Cover
Mulai sekarang gratis hs10_studenten (1).pdf
Summary
# Emotie: definitie en functies
Dit onderwerp behandelt de definitie van emotie, de drie hoofdfuncties die emoties vervullen, en de verschillende componenten van een emotie, zoals beoordeling, respons en subjectieve ervaring.
### 1.1 Definitie van emotie
Een emotie kan worden gedefinieerd als een reactie op een stimulus die bestaat uit fysiologische opwinding, een evaluatie van de stimulus, een gezichtsuitdrukking en een subjectieve ervaring. Emoties omvatten minstens drie aspecten: een beoordeling van een situatie of stimulus, een concrete respons, en een bewuste subjectieve ervaring, ook wel gevoelens genoemd [4](#page=4).
### 1.2 Functies van emoties
Rolle identificeerde drie belangrijke functies van emoties [3](#page=3):
* **Overlevingsgericht:** Emoties dienen als een tussenstap tussen een stimulus en gedrag, wat de mogelijkheid biedt om op de lange termijn te plannen. Negatieve emoties signaleren gevaar of dingen die slecht zijn voor ons, terwijl positieve emoties wijzen op dingen die goed voor ons zijn. Angst helpt bijvoorbeeld om gevaar te vermijden [3](#page=3).
* **Adequate communicatie in een sociale context:** Emoties maken het mogelijk om onze emotionele toestand te tonen aan anderen en om te begrijpen hoe anderen zich voelen. Dit stelt ons in staat om rekening te houden met de behoeften en verlangens van anderen [3](#page=3).
* **Cognitie-ondersteunend:** Emoties kunnen de aandacht verhogen, waardoor we gevoeliger worden voor informatie en deze sneller beschikbaar komt. Ze dragen ook bij aan een betere opslag van herinneringen [3](#page=3).
### 1.3 Componenten van een emotie
Een emotie bestaat uit verschillende componenten, waaronder de beoordeling van de stimulus, de lichamelijke componenten en de subjectieve ervaring.
#### 1.3.1 Evaluatie van de stimulus
De beoordeling van een stimulus is cruciaal voor het ontstaan van een emotie.
* **Emoties en conditionering:** Positieve emoties leiden tot een neiging om een prikkel opnieuw op te zoeken of gedrag te herhalen, terwijl negatieve emoties leiden tot een neiging om prikkels te ontwijken of gedrag te onderdrukken. Dit onderscheid tussen opzoeken en ontwijken is bij de meeste levende wezens aanwezig. Sommige emotionele reacties zijn aangeboren, andere worden geleerd door ervaringen of observatie [5](#page=5).
* **Timing van de beoordeling:**
* **James-Lange theorie:** Deze vroege theorie stelt dat stimuli een lichamelijke reactie uitlokken die vervolgens door de hersenen als een emotie wordt geïnterpreteerd. Kritiek hierop is dat lichaamsreacties niet snel genoeg of gedifferentieerd genoeg zijn om een emotie te bepalen. Lichamelijke veranderingen in het sympathische zenuwstelsel treden pas na één tot twee seconden op, wat in strijd is met de kern van de theorie. Injecties met adrenaline veroorzaken alleen lichamelijke symptomen zonder emoties [6](#page=6).
* **Cannon-Bard theorie:** Volgens deze theorie stimuleert een emotie-opwekkende situatie tegelijkertijd het sympathische zenuwstelsel (wat leidt tot lichamelijke opwinding) en de hersenen (voor beoordeling en emotionele beleving) [7](#page=7).
* **Cognitive appraisal:** Dit model stelt dat een cognitieve beoordeling voorafgaat aan de fysiologische opwinding [7](#page=7).
* **Onbewuste processen:** Veel cognitieve processen die bijdragen aan stimulusbeoordeling verlopen onbewust. Lichamelijke reacties op een stimulus kunnen plaatsvinden voordat de stimulus bewust is herkend en benoemd. De huidige inzichten combineren elementen van de James-Lange theorie (lichamelijke reacties spelen een rol), de Cannon-Bard theorie (onafhankelijke bewuste en onbewuste routes) en de cognitieve appraisal van Lazarus [8](#page=8).
#### 1.3.2 De lichamelijke component van emoties
De fysiologische opwinding, met name de activiteit van het sympathische zenuwstelsel, speelt een rol bij emoties [9](#page=9).
* **Bijdrage van het sympathische zenuwstelsel:** De sympathicus faciliteert de "fight, flight" respons, terwijl de parasympathicus zorgt voor "rest and digest". De activiteit van de sympathicus kan worden geregistreerd via metingen van hartslag, bloeddruk en huidgeleiding, zoals bij een polygraaf (leugendetector). Psychopaten, die een verlaagde activatie van het sympathische zenuwstelsel hebben, kunnen soms liegen zonder fysiologische reacties te vertonen. De *concealed information test* of *guilty knowledge test* maakt gebruik van deze principes door te kijken naar herkenningsresponsen op specifieke informatie die alleen de schuldige zou weten. Hoewel deze tests ondersteunend kunnen zijn, zijn ze nog niet voldoende op zichzelf om ondubbelzinnige conclusies te trekken [10](#page=10) [11](#page=11) [9](#page=9).
* **Emotie-specifieke fysiologische opwinding:** De vraag of fysiologische opwinding emotie-specifiek is, neigt momenteel naar 'nee'. Hoewel niet alle emotionele reacties dezelfde fysiologische veranderingen uitlokken, is de informatie niet voldoende om de gevoelde emotie eenduidig te herkennen [12](#page=12).
#### 1.3.3 Rol van gezichtsuitdrukkingen
Gezichtsuitdrukkingen zijn een belangrijke methode om emoties te communiceren [13](#page=13) [14](#page=14).
* **Primaire emoties:** Ekman identificeerde zes emoties die herkenbaar zijn via gezichtsuitdrukkingen: droefheid, blijheid, angst, woede, verrassing en walging/minachting. Deze worden beschouwd als primaire emoties [13](#page=13) [14](#page=14) [15](#page=15) .
* **Universaliteit:** De universaliteit van deze uitdrukkingen wordt ondersteund door evolutionaire principes (Darwin). Overeenkomsten in emotionele expressie tussen dieren en mensen, en consistente expressies bij mensen wereldwijd (zelfs bij Britse correspondenten), worden als bewijs aangevoerd. Het uiten van emoties kan evolutionaire voordelen bieden, zoals waarschuwen voor gevaar of het handhaven van hiërarchie. De glimlach bij pasgeborenen, inclusief blindgeboren kinderen, is een sterk voorbeeld van deze universele expressie [15](#page=15).
* **Dubbelzinnigheid en context:** Gezichtsuitdrukkingen zijn niet altijd eenduidig. Niet elke glimlach is bijvoorbeeld een teken van blijheid. Duchenne maakte onderscheid tussen een authentieke glimlach (met activatie van de circulaire oogspier) en een gespeelde glimlach. Emotionele gezichtsuitdrukkingen zijn vaak dubbelzinnig en alleen ondubbelzinnig wanneer ze worden aangevuld met andere gevoelsuitingen en de context [16](#page=16) .
* **Culturele verschillen:** Hoewel gezichtsuitdrukkingen deels aangeboren zijn, vertonen ze ook culturele variatie in uiting en in de sociale regels (uitingsregels) over wanneer welke emotie getoond mag worden. Bij volwassenen zijn deze uitingen vaak geautomatiseerd door vroeg aanleren. Onderzoek toonde aan dat de aanwezigheid van een proefleider de gezichtsuitdrukkingen van Amerikaanse en Japanse studenten significant kon beïnvloeden [17](#page=17) [18](#page=18).
* **Individuele verschillen in herkenning:** Er zijn interindividuele verschillen in het herkennen van emotionele gezichtsuitdrukkingen. Vrouwen herkennen emoties beter dan mannen. Kinderen en ouderen (vooral met angst) scoren lager dan volwassenen. Ook bij bepaalde psychische aandoeningen zoals schizofrenie, ASS, depressie en Alzheimer is de herkenning verminderd. Hogere sociale klassen en individuen die niet tot dezelfde etnische groep behoren, herkennen emoties soms minder goed, mogelijk door minder vertrouwdheid met gezichten of subtiele expressieverschillen [19](#page=19).
* **Gezichtsfeedback hypothese:** Deze hypothese stelt dat de eigen gezichtsuitdrukking de emotionele ervaring van een persoon kan versterken of verzwakken door spieractiviteit in het gezicht. Glimlachen kan bijvoorbeeld leiden tot een beter gevoel, terwijl verdrietig kijken tot een slechter gevoel kan leiden [20](#page=20).
#### 1.3.4 Hersenactiviteit bij emoties
Vier belangrijke hersengebieden spelen een rol bij emotionele reacties [21](#page=21) [22](#page=22):
* **Amygdala:** Dit deel van het limbisch systeem is betrokken bij angst (herkennen van gezichtsuitdrukkingen en geluiden) en de reactie op nieuwe stimuli. Er zijn twee routes voor emotionele verwerking: een bewuste route vanuit sensorische gebieden in de cortex en een snellere, mogelijk onbewuste route vanuit de thalamus [21](#page=21).
* **Orbitofrontale cortex:** Deze regio functioneert als een 'weegschaal' die uitwendige en inwendige informatie integreert (context) en is betrokken bij affectieve en cognitieve beslissingen, inclusief morele en economische keuzes [21](#page=21).
* **Cingulate cortex:** Deze cortex verbindt de amygdala en de orbitofrontale cortex en is belangrijk voor anticipatie van situaties en doelen, foutdetectie, leren, controle en het begrijpen van sequenties om een doel (beloning) te bereiken [22](#page=22).
* **Insula:** De insula integreert diverse informatie (waarnemingen, emoties) en is cruciaal voor het opmerken van belangrijke gebeurtenissen, emotionele verwerking, en het begrijpen en empathisch reageren op de emoties van anderen [22](#page=22).
#### 1.3.5 Bewuste subjectieve ervaring
De subjectieve ervaring, oftewel het gevoel, is een essentieel onderdeel van emotie [4](#page=4).
* **Van respons naar subjectieve ervaring:** Lichamelijke opwinding kan de ervaring van tegengestelde emoties versterken. Een studie met mannen toonde aan dat ze een vrouw aantrekkelijker vonden na een loopoefening die tot fysiologische opwinding leidde, en omgekeerd. Ook het horen van muziek bij vrouwen kon een vergelijkbaar effect hebben. Echter, fysiologische opwinding is niet strikt noodzakelijk voor het ervaren van emoties; de amygdala is bijvoorbeeld niet strikt noodzakelijk voor het ervaren van angst [23](#page=23).
* **Valentie, taal en begrip:** De concepten valentie (positief/negatief) en arousal (intensiteit) zijn belangrijk bij het begrijpen van emoties. Taalanalyse van videoclips toonde een groter aantal positieve dan negatieve emoties. Het vermogen om eigen emoties te begrijpen, is meetbaar met vragenlijsten zoals de Perth Alexithymia Questionnaire, die zich richt op alexithymie (moeilijkheden met het begrijpen en uiten van gevoelens) en empathie (begrijpen en meevoelen met de emoties van anderen) [24](#page=24).
---
# Invloed van emotie op cognitie en vice versa
Dit deel onderzoekt de wederzijdse beïnvloeding tussen emotie en cognitie, waarbij de impact van emotie op cognitieve processen zoals aandacht, perceptie en geheugen wordt belicht, en tevens hoe cognitie emoties kan reguleren en specifieke menselijke emoties kan genereren [25](#page=25) [26](#page=26) [27](#page=27) [28](#page=28) [29](#page=29) [30](#page=30).
### 2.1 Invloed van emotie op cognitie
Emoties hebben een significante invloed op verschillende cognitieve functies.
#### 2.1.1 Emotie en (selectieve) aandacht
Emotioneel geladen stimuli trekken sneller de aandacht. In een zoektaak worden gevaarlijke stimuli zoals spinnen of slangen sneller herkend tussen neutrale stimuli dan andersom. Dit fenomeen wordt verklaard door parallelle verwerking en snellere toegang tot het bewustzijn. Er zijn echter interindividuele verschillen, bijvoorbeeld bij mensen met een spinnenfobie, waar de interactie met angstaanjagende prikkels specifieker kan zijn. Dit vermogen om aandacht te sturen op basis van emotionele relevantie kan ook geleerd worden [25](#page=25).
> **Tip:** Houd rekening met de evolutionaire relevantie van stimuli; angstaanjagende objecten worden inherent sneller opgemerkt vanwege overlevingsmechanismen.
#### 2.1.2 Emotie en perceptie
Emoties kunnen de kwaliteit van perceptie beïnvloeden. Onderzoek suggereert dat een angstinducerende prime kan leiden tot scherpere perceptie. Stimuli die naar onszelf verwijzen worden sneller herkend. Bovendien interpreteren we stimuli vaak in lijn met onze huidige stemming; een neutraal gezicht kan bijvoorbeeld anders worden waargenomen afhankelijk van of we blij of verdrietig zijn [26](#page=26).
#### 2.1.3 Emotie en geheugen
De invloed van emotie op het geheugen is tweeledig:
* **Werkgeheugen:** Angst kan een negatieve invloed hebben op het werkgeheugen door middel van interferentie [27](#page=27).
* **Langetermijngeheugen:** Emotionele stimuli hebben een positieve invloed op het langetermijngeheugen, wat resulteert in betere herinnering. Dit komt door betere codering (meer aandacht, betere perceptie) en een extra oproepaanwijzing, bekend als het isolatie-effect. Consolidatie van emotionele herinneringen wordt mede gemedieerd door de interactie tussen de amygdala en de hippocampus, wat ze makkelijker beschikbaar maakt, hoewel ze niet noodzakelijk accurater zijn; de emotionele waarde speelt hierbij een sleutelrol. Het oproepen van herinneringen gebeurt vaak in overeenstemming met de huidige stemming, wat bijvoorbeeld zichtbaar is bij depressieve individuen [27](#page=27).
> **Example:** Het beter onthouden van een ingrijpende gebeurtenis (zoals een ongeluk) in vergelijking met alledaagse gebeurtenissen is een direct gevolg van de emotionele impact van die gebeurtenis op het langetermijngeheugen.
### 2.2 Invloed van cognitie op emotie
Cognitie speelt een cruciale rol in het reguleren en zelfs genereren van emoties.
#### 2.2.1 Cognitieve controle over emoties (emotieregulatie)
Emotieregulatie verwijst naar de invloed van cognities op automatisch uitgelokte emoties. Twee belangrijke strategieën zijn onderdrukking (het verbergen van emoties) en reappraisal (het herinterpreteren van de betekenis van een emotie-inducerende situatie). Het Emotion Regulation Questionnaire meet dergelijke strategieën, zoals de neiging om negatieve emoties te verbergen. Correlationeel onderzoek toont aan dat deze strategieën samenhangen met zowel positieve als negatieve emoties. Meta-analyses identificeren drie categorieën van regulatiestrategieën: herbeoordeling, loskoppeling (waaronder onderdrukking, vermijding en mindfulness) en onaangepaste strategieën zoals piekeren en het onvermogen om situaties te accepteren. Emotieregulatie is van groot belang in de context van angst- en eetstoornissen [28](#page=28).
> **Tip:** Het leren van effectieve emotieregulatiestrategieën, zoals herbeoordeling, kan bijdragen aan een betere mentale gezondheid en welzijn.
#### 2.2.2 Emoties die alleen bij mensen voorkomen
Sommige emoties, vaak aangeduid als "secundaire emoties", komen specifiek bij mensen voor omdat ze sterk afhankelijk zijn van complexe cognitieve processen die bij dieren minder aanwezig zijn. Voorbeelden hiervan zijn schuldgevoel (betrokkenheid versus economie), spijt, opluchting en ontgoocheling. Het zich kunnen voorstellen van acties of gevolgen die niet hebben plaatsgevonden, is een voorwaarde voor het ervaren van deze complexere, mensgebonden emoties [29](#page=29).
#### 2.2.3 Emoties voorspellen
Mensen hebben de neiging om toekomstige gevoelens te overschatten. Dit komt deels doordat we ons vooral de meest extreme ervaringen herinneren, wat leidt tot een overschatting van de gemiddelde emotie in het verleden. Voorspellingen van toekomstige emoties zijn vaak te gefocust; we vergeten dat er ook andere gebeurtenissen plaatsvinden die onze emoties beïnvloeden. Er is ook een neiging om te veel te focussen op de hoofdzaak en details te negeren, en met name de periode direct na een gebeurtenis, wat vooral geldt bij rouw. Dit fenomeen, waarbij we toekomstige emoties overschatten, kan leiden tot een behoefte aan troost en een "reality check" [30](#page=30).
---
# Motivatie: behoeften en doelen
Motivatie wordt gedefinieerd als de interactie tussen interne behoeften en externe doelen die gedrag sturen [31](#page=31).
### 3.1 Behoeften
Behoeften zijn drijvende krachten achter gedrag [33](#page=33).
#### 3.1.1 Homeostase en drifttheorie
* **Homeostase**: het handhaven van een lichamelijke evenwichtstoestand [33](#page=33).
* **Drifttheorie**: een lichamelijk tekort leidt tot een behoefte, die op zijn beurt een drift veroorzaakt. Deze drift motiveert tot actie om de drift te reduceren, wat als aangenaam wordt ervaren en het gedrag bekrachtigt [33](#page=33).
#### 3.1.2 Instincttheorie
Dit perspectief stelt dat gedrag wordt uitgelokt door specifieke stimuli en een genetische component heeft. Een voorbeeld is een aangeboren neiging tot spinnenangst, wat leidt tot vermijdingsgedrag [33](#page=33).
#### 3.1.3 Opwindingstheorie
Deze theorie stelt dat individuen streven naar een optimaal niveau van lichamelijke opwinding (gemeten in hersenactiviteit, spierspanning, hartslag) [34](#page=34) [35](#page=35).
* Een te laag opwindingniveau leidt tot verveling [34](#page=34) [35](#page=35).
* Een te hoog opwindingniveau is uitputtend en kost energie [34](#page=34) [35](#page=35).
* Exploratiegedrag kan voortkomen uit de behoefte om het optimale opwindingniveau te bereiken. Dit is gerelateerd aan het homeostaseprincipe en verklaart gedrag van "thrill seekers" [34](#page=34) [35](#page=35).
#### 3.1.4 Zelfdeterminatietheorie (ZDT)
De Zelfdeterminatietheorie wordt veel toegepast in onderwijs, werk en therapie [36](#page=36).
### 3.2 Doelen
Doelen spelen een cruciale rol in het sturen van gedrag en vullen de behoeftecomponent aan [38](#page=38).
#### 3.2.1 Definitie en motiverende kracht
Een doel is een cognitieve representatie van een gewenste of ongewenste eindtoestand die gedrag stuurt. De motiverende kracht van een doel hangt af van de waarde die eraan gehecht wordt en de verwachtingen die men erover heeft [38](#page=38).
#### 3.2.2 Intrinsieke en extrinsieke motivatie
* **Intrinsieke motivatie**: het uitvoeren van een activiteit vanwege het plezier dat men eraan beleeft en de voldoening die men haalt uit het voltooien ervan [39](#page=39).
* **Extrinsieke motivatie**: het uitvoeren van een activiteit omdat deze leidt tot het bereiken van een ander doel [39](#page=39).
Het onderscheid tussen beide heeft praktische implicaties voor het verhogen van motivatie. De ZDT stelt dat intrinsieke motivatie kan aansluiten bij drie basisbehoeften, terwijl extrinsieke motivatie vaker verbonden is met verbondenheid. Onderzoek suggereert dat intrinsieke motivatie samenhangt met de kwaliteit van prestaties, en extrinsieke motivatie met de kwantiteit, hoewel het nastreven van extrinsieke doelen kan leiden tot lager persoonlijk welzijn [39](#page=39).
#### 3.2.3 Context van doelen
De waarde van een doel kan worden verkregen door observerend leren of door sociale goed- of afkeuring [40](#page=40).
#### 3.2.4 Goal-setting theory
* Motivatie ontstaat door de aantrekkingskracht van een doel [40](#page=40).
* Hoe hoger gestelde doelen, hoe beter de prestaties [40](#page=40).
* Prestatie is afhankelijk van de betrokkenheid bij het doel [40](#page=40).
#### 3.2.5 Tijdsperspectief en doelen
Het tijdsbestek tot het bereiken van een doel beïnvloedt de motivatie. De waarde van een activiteit kan exponentieel stijgen naarmate de deadline nadert [43](#page=43).
### 3.3 Conflicterende motieven
Doelen en behoeften kunnen elkaar soms tegenspreken [42](#page=42).
#### 3.3.1 Onderzoek naar verlangens
Een studie van Hofmann et al. onderzocht dagelijkse verlangens, hun sterkte, of ze werden toegegeven en of er conflicten waren. Uit het onderzoek bleek dat verlangens sterk konden zijn, soms met een aanzienlijk conflict met andere doelen of behoeften, en dat een aanzienlijk deel van de deelnemers toegaf aan hun verlangens [42](#page=42).
#### 3.3.2 Keuzeconflicten en zelfcontrole
* Keuzes tussen aantrekkelijke of onaantrekkelijke alternatieven kunnen leiden tot een waardeshift en spijt [43](#page=43).
* **Zelfcontrole** is cruciaal bij het balanceren van kortetermijnbehoeften en langetermijndoelen. Hogere zelfcontrole correleert met minder criminaliteit, een hoger welzijn en betere studieresultaten. Zelfcontrole kan worden gefaciliteerd door de omgeving aan te passen en gezonde leefgewoontes te ontwikkelen [43](#page=43).
* **Procrastinatie** (uitstelgedrag) kan voortkomen uit afkeer van de taak, gebrek aan zelfcontrole of impulsiviteit. Rush en tijdsdruk kunnen invloed hebben op procrastinatie [43](#page=43).
> **Tip:** Begrip van de wisselwerking tussen behoeften en doelen, evenals de rol van intrinsieke en extrinsieke motivatie, is essentieel voor het analyseren en beïnvloeden van gedrag in diverse contexten [39](#page=39).
> **Tip:** Het herkennen van conflicterende motieven en het ontwikkelen van effectieve strategieën voor zelfcontrole kunnen helpen bij het overwinnen van uitstelgedrag en het bereiken van langetermijndoelen [43](#page=43).
---
# Specifieke motivaties: honger, seks en prestatie
Deze sectie behandelt specifieke drijfveren zoals honger, seksuele motivatie en prestatiemotivatie, waarbij zowel biologische als cognitieve en socioculturele factoren worden belicht.
### 4.1 Honger
Honger is een complexe motivatie die beïnvloed wordt door een samenspel van biologische, cognitieve en socioculturele factoren.
#### 4.1.1 Biologische signalen
Biologische signalen kunnen worden onderverdeeld in kortetermijn- en langetermijnsignalen die onze honger reguleren.
* **Korte termijn:**
* Het suikergehalte (glucose) in het bloed in relatie tot insuline speelt een rol bij het verzadigingsgevoel [45](#page=45).
* Fysische sensaties zoals kauwen en proeven dragen bij aan het verzadigingsgevoel [45](#page=45).
* Hormonen zoals cholecystokinine (CCK) spelen een rol; toediening ervan leidt tot stoppen met eten, terwijl het blokkeren van de receptoren kan leiden tot continu eten. Dit effect is echter kortstondig [45](#page=45).
* Smaakspecifieke verzadiging en variatie stimuleren de voedselinname; een gevarieerd viergangenmenu kan leiden tot 44% meer voedselinname en 66% meer calorieën [45](#page=45).
* **Lange termijn:**
* Het aanmaken en aanspreken van vetreserves reguleert de langetermijnenergiebalans [45](#page=45).
* Het hormoon leptine is betrokken bij de langetermijnregulatie van honger [45](#page=45).
* Een bepaald streefgewicht speelt een rol in de regulatie van energiereserves [45](#page=45).
#### 4.1.2 Cognitieve en socioculturele invloeden
Naast biologische signalen, beïnvloeden cognitieve en socioculturele factoren onze honger en eetgedrag aanzienlijk.
* **Cognitieve controle:** Dieet en eetgewoonten kunnen onder cognitieve controle staan [46](#page=46).
> **Voorbeeld:** Een milkshake kan het hongergevoel onderdrukken, zelfs als de maag leeg is [46](#page=46).
* **Tijd:** De timing van maaltijden kan variëren van het vermijden van honger tot het aanvullen van energietekorten [46](#page=46).
* **Televisie:** Kijken naar televisie tijdens het eten kan de voedselinname beïnvloeden [46](#page=46).
* **Niet strikt homeostatisch:** Eetgedrag is niet altijd strikt gericht op het aanvullen van tekorten; het aanleggen van reserves is ook een functie [46](#page=46).
* **Emotionele en sociale factoren:**
* Eten kan worden gebruikt om angst en depressie te ontvluchten [46](#page=46).
* Het kan dienen als tijdverdrijf [46](#page=46).
* Gezelschap beïnvloedt eetgedrag: meer gezelschap leidt tot meer eten, waarbij de tijd tot de vorige maaltijd minder relevant wordt. Men eet ook meer wanneer het gezelschap meer eet [46](#page=46).
* **Portiegrootte en eetsnelheid:** Grotere porties leiden tot meer eten, en snel eten leidt eveneens tot meer voedselinname [46](#page=46).
### 4.2 Seks
Seksuele motivatie is een fundamentele drijfveer die zowel biologische als socioculturele aspecten omvat.
#### 4.2.1 Seks als biologisch fenomeen
Seksuele voortplanting brengt risico's met zich mee, zoals tijdsinvestering, kwetsbaarheid, verspreiding van SOA's en potentieel voor frustratie en agressie. Deze nadelen wegen echter niet op tegen de voordelen van genetische variatie en een grotere kans op overleving van de soort in nieuwe situomes [48](#page=48).
* **Geslachtshormonen:**
* **Testosteron:** Is ongeveer tien keer hoger bij mannen en beïnvloedt gedachten aan seks, frequentie en het aantal partners [48](#page=48).
* **Oestrogeen:** Is het hoogst tussen twee menstruatieperiodes, wat samenvalt met de periode van grootste vruchtbaarheid. Dit kan leiden tot verhoogde interesse in seksuele partners, vooral wanneer men ontevreden is over de eigen relatie [48](#page=48).
* **Biologische diversiteit:** Meta-analytisch onderzoek suggereert dat een binair onderscheid tussen mannen en vrouwen onvoldoende recht doet aan de biologische en psychologische diversiteit bij mensen [48](#page=48).
* **Coolidge-effect:** Bij een groot aantal (mannelijke) dieren leidt de introductie van een nieuwe partner na gemeenschap tot een snellere hernieuwde seksuele activiteit [48](#page=48).
#### 4.2.2 Seks: sociaal-culturele factoren
Socioculturele factoren spelen een cruciale rol in hoe seksuele gedragingen worden ervaren en geuit.
* **Kinsey-rapport:** Dit rapport onthulde dat in de onderzochte populatie seks voor het huwelijk voorkwam bij 50% van de vrouwen en 90% van de mannen, met een frequentie van ongeveer drie keer per week, afhankelijk van de leeftijd [49](#page=49).
* **Culturele verschillen:** Normen rondom seksualiteit variëren sterk per cultuur en tijdsperiode [49](#page=49).
#### 4.2.3 Homoseksualiteit
Homoseksualiteit, gedefinieerd als gevoelens voor leden van hetzelfde geslacht, kan voorkomen bij tot 20% van de bevolking [50](#page=50).
* **Historische en culturele percepties:** Homoseksualiteit heeft altijd bestaan, maar de reactie erop varieerde sterk. Sommige culturen beschouwden het als een ziekte [50](#page=50).
* **DSM-classificatie:** Tot 1973 werd homoseksualiteit als een stoornis beschouwd in de DSM. De schrapping volgde op basis van de evidentie dat het een normale uiting van menselijke seksualiteit is [50](#page=50).
* **Huidige status en uitdagingen:** Hoewel huwelijk voor koppels van hetzelfde geslacht in België is toegestaan, bestaan er nog steeds vooroordelen, stress en psychisch lijden [50](#page=50).
* **Biologische en omgevingsfactoren:** Er is bewijs voor zowel erfelijke, biologische factoren als omgevingsfactoren. Concordantie bij eeneiige tweelingen varieert van meer dan 50% tot 25%, bij twee-eiige tweelingen tot 15%, en bij broers en zussen die geen tweelingen zijn tot 10% (versus 4% in de algemene populatie). Hoewel er nog geen specifiek gen is geïsoleerd, wordt verwacht dat dit in de toekomst mogelijk wordt, of dat epigenetische triggers een rol spelen. Het aantal oudere broers kan ook een factor zijn. De biologische basis is goed gedocumenteerd, maar psychologische en omgevingsfactoren vereisen nog meer onderzoek [50](#page=50).
#### 4.2.4 Biseksualiteit
Biseksualiteit komt vaker voor bij vrouwen dan bij mannen en wordt vaak gezien als een continuüm. Mogelijke verklaringen hiervoor zijn verschillende emotionele behoeften of een grotere flexibiliteit [51](#page=51).
### 4.3 Prestatiemotivatie
Prestatiemotivatie beschrijft de drijfveer om iets te realiseren en dit op een goede manier te doen, beïnvloed door behoeften, doelen en leerprocessen.
#### 4.3.1 Op basis van behoeften
* **Prestatiedrang:** McClelland definieerde prestatiedrang als de behoefte om iets te verwezenlijken en dit goed te doen. Dit wordt beschouwd als een stabiele persoonlijkheidstrek [53](#page=53).
* **Studeren:** De behoefte aan cognitie speelt een rol bij studiemotivatie [53](#page=53).
* **Faalangst:** Faalangst is gebaseerd op de schaamte die men voelt bij mislukking. Dit leidt tot het vermijden van taken en het verkleinen van het risico op schaamte. Er is een correlatie van -.30 tussen prestatiedrang en faalangst. Prestatiedrang en faalangst worden gezien als twee afzonderlijke leerprocessen [53](#page=53).
#### 4.3.2 Op basis van doelen
Prestatiemotivatie wordt niet enkel bepaald door behoeften, maar ook door de waarde van een doel en de verwachting om dit te bereiken [54](#page=54).
* **Faalangst componenten:** Bij faalangst speelt de sterkte van de negatieve gevolgen bij mislukking en de verwachte kans dat het doel niet zal worden bereikt een rol [54](#page=54).
* **Drie componenten:**
* **Taakmotivatie:** Gericht op het succesvol afronden van een activiteit [54](#page=54).
* **Positieve egodoelen:** Gericht op beter presteren dan anderen en het tonen van bekwaamheid (toenaderingsgedrag) [54](#page=54).
* **Negatieve egodoelen:** Gericht op het vermijden van negatieve beoordeling en het bang zijn om negatief beoordeeld te worden (vermijdingsgedrag, gerelateerd aan faalangst) [54](#page=54).
* **Zelfhandicappen:** Dit is een strategie waarbij men zichzelf een alibi verschaffen voor het falen, voortkomend uit negatieve egodoelen [54](#page=54).
#### 4.3.3 Prestatiemotivatie wordt geleerd
Prestatiemotivatie is niet aangeboren, maar wordt gevormd door ervaringen, met name door opvoeding en zelfregulatie.
* **Opvoeding:**
* Ouders en kinderen: De opvoedingsstijl (controlerend versus autonomie) heeft invloed op kinderen die het minder goed doen, waarbij autonomie bevorderlijker is voor competentie en faalangst vermindert [55](#page=55).
* Geloof in vaardigheden: Het geloof van ouders in de vaardigheden van hun kinderen is cruciaal. Ouders met lagere verwachtingen leiden vaak tot kinderen met lagere motivatie en mindere prestaties [55](#page=55).
> **Voorbeeld:** Veel ouders vinden wiskunde een moeilijk vak, wat de motivatie van meisjes voor STEM-richtingen kan beïnvloeden [55](#page=55).
* **Zelfregulatie:**
* **Goal setting theory:** Deze theorie toont aan hoe zelfregulatie werkt door middel van tastbare beloningen, expliciete kortetermijndoelen en realistische doelen [56](#page=56).
* **Motiverende prestaties:** Prestaties die net aan succes grenzen, motiveren het meest, maar dit vereist zelfkennis, vooral in nieuwe omgevingen [56](#page=56).
* **Planning:** Het is belangrijk rekening te houden met omstandigheden en een goede planning te maken [56](#page=56).
* **Academische prestaties:** Zelfregulatie is een goede voorspeller van academisch succes [56](#page=56).
* **Zelfeffectiviteit:** Dit is het geloof in eigen bekwaamheid om bepaalde prestaties te leveren voor het behalen van een doel. Het is gebaseerd op eerdere ervaringen en algemene kennis over eigen vaardigheden. Negatieve egodoelen (faalangst) worden op een vergelijkbare manier geleerd [56](#page=56).
#### 4.3.4 Wet van Yerkes en Dodson
De Wet van Yerkes en Dodson beschrijft de relatie tussen arousal en prestatie, waarbij optimale prestaties worden behaald bij een gemiddeld niveau van arousal [57](#page=57).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Emotie | Een reactie op een stimulus die bestaat uit fysiologische opwinding, een evaluatie van de stimulus, een gezichtsuitdrukking en een subjectieve ervaring. |
| Functies van emotie | Emoties hebben drie hoofdfuncties: overlevingsgericht (vermijden van gevaar, nastreven van welzijn), adequate communicatie in een sociale context (tonen en begrijpen van emotionele toestanden), en cognitie-ondersteunend (verhogen van aandacht, sneller beschikbaar maken van informatie, betere opslag van herinneringen). |
| James-Lange theorie | Een vroege emotietheorie die stelt dat lichamelijke reacties op stimuli voorafgaan aan de subjectieve ervaring van emotie; de hersenen interpreteren de lichamelijke veranderingen als emotie. |
| Cannon-Bard theorie | Deze theorie postuleert dat een emotioneel opwekkende situatie tegelijkertijd het sympathische zenuwstelsel (voor lichamelijke opwinding) en de hersenen (voor beoordeling en emotionele beleving) stimuleert. |
| Cognitieve beoordeling (Cognitive appraisal) | Het proces waarbij een situatie of stimulus eerst cognitief wordt beoordeeld, waarna de fysiologische opwinding en de emotionele ervaring volgen. |
| Sympathische zenuwstelsel | Een deel van het autonome zenuwstelsel dat verantwoordelijk is voor de "vecht-of-vlucht" respons, gekenmerkt door fysiologische opwinding zoals verhoogde hartslag en bloeddruk. |
| Gezichtsuitdrukkingen | De belangrijkste methode voor het communiceren van emoties, waarbij universele patronen voor bepaalde emoties bestaan, hoewel culturele invloeden en context ook een rol spelen in de interpretatie. |
| Hypothese van gezichtsfeedback | Stelt dat de spieractiviteit in het gezicht de eigen emotionele ervaring kan versterken of verzwakken; glimlachen kan bijvoorbeeld leiden tot een beter gevoel. |
| Amygdala | Een hersengebied, onderdeel van het limbisch systeem, dat cruciaal is voor de verwerking van angst, de reactie op nieuwe stimuli en het verbinden van emoties aan herinneringen. |
| Orbitofrontale cortex | Een hersengebied dat betrokken is bij de evaluatie van zowel uitwendige als inwendige informatie, het integreren van affectieve en cognitieve input, en het nemen van morele en economische beslissingen. |
| Cingulate cortex | Een hersengebied dat fungeert als een verbindingsstuk tussen verschillende hersencentra, betrokken bij anticipatie, foutdetectie, leren en het controleren van gedrag om doelen te bereiken. |
| Insula | Een hersengebied dat verantwoordelijk is voor de integratie van diverse informatie (zoals waarnemingen en emoties), het opmerken van belangrijke gebeurtenissen, en het verwerken en begrijpen van emoties, inclusief empathie. |
| Alexithymie | Een psychologische toestand gekenmerkt door moeilijkheden bij het identificeren, begrijpen en uiten van eigen gevoelens, en een verminderd vermogen tot empathie. |
| Emotieregulatie | Het proces waarbij individuen invloed uitoefenen op welke emoties ze ervaren, wanneer ze die ervaren en hoe ze die ervaren en uitdrukken, vaak door middel van strategieën zoals herbeoordeling of onderdrukking. |
| Intrinsieke motivatie | Het verrichten van een activiteit puur vanwege het plezier en de voldoening die de activiteit zelf oplevert, zonder externe beloningen. |
| Extrinsieke motivatie | Het verrichten van een activiteit als middel om een ander doel te bereiken, zoals een beloning verdienen of straf vermijden. |
| Zelfdeterminatietheorie (ZDT) | Een theorie die de nadruk legt op drie psychologische basisbehoeften: autonomie, competentie en verbondenheid, als drijfveren voor intrinsieke motivatie en psychologisch welzijn. |
| Homeostase | Een biologisch principe dat verwijst naar de neiging van een organisme om een stabiele interne omgeving te handhaven, zoals een constante lichaamstemperatuur of bloedsuikerspiegel. |
| Drifttheorie | Een theorie die stelt dat een tekort (bv. aan voedsel of water) een behoefte creëert, wat leidt tot een drift (een onaangename interne spanning) die aanzet tot gedrag om het tekort te reduceren. |
| Opwindingstheorie | Stelt dat individuen streven naar een optimaal niveau van fysiologische en psychologische opwinding; te weinig leidt tot verveling, te veel tot uitputting. |
| Coolidge-effect | Een fenomeen bij mannelijke dieren waarbij de introductie van een nieuwe partner na geslachtsgemeenschap leidt tot een hernieuwde seksuele activiteit. |
| Prestatiemotivatie | De drijfveer om iets te verwezenlijken en dit goed te doen, gekenmerkt door een behoefte aan prestatie en de wens om bekwaamheid te tonen. |
| Faalangst | De angst voor mislukking, die ertoe leidt dat individuen taken vermijden of risico's verkleinen om de schaamte die met falen gepaard gaat, te ontlopen. |
| Negatieve egodoelen | Doelen gericht op het vermijden van negatieve beoordeling door anderen, wat kan leiden tot gedrag dat lijkt op faalangst, zoals zelfhandicapping. |
| Zelfhandicapping | Het creëren van obstakels of excuses voor zichzelf om potentiële mislukkingen te verklaren, waardoor de eigenwaarde beschermd wordt ten koste van prestatie. |
| Zelfregulatie | Het vermogen om eigen gedrag, gedachten en emoties te sturen om doelen te bereiken, inclusief het stellen van doelen, zelfbeloning en plannen. |
| Zelfeffectiviteit | Het geloof van een individu in zijn of haar eigen vermogen om succesvol specifieke taken uit te voeren en bepaalde doelen te bereiken. |
| Wet van Yerkes en Dodson | Stelt dat de prestatie optimaal is bij een gemiddeld niveau van arousal (opwinding); zowel te weinig als te veel arousal leidt tot slechtere prestaties. |