Cover
Inizia ora gratuitamente Arbeids H2.docx
Summary
# De evolutie en structuur van de Belgische sociale zekerheid
De Belgische sociale zekerheid evolueerde van een systeem van sociale bijstand naar een uitgebreid vangnet dat werknemers, zelfstandigen en ambtenaren beschermt tegen diverse sociale risico's.
### 1. Inleiding tot sociale zekerheid
Sociale zekerheid omvat een breed scala aan verzekeringen die een vangnet bieden in geval van nood. Het onderscheidt zich van sociale bijstand, dat gericht is op het garanderen van een bestaansminimum en maatschappelijke integratie voor personen die niet (kunnen) werken. De klassieke sociale zekerheid kent zeven takken: rust- en overlevingspensioenen, arbeidsongevallen, beroepsziekten, gezinsbijslag, ziekte- en invaliditeitsuitkeringen, jaarlijkse vakantie en werkloosheid. Deze worden verworven door arbeid en geven aanspraak op uitkeringen. Sociale bijstand, zoals het leefloon, wordt verkregen na sociaal onderzoek door het OCMW en is een overgangsmaatregel voor personen die bereid zijn te werken maar hiertoe momenteel niet in staat zijn. Het belang van sociale zekerheid ligt in solidariteit tussen bevolkingsgroepen, gewaarborgd door een democratisch systeem. Het biedt vervangingsinkomen bij loonverlies (werkloosheid, pensioen, arbeidsongeschiktheid) en ondersteuning bij sociale lasten (kinderen, medische kosten) of inkomensverlies door onvrijwillige werkloosheid of arbeidsongeschiktheid.
### 2. Geschiedenis van de sociale zekerheid
De geschiedenis van de Belgische sociale zekerheid is nauw verbonden met de impact van de Industriële Revolutie. De toenemende armoede en sociale risico's leidden tot de oprichting van "Godshuizen" en "Burelen van Weldadigheid" (voorlopers van de OCMW's). Fabrieksarbeiders organiseerden zich in "Maatschappijen van Onderlinge Bijstand" (voorlopers van mutualiteiten) om zich te beschermen. De opkomst van de arbeidersbeweging en de druk van nationale stakingen in 1886 leidden tot de subsidiëring van mutualiteiten door de overheid en in 1903 tot de wettelijk verplichte arbeidsongevallenverzekering. Tussen 1918 en 1940 werd de verplichte aansluiting uitgebreid naar pensioenen, beroepsziekten en gezinsbijslag. Het "sociaal pact" van 1944 markeerde het ontstaan van de hedendaagse sociale zekerheid, met de verplichting van alle sociale verzekeringen, stijgende uitkeringen en de oprichting van het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSZ) als centraal orgaan voor inning en verdeling. Het paritair beheer, waarbij vakbonden en werkgevers samen besturen, werd geïntroduceerd. Vanaf 1967 kregen zelfstandigen een sociaal statuut, dat in 2008 werd uitgebreid naar meer risico's, hoewel er tot op heden een discrepantie bestaat met de werknemers.
Een grote crisis in 1975 leidde tot hoge werkloosheid en een onevenwicht in de inkomsten en uitgaven van de sociale zekerheid, wat hervormingen noodzakelijk maakte. Deze omvatten alternatieve financieringsbronnen, verlaging van uitkeringen, verlaging van werkgeversbijdragen en een verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd.
De 6e staatshervorming (eind 2011) overhevelde bevoegdheden op het gebied van gezondheidszorg, gezinsbijslag, ouderenzorg (naar de Gemeenschappen) en arbeidsmarkt en tewerkstelling (naar de Gewesten). De financieringswet werd hervormd, met financiering voor Gemeenschappen volgens noden en voor Gewesten volgens prestaties (doelstellingen tewerkstelling).
### 3. De structuur van de Belgische sociale zekerheid
De Belgische sociale zekerheid is georganiseerd rond drie stelsels (categorieën) en zeven takken:
* **Stelsels:**
* Werknemers
* Zelfstandigen
* Ambtenaren
* **Takkenspecifieke organisaties (uitbetalingsinstellingen):**
* FAMIFED (Federaal agentschap voor kinderbijslag)
* RVA (Rijksdienst voor arbeidsvoorziening)
* RVP (Rijksdienst voor pensioenen)
* RIZIV (Rijksdienst voor ziekte- en invaliditeitsverzekering)
* FEDRIS (Federaal agentschap voor Beroepsrisico's)
* RJV (Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie)
#### 3.1 Werknemers
Werknemers dragen bij via hun loon. De RSZ int de bijdragen van zowel werknemers (13,07% van het brutoloon) als werkgevers (circa 25% van het brutoloon, sectorafhankelijk). Deze bijdragen financieren de sociale zekerheid. Bedrijfsvoorheffing is een voorschot op de personenbelasting en gaat niet naar de RSZ.
#### 3.2 Zelfstandigen
Zelfstandigen betalen bijdragen aan een sociaal verzekeringsfonds (zoals Acerta, Securex). De Rijksdienst voor Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ) beheert de middelen. Zelfstandigen hebben recht op geneeskundige verzorging, ziekte en invaliditeit, gezinsbijslag en pensioen. Jaarlijkse vakantie, werkloosheid en arbeidsongevallen zijn niet gedekt binnen dit stelsel. Sinds 2015 worden de bijdragen driemaandelijks betaald en aangepast aan de economische situatie, met voorlopige kwartaalbijdragen berekend op het inkomen van drie jaar terug en definitieve bijdragen na afrekening.
#### 3.3 Ambtenaren
Voor ambtenaren is de Dienst voor de Bijzondere Sociale Zekerheidsstelsels (DIBISS) het overkoepelende orgaan. De tewerkstellende overheid is zelf verantwoordelijk voor de sociale zekerheid, die grotendeels vergelijkbaar is met die van werknemers, maar niet van het loon wordt afgehouden.
#### 3.4 Financiering van de sociale zekerheid
De sociale zekerheid wordt gefinancierd door:
* **Werknemersbijdragen:** 13,07% van het brutoloon.
* **Werkgeversbijdragen:** 24,92% van het brutoloon (sectorafhankelijk).
* **Zelfstandigenbijdragen:** Via sociaal verzekeringsfondsen, aangepast aan de economische situatie.
* **Ambtenaren:** Grotendeels gefinancierd door de overheid.
* **Federale staat:** Jaarlijks vast bedrag aan RSZ (circa 6,5 miljard euro).
* **Alternatieve financiering:** Percentage van BTW-ontvangsten (circa 1,8 miljard euro), accijnzen en roerende voorheffing (circa 3,3 miljard euro).
#### 3.5 Toepassingsgebied
* **Werknemers:** Personen tewerkgesteld in België bij een werkgever met een zetel in België, die onder arbeidsovereenkomst prestaties leveren in ruil voor loon en onder gezag. Dit is van openbare orde en kan niet worden overruled. Studenten kunnen onderworpen zijn aan een solidariteitsbijdrage (5,42% WG, 2,71% WN) tot maximaal 650 uur.
* **Zelfstandigen:** Zelfstandigen in hoofdberoep, meewerkende echtgenoten/echtgenotes, starters, zelfstandigen in bijberoep, gepensioneerden en student-zelfstandigen. Een arbeidsovereenkomst kan mondeling zijn.
### 4. De 7 takken van de sociale zekerheid
#### 4.1 Gezinsbijslag
Sinds de 6e staatshervorming is gezinsbijslag een bevoegdheid van de Gemeenschappen, met federale wetgeving die uniformiteit garandeert. Het recht op kinderbijslag is gekoppeld aan het kind. De Vlaamse "groeipakket" omvat een startbedrag (geboorte- of adoptiepremie), een basisbedrag (maandelijks kindergeld) en een schoolbonus. Er zijn extra toeslagen voor gezinnen met specifieke noden.
* **Rechthebbenden:** De persoon die door arbeid toegang heeft verkregen tot de sociale zekerheid (vader > moeder > stiefvader).
* **Bijslagtrekkende:** De persoon die de gezinsbijslag daadwerkelijk ontvangt (meestal de moeder, de persoon die opvoedt, of het rechtgevend kind zelf).
* **Rechtgevend kind:** De voorwaarde voor kinderbijslag; er is geen sprake van kinderbijslag zonder een rechtgevend kind.
* **Voorwaarden:** Verwantschap (eigen kinderen, adoptiekinderen, broers/zussen, etc.), leeftijd (tot 18 jaar, verlengbaar bij handicap of studies tot 25 jaar) en opvoeding in België.
**Verschil tussen kinderen geboren vóór en na 2019:**
* **Voor 2019:** Gewone kinderbijslag met een basisbedrag bepaald door de rang van het kind (1, 2, 3), verhoogd met een leeftijdsbijslag en sociale toeslagen.
* **Na 2019:** Gewone kinderbijslag met een vast basisbedrag per kind, een jaarlijkse schoolbonus en sociale toeslagen.
Kinderen geboren vóór 2019 ontvangen de "gewone kinderbijslag" met basisbedragen die variëren naargelang de rang van het kind. Kinderen geboren na 2019 ontvangen een basisbedrag dat vastligt per kind, ongeacht de rang, plus een schoolbonus.
#### 4.2 Werkloosheid
Werkloosheidsuitkeringen zijn uitsluitend bestemd voor werknemers in loondienst.
* **Voorwaarden voor recht op uitkeringen (toelating):** Specifiek aantal gewerkte arbeidsdagen binnen een referteperiode, afhankelijk van de leeftijd.
* **Voorwaarden voor toekenning:** In België wonen en verblijven, geen loon ontvangen, werkloos zijn buiten eigen wil, geen materieel voordeel halen uit activiteiten, arbeidsgeschikt zijn, geen pensioenleeftijd hebben, niet in vrijheidsbeneming verkeren, en beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt (ingeschreven bij VDAB, actief werk zoeken, passend werk aanvaarden).
* **Bedrag van uitkeringen afhankelijk van:**
* **Gezinstoestand:** Werknemer met gezinslast, alleenwonende, samenwonende.
* **Werkloosheidsduur (vergoedingsperiode):**
* **Eerste vergoedingsperiode (1 jaar):** 65% (3 maanden), 60% (volgende 3 maanden), 60% (volgende 6 maanden) van het laatste loon, afhankelijk van loongrenzen.
* **Tweede vergoedingsperiode (vanaf 13e maand tot max. 2 jaar 2 maanden):** Afhankelijk van gezinstoestand (60% voor gezinslast, 55% voor alleenwonenden, 40% voor samenwonenden), met mogelijke verlenging per arbeidsjaar.
* **Derde vergoedingsperiode (vanaf 48 maanden of na resterende arbeidsjaren):** Forfaitaire dagvergoedingen (€68,23/dag voor gezinslast, €55,29 voor alleenwonenden, €28,69 voor samenwonenden).
* **Uitsluitingen en sancties:** Vrijwillige werkloosheid, werkverlating zonder reden, ontslag door foutief gedrag, weigeren van werk of opleiding, onbeschikbaarheid, voorwaarden stellen bij wedertewerkstelling. Sancties kunnen uitsluiting voor een periode of terugvordering van uitkeringen omvatten. Beslissingen worden gemotiveerd met beroepsmogelijkheden.
* **Bruggespensioneerden (SWT):** Werklozen met bedrijfstoeslag die een lang beroepsverleden hebben, ontvangen een werkloosheidsuitkering plus een bedrijfstoeslag tot aan hun pensioen. Er is een verplichting van aangepaste beschikbaarheid.
* **Schoolverlaters:** Na een wachttijd (beroepsinschakelingstijd) en inschrijving bij VDAB, ontvangen zij een forfaitaire uitkering die afhankelijk is van gezinstoestand en leeftijd, maximaal 3 jaar.
* **Tewerkstellingsmaatregelen:** Bevoegdheid van het Gewest, gericht op het verminderen van werkloosheid door loonkostverlaggingen en gedeeltelijke betaling van het loon door de RVA (bv. Dienstenbanen, wijk-werken).
---
# Financiering van de sociale zekerheid
De financiering van de sociale zekerheid in België berust op een combinatie van sociale bijdragen van werknemers en werkgevers, aangevuld met alternatieve inkomstenbronnen zoals de btw en accijnzen.
### 2.1 Inkomsten uit sociale bijdragen
De kern van de financiering van de sociale zekerheid komt voort uit de sociale bijdragen die werknemers en werkgevers betalen.
#### 2.1.1 Bijdragen van werknemers
Werknemers dragen bij aan de sociale zekerheid via een percentage van hun brutoloon. Dit percentage bedraagt 13,07%.
* **Voorbeeld:** Bij een brutoloon van 1.000,00 euro bedraagt de werknemersbijdrage 130,70 euro.
#### 2.1.2 Bijdragen van werkgevers
Werkgevers dragen een aanzienlijk groter deel bij aan de sociale zekerheid. De standaard werkgeversbijdrage bedraagt 24,92% van het brutoloon, hoewel dit percentage sectorafhankelijk kan variëren. Werkgevers betalen dus bovenop het brutoloon van de werknemer nog eens een aanzienlijk bedrag aan sociale bijdragen.
* **Voorbeeld:** Bij een brutoloon van 1.000,00 euro betaalt de werkgever ongeveer 250,00 euro aan sociale bijdragen.
#### 2.1.3 Bijdragen van zelfstandigen
Zelfstandigen dragen hun bijdragen doorgaans af via een sociaal verzekeringsfonds. Sinds 2015 worden de bijdragen aangepast aan de economische situatie en worden ze driemaandelijks berekend op het nettoberoepsinkomen van drie jaar terug. Een definitieve bijdrage wordt berekend op basis van het inkomen van het betreffende jaar, met een afrekening die pas twee jaar later volgt.
> **Tip:** Beginnende zelfstandigen betalen een voorlopige bijdrage op basis van een barema.
#### 2.1.4 Bijdragen van ambtenaren
Ambtenaren zijn grotendeels vergelijkbaar met werknemers wat betreft de bijdragen, maar het verschil is dat deze niet direct van het loon worden afgehouden. De overheid financiert de sociale zekerheid voor ambtenaren zelf.
### 2.2 Alternatieve financieringsbronnen
Naast de directe sociale bijdragen zijn er diverse alternatieve financieringsbronnen die bijdragen aan de middelen van de sociale zekerheid.
#### 2.2.1 Overheidsbijdragen
De federale staat stort jaarlijks een vast bedrag aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ). In 2018 bedroeg dit bedrag ongeveer 6,5 miljard euro.
#### 2.2.2 Belasting op de toegevoegde waarde (btw)
Een percentage van de btw-inkomsten wordt ook doorgesluisd naar de sociale zekerheid. Dit leverde in 2018 ongeveer 1,8 miljard euro op.
#### 2.2.3 Accijnzen en roerende voorheffing
Accijnzen, evenals de roerende voorheffing, vormen eveneens een bron van inkomsten voor de sociale zekerheid. Deze leverden in 2018 ongeveer 3,3 miljard euro op.
### 2.3 Het belang van de financiering
De totale jaarlijkse behoefte van de Belgische sociale zekerheid is aanzienlijk, met in 2018 een bedrag van ongeveer 100 miljard euro. De inkomsten uit sociale bijdragen vormen de grootste component van deze financiering, maar de alternatieve bronnen zijn essentieel om het systeem sluitend te maken en de staatstoelage te beperken.
### 2.4 Historische context en hervormingen
De sociale zekerheid is in de loop der jaren geëvolueerd, mede als reactie op economische crises. In 1975 leidde een crisis met hoge werkloosheid tot een onevenwicht tussen inkomsten en uitgaven. Dit resulteerde in hervormingen zoals de aanpassing van de werkloosheidsregelingen (daling van uitkeringen), verlaging van werkgeversbijdragen en een verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd. De zesde staatshervorming eind 2011 leidde tot de overheveling van bevoegdheden naar de Gemeenschappen en Gewesten, met nieuwe financieringswetten die onder andere uitgaan van de noden (Gemeenschappen) en prestatiedoelstellingen (Gewesten).
> **Tip:** Begrijpen hoe de financiering van de sociale zekerheid is geëvolueerd, helpt bij het plaatsen van de huidige structuren en uitdagingen.
### 2.5 Toepassingsgebied en uitzonderingen
De sociale zekerheid is primair van toepassing op werknemers die in België tewerkgesteld zijn bij een werkgever met een vestiging in België, en die prestaties leveren onder een arbeidsovereenkomst in ruil voor loon en onder gezag. Er zijn echter ook specifieke regelingen voor niet-onderworpen personen, zoals studenten (via een solidariteitsbijdrage voor maximaal 650 uur per jaar), zelfstandigen (in hoofdberoep, bijberoep, meewerkende echtgenoten, starters, met pensioen of studenten), en ambtenaren. De arbeidsovereenkomst kan mondeling zijn.
---
# De zeven takken van de sociale zekerheid: focus op gezinsbijslag en werkloosheid
Dit gedeelte van de studiehandleiding behandelt twee belangrijke takken van de sociale zekerheid: gezinsbijslag en werkloosheid, met een focus op hun werking en specifieke regelingen in België.
## 3. De zeven takken van de sociale zekerheid: focus op gezinsbijslag en werkloosheid
De Belgische sociale zekerheid is opgebouwd rond zeven klassieke takken die een vangnet bieden tegen diverse sociale risico's. Deze takken zijn verworven door arbeid en bieden werknemers, zelfstandigen en ambtenaren een vorm van bescherming. De zeven takken zijn:
1. Rust- en overlevingspensioenen
2. Arbeidsongevallen
3. Beroepsziekten
4. Gezinsbijslag
5. Ziekte- en invaliditeitsuitkeringen
6. Jaarlijkse vakantie
7. Werkloosheid
Sociale zekerheid dient onderscheiden te worden van sociale bijstand. Sociale bijstand, zoals het leefloon, is gericht op het garanderen van een bestaansminimum en maatschappelijke integratie voor zij die niet kunnen werken, en wordt vaak verleend na sociaal onderzoek door het OCMW. Sociale zekerheid daarentegen is een recht dat voortvloeit uit arbeid en is bedoeld als aanvulling op inkomensverlies of ondersteuning bij sociale lasten.
### 3.1 Gezinsbijslag
De bevoegdheid voor gezinsbijslag is sinds de zesde staatshervorming overgeheveld naar de gemeenschappen, maar federale wetgeving zorgt voor uniformiteit en gelijke rechten. Dit betekent dat er voor alle Belgen, ongeacht hun statuut (werknemer, zelfstandige, ambtenaar), dezelfde basisprincipes gelden wat betreft het recht op kinderbijslag.
#### 3.1.1 Het Groeipakket (nieuwer stelsel)
In Vlaanderen werd het traditionele kindergeld vervangen door het Groeipakket, dat sinds 1 januari 2019 van kracht is. Dit stelsel is van toepassing op kinderen geboren na die datum en beoogt een meer op maat gemaakte ondersteuning voor gezinnen.
* **Basis:** Het Groeipakket is opgebouwd uit verschillende componenten:
* **Startbedrag:** Dit vervangt de geboortepremie of adoptiepremie en wordt eenmalig toegekend bij de geboorte of adoptie.
* **Basisbedrag:** Dit is een maandelijks vast bedrag per kind. De vroegere rangschikking van kinderen (jongste krijgt het meest, oudste het minst) is afgeschaft.
* **Schoolbonus:** Dit is een jaarlijkse premie die wordt toegekend om schoolgaande kinderen te ondersteunen.
* **Extra toeslagen:** Naast het basisbedrag en de schoolbonus, voorziet het Groeipakket in extra toeslagen voor gezinnen met specifieke noden:
* **Sociale toeslagen:** Gericht op bijvoorbeeld éénoudergezinnen of gezinnen met een laag inkomen.
* **Zorgtoeslag:** Deze toeslag is bedoeld voor kinderen met specifieke ondersteuningsbehoeften en wordt berekend aan de hand van een puntensysteem in drie pijlers. De hoogte varieert tussen negentig en vijfhonderdvijftig euro per maand.
#### 3.1.2 Oudere stelsels (kinderbijslag vóór 2019)
Voor kinderen geboren vóór 1 januari 2019, blijven de oude regels voor kinderbijslag van toepassing. Hoewel het Groeipakket in Vlaanderen de norm is geworden, is het belangrijk om de verschillen te kennen, aangezien veel kinderen nog onder het oude stelsel vallen.
* **De gewone kinderbijslag:**
* **Basisbedrag:** Het bedrag is afhankelijk van de rang van het kind in het gezin. Het tweede kind krijgt bijvoorbeeld een hoger bedrag dan het eerste, en het derde kind meer dan het tweede. Wanneer een kind wegvalt (bv. door meerderjarigheid of uit huis gaan), kunnen de jongere kinderen opschuiven in rang en een hoger basisbedrag ontvangen.
* **Leeftijdsbijslag:** Bovenop het basisbedrag kan er een maandelijkse leeftijdsbijslag worden toegekend.
* **Sociale toeslagen:** Ook in het oude stelsel konden sociale toeslagen worden toegekend, bijvoorbeeld voor éénoudergezinnen of gezinnen met lage inkomens.
* **Zorgtoeslag:** Specifieke ondersteuning voor kinderen met bijzondere noden werd ook toegekend via een zorgtoeslag, berekend op basis van een puntensysteem.
#### 3.1.3 Voorwaarden voor gezinsbijslag
Om recht te hebben op gezinsbijslag, zijn er verschillende voorwaarden:
* **Rechthebbende:** De persoon die arbeid verricht als werknemer, zelfstandige of ambtenaar en zo de toegang tot de sociale zekerheid heeft verzekerd. Dit kan ook een werkloze, gepensioneerde of invalide zijn. In geval van meerdere rechthebbenden (bv. beide ouders werken), geldt een bepaalde rangorde, waarbij de persoon die door arbeid de toegang heeft geopend meestal voorgaat.
* **Bijslagtrekkende:** De persoon die de gezinsbijslag daadwerkelijk ontvangt. Dit kan de moeder zijn, degene die daadwerkelijk opvoedt, of zelfs het rechtgevend kind zelf (bv. een ontvoogde minderjarige).
* **Rechtgevend kind:** Er moet een juridische band zijn tussen de rechthebbende en het kind (eigen kinderen, adoptiekinderen, pleegkinderen, etc.).
* **Leeftijd van het kind:**
* Tot 31 augustus van het jaar waarin het kind 18 wordt.
* Voor gehandicapte kinderen tot 21 jaar.
* Voor studerende kinderen tot maximaal 25 jaar.
* Tijdens een wachttijd voor schoolverlaters tot maximaal 25 jaar.
* **Opvoeding:** Het kind moet in België worden opgevoed (met mogelijke afzwakking van deze regel).
#### 3.1.4 Uitbetaling van gezinsbijslag
De uitbetaling van de gezinsbijslag gebeurt via verschillende instellingen:
* **Werknemers:** De werkgever moet zich aansluiten bij een kinderbijslagfonds, of de betaling gebeurt automatisch via FAMIFED (Federaal agentschap voor kinderbijslag).
* **Zelfstandigen:** Sluiten zich aan bij een sociaal verzekeringsfonds (zoals Acerta of Securex).
* **Ambtenaren:** Ontvangen de vergoeding van FAMIFED.
### 3.2 Werkloosheid
Werkloosheidsuitkeringen zijn een cruciale tak van de sociale zekerheid, maar zijn **enkel van toepassing voor werknemers in loondienst**. Zelfstandigen en ambtenaren vallen hier niet onder. Ook occasionele arbeid, zoals studentenarbeid of huishoudelijk personeel, valt hier meestal buiten.
#### 3.2.1 Voorwaarden voor het recht op uitkeringen (toelating)
Om in aanmerking te komen voor een werkloosheidsuitkering, moet men voldoen aan specifieke voorwaarden met betrekking tot arbeidsprestaties binnen een referteperiode, die varieert op basis van leeftijd. Enkel onderworpen zijn aan de sociale zekerheid door arbeid is niet voldoende.
#### 3.2.2 Voorwaarden voor de toekenning van uitkeringen
Naast de toelating, zijn er voorwaarden voor de effectieve toekenning van de uitkering:
* **Verblijf:** Men moet in België wonen en verblijven (met een beperkte afwezigheid van maximaal vier weken per jaar).
* **Geen loon:** Men mag geen loon ontvangen uit arbeid.
* **Werkloos buiten wil:** Men moet werkloos zijn buiten eigen wil.
* **Geen winstgevende activiteiten:** Men mag geen materieel voordeel halen uit arbeid of winstgevende activiteiten (met strikte uitzonderingen voor bijberoepen onder voorwaarden).
* **Arbeidsgeschikt:** Men moet arbeidsgeschikt zijn; anders kan men aanspraak maken op ziekte- of invaliditeitsuitkeringen.
* **Geen pensioenleeftijd:** Men mag de pensioengerechtigde leeftijd nog niet bereikt hebben.
* **Geen vrijheidsbeneming:** Men mag niet opgesloten zijn of een straf uitzitten.
* **Beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt:**
* Ingeschreven zijn bij de referentiedienst (bv. VDAB in Vlaanderen) en dit is sinds 2015 verplicht.
* Actief werk zoeken.
* Passend werk aanvaarden.
* De bevoegdheid voor tewerkstellingsmaatregelen en de nieuwe financieringswet (met tewerkstellingsdoelstellingen) ligt bij de Gewesten.
* Het weigeren van sollicitaties of werk kan leiden tot schorsing van de uitkering.
#### 3.2.3 Berekening van de uitkeringen
Het bedrag van de werkloosheidsuitkering is afhankelijk van:
* **Gezinstoestand:** Dit wordt onderverdeeld in drie categorieën:
* **Werknemer met gezinslast:** De persoon is de enige kostwinner in het gezin.
* **Alleenwonende:** De persoon woont alleen en heeft geen personen ten laste.
* **Samenwonende:** De persoon woont samen met een partner die een beroepsinkomen heeft.
* **Werkloosheidsduur (vergoedingsperiode):** Het systeem is degressief, wat betekent dat de uitkering lager wordt naarmate men langer werkloos is. De uitkering is ook begrensd door loongrenzen.
Er zijn drie hoofdperiodes voor de uitkeringen:
* **Eerste vergoedingsperiode (1 jaar):**
* 3 maanden: 65% van het laatste loon (hoogste loongrens).
* Volgende 3 maanden: 60% van het laatste loon (hoogste loongrens).
* Volgende 6 maanden: 60% van het laatste loon (middelste loongrens).
* **Tweede vergoedingsperiode (vanaf 13e maand tot max. 2 jaar en 2 maanden):**
* De uitkering hangt af van de gezinstoestand:
* Werknemer met gezinslast: 60% van het laatste loon (laagste loongrens).
* Alleenwonende: 55% van het laatste loon (specifieke loongrens).
* Samenwonende: 40% van het laatste loon (middelste loongrens).
* Deze periode kan verlengd worden met 2 maanden per gewerkt arbeidsjaar, tot een maximum van 10 maanden extra (wat neerkomt op 5 arbeidsjaren).
* **Derde vergoedingsperiode (vanaf 48 maanden, afhankelijk van resterende arbeidsjaren):**
* Men ontvangt een forfaitaire dagvergoeding, die afhangt van de gezinstoestand:
* Werknemer met gezinslast: €68,23 per dag.
* Alleenwonende: €55,29 per dag.
* Samenwonende: €28,69 per dag.
> **Tip:** De exacte bedragen van de loongrenzen en forfaitaire dagvergoedingen zijn niet essentieel om te kennen voor het examen, maar het is belangrijk om het principe van de degressiviteit, de invloed van de gezinstoestand en de verschillende vergoedingsperiodes te begrijpen.
#### 3.2.4 Uitsluitingen en sancties
Er zijn specifieke situaties waarin men geen recht heeft op werkloosheidsuitkeringen of gesanctioneerd kan worden:
* **Vrijwillige werkloosheid:** Ontslagname zonder geldige reden of werkverlating.
* **Ontslag als gevolg van foutieve houding.**
* **Niet-solliciteren of passende betrekking weigeren.**
* **Niet opdagen bij de referentiedienst (VDAB) of voor beroepsopleiding.**
* **Weigeren van een inschakelingsprogramma.**
* **Onbeschikbaarheid voor de arbeidsmarkt.**
* **Voorwaarden stellen bij wedertewerkstelling.**
* **Te weinig inzet tonen bij de zoektocht naar werk.**
* **Geen, laattijdige of foute verklaringen afleggen aan de uitbetalingsinstelling.**
Sancties kunnen variëren van het uitsluiten voor een bepaalde periode tot de terugvordering van reeds ontvangen uitkeringen. Werklozen worden opgeroepen voor een hoorzitting waar ze hun standpunt kunnen uiteenzetten, eventueel bijgestaan door een vakbondsafgevaardigde of advocaat.
#### 3.2.5 Bruggepensioneerden en schoolverlaters
* **Bruggepensioneerden (Stelsel Werkloosheid met Bedrijfstoeslag - SWT):** Dit stelsel, ontstaan na de oliecrisis om jongeren aan werk te helpen, is bedoeld voor oudere werklozen met een lang beroepsverleden. Zij ontvangen een werkloosheidsuitkering aangevuld met een bedrijfstoeslag tot aan hun pensioen. Tegenwoordig is er wel een verplichting tot aangepaste beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt. Het gaat hier om werklozen, niet om gepensioneerden.
* **Schoolverlaters:** Na het beëindigen van de studies, volgen schoolverlaters een "beroepsinschakelingstijd". Zij moeten zich inschrijven bij de referentiedienst en beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt. Na een wachttijd (310 dagen) kunnen zij een forfaitaire uitkering ontvangen, afhankelijk van hun gezinstoestand en leeftijd, gedurende een maximum van 3 jaar.
---
# Tewerkstellingsmaatregelen en speciale stelsels
Dit onderdeel behandelt maatregelen om werkloosheid te verminderen en aanwerving te stimuleren, met specifieke aandacht voor groepen zoals bruggepensioneerden en schoolverlaters.
### 4.1 Inleiding tot tewerkstellingsmaatregelen
Tewerkstellingsmaatregelen zijn beleidsinstrumenten gericht op het bevorderen van werkgelegenheid, het bestrijden van werkloosheid en het stimuleren van de aanwerving van specifieke groepen op de arbeidsmarkt. Deze maatregelen hebben als doel de economische activiteit te verhogen en sociale cohesie te versterken door mensen aan het werk te krijgen en te houden. Ze worden vaak gefinancierd door overheidsmiddelen en/of sociale zekerheidsbijdragen en kunnen variëren van directe subsidies aan werkgevers tot ondersteuningsprogramma's voor werkzoekenden.
### 4.2 Speciale stelsels voor specifieke groepen
Naast algemene tewerkstellingsmaatregelen bestaan er speciale stelsels die gericht zijn op groepen die om diverse redenen een verhoogd risico op werkloosheid lopen of specifieke behoeften hebben op de arbeidsmarkt.
#### 4.2.1 Bruggepensioneerden
Het stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag (SWT), voorheen bekend als bruggepensioen, is een maatregel die na de oliecrisis in de jaren '70 is ontstaan met als doel om oudere werknemers die nog niet de wettelijke pensioenleeftijd hebben bereikt, maar wel aan bepaalde voorwaarden voldoen, een overgang naar het pensioen te bieden. Dit diende ook om vacatures vrij te maken voor jongere werknemers.
* **Doelgroep:** Werklozen (niet gepensioneerden) met een lang beroepsverleden, vaak gekoppeld aan een collectieve arbeidsovereenkomst (CAO).
* **Vergoeding:** Ontvangen een werkloosheidsuitkering aangevuld met een bedrijfstoeslag, betaald tot aan de wettelijke pensioenleeftijd.
* **Bedrag:** Ongeveer 60% van het begrensd loon, dat momenteel rond de 2.300 euro ligt, ongeacht de gezinstoestand.
* **Voorwaarden:** Vereist een collectieve arbeidsovereenkomst en een lang beroepsverleden. Sinds recente hervormingen is er vaak een verplichting tot aangepaste beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt, wat een verschil maakt met het vroegere, minder strikte systeem.
#### 4.2.2 Schoolverlaters
Schoolverlaters, die na hun opleiding voor het eerst de arbeidsmarkt betreden, hebben vaak moeite om direct een passende baan te vinden. Het systeem voorziet in een overgangsperiode om hen te ondersteunen bij hun zoektocht naar werk.
* **Beroepsinschakelingstijd (wachttijd):** Na het stopzetten van studies moeten schoolverlaters zich inschrijven bij de bevoegde dienst (bv. VDAB) en beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt.
* **Uitkering:** Een uitkering kan worden verkregen na een bepaalde periode van wachttijd, doorgaans na 310 dagen van beroepsinschakeling.
* **Bedrag:** De uitkering is een forfaitair bedrag, dat afhankelijk is van de gezinstoestand en leeftijd van de schoolverlater.
* **Duur:** Deze uitkering kan maximaal gedurende 3 jaar worden ontvangen.
### 4.3 Algemene tewerkstellingsmaatregelen
Tewerkstellingsmaatregelen zijn primair de bevoegdheid van de Gewesten in België, met als hoofddoel het verlagen van de werkloosheid en het stimuleren van werkgevers om werklozen aan te werven.
* **Doel:**
* Werkloosheid doen dalen door meer mensen aan het werk te krijgen.
* Werkgevers stimuleren om werklozen in dienst te nemen.
* **Methoden:**
* **Verlaging van de loonkost:** Dit kan gebeuren door een verlaging van de sociale zekerheidsbijdragen die de werkgever moet betalen.
* **Directe subsidies:** Soms wordt een deel van het loon van de nieuw aangeworven werknemer deels betaald door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA) of een gelijkaardige overheidsinstantie.
* **Voorbeelden van maatregelen:**
* **Dienstenbanen:** Banen in de dienstensector die vaak gesubsidieerd worden om werkgelegenheid te creëren.
* **PWA (Plaatselijk Werkgelegenheidsagentschap) / Wijk-werken:** Lokale initiatieven die gericht zijn op het integreren van werkzoekenden in de lokale gemeenschap door hen werk te bieden in bepaalde sectoren, vaak met een sociale component.
> **Tip:** Het is cruciaal om het onderscheid te kennen tussen de algemene tewerkstellingsmaatregelen (bevoegdheid van de Gewesten) en de verschillende takken van de sociale zekerheid (federale bevoegdheid). Beide hebben impact op werkgevers en werknemers, maar opereren op verschillende beleidsniveaus en met verschillende instrumenten.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Sociale zekerheid | Een sociaal vangnet dat voorziet in uitkeringen en ondersteuning bij specifieke risico's zoals ziekte, invaliditeit, werkloosheid, en voor gezinnen en ouderen. Het is gebaseerd op het principe van solidariteit tussen de bevolkingsgroepen. |
| Sociale bijstand | Een vorm van ondersteuning die gericht is op het garanderen van een bestaansminimum, zoals het leefloon, en op maatschappelijke integratie. Deze vorm van bijstand wordt verleend na een sociaal onderzoek, vaak door het OCMW, en is niet gebonden aan werkverleden. |
| Leefloon | Een uitkering die bedoeld is als overgangsmaatregel voor personen die momenteel niet kunnen werken maar wel bereid zijn te werken. Het is geen uitkering voor zieken of invaliden die definitief niet kunnen werken. |
| RSZ (Rijksdienst voor Sociale Zekerheid) | Het centrale orgaan dat instaat voor de inning van sociale zekerheidsbijdragen van werknemers en werkgevers, en voor de verdeling ervan over de verschillende takken van de sociale zekerheid. |
| Paritair beheer | Een bestuursmodel waarbij organen worden bestuurd door vertegenwoordigers van zowel werknemersorganisaties (vakbonden) als werkgeversorganisaties. Dit zorgt voor een evenwichtige besluitvorming in sociaal-economische aangelegenheden. |
| RSZ-bijdragen | Financiële bijdragen die werknemers en werkgevers verplicht moeten betalen aan de sociale zekerheid. Deze bijdragen vormen de primaire financieringsbron voor de uitkeringen en diensten van de sociale zekerheid. |
| Sociaal statuut voor zelfstandigen | Een regelgeving die zelfstandigen bescherming biedt tegen bepaalde sociale risico's, vergelijkbaar met die voor werknemers. Dit statuut is door de jaren heen uitgebreid om ook kleinere risico's te dekken. |
| Zesde staatshervorming | Een belangrijke overheveling van bevoegdheden van de federale overheid naar de gemeenschappen en gewesten in België. Hierdoor zijn sectoren zoals gezondheidszorg, gezinsbijslag en arbeidsmarkt meer regionaal bepaald. |
| FAMIFED (Federaal agentschap voor kinderbijslag) | Het agentschap dat verantwoordelijk is voor de regeling en uitbetaling van kinderbijslag, met als doel een zekere uniformiteit te waarborgen, zeker na de overheveling van bevoegdheden naar de gemeenschappen. |
| RVA (Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening) | De overheidsdienst die verantwoordelijk is voor het beheer van de werkloosheidsverzekering, de toelating tot werkloosheidsuitkeringen en de bevordering van tewerkstelling. |
| RVP (Rijksdienst voor Pensioenen) | De instantie die instaat voor het beheer en de uitbetaling van rust- en overlevingspensioenen voor werknemers. |
| RIZIV (Rijksdienst voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering) | De dienst die de uitkeringen en terugbetalingen regelt in geval van ziekte en invaliditeit voor de meeste rechthebbenden. |
| FEDRIS (Federaal agentschap voor Beroepsrisico's) | Het agentschap dat instaat voor de vergoedingen bij arbeidsongevallen en beroepsziekten, ter vervanging van het vroegere FAO. |
| RJV (Rijksdienst voor Jaarlijkse Vakantie) | De dienst die de uitbetaling van de vakantiegelden voor werknemers regelt. |
| SOCIAAL VERZEKERINGSFONDS (SVF) | Instellingen waar zelfstandigen hun sociale bijdragen betalen. Deze fondsen beheren de middelen en zorgen ervoor dat zelfstandigen recht hebben op diverse sociale voordelen. |
| Groeipakket | Het Vlaamse systeem voor gezinsbijslag dat sinds 2019 van kracht is. Het vervangt de vroegere kinderbijslag en omvat een startbedrag, basisbedrag, schoolbonus en diverse toeslagen. |
| Werkloosheidsuitkering | Een financiële uitkering die wordt verleend aan werknemers die hun job verliezen en voldoen aan specifieke voorwaarden, zoals een minimale tewerkstellingsperiode en beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt. |
| Degressief systeem (werkloosheid) | Een mechanisme waarbij de hoogte van de werkloosheidsuitkering geleidelijk afneemt naarmate de periode van werkloosheid langer wordt. Dit moedigt aan tot snelle re-integratie op de arbeidsmarkt. |
| Brugpensioen (Stelsel Werkloosheid met Bedrijfstoeslag - SWT) | Een maatregel voor oudere werknemers die, onder bepaalde voorwaarden (lang beroepsverleden, CAO), vervroegd kunnen stoppen met werken en een werkloosheidsuitkering ontvangen, aangevuld met een bedrijfstoeslag tot aan hun pensioen. |
| Schoolverlater | Een persoon die de studies heeft beëindigd en op zoek is naar een eerste job. Schoolverlaters hebben recht op een uitkering na een specifieke beroepsinschakelingstijd. |
| Tewerkstellingsmaatregelen | Acties en beleidsinstrumenten gericht op het stimuleren van de werkgelegenheid en het verlagen van de werkloosheid. Deze maatregelen vallen deels onder de bevoegdheid van de Gewesten. |