Cover
Inizia ora gratuitamente H05-Kringlopen&bbp-studentenversie-2.pptx
Summary
# De economische kringloop en het nationaal inkomen
Hier is een gedetailleerde samenvatting van het onderwerp "De economische kringloop en het nationaal inkomen", opgesteld als een examenklare studiehandleiding.
## 1. De economische kringloop en het nationaal inkomen
Dit hoofdstuk introduceert de economische kringloop als een schematische voorstelling van goederen- en geldstromen, en legt uit hoe de economische activiteit wordt gemeten aan de hand van het bruto binnenlands product (bbp).
### 1.1 Macro-economische grootheden en economische activiteit
Macro-economie bestudeert geaggregeerde grootheden om economische groei te bevorderen, werkloosheid te minimaliseren en inflatie te beheersen. Economische activiteit, gemeten aan de hand van het bbp, omvat de inzet van mensen en middelen (input: kapitaal en arbeid) om productie (output) van goederen en diensten te realiseren, wat leidt tot inkomen en vraag.
Het bruto binnenlands product (bbp) is de waarde van de totale stroom afgewerkte goederen en diensten die een land of gebied in een bepaalde periode produceert. Het is de meest gebruikte maatstaf voor economische activiteit. Factoren die de omvang van de economische activiteit bepalen, kunnen worden onderverdeeld in:
* **Aanbodfactoren (supply-side):** Structurele of lange termijn factoren die de productiecapaciteit beïnvloeden, zoals bevolking, kapitaal, technologie en onderwijs. Deze factoren dragen bij aan het bereiken van een evenwicht op alle markten, inclusief de arbeidsmarkt.
* **Vraagfactoren (demand-side):** Conjuncturele factoren op korte termijn die de vraag van gezinnen, bedrijven, de overheid en het buitenland bepalen.
#### 1.1.1 Nominaal versus reëel bbp
* **Nominaal bbp:** Het bbp gemeten tegen lopende prijzen. Een stijging kan te wijten zijn aan hogere productie of hogere prijzen.
* **Reëel bbp:** Het bbp gemeten aan constante prijzen of in kettingeuro's. Dit geeft een beter beeld van de productiegroei omdat het de inflatiecorrectie meeneemt.
#### 1.1.2 Beperkingen van het bbp
Het bbp als maatstaf voor economische welvaart heeft beperkingen:
* Het houdt geen rekening met milieuvervuiling (groen bbp).
* De omvang van de bevolking wordt niet meegenomen (bbp per capita).
* Factoren als gezondheid, scholingsgraad en koopkracht per capita (HDI - Human Development Index) worden niet direct gemeten.
* Activiteiten zoals thuisarbeid en vrijwilligerswerk worden niet opgenomen.
Het bbp per capita is een belangrijke indicator die het bruto binnenlands product deelt door de totale bevolking. De Human Development Index (HDI) is een gewogen indicator van levensverwachting, verwachte en gemiddelde scholingsgraad, en bruto nationaal inkomen per capita.
### 1.2 De economische kringloop
Economische kringlopen zijn schematische weergaven van goederen- en geldstromen op macro-economisch niveau, die de relaties tussen gezinnen, bedrijven, de overheid, banken en het buitenland illustreren. Ze helpen bij het verklaren van economische groei en recessie, en bij het bepalen van de meetmethoden voor het bbp.
De kringloop kan op verschillende niveaus van complexiteit worden weergegeven:
* **Vereenvoudigde kringloop:** Zonder banken, overheid en buitenland. Hier geldt dat het nationaal inkomen ($Y$) volledig wordt geconsumeerd ($C$), dus $Y = C$.
* **Gesloten kringloop met banken, zonder overheid:** Sparen ($S$) en investeren ($I$) worden opgenomen.
* **Gesloten kringloop met banken en overheid:** De overheid ($G, T$) wordt meegenomen.
* **Open kringloop:** Inclusief de sectoren buitenland (export $X$, import $M$), overheid en banken.
#### 1.2.1 Macro-economisch evenwicht: injecties en lekken
In een open economie met overheid en banken wordt het macro-economisch evenwicht bepaald door de balans tussen lekken (uitgaven die de kringloop verlaten) en injecties (instromen in de kringloop).
* **Lekken:** Sparen ($S$), belastingen ($T$), import ($M$).
* **Injecties:** Investeringen ($I$), overheidsuitgaven ($G$), export ($X$).
Het evenwicht wordt bereikt wanneer de totale injecties gelijk zijn aan de totale lekken:
$$ I + G + X = S + T + M $$
* Als $I + G + X > S + T + M$, stijgt de economische activiteit.
* Als $I + G + X < S + T + M$, daalt de economische activiteit.
* Als $I + G + X = S + T + M$, blijft de economische activiteit stabiel.
Dit evenwicht kan ook worden uitgedrukt als:
$$ (S - I) + (T - G) = (X - M) $$
Waarbij:
* $(S - I)$ het particulier spaarsaldo is.
* $(T - G)$ het overheidssaldo is.
* $(X - M)$ het saldo op de lopende rekening of handelsbalans is.
### 1.3 Bbp meten: drie benaderingen
Het bruto binnenlands product kan op drie verschillende manieren worden gemeten, die ex post (achteraf) hetzelfde resultaat moeten opleveren:
1. **Consumptiebenadering (of bestedingsbenadering):** De som van de waarde van alle finale goederen en diensten die worden geconsumeerd, geïnvesteerd, door de overheid worden aangeschaft en worden geëxporteerd, minus import.
$$ Y = C + I + G + (X - M) $$
Waarbij:
* $C$ = Particuliere consumptie
* $I$ = Bruto investeringen (inclusief voorraden)
* $G$ = Overheidsbestedingen
* $X$ = Export van goederen en diensten
* $M$ = Import van goederen en diensten
2. **Inkomensbenadering:** De som van alle inkomens die in een land worden verdiend, zoals lonen, winsten, pacht en rente, plus indirecte belastingen en afschrijvingen.
$$ Y = \text{Lonen} + \text{Winsten} + \text{Rente} + \text{Pacht} + \text{Indirecte belastingen} + \text{Afschrijvingen} $$
3. **Productiebenadering (of toegevoegde waarde benadering):** De som van de bruto toegevoegde waarden van alle bedrijven en de overheid in de economie. De bruto toegevoegde waarde van een bedrijf is de marktprijs van de output minus de waarde van de input (grondstoffen en diensten van derden).
$$ \text{Bruto Toegevoegde Waarde} = \text{Marktprijs} - \text{Aankoopprijs (grondstoffen/diensten van derden)} $$
Netto toegevoegde waarde = bruto toegevoegde waarde - afschrijvingen.
### 1.4 De effectieve vraag en het evenwichtsinkomen
De effectieve vraag (EV) is de totale vraag van alle economische actoren naar goederen en diensten. Het is een cruciaal concept in het Keynesiaanse model voor het bepalen van het productieniveau en het nationaal inkomen.
#### 1.4.1 De effectieve vraag (EV)
De effectieve vraag wordt samengesteld uit de bestedingen van de verschillende sectoren:
$$ EV = C + I + G + (X - M) $$
* **Consumptiefunctie ($C$):** De consumptie is afhankelijk van het nationaal inkomen ($Y$).
$$ C = c_m Y + C_{aut} $$
Waarbij:
* $c_m$ = Marginale consumptiequote (het deel van een extra euro inkomen dat geconsumeerd wordt). Dit bepaalt de hellingsgraad van de consumptiefunctie.
* $C_{aut}$ = Autonome consumptie (consumptie die onafhankelijk is van het inkomen). Dit bepaalt het snijpunt met de Y-as.
* **Investeringsvergelijking ($I$):** In vereenvoudigde modellen wordt de investering vaak als autonoom beschouwd ($I_{aut}$ of $I_{ex \ ante}$), wat betekent dat ze niet afhankelijk is van het inkomen op korte termijn. $I_{ex \ ante}$ zijn de geplande investeringen.
* **Overheidsuitgaven ($G$):** Worden in vereenvoudigde modellen vaak als constant beschouwd.
* **Netto export ($X-M$):** Worden in vereenvoudigde modellen vaak als constant beschouwd.
#### 1.4.2 Het evenwichtsinkomen ($Y_e$)
Het evenwichtsinkomen ($Y_e$) is het niveau van nationaal inkomen waarbij de effectieve vraag (EV) exact gelijk is aan het totale geproduceerde inkomen ($Y$, gemeten via de productiebenadering). Op dit punt is er geen ongewenste op- of afbouw van voorraden.
$$ Y_e = EV \quad \text{wanneer} \quad EV = Y $$
Grafisch wordt dit weergegeven als het snijpunt van de EV-curve met de 45-graden hulplijn (waar $Y=EV$).
> **Tip:** Het evenwichtsinkomen is het niveau waarbij de wensen van kopers en verkopers elkaar ontmoeten. $Y < EV$ leidt tot voorraadafname en productie stijging, terwijl $Y > EV$ leidt tot voorraadtoename en productie daling.
#### 1.4.3 Bestedingsevenwicht
Het bestedingsevenwicht is de situatie waarin de volledige productiecapaciteit van een economie wordt ingezet, wat resulteert in volledige werkgelegenheid (nagenoeg geen werklozen).
* **Onderbesteding:** $EV < \text{Productiecapaciteit}$. Dit leidt tot oplopende voorraden, minder productie en werkloosheid. Het evenwichtsinkomen ligt hier onder het niveau van volledige werkgelegenheid.
* **Overbesteding:** $EV > \text{Productiecapaciteit}$. Dit leidt tot prijstijgingen (inflatie) omdat de vraag het aanbod overstijgt.
Het is cruciaal om te beseffen dat het evenwichtsinkomen niet noodzakelijk gelijk is aan het bestedingsevenwicht met volledige werkgelegenheid.
#### 1.4.4 De multiplicator
De multiplicator beschrijft hoe een initiële verandering in een component van de effectieve vraag (zoals investeringen, overheidsuitgaven of netto export) leidt tot een nog grotere verandering in het evenwichtsinkomen. Dit komt doordat de initiële bestedingsverandering leidt tot extra inkomens, die op hun beurt weer leiden tot extra consumptie, enzovoort.
De grootte van de multiplicator ($k$) wordt bepaald door de marginale consumptiequote ($c_m$) en de marginale spaarquote ($s_m$).
* Formule voor de multiplicator:
$$ k = \frac{1}{1 - c_m} = \frac{1}{s_m} $$
(In een vereenvoudigd model zonder overheid en buitenland.)
Een verandering in autonome bestedingen ($\Delta EV_{aut}$) leidt tot een verandering in het evenwichtsinkomen ($\Delta Y_e$) volgens:
$$ \Delta Y_e = k \times \Delta EV_{aut} $$
> **Tip:** Hoe hoger de marginale consumptiequote ($c_m$), hoe groter de multiplicator. Dit betekent dat een stijging in de bestedingen een grotere impact heeft op het nationaal inkomen in economieën waar mensen een groter deel van hun extra inkomen consumeren.
### 1.5 Een beetje wiskunde: berekening van het evenwichtsinkomen en bestedingsevenwicht
Hieronder worden de stappen beschreven voor het berekenen van het evenwichtsinkomen en het bestedingsevenwicht in een gesloten economie zonder overheid.
#### 1.5.1 Stap 1: Consumptie- en spaarfunctie
* **Consumptiefunctie:** $C = c_m Y + C_{aut}$
* **Spaarfunctie:** $S = Y - C = Y - (c_m Y + C_{aut}) = (1 - c_m)Y - C_{aut}$. Hierbij is $s_m = 1 - c_m$ de marginale spaarquote.
$$ S = s_m Y - C_{aut} $$
#### 1.5.2 Stap 2: Berekenen van het evenwichtsinkomen ($Y_e$)
Het evenwichtsinkomen wordt bepaald door de gelijkheid van de effectieve vraag en het nationaal inkomen.
$$ Y_e = EV = C + I_{ex \ ante} $$
Stel de vergelijking op en los op voor $Y_e$.
Voorbeeld:
Gegeven $C = \frac{2}{3}Y + 100$ en $I_{ex \ ante} = 20$.
$$ Y_e = (\frac{2}{3}Y_e + 100) + 20 $$
$$ Y_e = \frac{2}{3}Y_e + 120 $$
$$ Y_e - \frac{2}{3}Y_e = 120 $$
$$ \frac{1}{3}Y_e = 120 $$
$$ Y_e = 3 \times 120 = 360 $$
Het evenwichtsinkomen is 360 miljard euro.
> **Opmerking:** Ex post geldt altijd $S = I$. In evenwicht geldt ex ante dat $S = I_{ex \ ante}$ als de economie zonder overheid en buitenland is. Als $Y < EV$, is er onderbesteding; als $Y > EV$, is er overbesteding.
#### 1.5.3 Stap 3: Berekenen van het bestedingsevenwicht
Het bestedingsevenwicht is gebaseerd op de volledige productiecapaciteit van de economie. Dit wordt berekend door het aantal werknemers te vermenigvuldigen met de gemiddelde arbeidsproductiviteit.
Voorbeeld (vervolg):
Arbeidsbevolking = 10 miljoen mensen.
Gemiddelde arbeidsproductiviteit = 40.000 euro per werknemer.
Productiecapaciteit = $10 \text{ miljoen} \times 40.000 \text{ EUR} = 400 \text{ miljard EUR}$.
Het bestedingsevenwicht is dus 400 miljard euro.
In het voorbeeld is het evenwichtsinkomen ($Y_e = 360$ miljard EUR) lager dan het bestedingsevenwicht (400 miljard EUR). Dit duidt op onderbesteding en werkloosheid. Het verschil van 40 miljard EUR vertegenwoordigt de omvang van de onderbenutting van de productiecapaciteit.
#### 1.5.4 Stap 4: Bereiken van bestedingsevenwicht
Om werkloosheid te verminderen, moet het evenwichtsinkomen worden verhoogd tot het niveau van het bestedingsevenwicht. Dit kan door een verhoging van de autonome bestedingen, zoals autonome investeringen ($I_{aut}$).
1. **Bepaal de benodigde stijging van het inkomen ($\Delta Y$):**
$$ \Delta Y = \text{Bestedingsevenwicht} - Y_e $$
$$ \Delta Y = 400 \text{ miljard EUR} - 360 \text{ miljard EUR} = 40 \text{ miljard EUR} $$
2. **Bereken de multiplicator ($k$):**
In het voorbeeld: $c_m = \frac{2}{3}$, dus $k = \frac{1}{1 - 2/3} = \frac{1}{1/3} = 3$.
3. **Bepaal de benodigde stijging in autonome investeringen ($\Delta I_{aut}$):**
$$ \Delta Y = k \times \Delta I_{aut} $$
$$ 40 \text{ miljard EUR} = 3 \times \Delta I_{aut} $$
$$ \Delta I_{aut} = \frac{40}{3} \approx 13,33 \text{ miljard EUR} $$
Een stijging van de autonome investeringen met ongeveer 13,33 miljard euro zal, via het multiplicatoreffect, het nationaal inkomen met 40 miljard euro doen stijgen, waardoor het evenwichtsinkomen gelijk wordt aan het bestedingsevenwicht van 400 miljard euro en er volledige werkgelegenheid is.
> **Conclusie:** Economisch evenwicht is niet altijd gelijk aan bestedingsevenwicht met volledige werkgelegenheid. Fiscale politiek (via overheidsuitgaven $G$ of belastingen $T$) kan de autonome vraag stimuleren en zo de werkgelegenheid beïnvloeden.
### 1.6 Andere economische modellen
* **De Klassieke Theorie:** Stelt dat de economie zich altijd op het niveau van volledige tewerkstelling bevindt. Als de vraag daalt, dalen prijzen en lonen, waardoor de economie zichzelf corrigeert.
* **Keynesiaanse Economie:** Ontwikkeld door John Maynard Keynes, benadrukt dat de economie in een evenwicht kan verkeren ver onder het niveau van volledige tewerkstelling. De overheid kan door middel van stimuleringsbeleid de effectieve vraag verhogen en zo de werkgelegenheid bevorderen.
* **Monetarisme:** Staat tegenover het Keynesianisme en focust meer op de rol van geldhoeveelheid en inflatie.
* **Circulaire Economie:** Streeft naar een industrieel systeem dat herstellend en regenererend is door ontwerp, gebaseerd op de principes van Reduce, Reuse, Recycle. Dit staat in contrast met het lineaire economische systeem van de neoklassieke economie ("de grenzen van de groei"). Dit model erkent de eindigheid van ecosytemen.
> **Tip:** De circulaire economie probeert de economische activiteit los te koppelen van het gebruik van eindige grondstoffen en het creëren van afval. Er zijn echter technische beperkingen en potentiële "rebound-effecten" die de impact kunnen verminderen.
---
# Indicatoren voor economische activiteit en welzijn
Dit gedeelte verkent verschillende indicatoren die gebruikt worden om economische activiteit te meten, zoals het nominale en reële bbp, en bespreekt hun beperkingen, evenals alternatieve welzijnsindicatoren.
## 2. Economische activiteit en bbp
Economische activiteit verwijst naar de inzet van mensen en middelen (input zoals kapitaal en arbeid) om productie (output) van goederen en diensten tot stand te brengen. Dit leidt tot inkomen en vervolgens tot vraag naar goederen en diensten.
### 2.1 Het bruto binnenlands product (bbp)
Het bbp is de meest gebruikte maatstaf voor economische activiteit en meet de waarde van de totale stroom afgewerkte goederen en diensten die een land of gebied over een periode van een jaar produceert.
* **Nominaal bbp:** Dit is het bbp tegen lopende prijzen. Een stijging kan veroorzaakt worden door zowel een hogere productie als hogere prijzen.
* **Reëel bbp:** Dit is het bbp tegen constante prijzen (of kettingeuro's). Het corrigeert voor inflatie en geeft een beter beeld van de werkelijke productiegroei.
Factoren die de omvang van de economische activiteit bepalen, kunnen worden ingedeeld in:
* **Aanbodfactoren (supply-side):** Structurele of lange termijn factoren die de productiecapaciteit beïnvloeden, zoals bevolking, kapitaal, technologie en onderwijs.
* **Vraagfactoren (demand-side):** Conjuncturele of korte termijn factoren die de totale vraag beïnvloeden, afkomstig van gezinnen, bedrijven, de overheid en het buitenland.
### 2.2 Beperkingen van het bbp
Het bbp is een nuttige indicator, maar heeft ook beperkingen en houdt geen rekening met:
* **Milieuvervuiling:** Het groen bbp probeert dit te corrigeren.
* **Bevolkingsomvang:** Voor een beter beeld van de welvaart per persoon wordt het bbp per capita gebruikt.
* **Welzijnsfactoren:** Kwaliteit van leven, gezondheid, scholingsgraad en koopkracht worden niet direct gemeten. De Human Development Index (HDI) probeert dit te vangen.
* **Niet-gemarket activiteiten:** Activiteiten zoals thuisarbeid, vrijwilligerswerk en informele economie worden niet meegerekend.
### 2.3 Andere welzijnsindicatoren
Om de beperkingen van het bbp te overbruggen, worden aanvullende indicatoren gebruikt:
* **Bbp per capita:** Het bruto binnenlands product gedeeld door de bevolking. Dit geeft een indicatie van de gemiddelde economische productie per inwoner.
$$ \text{bbp per capita} = \frac{\text{BBP}}{\text{Bevolking}} $$
* **Human Development Index (HDI):** Een samengestelde indicator die rekening houdt met:
* Levensverwachting
* Verwachte scholingsgraad
* Gemiddelde scholingsgraad
* Bruto nationaal inkomen (BNI) per capita
De HDI biedt een breder perspectief op de ontwikkeling en het welzijn van een land dan het bbp alleen.
## 3. De economische kringloop
Economische kringlopen zijn schematische weergaven van de goederen- en geldstromen tussen economische agenten (gezinnen, bedrijven, overheid, banken, buitenland) op macro-economisch niveau. Ze helpen bij het verklaren van economische groei, recessies en het meten van het bbp.
### 3.1 Vereenvoudigde kringloop
In de meest eenvoudige vorm is er een kringloop tussen gezinnen en bedrijven, waarbij het nationaal inkomen ($Y$) volledig wordt geconsumeerd ($C$), dus $Y = C$.
### 3.2 Kringlopen met banken en overheid
De kringloop kan uitgebreid worden met:
* **Banken:** Die sparen ($S$) en investeren ($I$) mogelijk maken.
* **Overheid:** Die belastingen heft ($T$) en overheidsuitgaven ($G$) doet.
### 3.3 Open kringloop
De meest uitgebreide kringloop omvat ook het buitenland, met export ($X$) en import ($M$).
### 3.4 Injecties en lekken
In een open economie zijn er "injecties" (die de totale vraag verhogen) en "lekken" (die de totale vraag verminderen):
* **Injecties:** Investeringen ($I$), overheidsuitgaven ($G$), export ($X$).
* **Lekken:** Sparen ($S$), belastingen ($T$), import ($M$).
Macro-economisch evenwicht wordt bereikt wanneer de totale injecties gelijk zijn aan de totale lekken:
$$ I + G + X = S + T + M $$
Dit kan ook worden herschreven als:
$$ (S - I) + (T - G) = (X - M) $$
Waarbij:
* $(S - I)$ het particulier spaarsaldo is.
* $(T - G)$ het overheidssaldo is.
* $(X - M)$ het saldo op de lopende rekening of handelsbalans is.
## 4. Het bbp meten: drie benaderingen
Het bbp kan op drie manieren worden gemeten, die ex post (achteraf) dezelfde resultaten moeten opleveren:
### 4.1 De consumptiebenadering
Dit is de som van de waarde van alle finale goederen en diensten die door gezinnen, bedrijven, de overheid en het buitenland worden geconsumeerd.
$$ \text{BBP} = C + I + G + (X - M) $$
### 4.2 De inkomensbenadering
Dit is de som van alle inkomens verdiend in een economie, zoals lonen, winsten en rente, plus indirecte belastingen en min subsidies.
### 4.3 De productiebenadering
Dit is de som van de bruto toegevoegde waarden van alle sectoren in de economie. De bruto toegevoegde waarde van een bedrijf is de marktprijs van de output min de kosten van intermediaire goederen en diensten (grondstoffen, diensten van derden).
$$ \text{Bruto Toegevoegde Waarde} = \text{Marktprijs} - \text{Aankoopprijs van intermediaire goederen} $$
$$ \text{Netto toegevoegde waarde} = \text{Bruto toegevoegde waarde} - \text{Afschrijvingen} $$
Netto toegevoegde waarde vertegenwoordigt de beloning van de productiefactoren arbeid en kapitaal.
## 5. De effectieve vraag en het evenwichtsinkomen
De effectieve vraag (EV) is de totale vraag van alle economische actoren naar goederen en diensten.
$$ EV = C + I + G + (X - M) $$
* **Consumptiefunctie:** De consumptie ($C$) hangt af van het nationaal inkomen ($Y$).
$$ C = c_m \cdot Y + C_{aut} $$
* $c_m$ is de marginale consumptiequote (het deel van elke extra euro inkomen dat wordt geconsumeerd).
* $C_{aut}$ is de autonome consumptie (consumptie onafhankelijk van het inkomen).
* **Investeringsfunctie:** Investeringen ($I$) worden vaak als autonoom beschouwd ($I_{aut}$ of $I_{ex \ ante}$), wat betekent dat ze niet direct afhankelijk zijn van het huidige inkomen.
* **Overheidsuitgaven ($G$) en netto export ($X - M$)** worden vaak als constanten in het model aangenomen.
### 5.1 Het evenwichtsinkomen ($Y_e$)
Het evenwichtsinkomen is het niveau van nationaal inkomen waarbij de effectieve vraag gelijk is aan de geproduceerde goederen en diensten. Er is dan geen sprake van ongewenste voorraadveranderingen.
$$ Y_e = EV $$
Dit evenwicht kan grafisch worden weergegeven door de snijpunten van de effectieve vraagcurve met de 45-graden lijn, die het punt weergeeft waar $Y = EV$.
### 5.2 Bestedingsevenwicht
Het bestedingsevenwicht is de situatie waarin de volledige productiecapaciteit van een economie wordt ingezet, wat resulteert in volledige werkgelegenheid (nagenoeg geen werklozen).
* **Onderbesteding:** $EV < \text{Productiecapaciteit}$. Dit leidt tot oplopende voorraden en potentieel werkloosheid.
* **Overbesteding:** $EV > \text{Productiecapaciteit}$. Dit leidt tot prijsstijgingen (inflatie) omdat de vraag het aanbod overstijgt.
Het evenwichtsinkomen ($Y_e$) is niet noodzakelijk gelijk aan het bestedingsevenwicht.
### 5.3 De multiplicator
Elke verandering in één van de componenten van de effectieve vraag (zoals autonome investeringen, overheidsuitgaven of netto export) leidt tot een grotere verandering in het evenwichtsinkomen. Dit effect wordt de multiplicatorwerking genoemd.
De multiplicator ($k$) wordt bepaald door de marginale consumptiequote ($c_m$) en de marginale spaarquote ($s_m = 1 - c_m$):
$$ k = \frac{1}{1 - c_m} = \frac{1}{s_m} $$
Een stijging van de autonome bestedingen ($\Delta EV$) leidt tot een verandering in het evenwichtsinkomen ($\Delta Y_e$) volgens:
$$ \Delta Y_e = k \cdot \Delta EV $$
De multiplicatorwerking is groter naarmate de marginale consumptiequote hoger is. Dit betekent dat een hogere consumptieneiging leidt tot een sterker effect van veranderingen in de bestedingen op het nationaal inkomen.
#### 5.3.1 Berekening van het evenwichtsinkomen en bestedingsevenwicht
Om het bestedingsevenwicht te bereiken (volledige werkgelegenheid), kan de overheid of de private sector proberen de autonome bestedingen te verhogen. Dit proces omvat de volgende stappen:
1. **Bepaal de gewenste verandering in het evenwichtsinkomen ($\Delta Y_e$):** Dit is het verschil tussen het bestedingsevenwicht en het huidige evenwichtsinkomen.
2. **Bereken de multiplicator ($k$):** Op basis van de marginale consumptiequote.
3. **Bereken de benodigde verandering in autonome bestedingen ($\Delta I_{aut}$):**
$$ \Delta Y_e = k \cdot \Delta I_{aut} \implies \Delta I_{aut} = \frac{\Delta Y_e}{k} $$
Een verhoging van de autonome investeringen met $\Delta I_{aut}$ kan, door de multiplicatorwerking, het evenwichtsinkomen doen stijgen met $\Delta Y_e$, waardoor potentieel het bestedingsevenwicht wordt bereikt.
**Tip:** Het is cruciaal om onderscheid te maken tussen het economisch evenwicht (waar $Y = EV$) en het bestedingsevenwicht (waar de productiecapaciteit volledig benut wordt). Macro-economisch beleid, zoals fiscaal beleid, kan gericht zijn op het verschuiven van het evenwichtsinkomen richting het bestedingsevenwicht om werkgelegenheid te bevorderen.
## 6. Andere economische modellen
Naast de traditionele economische modellen zijn er ook opkomende perspectieven:
* **Donuteconomie:** Een model dat streeft naar een economie die binnen de ecologische grenzen van de planeet opereert en tegelijkertijd zorgt voor het welzijn van alle mensen. Het combineert de grenzen van de groei met sociale basisbehoeften.
* **Circulaire economie:** In tegenstelling tot het lineaire "neem-maak-gooi weg" model, streeft de circulaire economie ernaar om de stromen van materialen te sluiten door middel van hergebruik, reparatie, renovatie en recycling (Reduce, Reuse, Recycle). Dit model is ontworpen om regeneratief te zijn en afval en vervuiling te elimineren.
**Kanttekeningen bij de circulaire economie:** Er zijn technische beperkingen bij recycling en er kunnen rebound-effecten optreden (bijvoorbeeld prijsdalingen van grondstoffen die hergebruik minder aantrekkelijk maken) en moreel risico (minder zorg voor goederen die men niet bezit).
---
# Macro-economisch evenwicht en de effectieve vraag
Dit onderwerp behandelt het concept van macro-economisch evenwicht, de rol van de effectieve vraag, en hoe het evenwichtsinkomen wordt bepaald.
## 3. Macro-economisch evenwicht en de effectieve vraag
### 3.1 Economische activiteit en het Bruto Binnenlands Product (BBP)
Macro-economie bestudeert de economische activiteit op een geaggregeerd niveau, gericht op het bevorderen van economische groei, het minimaliseren van werkloosheid en het beheersen van inflatie. Economische activiteit kan worden gedefinieerd als de inzet van mensen en middelen om productie (output) van goederen en diensten tot stand te brengen. Dit leidt tot inkomen en vraag naar goederen en diensten. Het Bruto Binnenlands Product (BBP) is de meest gebruikte maatstaf voor deze economische activiteit, gedefinieerd als de waarde van de totale stroom afgewerkte goederen en diensten die de economie van een land over een bepaalde periode produceert.
Factoren die de omvang van economische activiteit bepalen, kunnen worden onderverdeeld in:
* **Aanbodfactoren (supply-side):** Structurele of lange-termijn factoren die de productiecapaciteit beïnvloeden, zoals bevolking, kapitaal, technologie en onderwijs.
* **Vraagfactoren (demand-side):** Conjuncturele factoren op korte termijn die de vraag van gezinnen, bedrijven, overheid en het buitenland beïnvloeden.
#### 3.1.1 Nominaal versus reëel BBP
* **Nominaal BBP:** Gemeten tegen lopende prijzen. Een stijging kan het gevolg zijn van zowel hogere productie als hogere prijzen.
* **Reëel BBP:** Gemeten tegen constante prijzen (kettingeuro's). Dit geeft een accurater beeld van de productiehoeveelheid, onafhankelijk van prijsveranderingen.
#### 3.1.2 Beperkingen van het BBP
Het BBP als maatstaf heeft beperkingen en houdt geen rekening met zaken als milieuvervuiling (groen BBP), de omvang van de bevolking (BBP per capita), gezondheid, scholingsgraad (Human Development Index - HDI) of activiteiten zoals thuisarbeid en vrijwilligerswerk.
### 3.2 De economische kringloop
Economische kringlopen zijn schematische weergaven van de goederen- en geldstromen tussen economische actoren zoals gezinnen, bedrijven, overheid, banken en het buitenland. Ze helpen bij het verklaren van economische groei en recessie, en bij het meten van het BBP. Er zijn verschillende niveaus van complexiteit in kringlopen, van een vereenvoudigde kringloop tot een open kringloop met alle actoren.
### 3.3 Macro-economisch evenwicht en de Effectieve Vraag
Macro-economisch evenwicht treedt op wanneer de totale gevraagde goederen en diensten binnen een economie exact overeenkomen met het aantal geproduceerde goederen en diensten. Er is dan geen verandering in voorraden.
#### 3.3.1 De Effectieve Vraag (EV)
De Effectieve Vraag (EV) vertegenwoordigt de totale vraag van alle economische actoren naar goederen en diensten. In een gesloten economie met overheid en buitenland wordt deze als volgt weergegeven:
$$EV = C + I + G + (X-M)$$
Waar:
* $C$ = Consumptie van gezinnen
* $I$ = Investeringen van bedrijven
* $G$ = Overheidsuitgaven
* $(X-M)$ = Netto export (export minus import)
#### 3.3.2 De Consumptiefunctie
De consumptie ($C$) is afhankelijk van het nationaal inkomen ($Y$). De consumptiefunctie kan worden uitgedrukt als:
$$C = c_m Y + C_{aut}$$
Waar:
* $c_m$ = Marginale consumptiequote (het deel van een extra euro inkomen dat wordt geconsumeerd). Deze bepaalt de hellingsgraad van de consumptiefunctie.
* $C_{aut}$ = Autonome consumptie (consumptie die onafhankelijk is van het inkomen). Deze bepaalt het snijpunt met de Y-as.
#### 3.3.3 De Investeringsvergelijking
Investeringen ($I$) worden vaak als ex ante (geplande) of autonome investeringen ($I_{aut}$) beschouwd, dus niet direct afhankelijk van het huidige inkomen.
#### 3.3.4 Overheidsuitgaven en Netto Export
Overheidsuitgaven ($G$) en netto export $(X-M)$ worden in dit model doorgaans als constanten beschouwd.
### 3.4 Het Evenwichtsinkomen ($Y_e$)
Het evenwichtsinkomen ($Y_e$) is het niveau van nationaal inkomen waarbij de effectieve vraag gelijk is aan het inkomen. Op dit punt neigt de economie naar een stabiel niveau van productie en werkgelegenheid. Grafisch wordt dit weergegeven door het snijpunt van de EV-curve en de 45-graden lijn, die aangeeft waar $Y = EV$.
$$Y_e = EV$$
#### 3.4.1 Evenwichtsinkomen en Bestedingsevenwicht
Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen:
* **Evenwichtsinkomen ($Y_e$):** Het niveau waarbij de totale bestedingen gelijk zijn aan de totale productie (geen voorraadveranderingen).
* **Bestedingsevenwicht:** De situatie waarin de volledige productiecapaciteit van de economie wordt ingezet, wat idealiter leidt tot volledige werkgelegenheid.
Wanneer $Y_e$ lager is dan de productiecapaciteit, spreken we van **onderbesteding**, wat leidt tot oplopende voorraden en werkloosheid. Wanneer $Y_e$ hoger zou zijn dan de productiecapaciteit (wat in dit model een theoretisch punt is, aangezien productiecapaciteit een limiet stelt), zou er sprake zijn van **overbesteding**, met prijsstijgingen en inflatie tot gevolg.
#### 3.4.2 De Spaar-Investeringsvergelijking
In een gesloten economie zonder overheid geldt per definitie dat het nationaal inkomen gelijk is aan consumptie plus besparingen ($Y = C + S$) en dat de effectieve vraag gelijk is aan consumptie plus geplande investeringen ($EV = C + I_{ex\ ante}$). Op het evenwichtsinkomen geldt dan $Y = EV$, wat leidt tot $C + S = C + I_{ex\ ante}$, en dus $S = I_{ex\ ante}$. Ex post geldt altijd dat besparingen gelijk zijn aan investeringen ($S = I$).
### 3.5 De Multiplicator
Het multiplicatoreffect beschrijft hoe een initiële verandering in één van de componenten van de effectieve vraag (zoals investeringen, overheidsuitgaven of netto export) een nog grotere verandering in het evenwichtsinkomen veroorzaakt. Dit komt doordat de initiële bestedingen worden uitgegeven en opnieuw worden verdiend, wat leidt tot verdere consumptie en investeringen.
De omvang van de multiplicator ($k$) wordt bepaald door de marginale consumptiequote ($c_m$) of de marginale spaarquote ($s_m = 1 - c_m$). Een hogere marginale consumptiequote leidt tot een grotere multiplicator.
De formule voor de multiplicator is:
$$k = \frac{1}{1 - c_m} = \frac{1}{s_m}$$
Een verandering in autonome bestedingen ($\Delta EV_{aut}$) leidt tot een verandering in het evenwichtsinkomen ($\Delta Y_e$) volgens de formule:
$$\Delta Y_e = k \times \Delta EV_{aut}$$
> **Tip:** Het multiplicatoreffect werkt in beide richtingen. Een daling in autonome bestedingen leidt tot een meer dan evenredige daling van het nationaal inkomen, wat een recessie kan versterken.
### 3.6 Bereiken van Bestedingsevenwicht
Om een situatie van onderbesteding te corrigeren en volledige werkgelegenheid te bereiken, kan de overheid proberen de effectieve vraag te stimuleren. Dit kan bijvoorbeeld door autonome investeringen te verhogen. Het doel is om het evenwichtsinkomen ($Y_e$) gelijk te maken aan het bestedingsevenwicht (de volledige productiecapaciteit).
#### 3.6.1 Stappenplan voor het bereiken van bestedingsevenwicht:
1. **Bepaal de gewenste verandering in inkomen ($\Delta Y$):** Dit is het verschil tussen het bestedingsevenwicht en het huidige evenwichtsinkomen.
2. **Bereken de multiplicator ($k$):** Op basis van de marginale consumptiequote.
3. **Bereken de benodigde verandering in autonome bestedingen ($\Delta I_{aut}$, $\Delta G$, etc.):** Gebruik de formule $\Delta Y = k \times \Delta I_{aut}$ om de initiële bestedingsverandering te berekenen die nodig is om het gewenste inkomen te bereiken.
> **Tip:** Keynesiaans beleid, gericht op het stimuleren van de vraag door middel van overheidsingrijpen (bijvoorbeeld via overheidsuitgaven of belastingverlagingen), maakt gebruik van het multiplicatoreffect om werkgelegenheid en economische groei te bevorderen.
### 3.7 Kritiek en Alternatieve Modellen
#### 3.7.1 De Klassieke Theorie versus Keynes
De Klassieke economen stelden dat de economie zich altijd op het niveau van volledige tewerkstelling bevindt, omdat prijs- en loondalingen flexibel zijn en zelf voor evenwicht zorgen. De Grote Depressie in de jaren '30 toonde echter aan dat economieën langdurig onder het niveau van volledige tewerkstelling kunnen blijven steken. John Maynard Keynes was een pionier in het bestuderen van de effectieve vraag en de rol van de overheid bij het stimuleren ervan.
#### 3.7.2 Andere Economische Modellen
Naast het traditionele lineaire model zijn er andere modellen, zoals:
* **Donuteconomie:** Streeft naar een balans tussen menselijk welzijn en ecologische grenzen.
* **Circulaire economie:** Een industrieel systeem dat herstellend en regenererend is door ontwerp, gericht op het minimaliseren van afval en het efficiënt hergebruiken van grondstoffen (Reduce, Reuse, Recycle). Dit model kent echter ook technische en economische beperkingen.
---
# Wiskundige modellen en alternatieve economische visies
Dit gedeelte belicht de wiskundige modellen voor het berekenen van het evenwichtsinkomen, inclusief consumptie- en spaarfuncties, en introduceert alternatieve economische perspectieven zoals de donuteconomie en circulaire economie.
### 4.1 Wiskundige modellen voor evenwichtsinkomen
Macro-economie bestudeert geaggregeerde grootheden om economische groei te bevorderen, werkloosheid te verminderen en inflatie onder controle te houden. De economische activiteit wordt gemeten aan de hand van het Bruto Binnenlands Product (BBP), dat de waarde van alle finale goederen en diensten vertegenwoordigt die in een land of gebied in een bepaalde periode worden geproduceerd.
#### 4.1.1 Het BBP en macro-economische grootheden
Het BBP kan op drie manieren worden gemeten:
* **Productiebenadering:** Som van de bruto toegevoegde waarden van alle sectoren.
* **Inkomensbenadering:** Som van lonen, winsten en indirecte belastingen.
* **Consumptiebenadering:** Som van de waarde van alle finale goederen en diensten besteed door gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland ($Y = C + I + G + (X-M)$).
#### 4.1.2 De economische kringloop
Economische kringlopen schetsen de goederen- en geldstromen tussen economische agenten (gezinnen, bedrijven, overheid, banken, buitenland). Ze helpen bij het begrijpen van economische groei, recessie en de meting van het BBP.
* **Vereenvoudigde kringloop:** Benadrukt de relatie tussen gezinnen en bedrijven, waarbij inkomen volledig wordt geconsumeerd ($Y = C$).
* **Gesloten kringloop met banken, zonder overheid:** Voegt sparen en investeren toe.
* **Gesloten kringloop met banken en overheid:** Integreert de overheid via belastingen en overheidsuitgaven.
* **Open kringloop:** Omvat ook de internationale handel (export en import).
#### 4.1.3 Macro-economisch evenwicht: Injecties en lekken
Macro-economisch evenwicht wordt bereikt wanneer de totale injecties in de economie gelijk zijn aan de totale lekken.
* **Injecties:** Investeringen ($I$), overheidsuitgaven ($G$), export ($X$).
* **Lekken:** Sparen ($S$), belastingen ($T$), import ($M$).
Het evenwicht wordt uitgedrukt als:
$$I + G + X = S + T + M$$
Als $I + G + X > S + T + M$, stijgt de economische activiteit.
Als $I + G + X < S + T + M$, daalt de economische activiteit.
Dit kan worden herschreven als:
$$(S - I) + (T - G) = (X - M)$$
Waarbij:
* $(S - I)$ het particulier spaarsaldo is.
* $(T - G)$ het overheidssaldo is.
* $(X - M)$ het saldo op de lopende rekening of handelsbalans is.
#### 4.1.4 De effectieve vraag (EV)
De effectieve vraag vertegenwoordigt de totale vraag van alle economische actoren naar goederen en diensten.
$$EV = C + I + G + (X-M)$$
* **Consumptiefunctie ($C$):** Beschrijft de consumptie als een functie van het nationaal inkomen ($Y$).
$$C = c_m Y + C_{aut}$$
* $c_m$: marginale consumptiequote (het deel van een extra eenheid inkomen dat wordt geconsumeerd).
* $C_{aut}$: autonome consumptie (consumptie onafhankelijk van het inkomen).
* **Investeringsvergelijking ($I$):** Wordt vaak als autonoom beschouwd ($I_{aut}$) of als geplande investeringen ($I_{exante}$).
* **Overheidsuitgaven ($G$) en Netto Export ($X-M$):** Worden vaak als constant beschouwd in eenvoudige modellen.
#### 4.1.5 Het evenwichtsinkomen ($Y_e$)
Het evenwichtsinkomen is het inkomen waarbij de effectieve vraag gelijk is aan het nationaal inkomen ($Y_e = EV$). Op dit punt is er geen onbedoelde opbouw of afname van voorraden. Grafisch wordt dit bepaald waar de $EV$-lijn de 45-gradenlijn snijdt.
> **Tip:** Het is cruciaal om het onderscheid te maken tussen $Y$ (productie) en $EV$ (vraag). Op het evenwichtsinkomen $Y_e$ geldt $Y = EV$. Buiten dit evenwicht zal de productie zich aanpassen aan de vraag om tot dit evenwicht te komen.
#### 4.1.6 Het bestedingsevenwicht
Het bestedingsevenwicht verwijst naar de situatie waarin de volledige productiecapaciteit van een economie wordt benut, wat idealiter leidt tot volledige werkgelegenheid.
* **Onderbesteding:** $EV <$ productiecapaciteit. Dit leidt tot voorraadopbouw en potentiële werkloosheid.
* **Overbesteding:** $EV >$ productiecapaciteit. Dit leidt tot prijsstijgingen (inflatie) omdat de vraag het aanbod overstijgt.
Het evenwichtsinkomen ($Y_e$) is niet altijd gelijk aan het bestedingsevenwicht. Macro-economen streven ernaar $Y_e$ zo te laten stijgen dat het samenvalt met het bestedingsevenwicht.
#### 4.1.7 De multiplicator
Een verandering in een autonome component van de effectieve vraag (zoals investeringen, overheidsuitgaven of export) leidt tot een nog grotere verandering in het evenwichtsinkomen. Dit wordt het multiplicatoreffect genoemd.
De formule voor de multiplicator ($k$) in een gesloten economie zonder overheid is:
$$k = \frac{1}{1 - c_m} = \frac{1}{s_m}$$
Waarbij $s_m$ de marginale spaarquote is.
> **Tip:** Hoe hoger de marginale consumptiequote ($c_m$), hoe groter de multiplicator. Dit betekent dat een toename in autonome bestedingen een grotere impact heeft op het inkomen als mensen een groter deel van hun extra inkomen consumeren.
Om het bestedingsevenwicht te bereiken wanneer $Y_e$ lager is dan de productiecapaciteit, kan de overheid autonome bestedingen (bijvoorbeeld overheidsuitgaven $G$ of autonome investeringen $I_{aut}$) verhogen. De benodigde stijging in autonome bestedingen ($\Delta I_{aut}$) om een bepaalde stijging in het evenwichtsinkomen ($\Delta Y$) te bereiken, wordt berekend met:
$$\Delta Y = k \times \Delta I_{aut}$$
#### 4.1.8 Wiskundige berekening van het evenwichtsinkomen (gesloten kringloop, zonder overheid)
1. **Consumptie- en spaarfunctie:**
* Consumptiefunctie: $C = c_m Y + C_{aut}$
* Spaarfunctie: $S = (1 - c_m) Y - C_{aut} = s_m Y - C_{aut}$
* Voorbeeld: $C = \frac{2}{3}Y + 100$. Dan is $S = \frac{1}{3}Y - 100$.
2. **Berekenen van de Effectieve Vraag ($EV$):**
$$EV = C + I_{exante}$$
Hierbij is $I_{exante}$ de autonome investering.
* Voorbeeld: $EV = (\frac{2}{3}Y + 100) + 20 = \frac{2}{3}Y + 120$.
3. **Berekenen van het evenwichtsinkomen ($Y_e$):**
Stel $Y_e = EV$.
$$Y_e = \frac{2}{3}Y_e + 120$$
$$1 Y_e - \frac{2}{3}Y_e = 120$$
$$\frac{1}{3}Y_e = 120$$
$$Y_e = 120 \times 3 = 360$$
4. **Bestedingsevenwicht berekenen en vergelijken met $Y_e$:**
* De productiecapaciteit wordt berekend uit de beschikbare arbeid en arbeidsproductiviteit.
* Voorbeeld: Productiecapaciteit = 10 miljoen werknemers * 40.000 EUR/werknemer = 400 miljard EUR.
* In het voorbeeld is $Y_e = 360$ miljard EUR, wat lager is dan de productiecapaciteit van 400 miljard EUR. Dit duidt op onderbesteding en potentiële werkloosheid.
5. **Berekenen van de benodigde verandering in investeringen om bestedingsevenwicht te bereiken:**
* Gewenste stijging in inkomen: $\Delta Y = \text{Productiecapaciteit} - Y_e = 400 - 360 = 40$ miljard EUR.
* Multiplicator: $k = \frac{1}{1 - c_m} = \frac{1}{1 - 2/3} = \frac{1}{1/3} = 3$.
* Benodigde stijging in autonome investeringen: $\Delta I_{aut} = \frac{\Delta Y}{k} = \frac{40 \text{ miljard EUR}}{3} \approx 13,33$ miljard EUR.
> **In a nutshell:** Economisch evenwicht ($Y_e$) is niet altijd gelijk aan bestedingsevenwicht (volledige tewerkstelling). Fiscale politiek en overheidsinterventies zijn cruciaal om autonome vraag te stimuleren en zo de werkgelegenheid te bevorderen. De klassieke economische theorie gaat ervan uit dat de economie zich altijd op het niveau van volledige tewerkstelling bevindt, wat door de historische gebeurtenissen (bv. de Grote Depressie) in twijfel is getrokken. John Maynard Keynes bestudeerde systematisch de rol van effectieve vraag en de noodzaak van overheidsinterventie.
### 4.2 Alternatieve economische modellen
Naast de traditionele macro-economische modellen bestaan er alternatieve visies die kritisch kijken naar de grenzen van economische groei en de impact op het milieu.
#### 4.2.1 Donuteconomie
De donuteconomie, voorgesteld door Kate Raworth, stelt een sociaal fundament voor (de "binnenste ring" van de donut) dat dient als minimum aan leefbaar welzijn voor iedereen, en een ecologisch plafond (de "buitenste ring" van de donut) dat de planetaire grenzen voor menselijke activiteit vertegenwoordigt. Het economisch systeem dient te opereren binnen de grenzen van deze donut, waar menselijke behoeften vervuld worden zonder de planeet uit te putten.
#### 4.2.2 Circulaire economie
De circulaire economie is een industrieel model dat ontworpen is om regeneratief en herstellend te zijn. Het beoogt het gebruik van hernieuwbare energiebronnen, het minimaliseren en elimineren van schadelijke chemicaliën, en het uitbannen van afval door slim ontwerp.
* **Kernprincipes (3R):** Reduce (verminderen), Reuse (hergebruiken), Recycle (recycleren).
* **Definitie (Ellen MacArthur Foundation):** Een industrieel systeem dat herstellend of regenererend is door intentie en ontwerp.
> **Kanttekeningen bij de circulaire economie:**
> * **Technische beperkingen:** Recycling kan technisch complex zijn door de diversiteit van afvalstromen en kwaliteitsverlies na hergebruik.
> * **Rebound-effecten:** Micro-economische baten (bv. lagere materiaalkosten) kunnen leiden tot macro-economische nadelen. Bijvoorbeeld, lagere vraag naar natuurlijke grondstoffen kan hun prijs doen dalen, waardoor ze weer aantrekkelijker worden.
> * **Moral hazard:** Mensen kunnen minder zorg dragen voor producten die ze niet bezitten.
Deze alternatieve modellen dagen de traditionele neoklassieke economie, die vaak uitgaat van een lineair systeem (nemen-maken-weggooien) en de grenzen van de groei negeert, uit. Ze benadrukken de noodzaak van een economie die binnen ecologische grenzen opereert en gericht is op duurzaamheid en welzijn.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Bruto Binnenlands Product (BBP) | De totale marktwaarde van alle finale goederen en diensten geproduceerd in een land binnen een bepaalde periode, meestal een jaar. Het is de meest gebruikte maatstaf voor economische activiteit. |
| Economische kringloop | Een schematische voorstelling van de goederen- en geldstromen tussen de verschillende economische agenten (gezinnen, bedrijven, overheid, banken, buitenland) in een economie. |
| Macro-economie | De tak van economie die zich bezighoudt met de bestudering van geaggregeerde grootheden en de economie als geheel, met doelen als het bevorderen van economische groei, het verlagen van werkloosheid en het beheersen van inflatie. |
| Nominaal BBP | Het bruto binnenlands product gemeten tegen lopende prijzen van het economisch relevante jaar. Stijgingen kunnen zowel door productiegroei als prijsstijgingen komen. |
| Reëel BBP | Het bruto binnenlands product gemeten aan de hand van constante prijzen van een basisjaar. Dit geeft een zuiverder beeld van de economische groei, omdat het de inflatie-effecten elimineert. |
| BBP per capita | Het bruto binnenlands product gedeeld door het aantal inwoners van een land. Dit geeft een indicatie van de gemiddelde economische welvaart per persoon. |
| Human Development Index (HDI) | Een samengestelde indicator die levensverwachting, scholingsgraad en bruto nationaal inkomen per capita combineert om de menselijke ontwikkeling in een land te meten. |
| Economische activiteit | De totale productie van goederen en diensten binnen een economie, inclusief de inzet van productiefactoren zoals arbeid en kapitaal, die leidt tot inkomen en vraag. |
| Aanbodfactoren (Supply-side) | Structurele factoren die de productiecapaciteit van een economie op lange termijn bepalen, zoals bevolking, kapitaal, technologie en onderwijs. |
| Vraagfactoren (Demand-side) | Conjuncturele factoren op korte termijn die de totale vraag in een economie bepalen, afkomstig van gezinnen, bedrijven, de overheid en het buitenland. |
| Effectieve vraag (EV) | De totale vraag naar goederen en diensten in een economie, bestaande uit consumptie (C), investeringen (I), overheidsuitgaven (G) en netto-export (X-M). |
| Consumptiefunctie | Een functie die de relatie weergeeft tussen het nationaal inkomen (Y) en de consumptie (C), vaak uitgedrukt als $C = c_m Y + C_{aut}$, waarbij $c_m$ de marginale consumptiequote is en $C_{aut}$ de autonome consumptie. |
| Marginale consumptiequote ($c_m$) | Het deel van een extra euro inkomen dat wordt besteed aan consumptie. |
| Autonome consumptie ($C_{aut}$) | Consumptie die onafhankelijk is van het nationale inkomen, bijvoorbeeld basale levensbehoeften. |
| Investeringsvergelijking | Beschrijft de geplande investeringen ($I_{ex ante}$) in een economie, die constant kunnen zijn of afhankelijk van bepaalde economische factoren. |
| Overheidsuitgaven (G) | De uitgaven van de overheid aan goederen en diensten. Deze worden in veel modellen als constant beschouwd. |
| Netto-export (X-M) | Het verschil tussen de export (X) en de import (M) van een land. Dit vertegenwoordigt het saldo op de lopende rekening. |
| Evenwichtsinkomen ($Y_e$) | Het niveau van nationaal inkomen waarbij de effectieve vraag exact gelijk is aan de productie (Y), wat betekent dat er geen onbedoelde veranderingen in voorraden optreden. |
| Bestedingsevenwicht | De situatie waarin de volledige productiecapaciteit van een economie wordt benut, wat idealiter leidt tot volledige werkgelegenheid. Dit is niet altijd gelijk aan het evenwichtsinkomen. |
| Multiplicator | Een economisch effect waarbij een initiële verandering in de autonome bestedingen (zoals investeringen of overheidsuitgaven) leidt tot een nog grotere verandering in het nationaal inkomen. |
| Marginale spaarquote ($s_m$) | Het deel van een extra euro inkomen dat wordt gespaard. Gelijk aan $1 - c_m$. |
| Circulaire economie | Een industrieel systeem dat ontworpen is om herstellend en regenererend te zijn, met de nadruk op het minimaliseren van afval, het maximaliseren van hergebruik en recycling, en het gebruik van hernieuwbare energie. |