Cover
Inizia ora gratuitamente 2526 NED Taalsysteem A 1.pdf
Summary
# De enkelvoudige zin: structuur en zinsdelen
Dit onderwerp behandelt de basisstructuur van de enkelvoudige zin, inclusief het onderscheid tussen onderwerp en persoonsvorm, en de identificatie van diverse zinsdelen zoals het gezegde, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, voorzetselvoorwerp en bepalingen.
### 3.1 De zin als subject-predicaatverbinding
Een zin bestaat uit een onderwerp (subject) en een predicaat. Het predicaat omvat alles wat over het onderwerp wordt gezegd. Onvolledige boodschappen die in context wel als zin functioneren, worden elliptische zinnen genoemd; deze kunnen echter niet ontleed worden. De kortste volledige zin bestaat uit twee woorden: een onderwerp en een persoonsvorm [8](#page=8).
### 3.2 Syntactische valentie
De syntactische valentie van een werkwoord bepaalt het aantal aanvullingen dat het werkwoord nodig heeft om een grammaticale zin te vormen [9](#page=9).
* **Eenplaatsige werkwoorden** vereisen één zinsdeel als aanvulling.
* **Tweeplaatsige werkwoorden** vereisen twee zinsdelen.
* **Drieplaatsige werkwoorden** vereisen drie zinsdelen [9](#page=9).
In een specifieke context kan een zinsdeel weggelaten worden, maar om de ware valentie van een werkwoord te bepalen, moet dit zonder context gebeuren (nulcontext). Werkwoorden van weersgesteldheid, zoals 'regenen' of 'sneeuwen', hebben 'het' als onderwerp, wat een soort aanvulling is om te voldoen aan de regel dat een taal geen werkwoorden zonder onderwerp kent. Omdat dit 'het' geen betekenis heeft, worden deze werkwoorden **nulplaatsig** genoemd [9](#page=9).
### 3.3 Persoonsvorm (PV)
Een zin heeft minstens een persoonsvorm (PV) nodig; geen PV, geen zin. De PV is de vervoegde werkwoordsvorm in het predicaat die kenmerken van persoon, getal en tijd aangeeft. De PV drukt de tijd van de handeling of het gebeuren uit en kan in een andere tijd gezet worden. Een zin met slechts één PV is een enkelvoudige zin [10](#page=10).
#### Hoe vind je de PV?
* **Ja-neeproef:** Door van een zin een vraag te maken waarop met 'ja' of 'nee' geantwoord kan worden, komt de PV in het Nederlands vooraan te staan [10](#page=10).
* *Voorbeeld:* "Morgen zal Laura mij die boeken teruggeven." wordt: "Zal Laura mij morgen die boeken teruggeven?"
* Imperatieven (gebiedende wijs) zoals "Zwijg!" kunnen beschouwd worden als een PV in de tweede persoon [10](#page=10).
### 3.4 Onderwerp (O)
Het onderwerp is iets of iemand waarover iets gezegd wordt. Het onderwerp stemt in getal en persoon overeen met de PV (congruentie). Het onderwerp kan een uitgebreid zinsdeel zijn [12](#page=12).
#### Hoe vind je het onderwerp?
* **Getalsproef:** Controleer of het vermoedelijke onderwerp en de PV hetzelfde getal hebben (enkelvoud of meervoud). De PV verandert alleen van getal als het onderwerp van getal verandert [12](#page=12).
* *Uitzondering:* Bij de combinatie 'het/dit/dat' + koppelwerkwoord kan het onderwerp zowel naar enkelvoud als meervoud verwijzen.
* **Wie of wat-vraag:** Plaats 'wie' of 'wat' voor de PV. Het antwoord is het onderwerp. Deze methode is minder veilig dan de getalsproef [12](#page=12).
#### 3.4.1 Soorten onderwerpen
* **Loos onderwerp (LO):** Het onderwerp 'het' dat niet vervangen kan worden door een ander woord en geen specifieke betekenis heeft. Dit is het geval bij werkwoorden van weersgesteldheid ('het regent') en bij bepaalde uitdrukkingen ('het lekt', 'hoe gaat het') [13](#page=13).
* **Voorlopig en herhaald onderwerp:**
* **Voorlopig onderwerp (VO):** De zin begint met 'het', en het eigenlijke onderwerp (EO) staat verderop [13](#page=13).
* *Voorbeeld:* "Het was erg dom dat ze haar inschrijvingsgeld vergat te betalen."
* **Eigenlijk onderwerp (EO) en herhaald onderwerp (HO):** De lange woordgroep staat vooraan, en het onderwerp wordt herhaald met 'dat' of 'die' [13](#page=13).
* *Voorbeeld:* "Dat ze haar inschrijvingsgeld vergat te betalen, dat was erg dom."
* **Plaats- en getalsonderwerp:**
* **Plaatshonderwerp (Po):** Het bijwoord 'er' neemt de plaats van het onderwerp in [13](#page=13).
* **Getalsonderwerp (GO):** Het eigenlijke onderwerp dat verder in de zin staat en overeenkomt met de PV in getal. Het getalsonderwerp kan ontbreken, mits het plaatsonderwerp aanwezig is [13](#page=13).
* *Voorbeeld:* "Er zit een mug op je arm." (Po = er, GO = een mug)
* *Let op:* Niet elke 'er' is een plaatsonderwerp; 'Hij komt er vaak' bevat 'er' als bijwoordelijke bepaling van plaats [14](#page=14).
#### 3.4.2 Congruentieproblemen
* **Zowel... als (en ‘niet alleen…maar ook’):** Het werkwoord staat bij voorkeur in het enkelvoud als beide onderwerpen enkelvoud zijn. Als een van de onderwerpen meervoud is of als de personen verschillend zijn, staat het werkwoord in het meervoud [16](#page=16).
* **Noch... noch:** Gelijk aan 'zowel... als', het werkwoord staat in het enkelvoud als beide onderwerpen enkelvoud zijn, en in het meervoud als een van de onderwerpen meervoud is of als de personen verschillend zijn [16](#page=16).
* **Onderwerp met ‘of’:** Als beide leden van een 'of'-constructie enkelvoudig zijn, staat de PV in het enkelvoud. Bij leden in getal verschillend, past de PV zich aan het dichtstbijzijnde lid aan, maar dit is vaak onduidelijk [17](#page=17).
* **Een van de:** Na 'een van de' + meervoudig zelfstandig naamwoord staat het werkwoord in het meervoud bij een beperkende bijzin en in het enkelvoud bij een uitbreidende bijzin. Bij twijfel kan de zin worden omgegooid [17](#page=17).
* **Maat- en tijdsaanduidingen:** Tijdsaanduidingen ('uur', 'jaar', 'kwartier'), maataanduidingen en munteenheden blijven in het enkelvoud na een bepaald hoofdtelwoord (behalve na 'beide') en na 'hoeveel', 'zoveel', 'een paar'. Na 'een aantal' komen zowel enkelvoud als meervoud voor. Munteenheden en maataanduidingen krijgen wel de meervoudsvorm na een onbepaald telwoord. Als de breuk onderwerp is, staat de PV in het enkelvoud [18](#page=18).
### 3.5 Zinsdelen
Een zinsdeel is al wat je voor de PV kunt zetten. Dit wordt de eenzinsdeelproef of verplaatsingsproef genoemd [20](#page=20).
### 3.6 Het gezegde
Het gezegde is de kern van de zin en bepaalt welke andere zinsdelen nodig zijn. Er zijn twee soorten gezegdes: het werkwoordelijk gezegde en het naamwoordelijk gezegde [22](#page=22).
#### 3.6.1 Werkwoordelijk gezegde (WWG)
Een WWG drukt een handeling uit met werkwoordsvormen die een samenhangend geheel vormen met de PV [23](#page=23).
* **Werkwoordelijke elementen:** Zelfstandige werkwoorden (zww) of een combinatie van hulpwerkwoord(en) (hww) + zww [23](#page=23).
* **Niet-werkwoordelijke elementen:** Afgescheiden delen van de PV (ADPV), noodzakelijke wederkerende voornaamwoorden, en werkwoordelijke uitdrukkingen [23](#page=23).
* **ADPV:** 'op' in 'opruimen' [24](#page=24).
* **Noodzakelijk wederkerend voornaamwoord:** 'zich' in 'zich vergissen' [23](#page=23).
* **Werkwoordelijke uitdrukking:** Vaste combinaties met een specifieke betekenis, zoals 'door de mand vallen' of 'het hazenpad kiezen' [23](#page=23).
#### 3.6.2 Naamwoordelijk gezegde (NWG)
Een NWG bestaat uit een koppelwerkwoord (kww) en een naamwoordelijk deel (NWD) dat een toestand uitdrukt [25](#page=25).
* **NWG = PV + NWD (predicaatsnomen)** [25](#page=25).
* Het NWD kan bestaan uit een zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, voornaamwoord, bijwoord, of een vaste uitdrukking [25](#page=25).
* Soms kan het NWD ook werkwoordelijke elementen bevatten, zoals een infinitief [25](#page=25).
#### 3.6.3 Soorten werkwoorden
* **Hoofdwerkwoorden:**
* **Zelfstandig werkwoord (zww):** Heeft een eigen betekenis en kan een WWG vormen [26](#page=26).
* **Koppelwerkwoord (kww):** Heeft geen eigen betekenis en koppelt het onderwerp aan het naamwoordelijk deel. De echte kww's zijn 'zijn', 'worden', 'blijven'. Onechte kww's zijn 'schijnen', 'lijken', 'blijken', 'heten', 'voorkomen'. Alternatieve kww's verliezen hun primaire betekenis en zijn een variant van 'worden' of 'zijn' [26](#page=26).
* **Hulpwerkwoorden (hww):** Helpen een hoofdwerkwoord vervoegen en hebben geen eigen betekenis. Ze worden onderverdeeld in hulpwerkwoorden van tijd (hebben, zijn, zullen), passieve vorm (worden, zijn), modaliteit (schijnen, kunnen, zullen, etc.) en aspect (beginnen, gaan, zijn, blijven, etc.) [28](#page=28).
#### 3.6.4 Actief en passief
* **Actieve zinnen:** Het onderwerp voert de handeling uit. Naamwoordelijke gezegdes komen alleen in actieve zinnen voor [29](#page=29).
* **Passieve zinnen:** Het onderwerp ondergaat de handeling. Deze zinnen bevatten altijd een werkwoordelijk gezegde. Het lijdend voorwerp van de actieve zin wordt het onderwerp van de passieve zin [29](#page=29).
#### 3.6.5 Werkwoordstijden
De tekst beschrijft de verschillende werkwoordstijden (onvoltooid tegenwoordige tijd, voltooid tegenwoordige tijd, onvoltooid verleden tijd, voltooid verleden tijd, toekomende tijd, verleden toekomende tijd) in zowel actieve als passieve vorm [30](#page=30).
#### 3.6.6 NWG of WWG?
Een proef om het verschil aan te tonen is de zin te bouwen in het sjabloon "Ik weet dat...". Bij een NWG kan de PV alleen aan het einde staan, bij een WWG zijn er twee mogelijkheden [32](#page=32).
### 3.7 Noodzakelijke aanvullingen
De gezegdes vereisen bepaalde aanvullingen, de zogenaamde voorwerpen. Daarnaast kunnen er 'vrije' zinsdelen, de bepalingen, voorkomen [39](#page=39).
#### 3.7.1 Lijdend voorwerp (LV)
Het lijdend voorwerp ondergaat de werking van het werkwoord direct. Het komt alleen voor in WWG en actieve zinnen [39](#page=39) [40](#page=40).
* **Transitieve werkwoorden** vereisen een LV.
* **Intransitieve werkwoorden** laten de combinatie met een LV niet toe [40](#page=40).
*Pseudo-overgankelijke werkwoorden* hebben een impliciet LV dat weg kan vallen [40](#page=40).
* **Hoe vind je het LV?**
* **Wie of wat-vraag:** Plaats de vraag na het onderwerp en de PV [40](#page=40).
* **Passief maken van de zin:** Het LV van de actieve zin wordt onderwerp van de passieve zin [41](#page=41).
* **Nominaliseringsproef:** Vervang de PV door 'het' + infinitief; het oorspronkelijke LV wordt dan een woordgroep met 'van' [41](#page=41).
#### 3.7.2 Indirect object (IO)
Het indirect object duidt een levend wezen aan dat bij de handeling betrokken is. Het kan voorkomen in WWG en NWG [42](#page=42).
* **Meewerkend voorwerp (MV):** Het zinsdeel dat 'meewerkt' om de handeling mogelijk te maken. Het hoort bij vormen van 'zeggen' of 'geven' [42](#page=42).
* *Hoe vind je het MV?* Nominaliseringsproef: vervang de PV door 'het' + infinitief en kijk of 'aan' of 'van' vereist is [45](#page=45).
* **Belanghebbend voorwerp (BV):** Geeft aan ten voordele van wie de handeling verricht wordt. Vaak ingeleid door 'voor'. Kan weggelaten worden [46](#page=46).
* **Possessieve datief (bezittend voorwerp):** Noemt de 'bezitter' van een lichaamsdeel of kledingstuk [47](#page=47).
* **Ondervindend voorwerp:** Verwijst naar een persoon die de door het gezegde uitgedrukte werking 'ondervindt' [47](#page=47).
* **Ethische datief:** Komt voor met 'me' en 'je' en duidt emotionele betrokkenheid aan [47](#page=47).
#### 3.7.3 Voorzetselvoorwerp (VZV)
Het VZV geeft uitdrukking aan de persoon of zaak die de aanleiding of oorzaak vormt van de handeling [49](#page=49).
* **Kenmerken:** Begint altijd met een vast voorzetsel; komt voor bij NWG en WWG; kan in passieve zinnen voorkomen; is vaak vervangbaar door 'er' + voorzetsel + dat-zin [49](#page=49).
* **Hoe vind je het VZV?** Gekloofde zinnen: de test met 'waar' + voorzetsel [49](#page=49).
#### 3.7.4 Handelend voorwerp (HV)
Komt alleen voor in passieve zinnen, ingeleid door 'door' [54](#page=54).
#### 3.7.5 Oorzakelijk voorwerp (OV)
Bij een beperkt aantal NWG's verplicht aanwezig. Onderscheidt zich van LV door voorkoming bij NWG's, en van VZV door het ontbreken van een voorzetsel [55](#page=55).
#### 3.7.6 Plaatsobject, richtingsobject, maatobject
Zinsdelen die normaal als bijwoordelijke bepalingen worden beschouwd, maar hier noodzakelijk zijn.
* **Plaatsobject (PO):** Bij werkwoorden als 'zich bevinden', 'wonen' [59](#page=59).
* **Richtingsobject (RO):** Bij werkwoorden als 'gaan', 'lopen', 'fietsen' (met 'zijn' als hulpwerkwoord) [59](#page=59).
* **Maatobject (MO):** Bij werkwoorden als 'kosten', 'wegen', 'duren' [59](#page=59).
### 3.8 Bepalingen
Bepalingen zijn 'vrije' zinsdelen ten opzichte van het gezegde.
#### 3.8.1 Bijwoordelijke bepaling (BWB)
Geeft nadere specificering van het gebeuren in het gezegde. Ingedeeld op basis van de vraag waarop ze antwoord geven (plaats, richting, tijd, frequentie, oorzaak, middel, wijze, gevolg, doel, toegeving, voorwaarde, vergelijking, omstandigheid, graad, hoeveelheid, beperking, bevestiging, ontkenning, modaliteit) [60](#page=60).
#### 3.8.2 Bijvoeglijke bepaling (bvb)
Altijd een zinsdeelstuk, nooit een zinsdeel. Vermeldt nadere bijzonderheden van personen of zaken [64](#page=64).
* **Bijstelling:** Een apart te benoemen bijvoeglijke bepaling die een nadere omschrijving geeft en dezelfde syntactische verbindbaarheid heeft als het woord dat het bepaalt [64](#page=64).
#### 3.8.3 Bepaling van gesteldheid (BvG)
Heeft een dubbele functie: geeft informatie over het onderwerp of LV én over het gezegde. Vaak een bijvoeglijk naamwoord, voltooid/onvoltooid deelwoord, zelfstandig naamwoord, eigennaam, of een woordgroep met 'als'. Kan verplicht of weglaatbaar zijn [66](#page=66).
---
# Grammaticale concepten en terminologie
Dit gedeelte behandelt de fundamentele concepten van grammatica, met een focus op de zinsleer en de typologie van zinnen [6](#page=6) [7](#page=7).
### 2.1 Het begrip ‘grammatica’
Grammatica, ook wel spraakkunst genoemd, is het systeem van regels dat bepaalt hoe woorden en zinnen gevormd en gecombineerd worden. Het is niet primair bedoeld om taalnormen van goed en fout te scheiden; er zijn vaak meerdere oplossingen te verdedigen. Grammatica bestaat uit twee hoofdcomponenten: morfologie (woordvorming) en syntaxis (zinsleer) [6](#page=6).
### 2.2 Zinsleer in de leerplannen
De zinsleer omvat de studie van zinsdelen en zinsbouw. In de leerplannen worden specifieke grammaticale concepten behandeld op verschillende onderwijsniveaus. De lerarenopleiding vereist kennis van deze begrippen, ook al maken ze niet altijd expliciet deel uit van lagere leerplannen [6](#page=6).
#### 2.2.1 Soorten zinnen
Zinnen worden geclassificeerd op basis van hun structuur en functie. De persoonsvorm (PV) is cruciaal voor het identificeren van een zin; een enkelvoudige zin bevat één PV, terwijl een samengestelde zin er meer dan één heeft [72](#page=72) [7](#page=7).
* **Enkelvoudige zin:** Bevat één persoonsvorm [72](#page=72).
* **Samengestelde zin:** Bevat meer dan één persoonsvorm en ontstaat door nevenschikking of onderschikking [72](#page=72).
##### 2.2.1.1 Nevenschikking
Nevenschikking vindt plaats wanneer twee of meer enkelvoudige zinnen met elkaar worden verbonden tot gelijkwaardige eenheden, zonder dat de ene zin een syntactische functie vervult in de andere. Deze verbinding kan gebeuren via nevenschikkende voegwoorden, reeksvormers of leestekens zoals komma's, dubbelpunten of puntkomma's. Voegwoordelijke bijwoorden kunnen de betekenisrelatie verduidelijken [73](#page=73).
| Verband | Nevenschikkende voegwoorden | Reeksvormers | Voegwoordelijke bijwoorden |
| :------------ | :-------------------------- | :---------------- | :------------------------- |
| Aaneenschakelend | en, noch | en – en, zowel – als, noch – noch | bovendien, ook, daarenboven |
| Disjunctief | of, ofwel | of – of, hetzij – hetzij, ofwel – ofwel | |
| Tegenstellend | maar | | daarentegen, echter, nochtans, toch |
| Redengevend | want | | immers, namelijk, trouwens |
| Concluderend | dus | | dus, bijgevolg |
> **Voorbeeld:** "Ze komt niet, want ze is ziek." (voegwoord) versus "Ze komt niet, ze is immers ziek." (voegwoordelijk bijwoord) [73](#page=73).
##### 2.2.1.2 Onderschikking
Onderschikking treedt op wanneer een enkelvoudige zin een functie vervult binnen een andere enkelvoudige zin, waardoor een samengestelde zin ontstaat. De zin die de functie vervult, wordt een ondergeschikte zin of bijzin genoemd. In een bijzin schuift de persoonsvorm naar het einde, in tegenstelling tot de hoofdzin waar de persoonsvorm op de tweede plaats staat (voor-PV). Bijzinnen worden ingeleid door onderschikkende voegwoorden, vragende woorden of betrekkelijke voornaamwoorden [72](#page=72) [74](#page=74).
* **Onderschikkende voegwoorden:**
* Grammaticaal verbindend: `dat`, `of`, `om` [74](#page=74).
* Betekenisverband: `toen`, `nadat`, `terwijl`, `sinds`, `voordat`, `als` (tijd); `doordat`, `omdat`, `aangezien` (oorzaak/reden); `zodat` (gevolg); `opdat`, `om` (doel); `hoewel`, `al` (toegeving) [74](#page=74).
> **Voorbeeld:** "Wie tevreden is, geeft aan wie goed geholpen heeft wat hij verdient." (samengestelde zin met onderschikking en drie bijzinnen) [74](#page=74).
###### 2.2.1.2.1 Soorten bijzinnen (op basis van functie)
* **O-zin (onderwerpszin):** Vult de functie van onderwerp [75](#page=75).
* **NWD-zin (naamwoordelijk gezegdezin):** Vult de functie van het naamwoordelijk deel van het gezegde [75](#page=75).
* **LV-zin (lijdendvoorwerpszin):** Vult de functie van lijdend voorwerp [75](#page=75).
* **MV-zin (meewerkendvoorwerpszin):** Vult de functie van meewerkend voorwerp [75](#page=75).
* **VZV-zin (voorzetselvoorwerpszin):** Vult de functie van voorzetselvoorwerp [75](#page=75).
* **OV-zin (oorzakelijkvoorwerpszin):** Vult de functie van oorzakelijk voorwerp [75](#page=75).
* **BWB-zin (bijwoordelijke bijzin):** Vult de functie van bijwoordelijke bepaling [75](#page=75).
* **Bijvoeglijke of betrekkelijke bijzin:** Treedt op als nabepaling in een substantiefgroep [75](#page=75) [79](#page=79).
###### 2.2.1.2.2 Beknopte bijzin
Beknopte bijzinnen worden gekenmerkt door het ontbreken van een uitgedrukt onderwerp en een persoonsvorm; in plaats daarvan bevatten ze een infinitief of deelwoord. Hoewel ze geen expliciete PV hebben, kunnen ze beschouwd worden als bijzinnen omdat ze omgezet kunnen worden naar volledige bijzinnen. Het impliciete onderwerp van de beknopte bijzin moet overeenkomen met dat van de rompzin om grammaticale fouten te voorkomen. Beknopte bijzinnen kunnen ingeleid worden door voegwoorden die overeenkomen met die van volledige bijzinnen, maar dan in een aangepaste vorm (bv. `na` in plaats van `nadat`) [78](#page=78).
> **Tip:** Bij beknopte bijzinnen is het cruciaal dat het impliciete onderwerp van de bijzin congruent is met het onderwerp van de hoofdzin [78](#page=78).
###### 2.2.1.2.3 Bijvoeglijke of betrekkelijke bijzinnen
Bijvoeglijke bijzinnen fungeren als nabepalingen binnen substantiefgroepen en worden ingeleid door betrekkelijke voornaamwoorden of vragende elementen [79](#page=79).
* **Met een betrekkelijk voornaamwoord:** `dat`, `die`, `wat`, `wie`, `waar` (als het antecedent een volledige zin is). Deze kunnen worden onderverdeeld in [79](#page=79):
* **Beperkende betrekkelijke bijzinnen:** Beperken de groep waarnaar verwezen wordt. Ze worden niet door een komma afgescheiden [79](#page=79).
* **Uitbreidende betrekkelijke bijzinnen:** Geven extra informatie over een reeds geïdentificeerde groep. Ze worden door een komma afgescheiden [79](#page=79).
* **Met een vragend element:** `hoe`, `onder welke noemer`, `wie` [80](#page=80).
* **Met een onderschikkend voegwoord:** `dat`, `of`, `alsof` [80](#page=80).
* **Als beknopte bijzin:** Bijvoorbeeld "De kans om dat probleem op te lossen, was minimaal." [80](#page=80).
> **Voorbeeld:** "De journalisten die de verklaring hadden ondertekend, werden opgepakt." (beperkend) versus "De journalisten, die de verklaring hadden ondertekend, werden opgepakt." (uitbreidend) [79](#page=79).
#### 2.2.2 Zinsdelen
Zinsdelen zijn de functionele eenheden waaruit een zin is opgebouwd, zoals onderwerp, persoonsvorm, gezegde, en verschillende soorten voorwerpen en bepalingen [7](#page=7).
* **Onderwerp (O):** Het zinsdeel waar de persoonsvorm van afhankelijk is. Kan ook voorkomen als voorlopig of herhaald onderwerp, of als O-zin [7](#page=7).
* **Persoonsvorm (PV):** De werkwoordsvorm die de zin tot een zin maakt en die varieert in tijd en persoon [7](#page=7).
* **Gezegde:**
* **Werkwoordelijk gezegde (WWG):** Bestaat uit de persoonsvorm en eventuele andere werkwoordelijke delen zoals afgescheiden delen van de PV, voltooid deelwoorden, infinitieven, werkwoordelijke uitdrukkingen, en wederkerende voornaamwoorden [7](#page=7).
* **Naamwoordelijk gezegde (NWG):** Bestaat uit een koppelwerkwoord en een naamwoordelijk deel (zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, etc.) [7](#page=7).
* **Voorwerpen:**
* **Lijdend voorwerp (LV):** Vangt de handeling van het transitieve werkwoord op [7](#page=7).
* **Meewerkend voorwerp (MV):** Geeft aan voor wie of aan wie iets gedaan wordt [7](#page=7).
* **Voorzetselvoorwerp (VZV):** Een voorwerp ingeleid door een voorzetsel [7](#page=7).
* **Handelend voorwerp (HV):** In passieve zinnen, geeft de handelende persoon aan [7](#page=7).
* **Indirect object (IO), Belanghebbend voorwerp (BV), Oorzakelijk voorwerp (OV), Plaatsobject (Po), Richtingsobject (RO), Maatobject (MO):** Verdere specificaties van objecten, vaak gerelateerd aan plaats, richting of hoeveelheid [7](#page=7).
* **Bepaling:**
* **Bijwoordelijke bepaling (BWB):** Geeft nadere omstandigheden aan zoals plaats, tijd, wijze, oorzaak, doel, toegeving [7](#page=7).
> **Tip:** De analyse van zinnen, vooral samengestelde zinnen, vereist een systematische aanpak om de relaties tussen hoofd- en bijzinnen correct te identificeren [72](#page=72) [74](#page=74).
---
# Samengestelde zinnen: nevenschikking en onderschikking
Een samengestelde zin bevat meer dan één persoonsvorm (PV) en wordt gevormd door enkelvoudige zinnen met elkaar te verbinden of door een zin onderdeel te maken van een andere zin. Dit kan gebeuren via nevenschikking (gelijkwaardige zinnen) of onderschikking (hoofd- en bijzinnen) [72](#page=72).
### 3.1 Nevenschikking
Nevenschikking betreft het verbinden van twee of meer zinnen die ten opzichte van elkaar gelijkwaardig zijn, wat betekent dat de ene zin geen syntactische functie vervult binnen de andere. Deze zinnen worden verbonden door nevenschikkende voegwoorden, reeksvormers, of leestekens zoals een komma, dubbelpunt of puntkomma [73](#page=73).
De voegwoorden en reeksvormers drukken specifieke betekenisverbanden uit tussen de verbonden zinsdelen. Wanneer zinnen door een leesteken worden verbonden, wordt het verband vaak verduidelijkt door een voegwoordelijk bijwoord [73](#page=73).
**Verbanden en verbindingswoorden bij nevenschikking:**
* **Aaneenschakelend:** drukt een opeenvolging uit.
* Voegwoorden: *en*, *noch* [73](#page=73).
* Reeksvormers: *en – en*, *zowel – als*, *noch – noch* [73](#page=73).
* Voegwoordelijke bijwoorden: *bovendien*, *ook*, *daarenboven* [73](#page=73).
* Voorbeeld: "Elif werkte ijverig door, maar Milo zat te dromen." [72](#page=72).
* **Disjunctief:** drukt een keuze uit.
* Voegwoorden: *of*, *ofwel* [73](#page=73).
* Reeksvormers: *of – of*, *hetzij – hetzij*, *ofwel – ofwel* [73](#page=73).
* **Tegenstellend:** drukt een contrast uit.
* Voegwoorden: *maar* [73](#page=73).
* Voegwoordelijke bijwoorden: *daarentegen*, *echter*, *nochtans*, *toch* [73](#page=73).
* **Redengevend:** geeft een reden of oorzaak aan.
* Voegwoorden: *want* [73](#page=73).
* Voegwoordelijke bijwoorden: *immers*, *namelijk*, *trouwens* [73](#page=73).
* Voorbeeld: "Ze komt niet, want ze is ziek." [73](#page=73).
* Voorbeeld: "Ze komt niet, ze is immers ziek." [73](#page=73).
* **Concluderend:** geeft een gevolg of conclusie aan.
* Voegwoorden: *dus* [73](#page=73).
* Voegwoordelijke bijwoorden: *dus*, *bijgevolg* [73](#page=73).
* Voorbeeld: "De barometer daalt, dus het gaat regenen." [73](#page=73).
* Voorbeeld: "Zij gaan naar huis, dus gaan wij ook naar huis." (Let op de inversie!) [73](#page=73).
### 3.2 Onderschikking
Bij onderschikking vervult een bijzin de functie van een zinsdeel of zinsdeelstuk binnen een andere zin. Dit wordt ook wel een ondergeschikte of ingebedde zin genoemd [74](#page=74).
#### 3.2.1 Hoofdzin, bijzin en rompzin
Een hoofdzin is een zelfstandige zin die de kern vormt van een samengestelde zin. Een bijzin is een zin die afhankelijk is van de hoofdzin en een specifieke grammaticale functie vervult [74](#page=74).
**Kenmerken van bijzinnen:**
* **Plaats van de PV:** In bijzinnen staat de persoonsvorm (PV) meestal achteraan, in tegenstelling tot hoofd- en enkelvoudige zinnen waar de PV op de tweede plaats staat (in mededelende zinnen) [74](#page=74).
* **Inleiders:** Bijzinnen worden ingeleid door een onderschikkend voegwoord, een vragend woord of een betrekkelijk voornaamwoord [74](#page=74).
**Onderschikkende voegwoorden en hun verbanden:**
* **Grammaticaal verbindend:** *dat*, *of*, *om* [74](#page=74).
* Voorbeeld: "Dat Pieter vertrokken is, is onbeleefd." [75](#page=75).
* Voorbeeld: "Ze weet niet of ze geslaagd is." [75](#page=75).
* Voorbeeld: "Het is heerlijk om vakantie te nemen." [75](#page=75).
* **Betekenisverbanden:**
* **Tijd:** *toen*, *nadat*, *terwijl*, *sinds*, *voordat*, *als* [74](#page=74).
* Voorbeeld: "Toen we nog jong waren, luisterden we naar newwavemuziek." [75](#page=75).
* **Oorzaak en reden:** *doordat*, *omdat*, *aangezien* [74](#page=74).
* Voorbeeld: "We konden niet op tijd zijn, omdat we autopech hadden." [75](#page=75).
* **Gevolg:** *zodat* [74](#page=74).
* Voorbeeld: "De brand heeft de fabriek verwoest, zodat er voorlopig niet gewerkt kan worden." [75](#page=75).
* **Doel:** *opdat*, *om* [74](#page=74).
* Voorbeeld: "Schiet eens op, dat we die trein nog halen!" [75](#page=75).
* **Toegeving:** *hoewel*, *al* [74](#page=74).
* Voorbeeld: "Hoewel ik hard werk, schiet ik slecht op." [75](#page=75).
**Soorten bijzinnen qua functie:**
* **Onderwerpszin (O-zin):** Vult de functie van het onderwerp [75](#page=75).
* Voorbeeld: "Wat de gevolgen zullen zijn, is onbekend." [75](#page=75).
* **(Naamwoordelijk) gezegdezin (NWD-zin):** Vult de functie van het naamwoordelijk gezegde [75](#page=75).
* Voorbeeld: "Je blijft toch altijd wie je bent." [75](#page=75).
* **Lijdendvoorwerpszin (LV-zin):** Vult de functie van het lijdend voorwerp [75](#page=75).
* Voorbeeld: "Ik weet niet wat hij gezegd heeft." [75](#page=75).
* **Meewerkendvoorwerpszin (MV-zin):** Vult de functie van het meewerkend voorwerp [75](#page=75).
* Voorbeeld: "Aan wie niet tevreden is, betaalt de organisatie zijn geld terug." [75](#page=75).
* **Voorzetselvoorwerpszin (VZV-zin):** Vult de functie van een voorzetselvoorwerp [75](#page=75).
* Voorbeeld: "Ik ben er niet zeker van of het zou lukken." [75](#page=75).
* **Oorzakelijkvoorwerpszin (OV-zin):** Vult de functie van een oorzakelijk voorwerp [75](#page=75).
* Voorbeeld: "De leraar was het beu dat hij alles altijd tweemaal moest zeggen." [75](#page=75).
* **Bijwoordelijke bijzin (BWB-zin):** Vult de functie van een bijwoordelijke bepaling [75](#page=75).
* Voorbeeld: "De baby huilt omdat hij honger heeft." [75](#page=75).
* **Bijvoeglijke of betrekkelijke bijzin:** Wordt nader besproken in sectie 4.2.3 [75](#page=75).
**Rompzin:** In recente grammatica's wordt de term 'rompzin' gebruikt in plaats van 'hoofdzin' om wat overblijft van de samengestelde zin aan te duiden nadat de bijzin(nen) zijn geïdentificeerd [75](#page=75).
**Bijzinnen met voor-PV:** Bijzinnen met een PV vooraan komen ook voor, met name in directe rede, bijzinnen van toegeving, en bijzinnen van voorwaarde [76](#page=76).
#### 3.2.2 De beknopte bijzin
Beknopte bijzinnen zijn bijzinnen waarin het onderwerp en de PV ontbreken. In plaats daarvan bevatten ze enkel een infinitief- of deelwoordsvorm. Hoewel ze geen expliciete PV hebben, worden ze toch als bijzinnen beschouwd omdat ze omgezet kunnen worden naar een volledige bijzin met een onderwerp en PV [78](#page=78).
**Belangrijk bij beknopte bijzinnen:** Het impliciete onderwerp van de beknopte bijzin moet overeenkomen met het onderwerp van de rompzin. Fouten hierin kunnen leiden tot grammaticaal onjuiste zinnen [78](#page=78).
**Vormveranderingen van voegwoorden bij beknopte bijzinnen:**
* *Nadat* wordt *na* [78](#page=78).
* *Doordat* wordt *door* [78](#page=78).
* *Opdat* wordt *om* [78](#page=78).
#### 3.2.3 Bijvoeglijke of betrekkelijke bijzinnen
Betrekkelijke bijzinnen zijn bijzinnen die fungeren als nabepaling binnen een substantiefgroep. Ze worden ingeleid door een betrekkelijk voornaamwoord, een vragend element, een onderschikkend voegwoord of kunnen ook als beknopte bijzin voorkomen (#page=79, 80) [79](#page=79) [80](#page=80).
**Inleiders van betrekkelijke bijzinnen:**
* **Betrekkelijk voornaamwoord:** *dat*, *wie*, *wat* [79](#page=79).
* Voorbeeld: "Het schip, dat aangevaren was, bleek niet meer te herstellen." [79](#page=79).
* Voorbeeld: "De man die dat geschilderd heeft, is nu wereldberoemd." [79](#page=79).
* Voorbeeld: "Kim heeft hard gewerkt, wat niet van iedereen hier gezegd kan worden." [79](#page=79).
* **Tip:** Het antecedent van het betrekkelijk voornaamwoord kan ook een volledige zin zijn [79](#page=79).
* **Vragend element:** *hoe*, *welke*, *wie* [80](#page=80).
* Voorbeeld: "de vraag hoe je dat moet oplossen" [80](#page=80).
* **Onderschikkend voegwoord:** *dat*, *of*, *alsof* [80](#page=80).
* Voorbeeld: "de dag voor hij stierf" [80](#page=80).
* Voorbeeld: "op zijn vraag of de trein vertraging had" [80](#page=80).
* Voorbeeld: "de verwachting dat de oplossing wel gevonden zou worden" [80](#page=80).
* Voorbeeld: "een gevoel alsof ze in dagen niets gegeten had" [80](#page=80).
* **Beknopte bijzin:**
* Voorbeeld: "De kans om dat probleem op te lossen, was minimaal." [80](#page=80).
**Onderscheid tussen beperkende en uitbreidende betrekkelijke bijzinnen:**
* **Beperkende betrekkelijke bijzin:** Vernauwt de groep waar het antecedent naar verwijst. Wordt niet afgescheiden door een komma [79](#page=79).
* Voorbeeld: "De journalisten die de verklaring hadden ondertekend, werden opgepakt." (Andere journalisten werden niet opgepakt.) [79](#page=79).
* **Uitbreidende betrekkelijke bijzin:** Voegt extra informatie toe aan het antecedent. Wordt afgescheiden door een komma [79](#page=79).
* Voorbeeld: "De journalisten, die de verklaring hadden ondertekend, werden opgepakt." (Alle journalisten werden opgepakt.) [79](#page=79).
**Betrekkelijke bijzinnen met ingesloten antecedent:** Het antecedent is niet expliciet uitgedrukt, maar wordt gevormd door het betrekkelijk voornaamwoord zelf [79](#page=79).
* Voorbeeld: "Wat je daar zegt, vind ik niet juist." [79](#page=79).
* Voorbeeld: "Johan vertrouwde op wat hij zag." [79](#page=79).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Grammatica | Het systeem van regels dat uitlegt hoe woorden en zinnen gevormd en met elkaar gecombineerd worden. Het bestaat uit morfologie (woordvorming) en syntaxis (zinsleer). |
| Morfologie | Het onderdeel van de grammatica dat zich bezighoudt met de vorm en de structuur van woorden, inclusief de vorming van woorddelen en de afleiding van nieuwe woorden. |
| Syntaxis | Het onderdeel van de grammatica dat de regels voor de zinsopbouw en de relaties tussen woorden in een zin bestudeert. Dit wordt ook wel zinsleer genoemd. |
| Enkelvoudige zin | Een zin die slechts één persoonsvorm (PV) bevat, en dus één grammaticale tijdsaanduiding heeft. |
| Persoonsvorm (PV) | Het vervoegde werkwoord in het predicaat dat de persoon, het getal en de tijd van de zin aangeeft. Het is het kernonderdeel dat een zin vormt. |
| Onderwerp (O) | Het zinsdeel waarover iets gezegd wordt en dat in getal en persoon overeenstemt met de persoonsvorm (congruentie). Het kan gevonden worden met de getalsproef. |
| Gezegde | Het centrale zinsdeel van de zin, dat de kern vormt waarop de andere zinsdelen betrokken zijn. Het bepaalt mede welke andere zinsdelen noodzakelijk zijn. |
| Werkwoordelijk gezegde (WWG) | Een gezegde dat volledig uit werkwoordsvormen bestaat en een handeling uitdrukt. Het kan een zelfstandig werkwoord, een hulpwerkwoord, of een combinatie daarvan zijn. |
| Naamwoordelijk gezegde (NWG) | Een gezegde dat bestaat uit een koppelwerkwoord en een naamwoordelijk deel (predicaatsnomen). Het drukt een toestand uit in plaats van een handeling. |
| Lijdend voorwerp (LV) | Het zinsdeel dat de werking van het werkwoord direct ondergaat. Het komt alleen voor in actieve zinnen met een werkwoordelijk gezegde en kan bij passivering het onderwerp worden. |
| Meewerkend voorwerp (MV) | Een type indirect object dat "meewerkt" om de handeling van het gezegde mogelijk te maken. Het wordt vaak geassocieerd met werkwoorden van "zeggen" of "geven" en geeft aan wie iets ontvangt of aan wie iets meegedeeld wordt. |
| Voorzetselvoorwerp (VZV) | Een zinsdeel dat altijd begint met een vast voorzetsel en dat de aanleiding of oorzaak van de handeling van het gezegde uitdrukt. Het is vaak vervangbaar door 'er + voorzetsel'. |
| Bijwoordelijke bepaling (BWB) | Een zinsdeel dat nadere specificering geeft van het gebeuren in het gezegde. Het wordt ingedeeld op basis van betekenis, zoals plaats, tijd, wijze, oorzaak, middel, doel, etc. |
| Bijvoeglijke bepaling (bvb) | Een zinsdeelstuk dat nadere bijzonderheden van personen of zaken vermeldt en alleen met zelfstandige (voor)naamwoorden een geheel kan vormen. Een bijstelling is een specifieke vorm hiervan. |
| Bepaling van gesteldheid (BvG) | Een zinsdeel dat zowel informatie geeft over het onderwerp of lijdend voorwerp als over het gezegde. Het heeft zowel een bijwoordelijke als een bijvoeglijke functie. |
| Samengestelde zin | Een zin die meer dan één persoonsvorm (PV) bevat en dus uit twee of meer (hoofd- en/of bijzinnen) bestaat. |
| Nevenschikking | De verbinding van twee of meer gelijkwaardige enkelvoudige zinnen met behulp van nevenschikkende voegwoorden, leestekens of reeksvormers. De ene zin vervult geen syntactische functie in de andere. |
| Onderschikking | De constructie waarbij een enkelvoudige zin (bijzin) onderdeel wordt van een andere zin en daarin de functie van een zinsdeel of zinsdeelstuk vervult. |
| Hoofdzin | Het deel van een samengestelde zin dat op zichzelf een complete boodschap kan vormen en de persoonsvorm op de tweede plaats heeft staan. |
| Bijzin | Een ondergeschikte zin die ingeleid wordt door een onderschikkend voegwoord, een vragend woord of een betrekkelijk voornaamwoord. De persoonsvorm staat meestal achteraan. |
| Beknopte bijzin | Een bijzijn waarin het onderwerp en de persoonsvorm ontbreken; het gezegde bevat enkel een infinitief- of deelwoordsvorm. |
| Betrekkelijke bijzin | Een bijzin die ingeleid wordt door een betrekkelijk voornaamwoord (wie, wat, dat, welke, etc.) en een substantiefgroep als nabepaling functie kan hebben. |