Cover
Inizia ora gratuitamente beginselen van behoorlijk bestuur.pptx
Summary
# Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
Dit studieonderwerp behandelt de functie, reikwijdte en hiërarchische positie van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in het Belgische publiekrecht, met speciale aandacht voor het zorgvuldigheidsbeginsel en het hoorrecht.
## 1. Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
De algemene beginselen van behoorlijk bestuur vervullen zowel een preventieve als een repressieve functie. Preventief dienen ze ter invulling van de discretionaire bevoegdheid van het bestuur, ter aanvulling van de regelgeving, en als leidraad voor het handelen van het bestuur. Repressief kunnen ze door de rechter worden ingeroepen om bestuurshandelingen te sanctioneren. Deze beginselen zijn gericht tot besturen en niet tot de (bestuurs)rechters. Ze werken niet contra legem, wat betekent dat ze geen bestaande wetten mogen tegenspreken.
### 1.1 Positie in de hiërarchie van rechtsnormen
De positie van de beginselen van behoorlijk bestuur in de hiërarchie van rechtsnormen kent nuanceringen. Sommige beginselen hebben grondwettelijke waarde, zoals het gelijkheidsbeginsel. Het zorgvuldigheidsbeginsel kan, door de wet aan te vullen, op gelijke hoogte met de wet worden geplaatst.
Volgens de hiërarchie van de rechtsnormen, zoals gehanteerd in het Belgisch Publiekrecht, geldt dat latere regels hogere regels moeten respecteren. De hiërarchie is als volgt:
* Europees Unierecht en ander internationaal recht met rechtstreekse werking
* Grondwet
* Algemene rechtsbeginselen met grondwettelijke waarde (bv. gelijkheidsbeginsel)
* Bijzondere meerderheidswetten (bv. BWHI)
* Samenwerkingsakkoorden tussen de federale overheid en de deelstaten
* Wetten
* Algemene rechtsbeginselen met wettelijke waarde
* Koninklijke besluiten
* Ministeriële besluiten
* Provinciale besluiten
* Gemeentelijke besluiten
### 1.2 Het zorgvuldigheidsbeginsel
Het zorgvuldigheidsbeginsel vereist dat het bestuur zijn beslissingen op een zorgvuldige wijze voorbereidt en neemt. Dit impliceert een nauwgezette feitenvinding en belangenafweging, gebaseerd op een afdoend en volledig onderzoek van het concrete geval.
#### 1.2.1 Zorgvuldige voorbereiding van een beslissing
Dit omvat:
* Rekening houden met alle relevante aspecten van het dossier.
* Het inwinnen van adviezen, die zelf ook zorgvuldig tot stand moeten zijn gekomen. Bijvoorbeeld, bij technische beslissingen zoals een evenementenvergunning, is het inwinnen van een brandweeradvies essentieel om brandgevaar in te schatten.
* Het organiseren van hoorzittingen of getuigenverhoren.
* Het consulteren van belanghebbenden, bijvoorbeeld bij de opmaak van een reglement of om informatie in te winnen over de feitelijke situatie ter plaatse. Dit is cruciaal wanneer, bijvoorbeeld, de publieke status van een weg wordt beoordeeld op basis van dertig jaar ononderbroken publiek gebruik.
* Rekening houden met actuele gegevens.
#### 1.2.2 Zorgvuldig nemen van een beslissing
Bij de uitoefening van een discretionaire beoordelingsbevoegdheid dient het bestuur een zorgvuldige afweging te maken van de betrokken belangen. Het afwijken van een ingewonnen (niet-bindend) advies is niet per definitie onzorgvuldig, maar moet wel redelijkerwijs verantwoord kunnen worden, in lijn met de motiveringsplicht.
> **Voorbeeld:** De keuze tussen een locatie waar horecazaken reeds gevestigd zijn en een locatie waar dat niet het geval is, bij het opstellen van een ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP), vereist een zorgvuldige belangenafweging.
#### 1.2.3 Zorgvuldige bekendmaking of kennisgeving
Het bestuur mag het voor een belanghebbende niet bemoeilijken om kennis te nemen van een beslissing. Een website die een reglement onredelijk moeilijk toegankelijk maakt, bijvoorbeeld door te veel doorkliks, is niet zorgvuldig bekendgemaakt.
#### 1.2.4 Zorgvuldige uitvoering van een beslissing
Het niet zorgvuldig uitvoeren van een beslissing kan leiden tot aansprakelijkheid en de verplichting tot het betalen van een schadevergoeding.
#### 1.2.5 Impact op de werking van het bestuur
Het bestuur moet zich zodanig organiseren dat het zijn bevoegdheden conform de geldende regels en beginselen kan uitoefenen. Praktische of organisatorische moeilijkheden, zoals personeelsafwezigheid, kunnen geen rechtvaardiging bieden voor onzorgvuldig handelen. De diensten moeten zo georganiseerd zijn dat dossiers zorgvuldig kunnen worden behandeld.
> **Voorbeeld:** Het overschrijden van een ordetermijn van dertig dagen voor de behandeling van subsidiedossiers, waardoor een aanvrager pas na zestig dagen een antwoord ontvangt, is een schending van de zorgvuldige werking van het bestuur.
### 1.3 Het hoorrecht (Hoorplicht)
Het recht om te worden gehoord is een fundamenteel onderdeel van de rechten van verdediging en wordt beschouwd als een algemeen rechtsbeginsel van het EU-recht en een onderdeel van de zorgvuldigheidsplicht.
#### 1.3.1 Modaliteiten van het hoorrecht
Het hoorrecht omvat:
* Een nuttige mogelijkheid voor belanghebbenden om hun belangen te behartigen.
* Een behoorlijke oproeping.
* De mededeling van de voorgenomen maatregel en de juridische grondslag ervan.
* De mogelijkheid tot kennisname van het dossier.
* Een redelijke termijn om verweer voor te bereiden, rekening houdend met de complexiteit van de zaak en de houding van de betrokkene.
* Het recht op bijstand of vertegenwoordiging door een raadsman.
* Een schriftelijk verhoor volstaat.
* Een verslag van de hoorzitting.
#### 1.3.2 Uitzonderingen op de hoorplicht
* **Dringend karakter:** Wanneer snel handelen primeert op het individuele belang van de betrokkene. Dit is bijvoorbeeld het geval bij gemeentelijke ordehandhaving wanneer een gebouw een onmiddellijke bedreiging vormt voor de volksgezondheid of openbare veiligheid. Het dringende karakter moet gemotiveerd zijn en mag niet worden tegengesproken door feiten of talmen van het bestuur.
* **Gebonden bevoegdheid met vaststaande feiten:** Indien de regelgeving een strikte bevoegdheid oplegt en de feiten vaststaan (bv. een strafrechtelijke veroordeling), hoeft de betrokkene niet te worden gehoord alvorens een beslissing te nemen. Echter, zelfs bij vaststaande feiten, is horen vereist indien het bestuur keuzes heeft tussen verschillende maatregelen.
### 1.4 (Collectieve) participatie en inspraak
Naast het hoorrecht dat individuele belangen beschermt, bestaat er ook inspraak ter bescherming van collectieve belangen. Dit is vaak geregeld in specifieke regelgeving, zoals in het omgevingsrecht (openbaar onderzoek) of in het Bestuursdecreet en het Decreet Lokaal Bestuur. Het Bestuursdecreet stelt dat de Vlaamse Regering, indien zij inspraak van burgers nuttig acht, hierover minstens via een consultatieportaal informeert, maar dit belet niet de informatie via andere kanalen.
### 1.5 Het onpartijdigheidsbeginsel
Dit beginsel vereist dat iemand met een direct en persoonlijk belang bij een zaak zich onthoudt van deelname aan het besluitvormingsproces. Partijdigheid kan enkel worden vastgesteld indien de persoon invloed heeft kunnen uitoefenen op de beslissing.
#### 1.5.1 Toepassingsgebied
Het onpartijdigheidsbeginsel geldt voor besturen die beslissingen nemen, adviesorganen, en bestuursorganen die voorstellen formuleren.
#### 1.5.2 Vormen van partijdigheid
* **Morele, subjectieve of persoonlijke partijdigheid:** De 'geen rechter en partij'-regel. Dit kan betrekking hebben op eerder ingenomen standpunten, bijvoorbeeld in de media.
* **Structurele of functionele partijdigheid:** Partijdigheid die voortvloeit uit de organisatie van besluitvormingsorganen, het verloop van procedures, of de wijze waarop beslissingen tot stand komen. Voorbeelden zijn de cumul van functies of wanneer een gedeputeerde zich reeds als gemeenteraadslid over een zaak heeft uitgesproken.
* **Beleidsmatige vooringenomenheid:** Vooringenomenheid die voortvloeit uit vooraf aangegane verbintenissen, zoals bij de totstandkoming van RUP's waar een gemeente een overeenkomst sluit over de opmaak ervan.
> **Tip:** De rechtspraak nuanceert dat zelfs de "schijn van onpartijdigheid" volstaat. Bij collegiale organen geldt er een dubbele bewijslast: enerzijds moet aangetoond worden dat er redelijke twijfel rijst over de partijdigheid van één of meer leden, en anderzijds dat deze partijdigheid het hele college heeft kunnen beïnvloeden. Men mag er niet zomaar van uitgaan dat een college één lid 'slaafs' zal volgen.
#### 1.5.3 Gevolgen van schending
De vaststelling van schending leidt niet altijd tot onwettigheid, zeker niet wanneer de werking van het bestuur of het bestuursorgaan niet belemmerd wordt en vervanging mogelijk is. Het beginsel werkt niet contra legem, en bij gebonden bevoegdheden leidt een schending ook niet tot onwettigheid.
### 1.6 Het motiveringsbeginsel (materiële motiveringsplicht)
Dit beginsel geldt voor iedere bestuurshandeling, zowel individueel als reglementair. Elke bestuurshandeling moet gedragen zijn door motieven die feitelijk en juridisch correct en deugdelijk zijn.
#### 1.6.1 De formele motiveringswet
De wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen definieert de begrippen 'bestuurshandeling', 'bestuur' en 'bestuurde'. Artikel 2 stelt dat bestuurshandelingen uitdrukkelijk gemotiveerd moeten worden.
#### 1.6.2 Vereisten aan de motivering
De opgelegde motivering moet in de akte de juridische en feitelijke overwegingen vermelden die aan de beslissing ten grondslag liggen en moet afdoende zijn.
* **Motivering door verwijzing:** Is toegelaten indien de inhoud van het verwezen stuk bekend is, het stuk zelf afdoende gemotiveerd is en wordt bijgevallen, en er geen tegenstrijdige stukken of adviezen zijn. Bij tegenstrijdige stukken geldt een verstrengde motiveringsplicht en volstaat verwijzing niet.
* **Afdoende motivering:** De motivering moet evenredig zijn (bv. zwaarte van de sanctie ten opzichte van de bevoegdheid) en de draagkrachtvereiste vervullen (geen leemtes, niet tegenstrijdig, juist, pertinent).
#### 1.6.3 Verstrengde motiveringsplicht
Deze geldt bijvoorbeeld wanneer wordt afgeweken van een advies of een bepaalde beleidslijn.
#### 1.6.4 Uitzonderingen op de motiveringsplicht
De plicht tot uitdrukkelijke motivering is niet van toepassing indien deze:
* De uitwendige veiligheid van de Staat in het gedrang kan brengen.
* De openbare orde kan verstoren.
* Afbreuk kan doen aan de eerbied voor het privéleven.
* Afbreuk kan doen aan de bepalingen inzake zwijgplicht.
Dringende noodzakelijkheid ontslaat het bestuur niet van de motiveringsplicht.
### 1.7 Het redelijkheids- en evenredigheidsbeginsel
Deze beginselen begrenzen de discretionaire beslissingsbevoegdheid van het bestuur.
#### 1.7.1 Redelijkheidsbeginsel
Dit beginsel stelt dat het gedrag van het bestuur niet mag afwijken van dat van een zorgvuldige overheid, geplaatst in dezelfde omstandigheden.
#### 1.7.2 Evenredigheidsbeginsel
Dit beginsel is cruciaal voor de proportionaliteitstoets en beoordeelt de verhouding tussen de aard van de beslissing en de voorliggende feiten, rekening houdend met het doel van de beslissing.
#### 1.7.3 Toepassing: redelijke termijn
De vraag of de redelijke termijn is overschreden, wordt beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval, zoals de complexiteit van de zaak, de wijze van behandeling door de autoriteiten, de houding van de betrokkene, de aard van de maatregel en het belang van de zaak voor de betrokkene.
### 1.8 Gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel
Dit fundamentele beginsel, verankerd in de Grondwet, bepaalt dat personen in gelijke feitelijke omstandigheden op dezelfde wijze worden behandeld, en personen in wezenlijk verschillende omstandigheden op verschillende wijze.
#### 1.8.1 Toegestaan onderscheid
Een onderscheid in behandeling is toegestaan mits:
* Er een objectieve verantwoording is.
* Het onderscheid een legitiem doel dient.
* De beslissing als middel bijdraagt aan de realisatie van dat doel.
* Middel en doel evenredig zijn.
#### 1.8.2 Gelijkheidsbeginsel van de burgers voor de openbare lasten (GBOL)
Dit afgeleide beginsel stelt dat de overheid zonder vergoeding niet meer lasten mag opleggen dan een burger in het algemeen belang kan worden geacht te moeten verdragen. Vergoeding kan mogelijk zijn zonder specifieke rechtsbasis, maar ook voorzien zijn in regelgeving. De verzoeker moet lastenongelijkheid aantonen. Het evenredigheidsbeginsel speelt een rol bij de begroting van vergoedingen, die niet integraal zijn.
> **Voorbeeld:** Het opleggen van een erfdienstbaarheid van algemeen nut of de weigering van ontbossing kan aanleiding geven tot een vergoeding.
### 1.9 Het rechtszekerheidsbeginsel
Dit principe stelt dat het recht voorzienbaar en toegankelijk moet zijn, zodat de rechtzoekende de gevolgen van een handeling redelijkerwijs kan voorzien op het moment dat deze wordt verricht, en de overheid daar niet zonder objectieve en redelijke verantwoording van mag afwijken.
#### 1.9.1 Toepassingen
* **Verbod van retroactieve werking:** Dit principe kent uitzonderingen, onder meer indien er een wettelijke grondslag voor de retroactiviteit bestaat, deze voordelen toekent met inachtneming van het gelijkheidsbeginsel, noodzakelijk is voor een doelstelling van algemeen belang en geen verkregen situaties aantast.
* **Intrekkingsleer:** Beschouwd als een beginsel van behoorlijke regelgeving.
### 1.10 Het vertrouwensbeginsel
Traditioneel kon dit beginsel worden ingeroepen wanneer het bestuur een vergissing beging, hierdoor een voordeel aan een bestuurde werd toegekend, en er geen gewichtige redenen waren om dat voordeel te ontnemen.
#### 1.10.1 Ruimere interpretatie
Het vertrouwensbeginsel kan ook worden ingeroepen wanneer de overheid een beslissing neemt die zonder duidelijk motief afwijkt van een constante gedragslijn waarop de bestuurde rechtmatig kon vertrouwen, of van duidelijke beloftes die de overheid deed. Men kan op grond van dit beginsel echter geen aanspraak maken op het ongewijzigd blijven van regelgeving.
---
# Het zorgvuldigheidsbeginsel
Het zorgvuldigheidsbeginsel stelt dat het bestuur zijn beslissingen op een zorgvuldige wijze moet voorbereiden, nemen, bekendmaken en uitvoeren, en dat de interne werking van het bestuur eveneens zorgvuldig moet zijn georganiseerd.
### 1.1. Zorgvuldige voorbereiding van een beslissing
Het zorgvuldigheidsbeginsel vereist dat het bestuur zijn beslissing op zorgvuldige wijze voorbereidt. Dit betekent dat de beslissing moet steunen op een nauwgezette feitenvinding en een grondige belangenafweging. Het bestuur moet een afdoend en volledig onderzoek van het concrete geval verrichten. Essentieel hierbij is de deugdelijke inventarisatie en controle van zowel de feitelijke als de juridische aspecten van het dossier, zodat de overheid met kennis van zaken kan beslissen.
Voorbeelden van zorgvuldige feitenvinding omvatten:
* Rekening houden met alle relevante aspecten van het dossier.
* Het inwinnen van een advies, waarbij het advies zelf ook zorgvuldig tot stand moet zijn gekomen. Dit is bijvoorbeeld relevant bij technische beslissingen, zoals het inwinnen van brandweeradvies voor evenementen om brandgevaar in te schatten.
* Het organiseren van een getuigenverhoor.
* Het consulteren van belanghebbenden, bijvoorbeeld bij de opmaak van een reglement, om informatie in te winnen over de reële situatie ter plaatse.
* Rekening houden met actuele gegevens.
> **Tip:** Het zorgvuldig inwinnen van advies is cruciaal, zeker bij technische beslissingen. Ook het consulteren van belanghebbenden levert waardevolle inzichten op voor een weloverwogen besluitvorming.
### 1.2. Het zorgvuldig nemen van een beslissing
Bij de uitoefening van haar discretionaire beoordelingsbevoegdheid dient het bestuur een zorgvuldige afweging te maken van de bij het besluit betrokken belangen. De beginselen van behoorlijk bestuur zijn echter niet absoluut afgebakend. Het afwijken van een ingewonnen, niet-bindend advies is bijvoorbeeld niet per definitie onzorgvuldig, maar moet wel redelijkerwijs te verantwoorden zijn en in lijn liggen met de motiveringsplicht.
> **Voorbeeld:** Bij de ruimtelijke ordening kan het bestuur een keuze maken tussen een gebied waar reeds horecazaken gevestigd zijn en een gebied waar dat niet het geval is, mits een zorgvuldige belangenafweging.
### 1.3. Zorgvuldige bekendmaking of kennisgeving van de bestreden beslissing
Het bestuur moet ook zorgvuldig handelen bij de bekendmaking of kennisgeving van een beslissing, en mag het voor een belanghebbende niet bemoeilijken om van de beslissing kennis te kunnen nemen.
> **Voorbeeld:** Gemeentelijke reglementen moeten toegankelijk zijn. Een website die dusdanig is ontworpen dat men tien keer moet doorklikken om een reglement te raadplegen, voldoet niet aan de zorgvuldigheidsnorm voor bekendmaking.
### 1.4. Zorgvuldige uitvoering van een beslissing
Het niet zorgvuldig uitvoeren van een beslissing kan worden beschouwd als een foutief handelen dat kan leiden tot de verplichting tot het betalen van een schadevergoeding.
### 1.5. Impact op de werking van het bestuur
Het bestuur moet zich zodanig organiseren dat het zijn bevoegdheden kan uitoefenen conform de geldende regels en beginselen. Praktische en organisatorische moeilijkheden, zoals personeelsafwezigheid, kunnen niet worden ingeroepen als rechtvaardiging voor onzorgvuldig handelen. Het bestuur is verplicht zijn diensten zo te organiseren dat dossiers op een zorgvuldige wijze kunnen worden behandeld.
> **Voorbeeld:** Het overschrijden van de gebruikelijke behandeltermijn voor subsidiedossiers (bijvoorbeeld 30 dagen) kan als onzorgvuldig worden beschouwd indien de reactie pas na 60 dagen komt.
---
Dit overzicht van het zorgvuldigheidsbeginsel bereidt je voor op de kernaspecten van dit belangrijke beginsel van behoorlijk bestuur. Besteed extra aandacht aan de concrete voorbeelden en de vereisten voor zowel voorbereiding als uitvoering.
---
# Specifieke rechtsbeginselen van behoorlijk bestuur
Dit hoofdstuk gaat dieper in op de specifieke rechtsbeginselen die het handelen van het bestuur van behoorlijkheid toetsen en waarborgen.
## 3. De beginselen van behoorlijk bestuur
De beginselen van behoorlijk bestuur hebben een tweeledige functie: ze bieden preventieve rechtsbescherming door de discretionaire bevoegdheid van het bestuur in te vullen, de toepassing van regelgeving aan te vullen, en als leidraad te dienen voor het handelen van het bestuur. Daarnaast hebben ze een repressieve functie, waarbij de rechter deze beginselen kan sanctioneren. Deze beginselen zijn gericht tot de besturen zelf, niet tot de bestuursrechters, en werken niet *contra legem*.
### 3.1 Hiërarchie van rechtsnormen
De beginselen van behoorlijk bestuur kennen een plaats in de hiërarchie van rechtsnormen, waarbij sommige beginselen zelfs grondwettelijke waarde bezitten, zoals het gelijkheidsbeginsel. Het zorgvuldigheidsbeginsel kan de wet aanvullen en staat daardoor op gelijke hoogte met de wet. De hiërarchie van rechtsnormen ziet er als volgt uit:
1. Europees Unierecht en ander internationaal recht met rechtstreekse werking
2. Grondwet
3. Algemene rechtsbeginselen met grondwettelijke waarde (bv. gelijkheidsbeginsel)
4. Bijzondere meerderheidswetten
5. Samenwerkingsakkoorden tussen de federale overheid en de deelstaten
6. Wetten
7. Algemene rechtsbeginselen met wettelijke waarde
8. Koninklijke besluiten
9. Ministeriële besluiten
10. Provinciale besluiten
11. Gemeentelijke besluiten
### 3.2 Het zorgvuldigheidsbeginsel
Het zorgvuldigheidsbeginsel verplicht het bestuur om zijn beslissingen zorgvuldig voor te bereiden en te nemen. Dit impliceert een zorgvuldige feitenvinding en een nauwgezette belangenafweging, gebaseerd op een afdoend en volledig onderzoek van het concrete geval.
#### 3.2.1 Zorgvuldige voorbereiding van een beslissing
Dit omvat het rekening houden met alle relevante aspecten van het dossier, het inwinnen van adviezen (die zelf ook zorgvuldig tot stand moeten zijn gekomen), het organiseren van getuigenverhoren, het consulteren van belanghebbenden, en het hanteren van actuele gegevens.
> **Tip:** Bij technische beslissingen is het inwinnen van gespecialiseerde adviezen, zoals van de brandweer bij een evenement, cruciaal voor een zorgvuldige voorbereiding.
#### 3.2.2 Zorgvuldig nemen van een beslissing
Bij de uitoefening van haar discretionaire beoordelingsbevoegdheid dient het bestuur een zorgvuldige afweging te maken van de bij het besluit betrokken belangen. Het afwijken van een ingewonnen, niet-bindend advies is niet per se onzorgvuldig, mits dit redelijkerwijs te verantwoorden is en voldoet aan de motiveringsplicht.
> **Voorbeeld:** Het bepalen van de locatie voor horecazaken, waarbij de bestaande concentratie van horeca en de potentiële impact op de omgeving worden afgewogen, illustreert de zorgvuldige belangenafweging die vereist is.
#### 3.2.3 Zorgvuldige bekendmaking of kennisgeving
Het bestuur mag het voor een belanghebbende niet bemoeilijken om kennis te nemen van een beslissing. Een ontoegankelijke website voor reglementen is hier een voorbeeld van onvoldoende zorgvuldigheid.
#### 3.2.4 Zorgvuldige uitvoering van een beslissing
Een niet-zorgvuldige uitvoering van een beslissing kan leiden tot foutief handelen en een vordering tot schadevergoeding.
#### 3.2.5 Impact op de werking van het bestuur
Het bestuur moet zich zo organiseren dat het zijn bevoegdheden conform de regels en beginselen kan uitoefenen. Praktische of organisatorische moeilijkheden, zoals personeelsafwezigheid, kunnen niet als rechtvaardiging voor onzorgvuldig handelen worden ingeroepen.
> **Voorbeeld:** Het overschrijden van een redelijke termijn voor de behandeling van subsidiedossiers, waarbij een antwoord pas na 60 dagen wordt gegeven in plaats van de gebruikelijke 30 dagen, duidt op een gebrek aan zorgvuldige werking.
### 3.3 De hoorplicht
De hoorplicht, als onderdeel van de rechten van verdediging, evolueert in de rechtspraak. Aanvankelijk enkel van toepassing bij ernstige maatregelen gebaseerd op persoonlijk gedrag, wordt het nu breder gezien als een algemeen rechtsbeginsel van het EU-recht en als onderdeel van de zorgvuldigheidsplicht (consultatieplicht).
#### 3.3.1 Modaliteiten van de hoorplicht
* De bestuurde moet op een nuttige wijze voor zijn belangen kunnen opkomen.
* Er moet een behoorlijke oproeping plaatsvinden.
* De voorgenomen maatregel en de juridische grondslag ervan moeten worden medegedeeld.
* Er moet de mogelijkheid zijn om het dossier in te zien.
* Een redelijke termijn voor het voorbereiden van het verweer moet worden geboden.
* Er is recht op bijstand of vertegenwoordiging door een raadsman naar keuze.
* Schriftelijk horen volstaat.
* Er moet een verslag van de hoorzitting worden opgesteld.
> **Tip:** De vraag wat een 'redelijke termijn' is om verweer voor te bereiden, hangt af van de specifieke omstandigheden, complexiteit van het dossier en de houding van de betrokkene.
#### 3.3.2 Uitzonderingen op de hoorplicht
* **Dringend karakter:** Wanneer snel handelen primeert op het individuele belang van de bestuurde, bijvoorbeeld bij gemeentelijke ordehandhaving waarbij een gebouw een onmiddellijke bedreiging vormt. Het dringende karakter moet gemotiveerd worden en mag niet worden tegengesproken door feiten of talmen van het bestuur.
* **Gebonden bevoegdheid en vaststaande feiten:** Indien de feiten vaststaan en er geen beleidskeuze is voor het bestuur (bv. een strafrechtelijke veroordeling). Echter, zelfs bij vaststaande feiten kan een hoorplicht bestaan indien het bestuur kan kiezen tussen verschillende maatregelen.
### 3.4 (Collectieve) participatie en inspraak
Waar de hoorplicht een individueel belang beschermt, dient inspraak ter bescherming van collectieve belangen. Specifieke regelgeving, zoals in het omgevingsrecht (openbaar onderzoek) en het Bestuursdecreet, regelt de inspraak van burgers bij de voorbereiding, uitvoering of evaluatie van beleid. De Vlaamse Regering informeert hierover minstens via het consultatieportaal, maar kan ook andere kanalen gebruiken.
### 3.5 Het onpartijdigheidsbeginsel
Eenieder met een rechtstreeks en persoonlijk belang bij een zaak moet zich onthouden van deelname aan het besluitvormingsproces. Partijdigheid kan slechts worden aangenomen indien de betrokkene invloed heeft kunnen uitoefenen op de beslissing. Dit beginsel geldt voor bestuurders, adviesorganen en bestuursorganen die voorstellen formuleren.
#### 3.5.1 Vormen van partijdigheid
* **Subjectieve of persoonlijke partijdigheid:** De bekende regel 'niemand mag rechter en partij zijn'. Dit kan voortvloeien uit eerdere uitspraken in de media of het innemen van een standpunt als gemeenteraadslid dat later moet worden beslist als gedeputeerde.
* **Structurele of functionele partijdigheid:** Partijdigheid die voortvloeit uit de organisatie van besluitvormingsorganen, het verloop van de procedure, of de wijze van tot stand komen van beslissingen (bv. cumul van functies).
* **Beleidsmatige vooringenomenheid:** Vooringenomenheid die voortvloeit uit vooraf aangegane verbintenissen, zoals een overeenkomst voor het opmaken van een ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP).
> **Tip:** De rechtspraak erkent dat de *schijn* van onpartijdigheid volstaat. Bij collegiale organen geldt er een dubbele bewijslast: enerzijds aantonen dat er redelijke twijfel is over de partijdigheid van een lid, anderzijds aantonen dat deze partijdigheid het hele college heeft kunnen beïnvloeden.
### 3.6 Het motiveringsbeginsel (materiële motiveringsplicht)
Elke bestuurshandeling, zowel individueel als reglementair, moet worden gedragen door motieven die feitelijk en juridisch correct, deugdelijk en afdoende zijn. De motivering moet blijken uit het dossier.
#### 3.6.1 De formele motiveringswet
De wet van 29 juli 1991 regelt de uitdrukkelijke motivering van bestuurshandelingen. Een bestuurshandeling is een eenzijdige rechtshandeling met individuele strekking die uitgaat van een bestuur en rechtsgevolgen beoogt.
* **Vereisten voor de motivering:** De motivering moet in de akte de juridische en feitelijke overwegingen vermelden die aan de beslissing ten grondslag liggen en afdoende zijn.
* **Motivering door verwijzing:** Toegelaten indien de inhoud van het verwijzende stuk bekend is, het stuk zelf afdoende gemotiveerd is, en er geen tegenstrijdige stukken of adviezen zijn. Bij tegenstrijdigheid geldt een verstrengde motiveringsplicht.
* **Afdoende motivering:** Houdt rekening met het proportionaliteitsbeginsel, de draagkrachtvereiste (geen leemtes, niet tegenstrijdig, juist, pertinent) en vereist soms een verstrengde motivering bij afwijking van adviezen of beleidslijnen.
* **Uitzonderingen op de motiveringsplicht:** In geval van bedreiging van de staatsveiligheid, verstoring van de openbare orde, inbreuk op het privéleven of zwijgplicht. De dringende noodzakelijkheid ontslaat het bestuur niet van deze plicht.
### 3.7 Het redelijkheids- en evenredigheidsbeginsel
Deze beginselen begrenzen de discretionaire beslissingsbevoegdheid van het bestuur. De proportionaliteitstoets verhoudt de aard van de beslissing tot de voorliggende feiten, met inachtneming van het doel van de beslissing. De toetsingsmaatstaf is gedrag dat afwijkt van dat van een zorgvuldige overheid in dezelfde omstandigheden.
> **Voorbeeld:** De vraag of de redelijke termijn is overschreden, hangt af van de complexiteit van de zaak, de behandeling door de autoriteiten, de houding van de betrokkene, de aard van de maatregel en het belang van de zaak voor de betrokkene.
### 3.8 Het gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel
Dit fundamentele beginsel, verankerd in de Grondwet, stelt dat personen in dezelfde feitelijke omstandigheden gelijk behandeld moeten worden, en personen in wezenlijk verschillende omstandigheden verschillend. Een onderscheid is toegestaan indien het objectief verantwoord is, een legitiem doel dient, het middel ten dienste staat van het doel, en middel en doel evenredig zijn.
#### 3.8.1 Gelijkheid van de burgers voor de openbare lasten (GBOL)
De overheid mag zonder vergoeding geen meer lasten opleggen dan een burger in het algemeen belang geacht wordt te moeten verdragen. Een vergoeding kan mogelijk zijn zonder rechtsbasis. Het evenredigheidsbeginsel gidst de begroting van de vergoeding.
> **Voorbeeld:** Het opleggen van een erfdienstbaarheid van algemeen nut, of de weigering van ontbossing, kunnen leiden tot een vergoedingsplicht.
### 3.9 Het rechtszekerheidsbeginsel
Het recht moet voorzienbaar en toegankelijk zijn, zodat de rechtzoekende de gevolgen van een handeling in redelijke mate kan voorzien. De overheid mag hier niet zonder objectieve en redelijke verantwoording van afwijken.
#### 3.9.1 Toepassingen
* **Verbod van retroactieve werking:** Tenzij er een wettelijke grondslag is, de retroactiviteit voordelen toekent met inachtneming van het gelijkheidsbeginsel, of noodzakelijk is voor een doel van algemeen belang zonder aangetaste verkregen situaties.
* **Intrekkingsleer:** Als beginsel van behoorlijke regelgeving.
### 3.10 Het vertrouwensbeginsel
Traditioneel kan het vertrouwensbeginsel worden ingeroepen wanneer het bestuur een vergissing beging die een voordeel aan een bestuurde toekende, en er geen gewichtige redenen zijn om dat voordeel te ontnemen. Ruimer kan het ook worden ingeroepen wanneer de overheid zonder duidelijk motief afwijkt van een constante gedragslijn of duidelijke beloftes. Op grond van dit beginsel kan men echter geen aanspraak maken op het ongewijzigd blijven van regelgeving.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Behoorlijk bestuur | Een reeks rechtsbeginselen die het handelen van het openbaar bestuur sturen en beperken, met als doel een correcte en rechtvaardige uitoefening van bevoegdheden te waarborgen. |
| Rechtsbeschermende functie | De rol van de beginselen van behoorlijk bestuur die erop gericht is de burger te beschermen tegen willekeurig of onrechtmatig optreden van het bestuur. |
| Preventieve functie | De rol van de beginselen van behoorlijk bestuur die beoogt de mogelijke negatieve gevolgen van bestuursbeslissingen te voorkomen door een correcte voorbereiding en afweging. |
| Repressieve functie | De rol van de beginselen van behoorlijk bestuur die het mogelijk maakt om bestuurshandelingen te toetsen en eventueel te sanctioneren door de rechter. |
| Contra legem | Tegen de wet in; een principe dat stelt dat de beginselen van behoorlijk bestuur geen wettelijke bepalingen mogen tegenspreken. |
| Hiërarchie van de rechtsnormen | De ordening van rechtsregels waarbij hogere normen voorrang hebben op lagere normen, wat essentieel is voor de rechtszekerheid en consistentie. |
| Zorgvuldigheidsbeginsel | Een fundamenteel beginsel van behoorlijk bestuur dat vereist dat het bestuur zijn beslissingen op zorgvuldige wijze voorbereidt, neemt, bekendmaakt en uitvoert. |
| Feitenvinding | Het proces van het verzamelen en nauwkeurig vaststellen van de relevante feiten die aan de basis liggen van een bestuursbeslissing. |
| Belangenafweging | Het proces waarbij het bestuur de verschillende, vaak tegenstrijdige, belangen die bij een beslissing betrokken zijn, tegen elkaar afweegt om tot een evenwichtige beslissing te komen. |
| Advies | Een doorgaans niet-bindende opinie of aanbeveling uitgebracht door een deskundige of adviesorgaan ter ondersteuning van de besluitvorming van het bestuur. |
| Consultatie | Het proces waarbij belanghebbenden worden geraadpleegd of betrokken bij de totstandkoming van een bestuursbeslissing, met name bij beleidsvorming of regelgeving. |
| Discretionaire bevoegdheid | Een bevoegdheid die het bestuur de ruimte laat om, binnen bepaalde grenzen, zelf te beslissen hoe die bevoegdheid wordt uitgeoefend. |
| Bekendmaking of kennisgeving | Het officiële proces waarbij een bestuursbeslissing aan de betrokkenen of het publiek wordt meegedeeld, zodat zij er kennis van kunnen nemen. |
| Hoorplicht | Het recht van een persoon om gehoord te worden door het bestuur alvorens een beslissing wordt genomen die zijn belangen raakt, als onderdeel van de rechten van verdediging. |
| Rechtsbeginselen van EU-recht | Fundamentele principes die voortvloeien uit het Europees recht en die ook van toepassing zijn op de lidstaten, waaronder de beginselen van behoorlijk bestuur. |
| Participatie en inspraak | Processen waarbij burgers of belangengroepen worden betrokken bij de beleidsvorming en besluitvorming van het bestuur, met name om collectieve belangen te behartigen. |
| Onpartijdigheidsbeginsel | Het beginsel dat vereist dat het bestuur en zijn ambtenaren geen persoonlijk of direct belang mogen hebben bij de beslissingen die zij nemen, om schijn van partijdigheid te vermijden. |
| Morele partijdigheid | Partijdigheid die voortkomt uit eerder ingenomen standpunten, uitspraken of persoonlijke overtuigingen van een besluitvormer. |
| Structurele partijdigheid | Partijdigheid die voortvloeit uit de organisatie van het besluitvormingsproces, de samenstelling van organen of de wijze waarop beslissingen tot stand komen. |
| Motiveringsbeginsel | Het principe dat elke bestuurshandeling vergezeld moet gaan van een duidelijke en deugdelijke motivatie die de feitelijke en juridische grondslagen van de beslissing uiteenzet. |
| Materiële motiveringsplicht | De eis dat de motivering van een bestuurshandeling niet alleen formeel aanwezig moet zijn, maar ook inhoudelijk correct, deugdelijk en afdoende moet zijn. |
| Redelijkheidsbeginsel | Een beginsel dat vereist dat bestuursbeslissingen redelijk en niet willekeurig zijn, rekening houdend met de omstandigheden van het geval en het nagestreefde doel. |
| Evenredigheidsbeginsel | Het principe dat een bestuursmaatregel niet verder mag gaan dan noodzakelijk is om het nagestreefde doel te bereiken; er moet een redelijke verhouding zijn tussen middel en doel. |
| Redelijke termijn | De tijdsperiode die redelijkerwijs nodig is voor de behandeling van een zaak door het bestuur, waarbij rekening wordt gehouden met de complexiteit, de houding van de betrokkene en het belang van de zaak. |
| Gelijkheidsbeginsel | Het principe dat gelijke gevallen gelijk moeten worden behandeld en ongelijke gevallen ongelijk, mits deze ongelijke behandeling objectief gerechtvaardigd is en een legitiem doel dient. |
| Non-discriminatiebeginsel | Het verbod om te discrimineren op basis van kenmerken zoals ras, geslacht, leeftijd, godsdienst, enzovoort, wat een afgeleide is van het gelijkheidsbeginsel. |
| Gelijkheid van burgers voor openbare lasten (GBOL) | Het beginsel dat de overheid geen buitensporige lasten mag opleggen aan burgers zonder vergoeding, die verder gaan dan wat men in het algemeen belang redelijkerwijs moet dragen. |
| Rechtszekerheidsbeginsel | Het principe dat rechtsregels voorzienbaar en toegankelijk moeten zijn, zodat burgers de gevolgen van hun handelingen kunnen inschatten en het bestuur niet willekeurig mag afwijken van gevestigde normen. |
| Verbod van retroactieve werking | Het principe dat wetten en regels doorgaans niet terugwerken in de tijd, tenzij daarvoor een specifieke wettelijke grondslag en rechtvaardiging bestaat. |
| Vertrouwensbeginsel | Het beginsel dat stelt dat burgers erop mogen vertrouwen dat het bestuur zich houdt aan zijn eerdere gedragslijnen of toezeggingen, tenzij er zwaarwegende redenen zijn om daarvan af te wijken. |
| Formele motiveringswet | De wet die de specifieke vereisten voor de uitdrukkelijke motivering van bestuurshandelingen vastlegt, inclusief de inhoud en de toegestane verwijzingen. |
| Bestuurshandeling | Een eenzijdige rechtshandeling die uitgaat van een bestuur en beoogt rechtsgevolgen te hebben voor één of meer bestuurden of voor een ander bestuur. |
| Afdoende motivering | Een motivering die voldoende diepgang, juistheid en relevantie heeft om de beslissing te rechtvaardigen en controle toe te laten. |