorverständnis. Het proces van feitenvinding is dus inherent subjectief.
* **Rechtsfeiten:** Zijn de feiten die juridische relevantie krijgen door de waardering van de jurist, bijvoorbeeld een slag in het gezicht als ‘onrechtmatige daad’.
* **Rechtsregels:** Worden geconstrueerd door de uitlegger door middel van interpretatieve, interne afstemmings- en coördinatieve argumenten, met als doel een acceptabele waarderingsuitspraak over de rechtsgevolgen te bereiken. De ‘wil van de wetgever’ wordt hierbij niet strikt gevolgd, maar wordt gecontextualiseerd en geactualiseerd.
#### 3.5.1 Vorverständnis en de hermeneutische spiraal
De uitlegger vertrekt altijd vanuit een Vorverständnis (voorafgaand begrip). Dit ‘kader’ beïnvloedt de selectie en interpretatie van feiten en rechtsregels. Het proces van rechtsvinding wordt gezien als een hermeneutische spiraal, waarbij men voortdurend heen en weer beweegt tussen het concrete geval en de algemene regels en beginselen, om zo tot een passend juridisch verhaal te komen.
#### 3.5.2 Framing en het construeren van het verhaal
Framing is de techniek waarbij een jurist een verhaal zo construeert dat het een bepaalde richting uitstuurt en de besluitvorming van de toehoorder (bv. de rechter) beïnvloedt. Dit gebeurt door keuzes te maken in:
* **Theatrical elements:** Welk aspect van het gebeuren benadrukken (actie, scène, agent, agency, purpose).
* **Abstractioniveau:** Hoe algemeen of specifiek het verhaal wordt verteld.
* **Timeframes:** Hoe breed of eng het tijdsbestek wordt gehanteerd.
* **Continuïteit:** Hoe het verhaal wordt opgedeeld in afzonderlijke gebeurtenissen.
#### 3.5.3 Argumentatie als kern van rechtsvinding
In de constructivistische visie is argumentatie de kern van rechtsvinding. Er is geen vaste hiërarchie van argumenten; de uitlegger moet in concreto bepalen welke argumenten (taalkundig, systematisch, historisch, teleologisch, waardengeoriënteerd, gevolgengeoriënteerd, anticipatief) het meest overtuigend zijn, rekening houdend met de doelstellingen, het publiek en de onderliggende waarden van de rechtsstaat. Dit vereist ‘praktische wijsheid’ (phronesis).
### 3.6 Verschillende soorten argumenten in de onthullende visie
De onthullende kritiek op het exegetische paradigma benadrukt dat juristen keuzes maken en deze moeten kunnen rechtvaardigen.
* **Taalkundige argumenten:** Bruikbaar, maar de betekenis is niet objectief bepaald en hangt af van de gebruikelijke betekenis en de context. Er is een spanning tussen rechtszekerheid en het vermijden van onbillijke gevolgen.
* **Systematische argumenten:** Worden gebruikt om consistentie te creëren, maar het recht is niet perfect systeem. Analogie wordt toegepast, maar met voorzichtigheid, vooral in het strafrecht.
* **Historische argumenten:** Kunnen de oorspronkelijke wil van de wetgever verduidelijken, maar ook dienen om de autonomie van de wetgever te temperen door te verwijzen naar de bredere juridische context en de rechtsstaat.
* **Teleologische argumenten:** Gebruikt om het doel van de norm te realiseren, maar de doelstellingen zijn vaak vaag en vereisen interpretatie.
* **Waardengeoriënteerde argumenten:** Cruciaal voor het afwegen van conflicterende waarden, maar leiden tot subjectieve keuzes.
* **Gevolgengeoriënteerde argumenten:** Noodzakelijk om de maatschappelijke gevolgen van een interpretatie te beoordelen, met oog voor het evenredigheidsbeginsel en de betrouwbaarheid van de aannames.
* **Anticipatieve argumenten:** Kunnen gebruikt worden om te anticiperen op toekomstige wetgeving, maar dit kan botsen met rechtszekerheid en democratische principes.
De uiteindelijke keuze van argumenten en hun onderlinge afstemming is een kwestie van concreto afweging, die beïnvloed wordt door de doelstellingen van de uitlegger en de opvattingen van het publiek, met een constante spanning tussen autonomie (democratie) en heteronomie (rechtsstaat, mensenrechten).
---
# Staatskundige perspectieven op de verhouding tussen de staatsmachten
Dit deel analyseert de visies van Montesquieu en de Franse Revolutie op de scheiding der machten en de rol van de rechter, en hun verhouding tot de drie pijlers: democratie, rechtsstaat en mensenrechten.
## 4. Staatskundige perspectieven op de verhouding tussen de staatsmachten
### 4.1 De drie pijlers: democratie, rechtsstaat en mensenrechten
De rechtvaardigheid van een rechtsregel kan beoordeeld worden aan de hand van verschillende criteria: formele, procedurele en materiële criteria. Deze criteria komen overeen met de drie pijlers die centraal staan in dit hoofdstuk: democratie, rechtsstaat en mensenrechten. Er is geen eenduidige ‘juiste’ verhouding tussen deze criteria, aangezien de keuze voor een bepaalde nadruk afhangt van de politieke opvattingen van de uitlegger.
#### 4.1.1 Democratie
Democratie wordt omschreven als ‘regering door allen’, ‘regering van, voor en door het volk’.
* **Formele invulling:** Dit verwijst naar het kiesrecht en de meerderheidsregel. Een beslissing is democratisch als deze door de meerderheid van de stemgerechtigden wordt gedragen. Elke beslissing die steun geniet van het parlement wordt als democratisch beschouwd.
* **Graduele invulling:** Democratie wordt ook gezien als een gradueel begrip, waarbij gekeken wordt naar de mate waarin bestemmelingen kunnen participeren aan de totstandkoming van regels.
* **Materiële invulling:** Naast formele vereisten kunnen ook materiële criteria worden gehanteerd, zoals bijkomende vereisten om een ‘dictatuur van de meerderheid’ te vermijden, wat een link legt met de rechtsstaat en mensenrechten.
#### 4.1.2 Rechtsstaat
De rechtsstaat wordt omschreven als ‘gelijkheid voor en door de wet’ (isonomia).
* **Engge invulling:** Machthebbers mogen niet naar eigen inzicht handelen, maar zijn zelf ook gebonden aan het recht (rule of law, not of men). Elk individu moet op basis van gelijkheid worden behandeld. Dit is een eerste stap naar waarborgen tegen ‘dictatuur van de meerderheid’.
* **Brede invulling:** Dit omvat ook inhoudelijke beperkingen en mensenrechten. Het idee is dat niet alleen machthebbers aan het recht gebonden zijn, maar dat er ook bepaalde rechtsregels gerespecteerd moeten worden.
* **Rule of law versus rechtsstaat:** Hoewel vaak door elkaar gebruikt, is de rechtsstaat een oorspronkelijk Duits idee (gebaseerd op Kant), terwijl rule of law een typisch Anglo-Saksisch concept is, dat meer nadruk legt op de bescherming door de rechter en constitutionele principes die daaruit voortvloeien.
* **Formele versus materiële invulling:** Formeel vereist de rechtsstaat enkel dat machthebbers begrensd zijn door rechtsregels. Materieel vereist het ook bepaalde rechtsregels, zoals algemeenheid, bekendheid, prospectiviteit, duidelijkheid, consistentie, haalbaarheid en bestendigheid van de wet (zoals uiteengezet door Lon Fuller). Het rechtszekerheidsbeginsel is hierbij cruciaal.
* **Waarborgen:** De rechtsstaat garandeert deze beginselen onder meer via een onafhankelijke rechterlijke macht, die niet mag worden beïnvloed door andere staatsmachten.
#### 4.1.3 Mensenrechten
Mensenrechten worden hier begrepen als de fundamentele rechtsregels die de macht van de overheid aan banden leggen. Ze vormen een tweede stap in de waarborgen tegen ‘dictatuur van de meerderheid’ en ‘misbruik van democratie’. Mensenrechten zoals vrijheid van meningsuiting en het recht op een eerlijk proces zijn essentieel voor zowel democratie als rechtsstaat.
#### 4.1.4 Onderlinge verhoudingen en spanningen
* **Verband:** Democratie, rechtsstaat en mensenrechten zijn onderling verbonden en moeilijk los van elkaar te zien. Democratie is een voorwaarde voor de ontwikkeling van rechtsstaat en mensenrechten, terwijl rechtsstaat en mensenrechten op hun beurt de voorwaarden scheppen waaronder democratie kan floreren.
* **Spanningen:** Er ontstaat een spanning wanneer opvattingen die democratisch tot stand komen, rechtsstaat en mensenrechten dreigen te ondermijnen. Hierbij rijst de vraag hoe deze pijlers zich tot elkaar verhouden, vooral wanneer politieke machthebbers hun beleid willen vormgeven zonder zich te laten beperken door het recht of de rechtsstaat. Dit kan leiden tot de erosie van de rechtsstaat, zelfs met een democratisch mandaat.
### 4.2 Twee visies op de verhouding tussen de staatsmachten
#### 4.2.1 De klassieke visie van Montesquieu
Montesquieu, in zijn werk *De l'esprit des lois* (1748), zag machtsconcentratie als de oorzaak van machtsmisbruik en despotisme. Zijn oplossing was machtenspreiding tussen de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht.
* **Machtsspreiding als oplossing:** Om machtsmisbruik te voorkomen, moeten de belangrijkste functies (wetgeving, rechtspraak, uitvoering) bij verschillende organen liggen.
* **Staatstypen:** Montesquieu onderscheidde drie ideaaltypes: republiek (gebaseerd op ‘deugd’), monarchie (gebaseerd op ‘eer’) en despotisme (gebaseerd op ‘vrees’).
* **Ideaaltype monarchie:** Montesquieu pleitte voor de monarchie, waarbij de vorst gebonden is aan fundamentele wetten en de rechterlijke macht fungeert als ‘chercheur d’esprit’ (zoeker van de geest van de wet) en deel uitmaakt van de wetgevende macht, wat een controlemechanisme inhield. Hij zag hierin een vorm van machtsevenwicht via ‘pouvoirs intermédiaires’ (tussenmachten zoals adel, clerus, parlementen).
* **Rol van de rechter:** Montesquieu zag de rechter als een ‘être inanimé’ (levenloos wezen) dat de wet moest volgen, maar nuanceerde dit door te stellen dat de rechter de geest van de wet moest zoeken, vooral bij onduidelijke wetten. Hij was voorstander van een scheiding der machten met controle, waarbij de rechterlijke macht een deel was van de wetgevende macht om de wet te modereren.
#### 4.2.2 De radicale visie van de Franse Revolutie
De Franse Revolutie was sterk gekant tegen de macht van de koninklijke rechtbanken (Parlements) en hun ‘arrêts de règlement’ (lokale wetten). De droom was een soevereine wetgever die een volledig en helder wetboek tot stand bracht, en een rechter die louter de wet toepaste, zonder interpretatie.
* **Weg met de vorst en checks & balances:** De Franse Revolutie wilde de macht van de vorst en de oude rechtbanken elimineren.
* **Wantrouwen jegens rechters:** Er was een groot wantrouwen tegenover de rechterlijke macht en hun ‘arrêts de règlement’ en ‘remonstrances’.
* **Pleidooi voor eengemaakte wetten:** Er was een sterk verlangen naar heldere, eengemaakte wetboeken die voor elke burger toegankelijk waren.
* **Interpretatieverbod voor de rechter:** De Franse Revolutie streefde naar een volledig heteronome rechter, die enkel de wet moest toepassen (‘traduttore traditore’ – vertaler, verrader). Elke interpretatie werd gezien als een vorm van wetgeving.
* **Référé législatif:** Bij onduidelijkheid moesten rechters de zaak terugsturen naar de wetgever voor interpretatie of nieuwe wetgeving. Dit systeem, zowel algemeen als bijzonder, kwam in Frankrijk en België geleidelijk tot een einde.
* **Gevolg:** De Franse Revolutie leidde in de praktijk tot een stilstand van rechtspraak en een illusie van zowel volledige heteronomie van de rechter als volledige autonomie van de wetgever.
### 4.3 De verhouding tussen wetgever en rechter vandaag
De hedendaagse discussie over de verhouding tussen staatsmachten wordt gekenmerkt door het spanningsveld tussen enerzijds de wens van politieke machthebbers om niet beperkt te worden (de ‘primaat van de politiek’), en anderzijds de noodzaak van rechtsstaat en mensenrechten als tegenwicht.
#### 4.3.1 Rechterlijke controle als doembeeld
* **Gouvernement des juges:** Het gevaar bestaat dat rechters wetgeving op een autonome manier gaan interpreteren en zo de democratie uithollen. Dit leidt tot de roep om ‘judicial restraint’ (terughoudendheid van rechters).
* **Primaat van de politiek:** De politiek (de democratisch verkozen vertegenwoordigers) zou het primaat moeten hebben. Rechters zouden zich terughoudend moeten opstellen en enkel bij klaarblijkelijke schendingen van de wet tussenkomen.
* **Slinger slaat door:** Dit kan echter omslaan naar ‘rechterlijke permissiviteit’, waarbij de rechter de wetgever voorbijstreeft, wat eveneens de democratie en rechtsstaat ondermijnt.
* **Strategieën tegen beperkingen:** Om het primaat van de politiek te bewaren, worden soms strategieën gehanteerd zoals democratisering (bv. volksberoep), nationalisering (kritiek op internationale verdragen) of politisering (rechters worden gezien als politieke spelers).
#### 4.3.2 Rechterlijke controle als noodzaak
* **Tegenmacht voor de wetgever:** Naast democratie zijn rechtsstaat en mensenrechten van fundamenteel belang. De wetgever is niet altijd perfect, en blinde navolging kan tot onaanvaardbare resultaten leiden (bv. de Toeslagenaffaire in Nederland).
* **Rechterlijke controle:** De rechterlijke macht moet fungeren als tegenmacht om de wetgever te corrigeren en de rechtsstaat en mensenrechten te waarborgen.
* **Wetgevende inertie:** Wanneer de wetgever nalaat te reageren op maatschappelijke noden, kan de rechter gedwongen worden om via interpretatie of de opvulling van lacunes voor oplossingen te zorgen.
* **Grondwettelijkheidstoetsing:** In België speelt het Grondwettelijk Hof een cruciale rol in het toetsen van wetgeving aan de Grondwet, wat een belangrijk democratisch correctief mechanisme is, ook al kan het de wil van de wetgever overrulen.
#### 4.3.3 Rechterlijk minimalisme
* **Definitie:** Rechterlijk minimalisme impliceert een terughoudende rol van de rechter, waarbij beslissingen ‘narrow’ (smal, beperkt tot het specifieke geval) en ‘shallow’ (ondiep, met beperkte motivering) blijven.
* **Toepassingsgebied:** De rechter dient zich te onthouden van ingrijpende rechtsvorming en zich te beperken tot het oplossen van het concrete geschil.
* **Wenselijkheid:** Rechterlijk minimalisme is niet altijd gepast. De keuze tussen minimalisme en maximalisme hangt af van de context: stabiliteit van de situatie, maatschappelijke consensus, juridische onzekerheid en de specifieke doelstellingen van de uitlegger.
#### 4.3.4 De klimaatzaak als voorbeeld
De klimaatzaak illustreert de spanning tussen de wens tot rechterlijke controle en de principes van democratie. De interpretatie van de rechterlijke uitspraken hangt af van de gekozen benadering: of men de nadruk legt op de democratische wil van de wetgever (minimalisme) of op de rechtsstaat en mensenrechten (maximalisme).
### 4.4 De constructie van rechtsfeiten
Het onderscheid tussen ‘rechtsfeiten’ en ‘rechtsregels’ is complexer dan het lijkt, aangezien beide constructies zijn.
#### 4.4.1 Feiten, rechtsfeiten en rechtsregels
* **Feiten:** Feiten betreffen de reconstructie van wat er werkelijk is gebeurd, los van een juridische context. Feitenvinding is echter nooit volledig objectief en wordt sterk beïnvloed door het ‘Vorverständnis’ (voorafgaand begrip) van de historicus of jurist.
* **Rechtsfeiten:** Dit zijn feiten die juridisch relevant zijn en die door het recht worden gewaardeerd. De vraag is niet zozeer ‘wat gebeurde er?’, maar ‘wat is de juridische relevantie van wat gebeurde?’.
* **Rechtsregels:** Deze bepalen de rechtsgevolgen die aan de rechtsfeiten worden verbonden. De interpretatie van rechtsregels is eveneens een constructie.
#### 4.4.2 De verhouding tussen ‘oordeel in feite’ en ‘oordeel in rechte’
* **Theoretisch onderscheid:** Hoewel theoretisch onderscheiden (oordeel in feite: wat is er gebeurd; oordeel in rechte: is dit juridisch relevant?), lopen deze in de praktijk vaak door elkaar. Het Hof van Cassatie controleert de toepassing van het recht op de feiten, maar trekt hierin zelf de grenzen van wat als ‘recht’ of ‘feit’ wordt beschouwd.
* **Vicieuze cirkel:** De selectie van relevante feiten is afhankelijk van de rechtsregels, maar de interpretatie van rechtsregels is afhankelijk van de feiten. Deze vicieuze cirkel wordt doorbroken door het ‘Vorverständnis’ van de jurist en de ‘hermeneutische spiraal’.
* **‘Vorverständnis’ en framing:** Het ‘Vorverständnis’ (bril waarmee men naar de wereld kijkt) beïnvloedt de feitenvergaring en -verwerking. Framing – het bewust presenteren van feiten vanuit een bepaald perspectief – is essentieel in het juridische verhaal. Verschillende framingtechnieken (actie/omissie, abstract/concreet, algemeen/specifiek, breed/eng timeframe, doorlopend/gesegmenteerd) worden gebruikt om een verhaal juridisch overtuigend te maken.
* **Waarheidsgetrouwheid en juridische waarde:** Het verhaal moet waarheidsgetrouw zijn, maar ook juridisch waardevol. De juridische waarde wordt bepaald door de ‘feitenfiltering’ waarbij enkel die feiten die aan de juridische regels voldoen, worden meegenomen. Dit leidt tot een kloof tussen waargebeurde feiten en door het recht aanvaarde feiten.
* **Belangen begrijpen:** Het begrijpen van de belangen van betrokkenen (individueel, collectief, algemeen) is cruciaal voor het construeren van een juridisch verhaal dat aansluit bij de doelstellingen van de uitlegger.
* **Gebeurtenissen en situaties begrijpen:** De vier stappen van het construeren van een juridisch verhaal – vergaren en verwerken van feiten, het verhaal brengen, de waarheidsgetrouwheid verzekeren en de juridische waarde ervan aantonen – zijn essentieel voor de rechtsvinding.
### 4.5 Twee visies op de constructie van rechtsregels
#### 4.5.1 Formeel-positivistische visie
Deze visie, die stelt dat recht objectief en volledig onafhankelijk van de uitlegger bestaat, is zeer theoretisch en wordt in de praktijk niet gevolgd.
#### 4.5.2 Exegetische visie (verhuld constructivisme)
Deze visie, die zich voordoet als formeel-positivistisch, stelt dat de wil van de wetgever centraal staat. In de praktijk maken exegeten echter zelf keuzes en verhullen deze, wat leidt tot een paradoxale politieke macht.
* **Uitleggingsdoel en -voorwerp:** Het doel is de wil van de wetgever (of rechter) achterhalen. Het uitleggingsvoorwerp is beperkt tot de officiële bronnen waaruit deze wil blijkt.
* **Uitleggingsmethode:** Dit omvat interpretatieve argumenten (taalkundig, systematisch, historisch, teleologisch, waardengeoriënteerd, gevolgengeoriënteerd, anticipatief), interne afstemmingsregels en coördinatieve argumenten. Hoewel er argumenten worden gebruikt, wordt beweerd dat deze louter ter ondersteuning dienen en dat de taalkundige interpretatie primeert.
* **Kritiek:** De onthullende visie bekritiseert de exegeten omdat zij keuzes maken maar deze verhullen, te weinig rekening houden met de rechtsstaat en mensenrechten, en een te beperkte kijk hebben op het uitleggingsdoel en -voorwerp.
#### 4.5.3 Onthullende kritiek op de exegetische visie
Deze visie stelt dat recht niet een objectief gegeven is, maar een constructie die mede door de uitlegger wordt gevormd.
* **Paradigmatische uitgangspunten:** Constructivisme, met een focus op de rol van waarden en de verhouding tussen de staatsmachten.
* **Uitleggingsdoel en -voorwerp:** Het doel is niet enkel de wil van de wetgever achterhalen, maar de juridische betekenis van een rechtsregel in een concreet geval bepalen. Het uitleggingsvoorwerp wordt breder gezien als ‘rechtsknopen’ of ‘formanten’, die deel uitmaken van een ‘gegroeid recht’.
* **Uitleggingsmethode:** Hierbij worden diverse interpretatieve argumenten (taalkundig, systematisch, historisch, teleologisch, waardengeoriënteerd, gevolgengeoriënteerd, anticipatief) gebruikt, waarbij de nadruk ligt op hun werfkracht en de onderliggende waarden. Er zijn geen vaste hiërarchieën; de afweging gebeurt in concreto. Coördinatieve argumenten helpen om antinomieën (tegenstrijdigheden) te vermijden of op te lossen door middel van een afweging tussen conflicterende waarden en normen.
* **Afweging van waarden:** De keuze tussen verschillende interpretaties wordt gemaakt door een afweging van waarden, waarbij de nadruk ligt op praktische wijsheid (phronesis) in plaats van strikt deductieve redenering. De methode is pragmatisch en streeft naar een overtuigende argumentatie die rekening houdt met de doelstellingen van de uitlegger en het beoogde publiek.
* **Twee afwegingswijzen:** Ad hoc-afweging (flexibel, casusgericht) en categorische afweging (voorspelbaar, regelgericht). De keuze hangt af van de context en de gewenste mate van voorspelbaarheid versus flexibiliteit.
### 4.6 Het (onmogelijke) onderscheid tussen rechtsfeiten en rechtsregels
De constructie van rechtsfeiten en rechtsregels is onlosmakelijk met elkaar verbonden.
* **Constructivistisch paradigma:** Zowel feiten als rechtsregels worden gezien als constructies, die mede gevormd worden door het Vorverständnis van de jurist.
* **Juridisch verhaal (narratief):** De jurist construeert een verhaal door feiten te selecteren, te ordenen en te interpreteren, waarbij framingtechnieken worden toegepast om het verhaal overtuigend te maken.
* **Feitenfiltering:** De juridische waarde van een verhaal wordt bepaald door ‘feitenfiltering’, waarbij enkel die feiten die voldoen aan de juridische regels (bv. bewijsregels, procedurele rechtvaardigheid, beroepsgeheim) worden meegenomen. Dit leidt tot een onderscheid tussen ‘waargebeurde feiten’ en ‘door het recht aanvaarde feiten’.
* **Belangen en gebeurtenissen:** Het correct begrijpen van belangen en gebeurtenissen is cruciaal voor de constructie van een juridisch verhaal dat de gewenste rechtsgevolgen kan bewerkstelligen.
---
# Constructie van rechtsfeiten en de rol van narratieven
Dit onderwerp onderzoekt hoe feiten worden geconstrueerd in het recht, de verhouding tussen feiten en rechtsfeiten, en de rol van narratieven en framing. Het analyseert de juridische waarde van verhalen en de 'bouwstenen' ervan.
## 5. Constructie van rechtsfeiten en de rol van narratieven
### 5.1 Wat is juridische uitlegging?
Juridische uitlegging, ook wel rechtsvinding of juridische hermeneutiek genoemd, is de activiteit waarbij een uitlegger de inhoud of betekenis van een rechtsregel in een concreet geval bepaalt. Het gaat hierbij niet zozeer om het 'wat' van het recht, maar om het 'hoe' van de weg die naar dat antwoord leidt. Juridische uitlegging omvat de methode die wordt gebruikt om antwoorden op rechtsvragen te formuleren. Dit proces bepaalt hoe de uitlegger de betekenis van het recht in een specifiek geval vaststelt, waarbij keuzes worden gemaakt die niet altijd expliciet worden gemaakt.
#### 5.1.1 De spanning tussen verhulling en onthulling
Een rode draad in juridische uitlegging is het spanningsveld tussen uitlegging als een vorm van 'verhulling' van gemaakte keuzes (heteronome rechtsvinding) en uitlegging als een 'onthulling' van die keuzes (autonome rechtsvinding).
* **Heteronome rechtsvinding:** De uitlegger baseert zich strikt op de keuzes van anderen, zoals de democratische meerderheid of de oorspronkelijke wetgever, en beslist niet op basis van eigen opvattingen. De inhoud van het recht wordt als neutraal bepaald door anderen.
* **Autonome rechtsvinding:** De uitlegger maakt zelf de keuzes, al dan niet bewust of expliciet. Dit wordt complexer wanneer er geen expliciete keuzes zijn gemaakt, zoals in klimaatgerelateerde rechtszaken waar rechters keuzes moeten maken in een discussie. De uitlegger moet echter wel rekening houden met de rechtsstaat en zijn keuzes inkaderen binnen het rechtssysteem, bijvoorbeeld door te verwijzen naar wettelijke basis of precedenten.
#### 5.1.2 Keuzes bij uitlegging
Tien cruciale keuzes die een uitlegger maakt bij het formuleren van uitspraken over de inhoud van het recht zijn:
1. **Doelstelling van de uitlegger:** De interpretatie start vanuit een concreet probleem en de vraag waarom men interpreteert. De te maken keuzes hangen af van wie overtuigd moet worden en met welk argument.
2. **Invulling van 'recht' om doelstelling te bereiken:** Welke invulling van het concept 'recht' is het meest nuttig voor de specifieke doelstelling.
3. **Grondslag van 'recht':** Welke grondslag van het recht (bv. democratische wil, rechtsstaatprincipes, mensenrechten) is het meest nuttig om de doelstelling te bereiken.
4. **Functies en finaliteit van 'recht':** Welke functies en finaliteit de uitlegger aan het recht toeschrijft.
5. **Vertelling van het (rechts)feitelijk verhaal:** Hoe het feitelijke verhaal wordt geconstrueerd, aangezien rechtsregels en rechtsfeiten zelf constructies zijn.
6. **Doel van de uitlegging:** Welk doel de uitlegger nastreeft met de interpretatie zelf.
7. **Relevante uitleggingsvoorwerpen (interpretanda):** Welke objecten of teksten als relevant worden beschouwd voor interpretatie.
8. **Soort argumenten:** Welke argumenten het best kunnen worden gebruikt om de interpretatie te onderbouwen.
9. **Afstemming van argumenten:** Hoe verschillende argumenten intern op elkaar worden afgestemd.
10. **Coördinatie van geïnterpreteerde interpretanda:** Hoe interpretaties van meerdere bronnen of argumenten op elkaar worden afgestemd.
### 5.2 Concrete vormen van interpretatie
#### 5.2.1 Semantische interpretatie
Semantische interpretatie richt zich op de contextonafhankelijke, letterlijke betekenis van uitdrukkingen, zoals gedefinieerd in een woordenboek. Deze vorm van interpretatie is cognitief van aard, vereist kennis van taalkundige conventies en leidt tot zogenaamde 'verifieerbare' of 'apodictische' uitspraken die noodzakelijkerwijs waar zijn, ongeacht de context. Het proces wordt als mechanisch of algoritmisch beschouwd, vergelijkbaar met de werking van een computer of een AI-systeem dat op basis van logica en bekende regels tot een ondubbelzinnig correct resultaat komt.
* **Kenmerken:**
* **Interpretans:** Cognitieve handeling die kennis van taalkundige conventies vereist.
* **Semantische betekenis:** Contextonafhankelijk, verifieerbaar, apodictisch.
* **Interpretatieproces:** Mechanisch, algoritmisch, deductief.
* **Resultaat:** Ondubbelzinnig juiste of foute uitspraken.
#### 5.2.2 Pragmatische interpretatie
Pragmatische interpretatie houdt rekening met de concrete context en de intentie van de zender (de 'bedoeling' achter de uiting). Het is een volitieve handeling waarbij de uitlegger keuzes maakt door relevante elementen uit de context te selecteren. Dit leidt tot 'waarderinguitspraken' die niet noodzakelijk waar of onwaar zijn, maar eerder overtuigend. Pragmatische interpretatie is argumentatief en vereist 'praktische wijsheid'.
* **Soorten pragmatische interpretaties:**
* **Explicatuur:** Keuze tussen meerdere aanvaardbare semantische betekenissen van een dubbelzinnige uiting.
* **Implicatuur:** Keuze tussen mogelijke bedoelingen van een zender, wat als 'exegese' wordt aangeduid. Dit helpt bij het oplossen van vaagheid in uitingen.
* **Rechtsgevolgeninterpretatie:** Bepalen van de specifieke rechtsgevolgen die het recht aan een interpretandum in een concrete situatie toekent. Dit is een pragmatische oefening die, in tegenstelling tot semantische interpretatie, een zekere mate van autonomie van de uitlegger impliceert.
* **Context:** De context kan taalkundig (bv. woordkeuze, zinsbouw) of niet-taalkundig (situationeel: wie, waar, wanneer, waarom) zijn. Interpretatie is cultureel bepaald en kan variëren afhankelijk van de omstandigheden en het publiek dat overtuigd moet worden.
* **Keuzes:** Pragmatische interpretatie vereist contextkeuzes (selecteren van relevante omstandigheden) en maatstafkeuzes (kiezen van het criterium waarop de uitlegging gebaseerd wordt). Deze keuzes zijn vaak gebaseerd op abductieve redenering.
### 5.3 Twee visies op (juridische) uitlegging
Twee dominante paradigma's bepalen hoe juridische uitlegging wordt benaderd: het **positivistisch paradigma** en het **constructivistisch paradigma**.
#### 5.3.1 Positivistisch paradigma
Dit paradigma gaat uit van een ontologisch en epistemologisch realisme: er bestaat één objectieve werkelijkheid en waarheid, die we kunnen kennen door verstandelijke vermogens en empirische waarneming.
* **Ontologisch en epistemologisch uitgangspunt:** Realisme; de werkelijkheid en waarheid bestaan onafhankelijk van de waarnemer. Kennis is een afspiegeling van deze werkelijkheid.
* **Toegepast op het recht:**
* **Formeel rechtspositivisme:** Recht is een geheel van gedragsvoorschriften uitgevaardigd door een autoriteit (wetgever). Recht bestaat los van de toepassing ervan. Uitlegging is overbodig; het gaat om het begrijpen van de taal van de wet. De rol van de uitlegger is louter cognitief en heteronoom. De conclusie is een verifieerbare uitspraak die deductief geldig moet zijn (syllogisme).
* **Descriptief rechtspositivisme:** Recht bestaat enkel indien het daadwerkelijk wordt toegepast. De focus ligt op feitelijke gedragspatronen, niet op wat men zou moeten doen. Uitlegging is hierdoor onmogelijk als wetenschap.
* **Axiologisch uitgangspunt:** Scheiding van recht en moraal; geen rol voor de waarden of morele overtuigingen van de uitlegger. Uitlegging is volledig heteronoom.
* **Methodologisch uitgangspunt:** Deductief geldig redeneren (syllogisme), waarbij het recht op een mechanische manier wordt toegepast op de feiten. De uitlegger functioneert als een 'subsumptieautomaat'.
* **Staatskundig uitgangspunt:** Vertrouwen in de wetgever als enige bron van recht, met wantrouwen ten opzichte van de rechterlijke macht. Democratie wordt formeel ingevuld als kiesrecht en meerderheidsregel.
#### 5.3.2 Constructivistisch paradigma
Dit paradigma hanteert een ontologisch en epistemologisch relativisme: de werkelijkheid wordt mede geconstrueerd door de uitlegger. Er is geen absolute, objectieve werkelijkheid of waarheid; kennis is afhankelijk van de overtuigingen en keuzes van de uitlegger.
* **Ontologisch en epistemologisch uitgangspunt:** Relativisme; de werkelijkheid is een constructie en kennis is deels afhankelijk van de uitlegger. De verhouding tussen uitlegger en interpretandum is subjectief-monistisch, waarbij ze elkaar wederzijds beïnvloeden.
* **Toegepast op het recht:** Recht is een menselijke constructie, mede gevormd door de keuzes van de uitlegger. Het recht heeft geen objectieve essentie en bestaat enkel in de toepassing ervan. Uitlegging is een creatieve, pragmatische en argumentatieve activiteit die volitieve handelingen inhoudt. Het interpretatieproces is plausibel en abductief, en het resultaat is een waarderingsuitspraak.
* **Axiologisch uitgangspunt:** De waarden van de uitlegger zijn fundamenteel en bepalen mede de inhoud van het recht. De mate van autonomie van de uitlegger is echter begrensd door concepten als democratie en rechtsstaat.
* **Methodologisch uitgangspunt:** Abductieve, plausibele en wervende argumentatie, waarbij het syllogisme wordt doorprikt. Er is een onderscheid tussen heuristiek (het vinden van oplossingen) en legitimatie (het verantwoorden ervan), die in de praktijk door elkaar lopen. Juridische kennis wordt opgebouwd via een hermeneutische spiraal, waarbij Vorverständnis (voorafgaande kennis en opvattingen) een cruciale rol speelt.
* **Staatskundig uitgangspunt:** De verhouding tussen staatsmachten, democratie, rechtsstaat en mensenrechten bepaalt de ruimte voor autonomie van de uitlegger. De visie op deze verhoudingen stuurt de keuze tussen heteronome en autonome rechtsvinding.
### 5.4 De rol van narratieven en framing
#### 5.4.1 Narratieven als bouwstenen van het recht
In het constructivistisch paradigma worden feiten en rechtsfeiten niet als objectieve gegevens beschouwd, maar als elementen die door de uitlegger (de 'verteller') worden gebruikt om een verhaal te construeren dat een bepaald doel dient. Elk feitenrelaas is een constructie die achteraf wordt gecreëerd, wat betekent dat er geen objectieve reconstructie van gebeurtenissen mogelijk is. Het verhaal wordt beoordeeld op zijn 'narratieve coherentie' en overtuigingskracht, en de inhoud en opbouw ervan zijn afhankelijk van de doelstelling, het standpunt en de rol van de verteller.
#### 5.4.2 Framing
Framing is het proces waarbij een verhaal bewust wordt geconstrueerd en gepresenteerd op een manier die de interpretatie en besluitvorming van de ontvanger beïnvloedt. Dit gebeurt door gebruik te maken van verschillende 'theatrical elements' (act, scene, agent, agency, purpose) en door de nadruk te leggen op specifieke aspecten van de gebeurtenis.
* **Framingtechnieken:**
* **Actie versus omissie:** Een gebeurtenis voorstellen als een actieve handeling of als een nalaten. Acties worden vaak gebruikt om aansprakelijkheid of schuld aan te tonen, omdat ze concreter en afgrensbart zijn dan omissies.
* **Abstract versus concreet:** De mate van abstractie waarmee iets wordt voorgesteld, beïnvloedt het toepassingsgebied van een regel. Abstractie wordt gebruikt in grondwettelijke discussies, terwijl concretisering nuttig is bij het aantonen van aansprakelijkheid.
* **Algemeen versus specifiek:** Algemene voorstellingen worden gebruikt om gelijke gevallen gelijk te behandelen, terwijl specifieke voorstellingen dienen om te differentiëren of uitzonderingen aan te tonen.
* **Brede versus enge timeframes:** De omvang van de tijdsvork binnen een verhaal kan de focus op oorzaken veranderen en zo de toeschrijving van aansprakelijkheid beïnvloeden.
* **Doorlopend versus gesegmenteerd:** Gebeurtenissen kunnen worden voorgesteld als één vloeiende beweging of als een reeks van individuele deelgebeurtenissen, wat de mogelijkheid biedt om de nadruk op verschillende oorzaken of verantwoordelijkheden te leggen.
#### 5.4.3 De waarheidsgetrouwheid en juridische waarde van het verhaal
De waarheidsgetrouwheid van een verhaal is cruciaal, maar het juridische verhaal moet ook 'juridisch waardevol' zijn. Dit betekent dat de feiten die worden voorgesteld, getoetst moeten worden aan de juridische regels en normen. Dit proces van 'feitenfiltering' bepaalt welke 'ware feiten' uiteindelijk relevant zijn voor het recht, omdat het recht zelf bepaalt welke criteria gelden. Er bestaat een mogelijke kloof tussen de 'waargebeurde feiten' en de 'door het recht aanvaarde feiten', wat voortkomt uit praktische (bewijsvoering) en inhoudelijke (waardeopvattingen) redenen.
### 5.5 De verhouding tussen wetgever en rechter
De verhouding tussen wetgever en rechter is een centraal thema, waarbij verschillende visies bestaan op de mate van autonomie van de rechter.
* **Democratie, rechtsstaat en mensenrechten:** Deze drie pijlers bieden een kader voor het begrijpen van de verhouding tussen staatsmachten. Democratie staat voor het formele aspect (kiesrecht, meerderheidsregel), de rechtsstaat voor het procedurele (machthebbers gebonden aan recht, gelijke behandeling) en mensenrechten voor het materiële (inhoudelijke beperkingen op overheidsmacht).
* **Visies op de verhouding tussen staatsmachten:**
* **Montesquieu:** Pleitte voor een scheiding der machten met een machtsevenwicht, waarbij de rechter in een monarchie de 'geest van de wet' zoekt, maar in een republiek de letter van de wet volgt.
* **Franse Revolutie:** Streefde naar een heteronome rechter als spreekbuis van de wet, met een verbod op interpretatie en een 'référé législatif' waarbij onduidelijkheden naar de wetgever werden verwezen. De praktijk toonde echter de onhaalbaarheid van deze visie aan.
* **Rechterlijke controle als doembeeld versus noodzaak:**
* **Doembeeld ('Gouvernement des juges'):** De vrees dat te veel rechterlijke interpretatie de democratie uitholt. Dit leidt tot een pleidooi voor 'judicial restraint' en terughoudendheid van de rechter.
* **Noodzaak:** De rechterlijke macht heeft een tegenmacht nodig om de democratie en rechtsstaat te waarborgen, vooral wanneer de wetgever tekortschiet of democratisch tot stand gekomen beslissingen onaanvaardbare gevolgen hebben.
* **Rechterlijk minimalisme:** Een benadering waarbij de rechter zich terughoudend opstelt in zijn rechtsontwikkelende rol, met beslissingen die 'narrow' (smal) en 'shallow' (ondiep) zijn. Dit minimalisme is niet altijd gepast en moet worden afgewogen tegenover de noodzaak van rechterlijke controle, met name in gevallen van wetgevende inertie of maatschappelijke noden die door de wetgever niet worden aangepakt.
### 5.6 De constructie van rechtsregels door onthullende kritiek
Onthullende kritiek op de exegetische visie stelt dat de 'wil van de wetgever' niet eenvoudigweg kan worden achterhaald en dat de uitlegging van rechtsregels een genuanceerder proces is dat verder gaat dan louter semantische of historische analyse.
#### 5.6.1 Kritiek op het uitleggingsdoel en -voorwerp
* **De 'wil van de wetgever':** De constructivistische visie betwijfelt of de wil van een collectief orgaan zoals het parlement ooit eenduidig kan worden vastgesteld. De interpretatie van de wet hangt eerder af van de 'wil' van de uitlegger, die bepaald wordt door zijn Vorverständnis, doelstellingen en de algemeen aanvaarde waarden in de samenleving.
* **Uitleggingsvoorwerpen:** Naast wetgeving worden ook rechtspraak, rechtsleer, technische normen, gewoonten en andere private handelingen beschouwd als relevante 'rechtsknopen' of 'formanten' die bijdragen aan de constructie van het recht. De werfkracht van deze formanten hangt af van hun plaats binnen het rechtssysteem en de onderliggende waarden die ze vertegenwoordigen.
#### 5.6.2 Kritiek op de uitleggingsmethode
* **Interpretatieve argumenten:** De door exegeten gebruikte argumenten (taalkundig, systematisch, historisch, teleologisch, waardengeoriënteerd, gevolgengeoriënteerd, anticipatief) zijn geen rigide regels, maar 'gezichtspunten' (topoi) die in concreto moeten worden afgewogen. Er is geen vaste hiërarchie, en de keuze voor een bepaald argument hangt af van de context, het doel en het beoogde publiek.
* **Interne afstemmingsregels:** De exegetische visie hanteert interne afstemmingsregels die een vaste hiërarchie tussen argumenten veronderstellen (bv. taalkundige voorrang). De onthullende visie verwerpt dit en benadrukt dat de afstemming van argumenten een keuze is die in concreto moet worden gemaakt, waarbij vaak een balans wordt gezocht tussen democratische autonomie en rechtsstatelijke/mens-rechtenprincipes.
* **Coördinatieve argumenten:** Bij antinomieën (tegenstrijdigheden tussen rechtsregels) volstaat de exegetische benadering van identificatie van verschilpunten of verzoenende uitlegging niet altijd. De onthullende visie erkent de noodzaak van inperkende of verruimende uitleggingen en de afweging van waarden om tot een aanvaardbare oplossing te komen.
#### 5.6.3 De rol van de uitlegger en de afweging van waarden
De constructivistische visie benadrukt de centrale rol van de uitlegger als een 'knopenlegger' die het recht mede vormgeeft. Dit proces vereist 'praktische wijsheid' (phronesis) en een voortdurende afweging van onderliggende waarden, zoals democratie, rechtsstaat, mensenrechten, rechtszekerheid en gelijkheid. Deze afweging gebeurt niet via een vaste formule, maar via een flexibele, contextafhankelijke benadering die zowel 'gevalsafweging' als 'categorische afweging' kan omvatten. De uiteindelijke rechtvaardiging van een juridische interpretatie ligt in de overtuigingskracht van de argumenten die de uitlegger aanvoert om zijn of haar keuzes te onderbouwen, met een voortdurende balans tussen heteronome en autonome elementen.
---
# Constructie van rechtsregels en argumentatieleer
Dit gedeelte van de studiehandleiding duikt diep in de constructie van rechtsregels en de rol van argumentatieleer in het juridisch denken.
## 6. Constructie van rechtsregels en argumentatieleer
Juridische uitlegging is de activiteit waarbij een uitlegger de inhoud of betekenis van een rechtsregel in een concreet geval bepaalt. Dit proces vereist keuzes. De belangrijkste vragen die hierbij centraal staan zijn: wat is het doel van de uitlegging, wat is het voorwerp dat geïnterpreteerd wordt, welke methode wordt gebruikt en welke rol speelt de uitlegger zelf?
### 6.1 Inleiding tot juridische uitlegging
#### 6.1.1 Begrip van uitlegging
Uitlegging of interpretatie kan intuïtief worden omschreven als het interpreteren van iets. Preciezer is het de activiteit waarbij een betekenis wordt toegekend aan een interpretatievoorwerp. Dit omvat drie elementen:
* **Interpretandum**: Datgene wat geïnterpreteerd wordt, ook wel interpretatievoorwerp of brongeheel genoemd. Dit kan een geschreven tekst, een rechtsfeit, een gebaar of zelfs een cijfer zijn.
* **Interpretans**: De interpretatie die wordt toegekend aan het interpretandum, ook wel doelgeheel genoemd. Dit is de betekenis die aan het interpretandum wordt gehecht.
* **Toeschrijven**: De activiteit die beide elementen verbindt. Dit kan verwijzen naar de handeling van het interpreteren zelf of naar het resultaat ervan.
Het proces van definiëren vertoont gelijkenissen met uitlegging, waarbij een definiëns (de betekenis) wordt toegekend aan een definiendum (het woord of concept).
#### 6.1.2 Semantische versus pragmatische interpretatie
Er zijn fundamentele verschillen tussen semantische en pragmatische interpretatie:
* **Semantische interpretatie**:
* Focust op de contextonafhankelijke, letterlijke betekenis van woorden en zinnen.
* Het interpretatieproces wordt als cognitief en mechanisch beschouwd, vergelijkbaar met algoritmes.
* Uitspraken zijn verifieerbaar en apodictisch (noodzakelijk waar).
* Vereist theoretische wijsheid (sophia).
* Voorbeelden zijn woordenboekdefinities of de toepassing van wiskundige formules.
* **Pragmatische interpretatie**:
* Focust op de contextuele betekenis, rekening houdend met de gebruiker (zender en ontvanger) en de omstandigheden.
* Het interpretatieproces omvat keuzes maken en wordt beschouwd als volitief en argumentatief.
* Uitspraken zijn waarderingsuitspraken, die in meer of mindere mate overtuigend zijn, en dialectisch van aard (gericht op overtuiging).
* Vereist praktische wijsheid (phronesis).
* Voorbeelden zijn de betekenis van een bos bloemen naargelang de context of de interpretatie van een vraag als een imperatief.
Binnen pragmatische interpretatie onderscheidt men drie vormen:
* **Explicatuur**: Keuze tussen meerdere aanvaardbare semantische betekenissen van een dubbelzinnige uiting.
* **Implicatuur**: Bepalen van de impliciete bedoeling van de zender.
* **Rechtsgevolgeninterpretatie**: Bepalen van de rechtsgevolgen die aan een interpretandum worden toegekend in een concrete situatie.
De context, die taalkundige en niet-taalkundige elementen omvat, is cruciaal voor de pragmatische interpretatie.
### 6.2 Twee visies op (juridische) uitlegging: Positivisme en Constructivisme
De manier waarop naar juridische uitlegging wordt gekeken, wordt sterk beïnvloed door onderliggende paradigma's en uitgangspunten.
#### 6.2.1 Positivistisch paradigma
Dit paradigma gaat ervan uit dat de werkelijkheid, inclusief het recht, objectief bestaat en onafhankelijk van de waarnemer kan worden achterhaald.
* **Ontologisch en epistemologisch uitgangspunt**: Ontologisch realisme (één werkelijkheid, één waarheid) en epistemologisch realisme (kennis via verstand en empirie). De waarheid correleert met de werkelijkheid.
* **Toegepast op het recht**:
* **Formeel rechtspositivisme**: Recht is de verzameling van gedragsvoorschriften uitgevaardigd door een autoriteit (bv. wetgever). Het recht bestaat los van de toepassing ervan. Er is geen noodzaak voor een theorie van uitlegging; interpreteren is enkel het begrijpen van de taal van de wet. De uitlegger is een ‘subsumptieautomaat’. De hiërarchie der normen is rigide en piramidaal.
* **Descriptief rechtspositivisme**: Recht bestaat enkel indien het daadwerkelijk wordt toegepast. Recht is de verzameling van gedragspatronen. Kennis van het recht is de kennis van wat rechters feitelijk doen.
* **Axiologisch uitgangspunt**: De rol van waarden en morele overtuigingen van de uitlegger is irrelevant; er is een strikte scheiding tussen recht en moraal. De taak is volledig heteronoom.
* **Methodologisch uitgangspunt**: Deductief geldig redeneren, met het syllogisme als ideaal model.
* **Staatskundig uitgangspunt**: Vertrouwen in de wetgevende macht als primaire bron van recht, met wantrouwen jegens de rechterlijke macht. Democratie wordt formeel ingevuld (kiesrecht, meerderheidsregel).
#### 6.2.2 Constructivistisch paradigma
Dit paradigma stelt dat de werkelijkheid, en dus ook het recht, mede wordt geconstrueerd door de uitlegger.
* **Ontologisch en epistemologisch uitgangspunt**: Relativisme (realiteit is mede geconstrueerd) en anti-realisme (kennis is gerelateerd aan de persoon van de uitlegger). De verhouding tussen uitlegger en interpretandum is subjectief-monistisch.
* **Toegepast op het recht**: Recht is een menselijke constructie, mede bepaald door de keuzes en waarden van de uitlegger. Concepten zonder toepassing zijn ‘holle woorden’. Rechtsregels worden gezien als ‘bouwstenen’ (formanten) waarmee de jurist aan de slag gaat. De hiërarchie der normen wordt vervangen door een ‘heterarchie der formanten’.
* **Axiologisch uitgangspunt**: De waarden van de uitlegger zijn van fundamenteel belang. De taak is nooit volledig heteronoom; er is sprake van (gedeeltelijk) autonome rechtsvinding.
* **Methodologisch uitgangspunt**: Pragmatische en abductieve redeneringen, waarbij argumentatie (retorica) centraal staat. Het syllogisme is slechts een deel van de legitimatie, niet de heuristiek.
* **Staatskundig uitgangspunt**: De visie op de verhouding tussen de staatsmachten (democratie, rechtsstaat, mensenrechten) bepaalt de mate van autonomie van de rechter.
### 6.3 De verhouding tussen de staatsmachten en de rechtspraak
#### 6.3.1 Montesquieu en de scheiding der machten
Montesquieu's analyse van de Engelse constitutie, hoewel historisch gebonden, legde de basis voor het denken over de scheiding der machten. Hij onderscheidde drie staatsvormen (republiek, monarchie, despotisme), gekenmerkt door hun ‘principe’.
* **Republiek**: Principe van ‘la vertue’ (deugd) en gelijkheid. Rechtspraak is heteronoom; de rechter volgt de letter van de wet.
* **Monarchie**: Principe van ‘l’honneur’ (eer). De rechter zoekt naar de ‘esprit’ (geest) van de wet en heeft meer autonome ruimte. De aanwezigheid van ‘pouvoirs intermédiaires’ (tussenmachten) is cruciaal om de macht van de vorst te beperken.
* **Despotisme**: Principe van ‘la crainte’ (vrees). De rechter is volledig autonoom en de wet is ondergeschikt aan de wil van de despoot.
Montesquieu's ideaalbeeld omvatte een scheiding der machten met een evenwicht en controle, waarbij de rechterlijke macht, hoewel grotendeels heteronoom, wel ruimte had om de geest van de wet te zoeken en de wet mild te interpreteren in extreme gevallen.
#### 6.3.2 De Franse Revolutie en het interpretatieverbod
De radicale visie van de Franse Revolutie, gevoed door wantrouwen jegens de oude rechtbanken (Parlements) en hun ‘arrêts de règlement’, pleitte voor een eenduidige, volledige wetgeving en een strikt heteronome rechter.
* **Interpretatieverbod**: Rechters mochten de wet niet interpreteren, maar enkel toepassen.
* **Référé législatif**: Bij onduidelijkheid moest de rechter de zaak terugverwijzen naar de wetgever voor een authentieke interpretatie of nieuwe wetgeving.
* **Tribunal de Cassation**: Oorspronkelijk opgezet als deel van de wetgevende macht om uitspraken te vernietigen die de wet schonden.
De realiteit van de Franse Revolutie toonde echter de illusie van volledige heteronomie aan. De ‘Terreur’ leidde tot een stilstand van rechtspraak door de overmatige doorverwijzing naar de wetgever. De introductie van het ‘dura lex sed lex’-principe in de praktijk leidde tot juridische immobiliteit.
#### 6.3.3 De Belgische situatie: macht en tegenmacht
In België bestaat een constante spanning tussen de wens van politieke machthebbers om ongebonden te zijn en de noodzaak van rechtsstatelijke waarborgen.
* **Primaat van de politiek versus rechterlijke controle**: De vraag is hoe de democratisch tot stand gekomen wetgeving getoetst kan worden door rechters, die niet democratisch verkozen zijn.
* **Rechterlijke controle als doembeeld**: Het gevaar van ‘gouvernement des juges’ (heerschappij van rechters) vereist terughoudendheid van de rechter.
* **Rechterlijke permissiviteit**: Gaat verder dan terughoudendheid en kan leiden tot het tenietdoen van democratische beslissingen.
* **Primaat van de politiek**: De politiek domineert en de rechterlijke macht wordt gemarginaliseerd.
* **Rechterlijke controle als noodzaak**: Naast democratie zijn rechtsstaat en mensenrechten essentieel. Blinde volgzaamheid aan de wetgever kan leiden tot onaanvaardbare resultaten.
* **Grondwettelijkheidstoetsing**: Het Grondwettelijk Hof (vroeger Arbitragehof) toetst wetten aan de Grondwet en de mensenrechten, wat een belangrijke tegenmacht vormt tegen de wetgevende macht.
* **Rechterlijk minimalisme**: Een benadering waarbij de rechter zich beperkt tot een ‘narrow’ (smal) en ‘shallow’ (ondiep) oordeel, met minimale rechtsvorming. Dit kan in bepaalde contexten wenselijk zijn, maar is niet altijd gepast.
### 6.4 De constructie van rechtsfeiten en -regels
Het onderscheid tussen rechtsfeiten en rechtsregels is cruciaal, maar in de constructivistische visie problematisch omdat beide elementen constructies zijn.
#### 6.4.1 De bouwstenen van een verhaal: feitenvergaring en -verwerking
Het juridische verhaal begint met feitenvergaring, waarbij informatie wordt vertaald naar de juridische leefwereld van de uitlegger. Dit proces is zelden objectief en wordt sterk beïnvloed door:
* **Vorverständnis**: De bril van de uitlegger, bestaande uit aannames, opvattingen en kennis, die de selectie en verwerking van feiten stuurt.
* **Vergarings- en verwerkingsfouten**: Zoals confirmation bias (selectieve waarneming) en survivorship bias (negeren van niet-teruggekeerde informatie).
* **Alltagstheorieën**: Ervaringsregels die de interpretatie van gebeurtenissen sturen.
#### 6.4.2 Het brengen van het verhaal: framing
Framing is het construeren van een verhaal op een manier die de interpretatie en besluitvorming van de ontvanger stuurt. Dit gebeurt door keuzes te maken in de manier waarop feiten worden voorgesteld (bv. actie vs. omissie, abstract vs. concreet, algemeen vs. specifiek, breed vs. eng timeframe, doorlopend vs. gesegmenteerd).
#### 6.4.3 De waarheidsgetrouwheid en juridische waarde van het verhaal
De waarheidsgetrouwheid van een verhaal moet kritisch worden beoordeeld, rekening houdend met het selectieve karakter van verslaggeving. De juridische waarde van het verhaal wordt bepaald door de ‘feitenfiltering’: welke feiten worden door het recht als relevant aanvaard, rekening houdend met procedurele rechtvaardigheid, bewijsregels, autonomie en beroepsgeheim.
### 6.5 De constructie van rechtsregels: argumentatieleer
De constructie van rechtsregels is geen louter mechanisch proces, maar een complex samenspel van argumenten, waarbij waarden en doelstellingen een centrale rol spelen.
#### 6.5.1 Interpretatieve argumenten
Deze argumenten helpen bij het bepalen van de betekenis van een rechtsregel.
* **Taalkundige argumenten**: Focussen op de letterlijke, technische of gebruikelijke betekenis van woorden, maar erkennen de context en de mogelijkheid van meerdere interpretaties.
* **Systematische argumenten**: Gebruiken de samenhang binnen het rechtssysteem (bv. analogie, a contrario, formele contextuele harmonisatie) om de betekenis te bepalen.
* **Wilsduidende en wilstemperende historische argumenten**: Kijken naar de historische context, parlementaire voorbereidingen en de evolutie van rechtsbegrippen om de oorspronkelijke of de hedendaagse bedoeling van de wetgever te duiden of te temperen.
* **Teleologische argumenten**: Richten zich op het doel of de strekking van de norm (ratio legis) om de betekenis te bepalen, met mogelijkheden voor extensie (verruiming) of reductie (beperking).
* **Waardengeoriënteerde argumenten**: Baseren zich op fundamentele waarden en beginselen van de rechtsorde, zoals rechtszekerheid, gelijkheid en bescherming van grondrechten.
* **Gevolgengeoriënteerde argumenten**: Beoordelen de gevolgen van een bepaalde interpretatie, rekening houdend met bewust gekozen, verenigbare of niet-verenigbare gevolgen.
* **Anticipatieve argumenten**: Houden rekening met toekomstige wetgeving of beleidswijzigingen.
#### 6.5.2 Interne afstemmings- en coördinatieve argumenten
Deze argumenten regelen de onderlinge verhouding tussen verschillende interpretatieve argumenten en rechtsregels.
* **Interne afstemmingsargumenten**: Bepalen welke interpretatieve argumenten voorrang krijgen (bv. taalkundige voorrang, tekstuele voorrang).
* **Coördinatieve argumenten**: Behelzen het vermijden of verhelpen van antinomieën (tegenstrijdigheden) door middel van verzoenende uitlegging, inperkende of verruimende uitlegging, of hiërarchische voorrangsregels (superioriteit, specialiteit, posterioriteit).
#### 6.5.3 De afweging van waarden en argumenten
In de onthullende visie is er geen vaste hiërarchie van argumenten. De keuze voor de meest overtuigende interpretatie vereist een concreet onderzoek, waarbij verschillende argumenten worden afgewogen. Dit proces, bekend als 'topisch argumenteren', maakt gebruik van ‘endoxa’ (algemeen aanvaardbare opvattingen) en ‘topoi’ (argumentatieschema's).
De ‘afweging’ van waarden is een centrale, maar controversiële, methode. In plaats van een mechanische berekening (zoals in Alexy's gewichtsformule), gaat het om een genuanceerd proces van casuïstische beoordeling, waarbij zowel flexibiliteit (gevalsafweging) als voorspelbaarheid (categorische afweging) een rol spelen. De uiteindelijke rechtvaardiging van een interpretatie hangt af van de onderliggende waarden en de context van de zaak. De keuze voor een bepaalde argumentatiestrategie is vaak strategisch, gericht op het overtuigen van een specifiek publiek.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Rechtsvinding | Het proces waarbij een juridische betekenis wordt toegekend aan juridische teksten, feiten of gedragingen in een specifiek geval om tot een juridisch oordeel te komen. |
| Semantische interpretatie | Een vorm van uitlegging waarbij de betekenis van een uitdrukking wordt bepaald los van de specifieke context waarin deze wordt gebruikt, puur gebaseerd op de letterlijke of woordenboekbetekenis. |
| Pragmatische interpretatie | Een vorm van uitlegging waarbij de betekenis van een uitdrukking wordt bepaald met inachtneming van de specifieke context, inclusief de intenties van de zender, de ontvanger en de omstandigheden van de communicatie. |
| Explicatuur | Juridische uitlegging waarbij een keuze wordt gemaakt tussen meerdere aanvaardbare semantische betekenissen van een uiting die dubbelzinnig is. |
| Implicatuur | Juridische uitlegging waarbij de uitlegger de bedoelde, niet expliciet uitgedrukte betekenis van een zender probeert te achterhalen, vaak door rekening te houden met contextuele aanwijzingen. |
| Rechtsgevolgeninterpretatie | Een vorm van juridische uitlegging die zich richt op het bepalen van de rechtsgevolgen die een rechtsregel heeft in een specifiek, concreet geval. |
| Interpretandum | Datgene wat geïnterpreteerd wordt; het object van interpretatie, zoals een wettekst, een contract of een gebaar. |
| Interpretans | De betekenis of de interpretatie die aan het interpretandum wordt toegekend; het resultaat van het interpretatieproces. |
| Positivistisch paradigma | Een visie op het recht die stelt dat recht uitsluitend bestaat uit de door menselijke autoriteiten gestelde regels, losgekoppeld van morele overwegingen, en dat deze regels objectief en neutraal kunnen worden vastgesteld. |
| Constructivistisch paradigma | Een visie op het recht die stelt dat het recht mede door de interpretator wordt gevormd en dat er geen absolute, objectieve waarheid bestaat; het recht is een menselijke constructie die afhankelijk is van context en interpretatie. |
| Voorverständnis | Het geheel van aannames, opvattingen, ideeën, kennis en culturele bagage dat een persoon meebrengt wanneer deze een tekst of situatie interpreteert; de 'bril' waarmee men naar de wereld kijkt. |
| Heuristiek | De leer van het vinden; het proces van het ontdekken of bedenken van mogelijke oplossingen of antwoorden op een probleem, vaak door middel van intuïtie, creativiteit en exploratie van verschillende opties. |
| Legitimatie | Het proces van het rechtvaardigen of onderbouwen van een bepaalde oplossing of beslissing, door middel van geldige juridische argumenten en procedures, zodat deze acceptabel wordt geacht voor het publiek. |
| Framing | Het proces van het presenteren van informatie of een verhaal op een bepaalde manier, door gebruik te maken van specifieke taal, nadruk op bepaalde aspecten, en het inbedden in een bepaalde context, om zo de interpretatie en besluitvorming van de ontvanger te beïnvloeden. |
| Antinomie | Een situatie waarin twee of meer rechtsregels of interpretaties van rechtsregels in een directe en onverenigbare tegenspraak met elkaar lijken te staan, waardoor er een conflict ontstaat over welk rechtsgevolg van toepassing is. |
| Teleologisch argument | Een juridisch argument dat gebaseerd is op het doel of de strekking van een rechtsregel, waarbij de interpretatie wordt gestuurd door het achterliggende doel dat de wetgever met de regel beoogde te bereiken. |
| Waardengeoriënteerd argument | Een juridisch argument dat gebaseerd is op fundamentele waarden die ten grondslag liggen aan de rechtsorde, zoals gelijkheid, rechtszekerheid, menselijke waardigheid of democratie, en die worden gebruikt om een bepaalde interpretatie te rechtvaardigen. |
| Gevolgengeoriënteerd argument | Een juridisch argument dat zich richt op de mogelijke gevolgen van een bepaalde interpretatie of beslissing, en waarbij men probeert de interpretatie te kiezen die leidt tot de meest wenselijke of minst onwenselijke uitkomst, gelet op de achterliggende waarden. |
| Formant | Een 'rechtsknoop' of 'gezaghebbende handeling' die bijdraagt aan de vorming en inhoud van het recht. Dit omvat niet alleen wetgeving, maar ook rechtspraak, rechtsleer en soms zelfs private normen, die tezamen het 'juridische tapijt' vormen. |
| Rechtszekerheid | Het principe dat burgers moeten kunnen vertrouwen op de duidelijkheid, voorspelbaarheid en stabiliteit van het recht, zodat zij hun gedrag daarop kunnen afstemmen en weten welke rechtsgevolgen aan hun handelingen verbonden zijn. |
| Rechtsstaat | Een overheidsbestel waarin de machthebbers gebonden zijn aan het recht en waarin burgers gelijk worden behandeld voor de wet, met waarborgen tegen willekeur en machtsmisbruik, vaak door de scheiding der machten en de bescherming van grondrechten. |
| Democratie | Een bestuursvorm waarbij de macht uitgaat van het volk, hetzij direct door middel van volkssoevereiniteit, hetzij indirect via vertegenwoordigers. Kenmerken zijn kiesrecht, meerderheidsregel en vaak ook de bescherming van minderheden en grondrechten. |
| Mensenrechten | Fundamentele, universele rechten die inherent zijn aan elk mens en die de overheid verplichten deze rechten te respecteren, te beschermen en te realiseren, zoals het recht op leven, vrijheid en een eerlijk proces. |
| Lex specialis derogat legi generali | Een interpretatieregel die stelt dat een specifieke rechtsregel voorrang heeft boven een algemenere rechtsregel wanneer deze op hetzelfde onderwerp betrekking hebben. |
| Lex posterior derogat legi priori | Een interpretatieregel die stelt dat een latere rechtsregel voorrang heeft op een eerdere rechtsregel wanneer deze op hetzelfde onderwerp betrekking hebben en met elkaar in strijd zijn. |
| Lex superior derogat legi inferiori | Een interpretatieregel die stelt dat een hogere rechtsnorm voorrang heeft op een lagere rechtsnorm wanneer deze met elkaar in strijd zijn, bijvoorbeeld wanneer een wet in strijd is met de Grondwet. |
| Autonome rechtsvinding | Een vorm van rechtsvinding waarbij de rechter een significante mate van vrijheid heeft om de betekenis van de rechtsregels te bepalen en de uitkomst van een zaak vorm te geven, gebaseerd op zijn eigen inzichten, waarden en de specifieke omstandigheden van het geval. |
| Heteronome rechtsvinding | Een vorm van rechtsvinding waarbij de rechter gebonden wordt geacht aan de letterlijke betekenis van de wet of aan de expliciete wil van de wetgever, met minimale ruimte voor eigen interpretatie of vorming van recht. |
| Proportionaliteitsbeginsel | Een juridisch principe dat vereist dat overheidsmaatregelen die ingrijpen in rechten of vrijheden, proportioneel moeten zijn met het nagestreefde doel. Dit omvat de toetsing aan geschiktheid, noodzakelijkheid en evenredigheid in strikte zin. |
| Rechtsmisbruik | Het uitoefenen van een recht op een wijze die in strijd is met de maatschappelijke zorgvuldigheid en die kennelijk de bedoeling heeft om een ander te schaden of te hinderen, ook al gebeurt dit binnen de grenzen van het recht. |
| Vorst | In de context van Montesquieu, de monarch die de uitvoerende macht bezit en gebonden is aan fundamentele wetten, met 'pouvoirs intermédiaires' als tegenwicht. |
| Despotisme | Een regeringsvorm waarbij één persoon of een kleine groep absolute en onbeperkte macht uitoefent, zonder gebonden te zijn aan wetten of rechtsprincipes, wat leidt tot tirannie en onderdrukking. |
| Arresten de règlement | Vonnissen die door de rechterlijke macht werden uitgevaardigd met een algemeen verbindend karakter, los van een specifiek geschil, wat in het Ancien Régime werd gezien als een vorm van wetgeving door de rechter en die later verboden werd. |
| Reféré législatif | Een procedure waarbij de rechter bij onduidelijkheid over de toepassing van een wet of de noodzaak van nieuwe wetgeving de zaak moest voorleggen aan de wetgevende macht voor interpretatie of nieuwe wetgeving. |
| Tribunal de cassation | Het Hof van Cassatie, oorspronkelijk opgericht als onderdeel van de wetgevende macht tijdens de Franse Revolutie met de taak om rechtbanken te controleren op schending van de wet en eventueel interpretatieve wetten te vragen. |
| Volkswil | De collectieve wil van het volk als bron van democratische legitimiteit, zoals geïnterpreteerd door verschillende politieke filosofen, variërend van directe democratie tot vertegenwoordigende democratie. |
| Rechtseenheid | Het principe dat het recht op een consistente en uniforme manier moet worden toegepast in het hele rechtsgebied, om rechtszekerheid te garanderen en willekeur te voorkomen. |
| Rechtsontwikkeling | Het proces waarbij het recht evolueert en wordt aangepast aan veranderende maatschappelijke, economische en technologische omstandigheden, vaak door middel van wetgeving, rechtspraak of rechtsleer. |
| Judicial restraint | De rechtsfilosofische benadering waarbij rechters zich terughoudend opstellen bij het interpreteren van wetten en het vormen van recht, om de rol van de wetgevende macht en de democratische besluitvorming te respecteren. |
| Judicial activism | De benadering waarbij rechters actiever optreden bij het interpreteren van wetten en het vormen van recht, soms door wetten creatief te interpreteren of aan te passen aan veranderende maatschappelijke behoeften of fundamentele rechten, wat kan leiden tot kritiek op ondermijning van democratische principes. |
| Rule of law | Het principe dat alle burgers en de overheid gebonden zijn aan het recht, dat wordt toegepast via een onafhankelijke rechterlijke macht, en dat de macht van de overheid beperkt is door wetten en grondrechten. |
| Montesquieu | Een 18e-eeuwse Franse filosoof bekend om zijn werk 'De l'esprit des lois', waarin hij de scheiding der machten uiteenzette als middel om machtsmisbruik te voorkomen en vrijheid te waarborgen. |
| Franse Revolutie | Een periode van radicale politieke en sociale omwentelingen in Frankrijk die leidde tot de afschaffing van de monarchie en de oprichting van een republiek, met een sterke nadruk op de suprematie van de wet en de rol van de volkswil. |
| Algemene rechtsbeginselen (ARB) | Fundamentele, vaak ongeschreven beginselen die ten grondslag liggen aan de rechtsorde, zoals het gelijkheidsbeginsel, het proportionaliteitsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel, die de interpretatie en toepassing van concrete rechtsnormen sturen. |
| Wetgeving | Het geheel van door de wetgevende macht uitgevaardigde algemeen verbindende voorschriften, die primair gericht zijn op het reguleren van gedrag en het vormgeven van de maatschappij. |
| Rechtspraak | De uitspraken van rechterlijke instanties die uitspraak doen over concrete geschillen en daarbij het recht toepassen, en die in sommige rechtssystemen een precedentwerking kunnen hebben. |
| Rechtsleer | De verzamelde opvattingen van rechtsgeleerden, terug te vinden in juridische publicaties, die een belangrijke rol speelt bij de interpretatie en ontwikkeling van het recht, ook al is ze niet formeel bindend. |
| Gewoonte | Een rechtsbron die ontstaat door langdurig, constant en uniform feitelijk gebruik, gepaard gaande met de overtuiging dat dit gebruik juridisch verplichtend is (opinio iuris vel necessitatis). |
| Gewild recht | Recht dat expliciet is gecreëerd door een bepaalde actor, zoals wetgeving door de wetgever of overeenkomsten tussen partijen, met een duidelijke intentie en doelstelling. |
| Gegroeid recht | Recht dat zich organisch heeft ontwikkeld door middel van langdurig gebruik (gewoonte), bestendige praktijken, of de geleidelijke interpretatie en toepassing van rechtsregels door de rechtspraak en rechtsleer. |
| Werfkracht | De mate waarin een juridisch argument of een rechtsbron gezaghebbend is en invloed heeft op de interpretatie en toepassing van het recht, gebaseerd op criteria zoals (grond)wettelijke basis, maatschappelijke aanvaarding, logische consistentie of de intentie van de actor. |
| Bestendige praktijken | Handelingen die herhaaldelijk en op uniforme wijze worden verricht binnen een bepaalde sector of door een bepaalde groep actoren, die kunnen leiden tot de vorming van rechtsnormen, zelfs zonder expliciete wettelijke basis. |
| Juridisch syllogisme | Een vorm van deductieve redenering die wordt gebruikt in de rechtsvinding, waarbij een conclusie wordt afgeleid uit een algemene rechtsregel (majorpremisse) en de vastgestelde feiten (minorpremisse), volgens de regels van de logica. |
| Abductieve redenering | Een vorm van redenering die begint met een observatie of een concrete casus en vervolgens probeert de meest waarschijnlijke verklaring of oplossing te vinden, vaak door middel van plausibiliteit, argumentatie en de inbreng van contextuele factoren. |
| Case-based reasoning | Een methode van juridische redenering waarbij de oplossing voor een nieuw geval wordt gezocht door het te vergelijken met eerdere, vergelijkbare gevallen (prototypische gevallen) en de daarin gevolgde redeneringen en uitkomsten. |
| Verredelijking | Het proces waarbij een juridische regel of interpretatie wordt aangepast om beter aan te sluiten bij de huidige maatschappelijke inzichten, waarden en behoeften, ervan uitgaande dat de wetgever dit zou hebben gewild indien hij de huidige omstandigheden had gekend. |
| Actualisering | Het proces waarbij de betekenis van een rechtsregel of een juridisch begrip wordt aangepast aan veranderde maatschappelijke, technologische of juridische omstandigheden sinds de oorspronkelijke totstandkoming ervan. |
| Antinomie | Een situatie waarin twee of meer rechtsregels of interpretaties van rechtsregels elkaar tegenspreken of onverenigbaar zijn, waardoor een conflict ontstaat over welk rechtsgevolg van toepassing is. |
| Verzoenende uitlegging | Een methode van interpretatie die probeert om schijnbare tegenstrijdigheden tussen rechtsregels op te lossen door ze zo uit te leggen dat ze naast elkaar kunnen bestaan, vaak door rekening te houden met de bedoeling of de context van de regels. |
| Inperkende uitlegging | Een interpretatiemethode die het toepassingsgebied van een rechtsregel beperkt, bijvoorbeeld door specifieke uitzonderingen te aanvaarden of door de betekenis van de bewoordingen strikter te nemen dan strikt noodzakelijk, om ongewenste of absurde gevolgen te vermijden. |
| Verruimende uitlegging | Een interpretatiemethode die het toepassingsgebied van een rechtsregel uitbreidt, bijvoorbeeld door analogie of teleologische extensie, om situaties te dekken die niet expliciet door de wet waren voorzien, maar wel onder de strekking van de regel vallen. |
| Teleologische argumentatie | Juridische argumentatie gebaseerd op het doel (telos) van de rechtsregel, waarbij de interpretatie wordt gestuurd door de ratio legis (de reden waarom de wet is uitgevaardigd) om het nagestreefde doel te bereiken. |
| Waardengeoriënteerd argument | Juridische argumentatie die steunt op fundamentele waarden binnen de rechtsorde, zoals gelijkheid, rechtszekerheid of menselijke waardigheid, om een bepaalde interpretatie te rechtvaardigen of te weerleggen. |
| Gevolgengeoriënteerd argument | Juridische argumentatie die de uitkomst van een zaak beoordeelt op basis van de verwachte of werkelijke gevolgen van een bepaalde interpretatie of beslissing, met het oog op het bereiken van de meest wenselijke maatschappelijke of juridische uitkomst. |
| Anticipatief argument | Een juridisch argument dat een interpretatie baseert op voorgenomen, maar nog niet vastgestelde, toekomstige wetgeving of beleidswijzigingen, in de poging om aansluiting te vinden bij een verwachte evolutie van het recht. |
| Topos | Een vormelijk argumentatieschema of een 'gezichtspunt' dat dient als richtlijn voor het vinden en structureren van juridische argumenten, zoals analogie, doel-middel, of causaliteit. |
| Endoxa | Algemeen aanvaarde opvattingen of basisideeën binnen een gemeenschap die dienen als uitgangspunt voor juridische argumentatie, en die de basis vormen voor wat als rationeel of gerechtvaardigd wordt beschouwd. |
| Antinomie | Een tegenstrijdigheid tussen twee of meer rechtsregels die ogenschijnlijk tegelijkertijd van toepassing zijn, wat een keuze of afweging vereist om het conflict op te lossen. |
| Verzoenende uitlegging | Een interpretatiemethode die streeft naar het verenigen van ogenschijnlijk tegenstrijdige rechtsregels door ze zodanig uit te leggen dat ze naast elkaar kunnen bestaan, om zo een antinomie te vermijden. |
| Verdedigingsargument | Een juridisch argument dat wordt gebruikt om een bepaalde stelling te rechtvaardigen en te verdedigen tegen mogelijke kritiek of tegenargumenten, met behulp van gezichtspunten en redeneerpatronen. |
| Rechtsknopen (Formanten) | De individuele elementen of eenheden die het recht vormen, zoals wetten, rechterlijke uitspraken, juridische beginselen of zelfs maatschappelijke gebruiken, die samengevoegd worden om het 'juridische tapijt' te construeren. |
| Rechtspraak | De verzameling van rechterlijke uitspraken die een oordeel geven over concrete geschillen en die, hoewel niet formeel bindend als precedent in België, wel een zwaartekrachtwerking kunnen hebben en bijdragen aan de rechtsontwikkeling. |
| Handelingen van wetgevende actoren | Juridisch relevante handelingen die worden verricht door overheidsorganen met een wetgevende of reglementaire bevoegdheid, zoals het uitvaardigen van wetten, decreten, ordonnanties of koninklijke besluiten. |
| Handelingen van uitvoerende actoren | Juridisch relevante handelingen die worden verricht door overheidsorganen met een uitvoerende bevoegdheid, zoals het nemen van individuele besluiten (bv. vergunningen, aanslagen) of het uitvaardigen van reglementen. |
| Handelingen van rechtsprekende actoren | Juridisch relevante handelingen verricht door rechterlijke instanties, die zich uiten in uitspraken die geschillen beslechten en het recht interpreteren en toepassen op concrete gevallen. |
| Handelingen van rechtsgeleerde actoren | Juridisch relevante handelingen verricht door experts in het recht, zoals academici, advocaten of juridische adviseurs, die bijdragen aan de interpretatie, ontwikkeling en kritische analyse van het recht door middel van publicaties, adviezen en onderwijs. |
| Handelingen van (andere) private actoren | Juridisch relevante handelingen die worden verricht door individuen of groepen buiten de formele overheidsstructuur, zoals contractpartijen, beroepsorganisaties of gemeenschappen, die bijdragen aan de vorming van recht door middel van overeenkomsten, technische normen of gewoonten. |
| Werfkracht | Het gezag of de overtuigingskracht die een juridisch argument, een rechtsbron of een handeling bezit binnen het rechtssysteem, die bepaalt in welke mate het invloed kan uitoefenen op de interpretatie en toepassing van het recht. |
| Conformiteit | Het principe dat een rechtshandeling of een juridisch gedrag in overeenstemming moet zijn met de toepasselijke rechtsregels, wettelijke bepalingen of algemene rechtsbeginselen. |
| Jurisprudentie | De verzameling van rechterlijke uitspraken die, hoewel niet strikt bindend als precedent in België, wel een zwaartekrachtwerking hebben en de interpretatie en ontwikkeling van het recht beïnvloeden. |
| Pseudo-wetgeving | Handelingen van bestuursorganen die kenmerken van wetgeving vertonen (bv. algemeen verbindend karakter) maar niet zijn uitgevaardigd met een formele wettelijke basis, wat leidt tot discussies over hun legitimiteit en rechtsgevolgen. |
| Rechtsknopen (Formanten) | De individuele elementen die het recht vormen, zoals wetten, rechterlijke uitspraken, juridische beginselen of maatschappelijke gewoonten, die door middel van interpretatie en argumentatie worden samengevoegd tot een coherent juridisch geheel. |
| Gewild recht | Recht dat bewust is gecreëerd door een specifieke actor, zoals een wetgevende handeling door het parlement, met een duidelijke intentie en doelstelling. |
| Gegroeid recht | Recht dat zich organisch heeft ontwikkeld door middel van langdurig feitelijk gebruik, bestendige praktijken, of de geleidelijke interpretatie van rechtsregels door de rechtspraak en rechtsleer, vaak als reactie op veranderende maatschappelijke behoeften of als correctie op eerdere regelgeving. |
| Hiërarchie der normen | Een hiërarchisch geordend systeem van rechtsnormen, waarin hogere normen (zoals de Grondwet) voorrang hebben op lagere normen (zoals wetten of besluiten), wat impliceert dat lagere normen in overeenstemming moeten zijn met hogere normen. |
| Analogie | Een interpretatietechniek waarbij een rechtsregel die is geschreven voor een bepaald geval, wordt toegepast op een vergelijkbaar, maar niet identiek geval, omdat beide gevallen op relevante punten overeenkomen. |
| Teleologische extensie | Een interpretatietechniek die het toepassingsgebied van een rechtsregel uitbreidt om de nagestreefde doelstelling van de wet beter te dienen, vooral wanneer de letterlijke tekst van de wet te beperkend zou zijn. |
| Teleologische reductie | Een interpretatietechniek die het toepassingsgebied van een rechtsregel inperkt, wanneer de letterlijke tekst van de wet tot ongewenste of absurde gevolgen zou leiden die niet stroken met de doelstelling van de wet. |
| Verstoring van de rechtsorde | Een situatie waarin de rechtsregels of de rechtsuitoefening dermate in strijd zijn met fundamentele juridische beginselen of maatschappelijke waarden, dat de integriteit en het functioneren van het rechtssysteem worden aangetast. |
| Rechtsvorming | Het proces waarbij het recht wordt gevormd, ontwikkeld en aangepast aan veranderende omstandigheden, vaak door middel van interpretatie door de rechter, de rechtsleer of nieuwe wetgeving. |
| Evenredigheidsbeginsel | Een juridisch principe dat vereist dat een maatregel passend, noodzakelijk en evenredig is in relatie tot het nagestreefde doel, om te zorgen voor een balans tussen verschillende rechten, belangen of plichten. |
| Ad hoc-afweging | Een methode van besluitvorming waarbij de oplossing voor een juridisch probleem wordt bepaald door een specifieke afweging te maken van alle relevante feiten en omstandigheden van het concrete geval, zonder vooraf vastgelegde regels. |
| Categorische afweging | Een methode van besluitvorming waarbij algemene regels of principes worden geformuleerd op basis van een afweging van waarden en belangen, met als doel een consistente en voorspelbare benadering voor een reeks vergelijkbare gevallen te creëren. |
| Constructivistisch paradigma | Een filosofische visie die stelt dat de werkelijkheid, inclusief het recht, niet objectief bestaat maar mede wordt gevormd door menselijke constructies, interpretaties en sociale interacties. |
| Rechtsknoop | Een element dat het recht vormt, zoals een wet, een rechterlijke uitspraak of een algemeen rechtsbeginsel, dat bijdraagt aan de 'constructie' van het recht en dat kan worden gebruikt in juridische argumentatie. |
| Normatieve aanvaardbaarheid | De mate waarin een juridische interpretatie, argumentatie of beslissing wordt geaccepteerd en gerechtvaardigd geacht door het beoogde publiek, gebaseerd op gedeelde waarden, beginselen en redeneerpatronen. |
| Rechtsgevolgen | De juridische consequenties die voortvloeien uit een bepaalde rechtsregel, een feitelijke handeling of een juridische situatie, zoals rechten, plichten, aansprakelijkheden of de geldigheid van een overeenkomst. |
| Vrijheid van meningsuiting | Een fundamenteel mensenrecht dat burgers het recht geeft om hun mening en ideeën vrijelijk te uiten zonder censuur of inmenging van de overheid, met bepaalde wettelijke beperkingen om bijvoorbeeld haatzaaien of laster te voorkomen. |
| Menselijke waardigheid | Een fundamenteel rechtsbeginsel dat de inherente waarde en eerbied die aan elk mens toekomt erkent, en dat bescherming biedt tegen vernederende, dehumaniserende of uitbuitende behandeling. |
| Gelijkheidsbeginsel | Een fundamenteel rechtsbeginsel dat eist dat gelijke gevallen gelijk behandeld worden en ongelijke gevallen ongelijk, zonder ongerechtvaardigd onderscheid, vaak met toepassing op zaken als discriminatie, belastingen en strafmaat. |
| Rechtsstaat | Een bestuursvorm waarbij de macht van de overheid beperkt is door het recht, met waarborgen voor de burger zoals onafhankelijke rechtspraak, legaliteit en de bescherming van grondrechten. |
| Democratie | Een bestuursvorm waarbij de macht uitgaat van het volk, doorgaans via vertegenwoordigers en het meerderheidsprincipe, met nadruk op volkssoevereiniteit en politieke participatie. |