Cover
Mulai sekarang gratis Mensen met ontwikkelings-, gedrags- of emotionele problemen .docx
Summary
# Inleiding tot gedrags- en emotionele stoornissen (GES)
Dit gedeelte introduceert gedrags-, emotionele en ontwikkelingsstoornissen, hun classificatie, historische context en de noodzaak om individuele uniekheid te erkennen voorbij diagnoses.
## 1\. Inleiding tot gedrags- en emotionele stoornissen (GES)
### 1.1 Definities en Terminologie
* **Gedrags-, Emotionele en Ontwikkelingsstoornissen (GES):** Een overkoepelende term voor stoornissen die zich uiten in ontwikkelingsachterstanden, gedrags- of emotionele problemen. Deze stoornissen komen doorgaans tot uiting tussen 0 en 18 jaar en kunnen levenslange beperkingen veroorzaken in persoonlijk, sociaal, school- of beroepsmatig functioneren.
* **Stoornis vs. Probleem:**
* **Stoornis:** Verwijst naar een objectieve diagnose.
* **Probleem:** Verwijst naar de subjectieve ervaring van de persoon of de omgeving. In deze cursus wordt de term 'probleem' gebruikt om ook moeilijkheden aan te pakken die niet per se een diagnose hebben.
* **Autismespectrumstoornis (ASS):** Een neurobiologische ontwikkelingsstoornis die gekenmerkt wordt door beperkingen in sociaal-emotionele wederkerigheid, communicatie en repetitieve gedragspatronen of interesses.
* **Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD):** Een ontwikkelingsstoornis gekenmerkt door een hardnekkig patroon van onoplettendheid en/of hyperactiviteit-impulsiviteit, wat belemmerend kan zijn.
* **Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM):** Een internationaal classificatiesysteem waarin afspraken zijn gemaakt over de criteria voor diverse psychische stoornissen.
* **DSM-5 TR (Text Revision):** Een herwerkte versie van het DSM-5, een classificatiesysteem voor psychische stoornissen. Het is **geen** diagnose-handboek; diagnose wordt multidisciplinair gesteld.
* **Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH):** Hanteert een verzamelnaam voor verschillende stoornissen met externaliserende (naar buiten gericht, bv. agressie) en internaliserende (naar binnen gericht, bv. neerslachtigheid) gedragskenmerken.
### 1.2 Historische Context van GES
Pioniers hebben belangrijke stappen gezet in het veld van GES:
* **Don Bosco:** Richtte zich op een preventieve aanpak door het opbouwen van een band, met nadruk op verbondenheid, vertrouwen, groei, vreugde, spel en hoop.
* **August Aichhorn:** Trachtte het gedrag te begrijpen door te kijken naar wat erachter school. Hij benadrukte het belang van een goed milieu en een positief groepsklimaat, en stelde dat ondersteuning moet worden afgestemd op de unieke persoon ("one size does not fit all").
* **John Bowlby:** Legde de nadruk op hechtingsrelaties als een veilige haven. De relatie tussen opvoeder en kind in de eerste jaren is cruciaal.
* **Jacobus Kok:** Richtte zich op de vraagstellingen en noden van het kind en het aanbod van de opvoeders.
### 1.3 Classificatie en Diagnostiek (DSM-5)
#### 1.3.1 Ontwikkelingsstoornissen
* **Definitie:** Een neurobiologische stoornis die in de vroege ontwikkelingsperiode tot uiting komt, gekenmerkt door ontwikkelingsachterstanden op een of meerdere functiedomeinen, die levenslange beperkingen veroorzaken.
* **Kenmerken:**
* Stoornis in de hersenontwikkeling (anders dan bij anderen).
* Zichtbaar op kinderleeftijd (0-18 jaar).
* Belemmerde ontwikkeling die het leven in de maatschappij beïnvloedt ("altijd lastig").
* **Voorbeelden:**
* Verstandelijke ontwikkelingsstoornis
* Communicatiestoornissen
* Autismespectrumstoornissen (ASS)
* Aandachtsdeficiëntie/hyperactiviteitsstoornissen (ADHD)
* Specifieke leerstoornissen
* Motorische stoornissen
* Ticstoornissen
#### 1.3.2 Gedrags- en Emotionele Problemen
* **DSM-5 TR:** Categorie "Disruptieve, impulscontrole en gedragsstoornissen".
* **VAPH:** Verzamelnaam voor stoornissen met externaliserende en internaliserende gedragskenmerken.
* **Gedragsdiagnose:** Moet met een kritische bril gebeuren, aangezien de uitingen kunnen verschillen per leeftijd, situatie en relatie.
* **Diagnosestelling:** Gebeurt **multimodaal en multidisciplinair**, waarbij verschillende levensdomeinen en contexten worden onderzocht door diverse disciplines. Een diagnose zegt niet altijd iets over de ernst van de moeilijkheden.
#### 1.3.3 Specifieke Gedragsstoornissen (DSM-5)
* **Normoverschrijdende gedragsstoornis (Conduct Disorder - CD):**
* Een blijvend patroon van agressief en antisociaal gedrag.
* Duur van minstens 12 maanden.
* Overschrijdt grondrechten en leeftijdsgebonden normen.
* Kenmerken in 4 categorieën: agressie tegen mens en dier, vernieling van eigendommen, bedrog of diefstal, ernstige overtredingen van regels.
* **Oppositioneel-opstandige gedragsstoornis (ODD):**
* Een patroon van gedragsproblemen in interactie met anderen.
* Duur van minstens 6 maanden.
* Kenmerken in 3 categorieën: boos/prikkelbare stemming, argumentatief/uitdagend, wraakzuchtig.
### 1.4 Belang van Individualiteit en Holistische Benadering
* **Diagnose is niet de persoon:** Een diagnose helpt om de persoon te begrijpen, maar elke persoon is uniek. Het is cruciaal om nieuwsgierig te blijven naar het individu zelf.
* **"One size does not fit all":** Ondersteuning moet worden afgestemd op de unieke behoeften van de cliënt. De diversiteit binnen GES-problematiek is groot.
* **Kijken verder dan het topje van de ijsberg (SEO - Screening en Evaluatie):** Gedrag is vaak een uiting van diepere onderliggende motivaties, emoties of behoeften (bv. nood aan structuur, angst, nood aan veiligheid).
### 1.5 Prevalentie van GES
* **Algemeen:** Ongeveer 10% van de kinderen/jongeren vertoont gedragsproblemen, waarvan 5% ernstig.
* **Geslachtsverschillen:** Jongens hebben een hogere prevalentie (2 jongens op 1 meisje) en vertonen vaker externaliserend gedrag, terwijl meisjes vaker internaliserend gedrag vertonen.
### 1.6 Praktische Ondersteuningsmethodieken
De ondersteuning vereist een brede waaier aan methodieken, afgestemd op de unieke persoon:
* **Emotionele Ontwikkeling:** Het begrijpen en ondersteunen van de emotionele ontwikkeling is essentieel voor de ondersteuning bij GES.
* **Rots en Water:** Een methode gericht op het ontwikkelen van emotionele en sociale competenties om inter- en intrapersoonlijke moeilijkheden te voorkomen/verminderen via psychofysieke oefeningen.
* **Rots:** Zelfkennis, eigen mogelijkheden, levensweg, taken en verantwoordelijkheden accepteren.
* **Water:** Ontmoeting en verbinding met de ander, communicatie, sociale contacten.
* **Zelfbeheersing (stappen):** Gronden, centreren, ademen, focussen.
* **Geweldloos Verzet en Nieuwe Autoriteit:**
* **Nieuwe Autoriteit (Omer):** Een basishouding gebaseerd op acht pijlers die gericht is op het versterken van de verbinding tussen opvoeder en kind.
* **Geweldloos Verzet:** Een programma van eenzijdige acties door de opvoedingsfiguur gericht op het herstellen van de relatie en het bieden van steun.
* **Life Space Crisis Intervention (LSCI):** Een methodiek om crises als positieve leermomenten te benutten, met specifieke fasen voor ontlading, opbouw van een tijdlijn, bepalen van een centraal thema, inzicht creëren, aanleren van nieuwe vaardigheden en transfer naar de groep. Vereist training, taalvaardigheid en tijd.
* **3 Vaardigheden bij gesprek:** Aandacht geven, responderen, decoderen.
* **Persoons- en Teamgerichte Veiligheidstechnieken (PTV):** Technieken om fysiek in te grijpen bij agressie, vertrekkend vanuit een veiligheidshouding en inzet op dialoog. Time-out kan gebruikt worden als middel om rust te brengen.
* * *
## 2\. Autismespectrumstoornis (ASS)
### 2.1 Historiek en Conceptuele Ontwikkeling
* **Vroege onderzoekers:** Kanner en Asperger onderzochten de biologische basis van autisme.
* **Kanner:** Zag autisme als een terugtrekking in zichzelf.
* **Asperger:** Zag autisme als kinderen met een goed geheugen maar een gebrek aan inlevingsvermogen.
* **Psychogene basis (historisch):** De 'koelkastmoedertheorie' suggereerde een oorzaak in een gebrek aan warmte in de opvoeding, maar dit is achterhaald. De omgeving speelt wel een rol in de ontwikkeling.
* **Evolutie van Diagnoses (DSM-V):** Vroeger aparte diagnoses (Syndroom van Kanner, Syndroom van Asperger, Atypisch autisme, etc.), nu samengevoegd onder de noemer ASS.
### 2.2 Definitie en Kenmerken van ASS
* **Definitie:** Een aangeboren spectrumstoornis die levenslange invloed heeft. Het is geen stoornis die zich later ontwikkelt.
* **Spectrum:** ASS kent een breed spectrum, met individuen variërend van mensen met een verstandelijke beperking tot mensen met normale of hoge begaafdheid.
* **Neurodiverse bril:** Kijkt naar sterktes en uitdagingen in plaats van enkel beperkingen.
* **Kenmerken (Autisme Dyade - DSM-5):**
1. **Aanhoudende beperkingen in sociaal-emotionele wederkerigheid, non-verbaal communicatief gedrag en het ontwikkelen, onderhouden en begrijpen van relaties:**
* Moeilijkheden met vloeiende sociale interactie (gevoelens delen, gesprek starten).
* (Non-)verbaal communicatief gedrag: Uitgebreide woordenschat maar moeite met contextueel gebruik, letterlijk denken, weinig figuurlijk taalgebruik, sociaal blind zijn voor gedragsbetekenissen.
* Ontwikkelen, onderhouden en begrijpen van relaties: Onverschilligheid jegens anderen, 'vreemd' in de omgang, onduidelijkheid over ongeschreven regels. Empathie kan aanwezig zijn maar anders geuit of begrepen worden.
2. **Beperkte, repetitieve gedragspatronen, interesses of activiteiten (minimaal 2 van de 4 kenmerken):**
* Stereotiepe gedragingen, bewegingen, gebruik van voorwerpen of gesproken taal.
* Vasthouden aan routines en vaste patronen, weinig flexibiliteit.
* Beperkte interesses of fixaties, met abnormale intensiteit gefocust op bepaalde thema's.
* Hyper- of hyporeactiviteit op zintuiglijke prikkels of ongewone interesse in zintuiglijke aspecten (zicht, gehoor, reuk, smaak, tast, evenwicht, proprioceptie, interoceptie, nociceptie).
### 2.3 Prevalentie en Etiologie van ASS
* **Prevalentie:** Ongeveer 1 op 150 personen krijgt de diagnose ASS. De prevalentie lijkt hoger dan vroeger door betere detectie, duidelijkere criteria en hogere maatschappelijke verwachtingen.
* **Geslachtsverschillen:** Mannen worden 3 tot 4 keer vaker gediagnosticeerd dan vrouwen, mede doordat vrouwen zich sociaal beter kunnen aanpassen.
* **Etiologie:**
* **Polygene aandoening:** Meerdere (risico)genen zijn betrokken.
* **Genetische heterogeniteit:** ASS wordt beschouwd als een verzameling aandoeningen met verschillende oorzaken, nog zonder specifieke genetische marker.
* **Gedragsdiagnose:** De diagnose blijft gebaseerd op gedrag.
* **Multifactorieel:** Verschillende aspecten (communicatie, sociale vaardigheden, spel) worden in kaart gebracht.
* **Multidisciplinair:** Diagnostiek gebeurt door meerdere professionals.
### 2.4 Beeldvorming en Verklarende Modellen voor ASS
* **Andere Informatieverwerking:** Mensen met ASS verwerken informatie anders.
* **Verklarende modellen (niet sluitend):**
* **Centrale Coherentie:** Moeite met het zien van het grotere geheel; de wereld wordt ervaren in fragmenten, wat leidt tot behoefte aan structuur en herhaling. Kennis uit een bepaalde context is moeilijk overdraagbaar naar een nieuwe context.
* **Executieve Functies:** Moeilijkheden met planning, werkgeheugen, timemanagement, doelgerichtheid, organisatie en emotieregulatie. Deze zijn echter ook zichtbaar bij andere diagnoses.
* **Theory of Mind (Mindblindness):** Gebrek aan besef dat anderen anders denken, voelen en wensen hebben. Vaak wordt dit vertaald als een vertraagde ontwikkeling in plaats van een volledig gebrek.
* **Predictive Coding:** Het brein maakt voorspellingen om snel te kunnen reageren. Bij ASS is er moeite met het flexibel verwerken van voorspellingsfouten en uitzonderingen, wat leidt tot stress en blokkades wanneer situaties afwijken van de verwachting.
### 2.5 Praktische Ondersteuning bij ASS
* **Niet te genezen:** Interventies richten zich op het opvangen en verlichten van symptomen.
* **Ondersteuning:** Gericht op de persoon zelf en aanpassing van de omgeving.
* **Farmacotherapie:** Medicatie voor symptomen.
* **Functietraining:** Trainen van cognitieve ontwikkeling.
* **Vaardigheidstraining:** Taal, logopedie, omgaan met anderen.
* **Psychosociale training:** Psycho-educatie.
* **Aanpassingen aan de context:** Verduidelijken van de onvoorspelbare wereld.
* **Autisme Centraal Methodiek (ACM):** Een visie die gedrag vanuit een ijsbergmetafoor benadert, met de focus op de behoeften en gevoelens achter het gedrag.
* **6 Fundamenten (kennen en uitleggen):**
1. **Autistisch denken:** Informatieverwerking aanpassen aan de specifieke denkstijl.
2. **Basisrust:** Installeren van rust via omgevingsaanpassingen en aangepaste activiteiten, waarbij verwachtingen worden aangepast.
3. **Concrete informatie:** De wereld begrijpelijk maken door abstracte begrippen concreet te maken met visuele en permanente ondersteuning (bv. tijdsplannen, stappenplannen).
4. **Dubbelspoor (persoon en omgeving):** Beperkingen door de stoornis én de omgeving aanpakken (ICF-model).
5. **Eigenheid:** Rekening houden met de unieke uiting van autisme, begaafdheid, interesses, voorgeschiedenis, zintuiglijk profiel, etc.
6. **Functionaliteit:** Nagaan of interventies nuttig zijn voor de persoon, rekening houdend met duurzaamheid en generaliseerbaarheid.
* * *
## 3\. Aandachtsdeficiëntie/Hyperactiviteitsstoornis (ADHD)
### 3.1 Historiek
* ADHD is geen moderne stoornis, maar bestaat al eeuwen.
* **George Still (1902):** Beschreef kinderen met moeite om gedrag te controleren.
* **Charles Bradley (1937):** Experimenteerde met medicatie.
* Sinds de jaren '90 is er ook aandacht voor volwassenen met ADHD.
* Kernkenmerken door de eeuwen heen: concentratieproblemen en onrustig gedrag.
### 3.2 Definitie en Kernsymptomen van ADHD
* **Definitie:** Een ontwikkelingsstoornis gekenmerkt door aandachtstekort, hyperactiviteit en/of impulsiviteit.
* **3 Belangrijke Kernsymptomen:**
1. **Aandachtstekortstoornis (Onoplettendheid):** Moeilijkheden met concentratie, onoplettendheid, overgevoeligheid voor afleiding. Kan ook op zichzelf voorkomen (ADD).
2. **Hyperactiviteit:** Altijd in de weer moeten zijn, niet stil kunnen zitten, rusteloosheid, niet kunnen "uitschakelen".
3. **Impulsiviteit:** Onoverdacht handelen, spreken zonder nadenken, impulsieve aankopen.
* **ADD (Attention Deficit Disorder):** Een vorm van ADHD zonder duidelijke hyperactiviteit, vaak gekenmerkt door dromerigheid en snel afgeleid zijn.
### 3.3 Prevalentie en Etiologie van ADHD
* **Prevalentie:** Toegenomen diagnoses sinds de jaren '90. Wordt meestal gesteld rond 7 jaar (door opvallend gedrag in school).
* 5-7% van schoolgaande kinderen heeft ADHD (1 kind per klas).
* 50-80% heeft ook andere psychiatrische problemen (depressie, angst).
* 20-25% heeft leer- of ontwikkelingsstoornissen.
* Ca. 30% van de kinderen met ADHD behoudt het volledige pakket symptomen als volwassene; bij 50-60% blijven hinderlijke symptomen bestaan.
* Ongeveer 1% van de volwassen bevolking heeft ADHD.
* **Geslachtsverschillen:** Vaker bij mannen, mede doordat vrouwen zich beter kunnen aanpassen.
* **Diagnose:** Een neurobiologisch bepaalde ontwikkelingsstoornis.
* **Etiologie:**
* **Erfelijkheid:** Speelt een dominante rol (ruim 80% van de kinderen).
* **Geen gevolg van falende opvoeding:** Een onregelmatig leven kan symptomen wel versterken.
* **Hersenstructuren:** Rijping verloopt anders en trager. Onevenwicht in neurotransmitters.
* **Pseudo-ADHD:** Kan voorkomen bij overmatig schermgebruik.
### 3.4 Subtypes van ADHD (DSM-5)
* **Overwegend onoplettende type (ADD):** Vooral ernstige en aanhoudende aandachtsproblemen; dromerig, apathisch, moeite met beginnen, organiseren, meer slaapbehoefte.
* **Overwegend hyperactieve/impulsieve type:** Vooral zichtbaar bij jonge kinderen, minder bekend.
* **Gecombineerde type:** Komt het vaakst voor; alle kenmerken komen in dezelfde mate voor.
### 3.5 Beeldvorming bij ADHD
* **Executieve Functies:** Moeilijkheden met werkgeheugen, interferentiecontrole, impulscontrole, cognitieve flexibiliteit en planning.
* **Motivatie:** Reageren anders op beloningen; meer nood aan extrinsieke motivatie. Meer onderzoek nodig hiernaar.
### 3.6 Praktische Ondersteuning bij Kinderen en Jongeren met ADHD
* **Behoeften achter gedrag:** Elk 'lastig' gedrag schuilt een behoefte. De taak is om deze te achterhalen en te ondersteunen.
* **10 Universele Behoeften:**
1. **Verbondenheid:** Erbij willen horen, gesteund en gewaardeerd voelen.
2. **Zelfliefde:** Ondersteuning naar een realistisch positief zelfbeeld.
3. **Duidelijke grenzen:** Een veilige en voorspelbare omgeving creëren met liefdevolle begrenzing.
4. **Emoties ontladen:** Ruimte en ondersteuning bieden om heftige emoties te uiten en te verwerken.
5. **Controle (Autonomie):** Inspraak bieden, keuzevrijheid geven en zelf verantwoordelijkheid laten nemen.
6. **Structuur:** Regelmaat, overzicht en voorspelbaarheid bieden voor veiligheid en rust.
7. **Competentie:** Het gevoel ergens goed in te zijn vergroten door vaardigheden te trainen en hulpmiddelen te gebruiken.
8. **Beweging:** Bewegingsmogelijkheden voorzien als uitlaatklep en sturingsmechanisme.
9. **Sterke prikkels:** Aangepaste prikkels bieden om alertheid en welzijn te bevorderen.
10. **Rust:** Rustmomenten inbouwen om overprikkeling te voorkomen en spanning te laten afnemen.
* **Hulp en Behandelingen:** Psycho-educatie, ouderbegeleiding, medicatie, computergames, neurofeedback, dieet, mindfulness.
* * *
## 4\. Neurodiversiteit
### 4.1 Een Veranderend Perspectief
* **Definitie:** Neurodiversiteit verwijst naar de natuurlijke variaties in de werking van menselijke hersenen. Verschillen in denken, leren en voelen zijn natuurlijk, waardevol en hoeven niet 'verbeterd' te worden.
* **Neurodivergentie:** Een ontwikkelingspatroon dat afwijkt van de norm, zonder waardeoordeel. Het wordt gezien als variatie, niet als een tekort.
* **Neurotypisch:** Mensen met een neurotype dat binnen de 'normen van de maatschappij' valt.
* **Belang van Inclusie:** De samenleving moet zich aanpassen om beter in te spelen op diverse behoeften, wat leidt tot een inclusieve samenleving (ondersteund door het ICF-model).
### 4.2 Variaties binnen Neurodiversiteit
* Bekende variaties: ASS, ADHD, dyslexie.
* Minder bekende variaties: Hoogsensitiviteit, Gilles de la Tourette.
* Vroeger als ontwikkelingsstoornis geziene beelden worden nu erkend als variaties.
### 4.3 Misvattingen en Mythes over Neurodiversiteit
* Neurodiversiteit is geen stoornis, maar een natuurlijke variatie.
* Gender is geen bepalende factor.
* Neurodivergente mensen willen niet per se alleen zijn; de omgeving speelt een grote rol.
* Het is geen excuus voor slecht gedrag, maar een verklaring voor anders denken en leren.
* Het is geen 'hype', maar een belangrijke visie op verschillen.
* Niet alle neurodivergente mensen hebben professionele hulp nodig; de zorgbehoefte varieert.
* Het stopt niet bij volwassenheid; leren anticiperen is belangrijk.
### 4.4 Praktische Toepassingen van Neurodiversiteit
* **Bewustwording creëren:** Op scholen, werkplekken en in gemeenschappen.
* **Barrières wegnemen:** Aanpakken van sensorische of sociale uitdagingen.
* **Toegankelijkheid bevorderen.**
* **Holistische kijk:** Niet vertrekken vanuit labels, maar vanuit kwaliteiten, uitdagingen en de persoon zelf.
* **Ondersteuning afstemmen:** Aansluiten bij behoeften en krachten (empowerend werken).
* **SPACE-model voor neuro-inclusieve zorg:**
* **Sensory Needs:** Inspelen op zintuiglijke gevoeligheden.
* **Predictability:** Voorspelbaarheid bieden met duidelijke structuren.
* **Acceptance:** Neurodivergentie omarmen zonder 'normalisatie'.
* **Communication:** Heldere, concrete taal gebruiken.
* **Empathy:** Het perspectief van neurodivergente mensen proberen te begrijpen.
### 4.5 Neurodiversiteit in de Praktijk
* **ADHD:** Aandachtstekort, impulscontrole, hyperactiviteit.
* **ADD:** Aandachtstekort, zonder hyperactiviteit; dromerig, snel afgeleid.
* **ASS:** Anders verwerken van prikkels, sociale informatie en structuur; behoefte aan voorspelbaarheid, gevoeligheid voor prikkels, detailgerichtheid.
**Tabel: Waakzame Zorg vs. Herstelmodel**
Waakzame ZorgHerstelmodelAanwezigheidUitstelZelfcontroleBehoefte van cliënt op de voorgrondVolhardingNetwerk
**Tabel: Deficitmodel vs. Inclusiemodel**
DeficitmodelInclusiemodelNormal vs. afwijkendVerschillen/diversiteitGebreken/beperkingenOok sterktes/talentenStigmatiseringRuimte voor ontplooiingHerstel/aanpassing van persoonAanpassing van omgeving
* * *
# Specifieke gedrags- en ontwikkelingsstoornissen
Oké, hier is een gedetailleerde studiehandleiding over specifieke gedrags- en ontwikkelingsstoornissen, volledig in het Nederlands en opgemaakt met Markdown en LaTeX waar nodig.
## 2\. Specifieke gedrags- en ontwikkelingsstoornissen
Dit deel behandelt specifieke stoornissen zoals autismespectrumstoornis (ASS), aandachtstekort-/hyperactiviteitsstoornis (ADHD), oppositioneel-opstandige gedragsstoornis (ODD) en normoverschrijdende gedragsstoornis (CD), waarbij de definities, symptomen, prevalentie en diagnostische criteria centraal staan.
### 2.1 Inleiding tot gedrags- en emotionele stoornissen (GES)
GES verwijst naar gedrags- en emotionele problemen die zich manifesteren bij kinderen en jongeren (0-18 jaar). De documentatie maakt een onderscheid tussen 'stoornissen', die een objectieve diagnose betreffen volgens classificatiesystemen zoals de DSM-5, en 'problemen', die de subjectieve ervaring van het individu of de omgeving weergeven. Deze cursus kiest er echter voor om de term 'problemen' te gebruiken om ook niet-gediagnosticeerde moeilijkheden te kunnen bespreken en te benadrukken dat er niet alleen naar de persoon, maar ook naar de interactie met de omgeving wordt gekeken.
#### 2.1.1 Historische perspectieven op GES
Vroege pioniers hebben belangrijke stappen gezet in het begrip van gedrags- en emotionele stoornissen:
* **Don Bosco:** Benadrukte een preventieve aanpak, waarbij het opbouwen van een band met het kind centraal stond, met aandacht voor verbondenheid, vertrouwen, geloof, groei, vreugde, spel en hoop.
* **August Aichhorn:** Stond voor het begrijpen van de oorzaken achter gedrag en benadrukte dat ondersteuning individueel afgestemd moet worden op de jongere, met de nadruk op een positief groepsklimaat.
* **John Bowlby:** Legde de nadruk op de cruciale rol van hechtingsrelaties in de vroege kinderjaren als een veilige haven voor exploratie en terugkeer.
* **Jacobus Kok:** Richtte zich op de vraagstellingen en noden van het kind en het aanbod van opvoeders.
#### 2.1.2 Classificatiesystemen: DSM-5 en VAPH
* **DSM-5 (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders):** Een internationaal classificatiesysteem dat afspraken bevat over de criteria die van toepassing zijn op specifieke stoornissen. De DSM-5 TR (Tekst Revision) is een herwerkte versie. Het is een classificatiesysteem en geen diagnose-handboek. Diagnoses worden multidisciplinair gesteld. Een diagnose helpt bij het begrijpen van bepaalde aspecten van een persoon, maar elke persoon blijft uniek.
* **VAPH (Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap):** Hanteert een bredere definitie voor gedrags- en emotionele problemen bij minderjarigen, die zowel externaliserende (naar buiten gericht: agressie, weglopen, pesten) als internaliserende (naar binnen gericht: rusteloosheid, neerslachtigheid, negatief zelfbeeld) kenmerken omvat. Het VAPH focust op de hulpvraag en de benodigde professionele hulp.
#### 2.1.3 Prevalentie van gedrags- en emotionele problemen
Ongeveer 10% van de kinderen en jongeren vertoont gedragsproblemen, waarvan 5% ernstig is. Er is een verhoogde prevalentie bij jongens (2 jongens op 1 meisje). Jongens vertonen vaker externaliserende gedragsproblemen, terwijl meisjes vaker internaliserende problemen ervaren.
#### 2.1.4 Specifieke gedragsstoornissen
De DSM-5 categoriseert onder andere 'Disruptieve, impulscontrole en gedragsstoornissen'. Twee belangrijke gedragsstoornissen die in deze context aan bod komen zijn:
* **Normoverschrijdende gedragsstoornis (Conduct Disorder - CD):**
* **Definitie:** Een blijvend patroon van agressief en antisociaal gedrag waarbij grondrechten van anderen en leeftijdsgebonden normen worden overschreden. Dit patroon duurt minimaal 12 maanden.
* **Symptomen:** Gecategoriseerd in 4 domeinen met 15 mogelijke symptomen: agressie tegen mens en dier, vernieling van eigendommen, bedrog of diefstal, en ernstige overtredingen van regels.
* **Voorbeeld:** Bewust dieren mishandelen.
* **Oppositioneel-opstandige gedragsstoornis (Oppositional Defiant Disorder - ODD):**
* **Definitie:** Een patroon van gedragsproblemen in interactie met anderen, gekenmerkt door kwaadheid en opstandigheid. Dit patroon duurt minimaal 6 maanden.
* **Symptomen:** Gecategoriseerd in 3 domeinen met 8 mogelijke symptomen: boos/prikkelbare stemming, argumentatief/uitdagend gedrag, en wraakzucht.
#### 2.1.5 Diagnostiek van gedragsstoornissen
* **Gedragsdiagnose met een kritische bril:** De uiting van kenmerken kan variëren afhankelijk van leeftijd, situatie en relatie met anderen.
* **Multimodaal en multidisciplinair onderzoek:** Vereist het onderzoeken van verschillende levensdomeinen en contexten, waarbij verschillende disciplines (bv. sociaal werker, psycholoog, psychiater) betrokken zijn. Dit is noodzakelijk omdat een diagnose niet altijd de ernst van de moeilijkheden weerspiegelt.
#### 2.1.6 Ondersteuning en methodieken in de praktijk
Gezien de grote diversiteit bij personen met GES is een 'one size fits all' aanpak niet effectief. Een breed scala aan methodieken is vereist om ondersteuning af te stemmen op de unieke persoon.
* **Verder kijken dan de 'ijsberg' (SEO - Systeem, Energie, Omgeving):** Gedrag is vaak het topje van de ijsberg. Daaronder schuilen emoties, motivaties en behoeften die het gedrag sturen.
* **Voorbeeld:** Gedrag als 'druk zijn' kan voortkomen uit een behoefte aan structuur, angst, of overprikkeling.
* **Rots en Water methodiek:**
* **Doel:** Ontwikkeling van emotionele en sociale competenties, voorkomen/verminderen van inter- en intrapersoonlijke moeilijkheden door middel van psychofysieke oefeningen.
* **Rots:** Staat voor eigen mogelijkheden en levensweg, het accepteren van taken en verantwoordelijkheden.
* **Water:** Staat voor ontmoeting en verbinding met de ander.
* **Zelfbeheersingstechnieken:** Gronden, centreren, ademen, focussen.
* **Nieuwe autoriteit en geweldloos verzet:**
* **Nieuwe autoriteit (o.b.v. Omer):** Een basishouding gebaseerd op acht pijlers die verbinding tussen opvoeder en kind nastreeft.
* **Geweldloos verzet:** Een programma met eenzijdige acties door de opvoedingsfiguur om de relatie te herstellen en invloed te behouden.
* **LSCI (Life Space Crisis Intervention):**
* **Doel:** Een crisis zien als een positief leermoment door middel van interventies tijdens of direct na een crisis om inzicht te creëren, constructieve gesprekken te voeren en alternatieve oplossingen te vinden.
* **Fasen van LSCI:** Ontladen, opbouwen van de tijdlijn, centraal thema bepalen, inzicht creëren, nieuwe vaardigheden aanleren, en terug aansluiten bij de groep (transfer).
* **Belangrijke vaardigheden:** Aandacht geven, responderen, en decoderen.
* **PTV-technieken (Persoons- en Teamgerichte Veiligheidstechnieken):** Technieken voor fysieke interventie bij agressie, vertrekkend vanuit een veiligheidshouding en inzet op dialoog. 'Time-out' wordt ingezet als middel om rust te brengen, niet als straf.
### 2.2 Autismespectrumstoornis (ASS)
ASS is een aangeboren, levenslange neurobiologische ontwikkelingsstoornis die gekenmerkt wordt door variaties in de informatieverwerking en zich manifesteert in verschillende gradaties op diverse levensdomeinen.
#### 2.2.1 Historische context van ASS
* **Leo Kanner en Hans Asperger:** Pioniers die onafhankelijk van elkaar onderzoek deden naar autisme. Kanner beschreef autisme als een terugtrekking in zichzelf, terwijl Asperger zich focuste op kinderen met een goed geheugen maar een gebrek aan inlevingsvermogen. Ze onderzochten beide de biologische basis van autisme.
* **Vroege theorieën:** Psychogene basis, zoals de 'koelkastmoedertheorie', die de impact van kille ouders benadrukte. Tegenwoordig ligt de nadruk op een neurobiologische basis met invloed van de omgeving.
* **DSM-classificatie:** Vroeger werden verschillende diagnoses gesteld (Syndroom van Kanner, Syndroom van Asperger, atypisch autisme, etc.). Sinds de DSM-V worden deze samengevoegd onder de overkoepelende term ASS.
#### 2.2.2 Definitie en kenmerken van ASS
* **Definitie:** Een aangeboren spectrumstoornis die levenslange invloed heeft, waarbij de intensiteit en manifestatie sterk variëren. Het kan samengaan met een verstandelijke beperking of normale/hoge begaafdheid.
* **Spectrum:** Bevat een breed scala aan kenmerken en uitingsvormen, waardoor er geen stereotiep beeld van iemand met ASS bestaat.
* **Medische bril vs. neurodiverse bril:** De medische bril ziet beperkingen, terwijl de neurodiverse bril focust op sterktes en uitdagingen en een andere manier van informatieverwerking.
#### 2.2.3 Prevalentie van ASS
* **Algemeen:** Ongeveer 1 op de 150 personen krijgt de diagnose ASS. De prevalentie lijkt hoger dan vroeger, mede door betere detectie, duidelijkere criteria en hogere maatschappelijke verwachtingen die kleine problemen sneller zichtbaar maken.
* **Genderverschillen:** Mannen worden 3 tot 4 keer vaker gediagnosticeerd dan vrouwen. Dit kan deels verklaard worden doordat meisjes zich beter sociaal kunnen aanpassen, waardoor hun diagnose later wordt gesteld.
#### 2.2.4 Diagnostiek van ASS
* **Gedragsdiagnose:** De diagnose is gebaseerd op gedrag en wordt gesteld op basis van observatie en interviews. Er is nog geen marker voor ASS via genetisch of medisch onderzoek.
* **Multifactorieel en multidisciplinair:** De diagnose houdt rekening met verschillende aspecten van gedrag en wordt door een team van professionals gesteld. De ontwikkeling van vaardigheden bij de persoon wordt hierbij meegenomen.
* **Autisme-dyade (DSM-5 criteria):** Bestaat uit twee kerngebieden:
1. **Aanhoudende beperkingen in de sociaal-emotionele wederkerigheid, het non-verbale communicatieve gedrag en het ontwikkelen, onderhouden en begrijpen van relaties:**
* **Sociaal-emotionele wederkerigheid:** Moeilijkheden in vlotte sociale interactie, minder delen van gevoelens, minder gesprekken starten.
* **(Non-)verbale communicatie:** Uitgebreide woordenschat maar moeite met gebruik, letterlijk interpreteren, sociaal blind zijn (gedrag van anderen niet kunnen 'lezen').
* **Ontwikkelen, onderhouden en begrijpen van relaties:** Onverschilligheid, 'vreemd' overkomen, moeite met ongeschreven sociale regels, onvermogen om in te schatten wanneer een gesprek past.
2. **Beperkte, repetitieve gedragspatronen, interesses of activiteiten (minimaal 2 tot 4 kenmerken):**
* Stereotiepe gedragingen, bewegingen of gesproken taal (bv. fladderen, tikken).
* Vasthouden aan routines en vaste patronen (weinig flexibiliteit).
* Beperkte of gefixeerde interesses met abnormale intensiteit.
* Hyper- of hyporeactiviteit op zintuiglijke prikkels of ongewone interesse in zintuiglijke aspecten van de omgeving (bv. gevoeligheid voor licht, geluid, tast, evenwicht, proprioceptie, interoceptie, nociceptie).
#### 2.2.5 Beeldvorming en verklaringen voor ASS
* **Andere manier van informatieverwerking:** Dit is de kern van ASS. Verschillende modellen proberen dit te verklaren:
* **Centrale coherentie:** Moeite om het grotere geheel te zien en samenhangen te leggen, waardoor de wereld als chaotisch wordt ervaren. Dit leidt tot een zoektocht naar structuur en herhaling.
* **Probleem:** Gekende informatie/vaardigheden kunnen moeilijk naar nieuwe contexten worden overgedragen.
* **Executieve functies:** Moeilijkheden met plannen, organiseren, werkgeheugen, timemanagement, doelgerichtheid en emotieregulatie. Dit is niet exclusief voor ASS en komt ook voor bij andere diagnoses zoals ADHD.
* **Theory of Mind ('mindblindness'):** Gebrek aan besef dat anderen eigen gedachten, gevoelens en intenties hebben, of moeite deze te 'lezen'. Dit is vaak een vertraagde ontwikkeling in plaats van een volledig gebrek.
* **Predictive coding:** De hersenen maken voorspellingen om snel te kunnen reageren. Mensen met ASS zouden moeite hebben met het flexibel verwerken van 'voorspellingsfouten' (uitzonderingen op patronen), wat leidt tot stress en blokkades. Ze zijn minder flexibel in het omgaan met situaties die anders lopen dan verwacht.
#### 2.2.6 Ondersteuning bij ASS in de praktijk
ASS is niet te genezen, maar interventies kunnen symptomen verlichten en het functioneren verbeteren.
* **Algemene ondersteuning:**
* **Farmacotherapie:** Medicatie voor symptoomverlichting.
* **Functietraining:** Trainen van cognitieve ontwikkeling.
* **Vaardigheidstraining:** Taalstimulatie, logopedie, leren omgaan met anderen.
* **Psychosociale training:** Psycho-educatie over ASS.
* **Aanpassingen aan de context:** Verduidelijken van de onvoorspelbare wereld.
* **Autisme Centraal Methodiek (ACM):** Een methodiek die een holistische kijk op gedrag (ijsbergmetafoor) promoot en focust op 6 fundamenten:
1. **Autistisch denken:** Informeren over de specifieke denkstijl van mensen met ASS (contextblindheid, chaos). Ondersteuning aanpassen aan deze denkstijl.
2. **Basisrust:** Creëren van een veilige omgeving door omgevingsaanpassingen en aangepaste activiteiten. Evenwicht tussen behoeften invullen en uitdagingen bieden.
3. **Concrete communicatie/informatie:** De wereld begrijpelijk maken door middel van visuele en permanente ondersteuning (tijdsplannen, stappenplannen, timers, gesloten activiteiten, keuzeborden).
4. **Dubbelspoor (ICF-model):** Werken aan zowel de beperkingen van de persoon als aanpassingen in de omgeving.
5. **Eigenheid:** Rekening houden met de unieke uiting van autisme, waaronder begaafdheid, interesses, voorgeschiedenis, zintuiglijk profiel, etc.
6. **Functionaliteit:** Nagaan of interventies nuttig zijn voor de persoon (huidig en toekomstig, specifiek en generaliseerbaar).
* **Krachten en kwaliteiten:** De andere hersenwerking brengt ook voordelen met zich mee (neurodiversiteit). Ondersteuning richt zich op het inzetten van deze krachten.
### 2.3 Aandachtstekort-/hyperactiviteitsstoornis (ADHD)
ADHD is een ontwikkelingsstoornis die gekenmerkt wordt door een persistent patroon van onoplettendheid en/of hyperactiviteit-impulsiviteit, wat significante belemmeringen kan veroorzaken in het dagelijks functioneren.
#### 2.3.1 Historiek van ADHD
ADHD is geen moderne stoornis en bestaat al eeuwenlang. Oude benamingen zoals 'snel overgaande ziel' komen voor. George Still (1902) beschreef problemen met gedragscontrole, en Charles Bradley (1937) onderzocht het gebruik van medicatie. Pas vanaf de jaren '90 is er ook aandacht voor volwassenen met ADHD. De kernsymptomen (concentratieproblemen en onrust) zijn door de eeuwen heen consistent gebleven.
#### 2.3.2 Definitie en kernsymptomen van ADHD
* **Definitie:** Aandachtstekortstoornis (Attention Deficit Hyperactivity Disorder).
* **Kern-symptomen:**
1. **Aandachtstekort/Onoplettendheid:** Moeite met concentratie, onoplettendheid, snel afgeleid zijn, moeite met details, vergeetachtigheid, moeite met het uitvoeren van taken. Dit kan ook als een op zichzelf staande stoornis voorkomen (ADD).
2. **Hyperactiviteit:** Constant in de weer zijn, letterlijk niet stil kunnen zitten, rusteloosheid, moeite met ontspannen.
3. **Impulsiviteit:** Onoverdacht spreken of handelen, moeite met wachten, impulsieve aankopen doen.
#### 2.3.3 Subtypes van ADHD
De DSM-V onderscheidt drie presentaties:
* **Overwegend onoplettende type (ADD):** Vooral ernstige en aanhoudende aandachtsproblemen. Kenmerken: dromerigheid, apathie, moeite met starten en organiseren van taken, grotere slaapbehoefte. Dit type kan bij volwassenen de overhand krijgen.
* **Overwegend hyperactieve/impulsieve type:** Vooral zichtbaar bij jonge kinderen, mogelijk een voorloper op het gecombineerde type.
* **Gecombineerde type:** Komt het vaakst voor, met alle kenmerken in dezelfde mate aanwezig.
#### 2.3.4 Prevalentie van ADHD
* **Kinderen:** 5% tot 7% van alle schoolgaande kinderen heeft ADHD (ongeveer 1 kind per klas).
* **Comorbiditeit:** 50-80% van de kinderen met ADHD heeft ook andere psychiatrische problemen (depressie, angst) of leer-/ontwikkelingsstoornissen.
* **Volwassenen:** Ongeveer 1% van de volwassen bevolking heeft ADHD. Zo'n 30% van de kinderen met ADHD behoudt alle symptomen in de volwassenheid, en 50-60% behoudt minstens één hinderlijk symptoom.
* **Genderverschillen:** Komt vaker voor bij mannen, deels omdat vrouwen zich beter aanpassen aan maatschappelijke verwachtingen.
#### 2.3.5 Diagnostiek van ADHD
* **Neurobiologisch bepaalde ontwikkelingsstoornis:** De diagnose wordt gesteld aan de hand van DSM-V criteria en vereist een multidisciplinair team.
* **Erfelijkheid:** Erfelijke factoren spelen een dominante rol (ruim 80%). ADHD is geen gevolg van slechte opvoeding, hoewel een onrustige omgeving symptomen kan versterken.
* **Pseudo ADHD:** Kan lijken op ADHD door overmatig schermgebruik.
#### 2.3.6 Beeldvorming bij ADHD
* **Hersenstructuren:** De hersenrijping verloopt anders en trager. Vermoedelijk veroorzaakt door een onevenwicht in neurotransmitters.
* **Executieve functies:** Problemen met werkgeheugen, interferentiecontrole, impulscontrole, cognitieve flexibiliteit en planning.
* **Motivatie:** Kinderen met ADHD reageren anders op beloningen; ze hebben meer nood aan extrinsieke motivatie (beloning van buitenaf).
#### 2.3.7 Ondersteuning bij ADHD in de praktijk
Ondersteuning focust op het achterhalen van de onderliggende behoeften en het bieden van passende strategieën.
* **Behoeften ondersteunend werken:**
1. **Verbondenheid:** Zorgen voor acceptatie en waardering.
2. **Zelfliefde:** Bevorderen van een positief zelfbeeld, ondanks negatieve ervaringen.
3. **Duidelijke grenzen:** Een veilige, voorspelbare omgeving creëren met liefdevolle begrenzing.
4. **Emoties ontladen:** Ruimte en ondersteuning bieden voor het uiten van heftige emoties.
5. **Controle (Autonomie):** Inspraak bieden en keuzemogelijkheden geven.
6. **Structuur:** Regelmaat en overzicht creëren voor voorspelbaarheid en veiligheid.
7. **Competentie:** Vaardigheden trainen en een groeimentaliteit stimuleren.
8. **Beweging:** Bewegingsmogelijkheden voorzien als uitlaatklep en voor zelfsturing.
9. **Sterke prikkels:** Aangepaste prikkels bieden die alertheid en focus bevorderen.
10. **Rust:** Voldoende rustmomenten inbouwen om overprikkeling te voorkomen.
* **Hulp en behandelingen:** Psycho-educatie, ouderbegeleiding, medicatie, neurofeedback, dieet, mindfulness.
### 2.4 Neurodiversiteit
Neurodiversiteit is een concept dat de natuurlijke variaties in de werking van menselijke hersenen erkent. Het benadrukt dat verschillen in denken, leren en voelen natuurlijk zijn en niet per se verbeterd hoeven te worden, maar juist waardevol zijn.
#### 2.4.1 Definitie en concepten
* **Neurodiversiteit:** Verwijst naar de natuurlijke variaties in de menselijke neurologische en psychologische ontwikkeling.
* **Neurodivergentie:** Betreft individuen wiens neurologische ontwikkeling afwijkt van de maatschappelijke norm (bv. ADHD, ASS, dyslexie). Dit wordt gezien als een variatie, geen tekort.
* **Neurotypisch:** Mensen met een neurologisch profiel dat binnen de gangbare normen van de samenleving valt.
* **Inclusieve samenleving:** Streeft naar aanpassing van de samenleving om beter in te spelen op diverse behoeften, in plaats van enkel aanpassing van het individu te eisen. Het ICF-model ondersteunt deze benadering door de rol van omgevingsfactoren te erkennen.
#### 2.4.2 Misvattingen over Neurodiversiteit
* Neurodiversiteit is een stoornis (onjuist, het is een natuurlijke variatie).
* Het komt vooral bij mannen voor (gender is geen bepalende factor).
* Neurodivergente mensen willen alleen zijn (omgeving speelt een grote rol).
* Ze hebben geen empathie (overgeneralisatie).
* Het is een excuus voor slecht gedrag (het verklaart anders denken).
* Het is een gevolg van verkeerde opvoeding (allerlei factoren spelen een rol).
* Het is een 'hype' (het is een belangrijke visie op verschillen).
* Ze hebben geen professionele hulp nodig (zorgbehoefte varieert).
* Het stopt bij volwassenheid (leren anticiperen is mogelijk).
#### 2.4.3 Belang van Neurodiversiteit in de praktijk
* **Bewustwording creëren:** Op scholen, werkplekken en in gemeenschappen.
* **Barrières wegnemen:** Zintuiglijke en sociale uitdagingen aanpakken.
* **Toegankelijkheid bevorderen:** Zorgen dat omgevingen en activiteiten toegankelijk zijn voor iedereen.
* **Holistische kijk:** Niet vertrekken vanuit labels, maar vanuit kwaliteiten, uitdagingen en de persoon zelf.
* **Ondersteuning op maat:** Inzetten op wat mensen nodig hebben om te functioneren en hoe begeleiders hierin het verschil kunnen maken.
* **SPACE-model voor neuro-inclusieve zorg:**
* **Sensory Needs:** Inspelen op zintuiglijke gevoeligheden.
* **Predictability:** Voorspelbaarheid bieden met duidelijke structuren.
* **Acceptance:** Neurodivergentie omarmen zonder 'normalisatie'.
* **Communication:** Heldere, concrete taal gebruiken.
* **Empathy:** Het perspectief van neurodivergente mensen proberen te begrijpen.
* * *
# Methoden en praktijken voor ondersteuning
Dit gedeelte behandelt diverse methodieken en benaderingen voor de ondersteuning van personen met gedrags-, emotionele en ontwikkelingsstoornissen (GES), met de nadruk op een individuele aanpak en het aanpassen van de omgeving.
### 3.1 Algemene principes en historische context
#### 3.1.1 Definitie en kenmerken van GES
Gedrags-, emotionele en ontwikkelingsstoornissen (GES) omvatten een breed scala aan problematieken die zich uiten in de kinderlijke en adolescentiële periode (0-18 jaar). De term "problemen" wordt bewust gebruikt om zowel gediagnosticeerde stoornissen als niet-gediagnosticeerde moeilijkheden te omvatten, die zich manifesteren in de interactie met de omgeving.
* **Ontwikkelingsstoornissen:** Neurobiologische stoornissen die zich uiten in de vroege ontwikkeling, met achterstanden op één of meerdere functiedomeinen, die levenslange beperkingen kunnen veroorzaken in persoonlijk, sociaal, school- of beroepsmatig functioneren. Voorbeelden zijn verstandelijke ontwikkelingsstoornissen, communicatiestoornissen, autismespectrumstoornissen (ASS), aandachtstekort-/hyperactiviteitsstoornissen (ADHD) en specifieke leer- of motorische stoornissen.
* **Gedrags- en emotionele problemen:** Vallen onder de categorieën externaliserend (naar buiten gericht, bv. agressie, pesten) en internaliserend (naar binnen gericht, bv. neerslachtigheid, automutilatie).
#### 3.1.2 Historische ontwikkeling van ondersteuning
Vroege pioniers hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van ondersteuningsmethodieken:
* **Don Bosco:** Benadrukte een preventieve aanpak, het opbouwen van een band en een opvoedingsstijl gebaseerd op verbondenheid, vertrouwen, geloof, groei, vreugde, spel en hoop.
* **August Aichhorn:** Richtte zich op het begrijpen van de oorzaken achter gedrag en benadrukte de noodzaak van een individueel afgestemde ondersteuning en een positief groepsklimaat.
* **John Bowlby:** Legde de nadruk op het belang van hechtingsrelaties als een veilige haven voor ontwikkeling, waarbij de vroege interacties tussen opvoeder en kind cruciaal zijn.
* **Jacobus Kok:** Stond voor het centraal stellen van de vraagstellingen en noden van het kind, in combinatie met het aanbod van de opvoeder.
#### 3.1.3 Diagnostiek en de impact van labels
Diagnostiek (o.a. volgens de DSM-5 en VAPH-criteria) helpt om gedrag te begrijpen, maar bepaalt niet wie iemand is. Het is essentieel om nieuwsgierig te blijven naar de persoon achter de diagnose.
* **DSM-5 TR:** Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, Text Revision. Een classificatiesysteem voor psychische stoornissen.
* **VAPH:** Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap. Hanteert criteria die gericht zijn op de nodige professionele hulp.
* **Belang van een kritische bril:** Gedragsdiagnoses moeten met een kritische bril bekeken worden, aangezien uitingen kunnen verschillen per leeftijd, situatie en relatie. Diagnostiek is vaak multimodaal en multidisciplinair.
* **Voor- en nadelen van labeling:** Hoewel een label inzicht kan bieden, is het belangrijk om de persoon niet te reduceren tot zijn diagnose.
#### 3.1.4 Diversiteit en individualisering
Gezien de grote diversiteit binnen GES is een "one size fits all" aanpak niet effectief. De ondersteuner moet een rugzak vullen met diverse methodieken om keuzes te maken die aansluiten bij de unieke persoon.
#### 3.1.5 De ijsbergmetafoor (SEO - Sterke Emotionele Ontwikkeling)
Gedrag is vaak het topje van de ijsberg. Daaronder schuilen emoties, behoeften en motivaties die het gedrag sturen. Het achterhalen van deze onderliggende factoren is cruciaal voor effectieve ondersteuning.
### 3.2 Specifieke methodieken en technieken
#### 3.2.1 Rots en Water
* **Doel:** Ontwikkeling van emotionele en sociale competenties ter voorkoming of vermindering van inter- en intrapersoonlijke moeilijkheden.
* **Werkwijze:** Via psychofysieke oefeningen die gericht zijn op zelfbewustzijn ("Rots" - eigen mogelijkheden en levensweg) en verbinding met de ander ("Water" - ontmoeting en verbinding).
* **Zelfbeheersing:** Oefeningen zoals gronden, centreren, ademen en focussen helpen bij zelfbeheersing.
#### 3.2.2 Nieuwe autoriteit en geweldloos verzet
* **Nieuwe autoriteit (Omer):** Een basishouding vertrekkend vanuit acht pijlers, gericht op het herstellen en versterken van de verbinding tussen opvoeder en cliënt.
* **Geweldloos verzet:** Een programma van eenzijdige acties door de opvoedingsfiguur, met als doel de cliënt te ondersteunen zonder dwang.
#### 3.2.3 LSCI (Life Space Crisis Intervention)
* **Principe:** Een crisis wordt gezien als een positief leermoment, waarbij ingegrepen wordt tijdens of net na de crisis om inzicht te creëren en alternatieve oplossingen te vinden.
* **Proces:**
1. **Ontladen:** Emotionele ontlading faciliteren en gevoelens erkennen.
2. **Opbouwen van de tijdlijn:** Terugkijken naar de gebeurtenissen die tot de crisis leidden, inclusief "red flags".
3. **Centraal thema bepalen:** De kern van het conflict identificeren.
4. **Inzicht:** De cliënt helpen het conflict vanuit verschillende standpunten te bekijken.
5. **Nieuwe vaardigheden:** Ontwikkelen van alternatieve copingstrategieën voor de toekomst.
6. **Terug aansluiten bij de groep (transfer):** Concrete stappen bespreken om terug te functioneren in de groep en afspraken communiceren met andere begeleiders.
* **Vereisten:** Vraagt training, vorming, taalvaardigheid van de cliënt en tijd.
* **Kernvaardigheden bij gesprek:** Aandacht geven, responderen (luisteren, parafraseren, bevestigen), en decoderen (begrijpen wat de cliënt bedoelt).
#### 3.2.4 PTV-technieken (Persoons- en Teamgerichte Veiligheidstechnieken)
* **Doel:** Fysiek ingrijpen bij agressie, vertrekkend vanuit een veiligheidshouding en inzet op dialoog.
* **Onderdeel:** Maatregelen om agressie te reduceren en te stoppen (MARS).
* **Time-out:** Een middel om rust te brengen, geen straf, gericht op het creëren van een veilige omgeving.
#### 3.2.5 Autismespectrumstoornis (ASS)
* **Definitie:** Een aangeboren spectrumstoornis die de informatieverwerking beïnvloedt. Het is een levenslange aandoening die zich op verschillende manieren kan uiten.
* **Oorzaken:** Polygene aandoening met genetische heterogeniteit; een gedragsdiagnose.
* **Kenmerken (Autisme-dyade):**
1. **Aanhoudende beperkingen in sociaal-emotionele wederkerigheid, non-verbaal communicatief gedrag en het ontwikkelen, onderhouden en begrijpen van relaties.** Dit kan zich uiten in moeilijkheden met sociale interactie, letterlijke interpretatie, sociaal blind zijn, en moeite met het aanvoelen van ongeschreven regels.
2. **Beperkte, repetitieve gedragspatronen, interesses of activiteiten.** Dit omvat stereotiepe bewegingen, vasthouden aan routines, gefixeerde interesses en hyper- of hyporeactiviteit op zintuiglijke prikkels.
* **Informatieverwerking:** Mensen met ASS ervaren de wereld vaak in fragmenten (centrale coherentie), hebben moeite met executieve functies (planning, werkgeheugen), theory of mind (het besef dat anderen anders denken) en predictive coding (het flexibel verwerken van verwachtingsfouten).
* **Ondersteuning:** Niet te genezen, maar symptomen kunnen worden opgevangen. De ondersteuning is gericht op zowel de persoon (functietraining, vaardigheidstraining, psychosociale training) als de omgeving (contextaanpassingen).
##### 3.2.5.1 Autisme Centraal Methodiek (ACM)
* **Doel:** Inspireren tot een doordachte manier van begeleiden, met de ijsbergmetafoor als basis en het controlepaneel als leidraad.
* **Kern (6 fundamenten):**
1. **Autistisch denken:** Informatieverwerking en denkstijl aanpassen.
2. **Basisrust:** Installeren van rust via omgevingsaanpassingen en aangepaste activiteiten.
3. **Concrete informatie/communicatie:** Abstracte begrippen concreet maken met visuele en permanente ondersteuning.
4. **Dubbelspoor (persoon, omgeving):** Beperkingen van de stoornis én de omgeving aanpakken (ICF-model).
5. **Eigenheid:** Rekening houden met de uniciteit van de persoon met autisme.
6. **Functionaliteit:** Nagaan of interventies nuttig zijn voor de persoon en generaliseerbaar.
#### 3.2.6 Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD)
* **Definitie:** Een ontwikkelingsstoornis gekenmerkt door een hardnekkig patroon van onoplettendheid en/of hyperactiviteit-impulsiviteit dat belemmerend kan zijn.
* **Kern Symptomen:**
* **Aandachtstekort/onoplettendheid (ADD):** Moeite met concentratie, onoplettendheid, moeite met details, moeite met taken starten en organiseren.
* **Hyperactiviteit:** Constante bewegingsdrang, rusteloosheid.
* **Impulsiviteit:** Spreken en handelen zonder nadenken.
* **Vormen:** Overwegend onoplettende type (ADD), overwegend hyperactieve/impulsieve type, en gecombineerde type.
* **Prevalentie:** Komt vaker voor bij jongens. Ongeveer 5-7% van de schoolgaande kinderen en 1% van de volwassenen heeft ADHD.
* **Beeldvorming:** Sterke genetische component, niet het gevolg van falende opvoeding. Problemen met executieve functies (werkgeheugen, impulscontrole, planning).
* **Ondersteuning (behoeften-ondersteunend werken):** Inzetten op 10 universele behoeften, zoals verbondenheid, zelfliefde, duidelijke grenzen, emoties ontladen, autonomie, structuur, competentie, beweging, prikkels en rust.
#### 3.2.7 Neurodiversiteit
* **Definitie:** Verwijst naar natuurlijke variaties in de werking van menselijke hersenen, waarbij verschillen in denken, leren en voelen als natuurlijk en waardevol worden beschouwd.
* **Neurodivergentie:** Een ontwikkelingspatroon dat afwijkt van de norm, zonder een waardeoordeel. Het focust op kwaliteiten en uitdagingen in plaats van tekorten.
* **Belang:** Helpt om verder te kijken dan beperkingen en een inclusieve samenleving te creëren waarin de omgeving zich aanpast aan diverse behoeften.
* **Voorbeelden:** ASS, ADHD, dyslexie, hoogsensitiviteit.
* **Misvattingen:** Neurodiversiteit is geen stoornis, maar een natuurlijke variatie. Het is geen excuus voor slecht gedrag, maar een verklaring voor anders denken.
* **Praktische toepassing:** Niet vertrekken vanuit labels, maar vanuit een holistische kijk op de persoon, hun behoeften en krachten.
* **SPACE-model:** Een model voor neuro-inclusieve zorg (Sensory Needs, Predictability, Acceptance, Communication, Empathy).
* * *
> **Tip:** Het is cruciaal om de dynamiek tussen de persoon en zijn omgeving te begrijpen. Methoden zoals de ijsbergmetafoor en het dubbelspoorprincipe (ACM) benadrukken dit belang.
> **Tip:** Wees altijd kritisch en nieuwsgierig wanneer je met personen met GES werkt. Een label mag nooit de persoon overschaduwen.
> **Tip:** Pas uw taalgebruik aan: gebruik concrete, visuele ondersteuning waar mogelijk, zeker bij cliënten met ASS.
> **Tip:** Bij ADHD is het vaak nodig om de extrinsieke motivatie te stimuleren door middel van beloningen, naast het inspelen op de behoefte aan structuur en duidelijke grenzen.
* * *
# Neurodiversiteit en inclusieve zorg
Dit gedeelte introduceert het concept van neurodiversiteit als een natuurlijke variatie in hersenwerking, waarbij verschillen worden gewaardeerd en de nadruk ligt op het aanpassen van de omgeving in plaats van het individu.
## 4.1 Het concept neurodiversiteit
Neurodiversiteit verwijst naar de natuurlijke variaties in de werking van menselijke hersenen. Het legt de nadruk op het feit dat elk individu een uniek neurologisch en psychologisch ontwikkelingspatroon heeft. Verschillen in denken, leren en voelen worden beschouwd als natuurlijk en niet iets dat verbeterd moet worden; deze verschillen zijn waardevol en worden niet als stoornissen gezien.
### 4.1.1 Neurodivergentie
Neurodivergentie benadrukt dat sommige mensen een ontwikkelingspatroon hebben dat afwijkt van de norm, zonder hier een waardeoordeel aan te verbinden. Neurodivergentie wordt niet als een tekort gezien, maar als een variatie. Voorbeelden hiervan zijn ADHD, ASS (autismespectrumstoornis) en dyslexie. Dit concept helpt om verder te kijken dan beperkingen en te focussen op unieke kwaliteiten.
### 4.1.2 Neurotypisch
Mensen met een neurotype dat binnen de 'normen van de maatschappij' valt, worden neurotypisch genoemd. Dit betekent dat ze denken, communiceren en zich gedragen op een sociaal aanvaardbare manier door de meerderheid van de bevolking. Dit is slechts één manier van zijn binnen het brede spectrum van menselijke diversiteit.
### 4.1.3 Vanuit een nieuw perspectief
Neurodiversiteit is een vorm van diversiteit, vergelijkbaar met gender of cultuur, en geen stoornis. Het is een uitdrukking van neurodiversiteit of neurodivergentie. In plaats van alleen te kijken naar de 'aanpassing' door het individu, pleit dit perspectief voor het aanpassen van de samenleving om beter in te spelen op diverse behoeften. Het ICF-model ondersteunt deze benadering, waarbij omgevingsfactoren een belangrijke rol spelen.
> **Tip:** Judy Singer stelt: "Neurodiversity is a fancy word for all of humanity."
### 4.1.4 Spectrum van neurodiversiteit
Neurodiversiteit omvat een breed spectrum, waaronder bekende variaties zoals ASS, ADHD en dyslexie, maar ook minder bekende variaties zoals hoogsensitiviteit en Gilles de la Tourette. Steeds meer beelden die vroeger als ontwikkelingsstoornis werden gezien, vallen nu onder het bredere concept van neurodiversiteit. Het idee is dat neurologische en psychologische variatie complex en uniek zijn, en niet simpel in hokjes te plaatsen.
### 4.1.5 Veelvoorkomende misvattingen over neurodiversiteit
* **Neurodiversiteit is een stoornis:** Dit is onjuist; het is een natuurlijke variatie.
* **Het komt vooral voor bij mannen:** Gender is geen bepalende factor voor neurodiversiteit.
* **Neurodivergente mensen willen alleen zijn:** De omgeving speelt hierin een grote rol.
* **Hebben geen empathie:** Dit is een overgeneralisatie.
* **Excuus voor slecht gedrag:** Het biedt een verklaring voor anders denken en leren, geen excuus.
* **Gevolg van verkeerde opvoeding:** Allerlei factoren spelen op elkaar in.
* **Het is een 'hype':** Het is een belangrijke visie die een andere kijk op verschillen in denken biedt.
* **Geen professionele hulp nodig:** Dit kan niet veralgemeend worden; er zijn verschillen in zorgbehoefte.
* **Stopt bij volwassenheid:** Mensen leren beter anticiperen naarmate ze ouder worden.
* **Sociale media = negatieve invloed:** Sociale media kunnen beter worden ingezet voor psycho-educatie.
### 4.1.6 Belangrijke stappen in de praktijk
* Bewustwording creëren op scholen, werkplekken en in gemeenschappen.
* Barrières wegnemen, zoals sensorische of sociale uitdagingen.
* Toegankelijkheid bevorderen.
## 4.2 Inclusieve zorg in de praktijk
In de praktijk is het belangrijk om niet te vertrekken vanuit labels en diagnoses, maar vanuit een holistische kijk die kwaliteiten, uitdagingen en de persoon op zichzelf in beschouwing neemt, niet alleen de diagnose. Het gaat om kijken naar wat mensen nodig hebben om te functioneren en hoe een ondersteuner hierin een verschil kan maken. Dit betekent ondersteuning bieden die aansluit bij de behoeften en krachten van de persoon.
> **Voorbeeld:** Denk aan het SEO-model (verder kijken dan het topje van de ijsberg), de ijsbergmetafoor, het Autisme Centraal Methodiek (ACM), en kijken vanuit krachten – dit zijn allemaal benaderingen die empowerend werken.
### 4.2.1 Het SPACE-model voor neuro-inclusieve zorg
Het SPACE-model biedt handvatten voor neuro-inclusieve zorg:
* **Sensory Needs (Zintuiglijke behoeften):** Inspelen op zintuiglijke gevoeligheden en prikkels. Bijvoorbeeld, rekening houden met iemand die niet goed tegen warmte kan en onderzoeken wat hiermee gedaan kan worden.
* **Predictability (Voorspelbaarheid):** Voorspelbaarheid bieden met duidelijke structuren.
* **Acceptance (Acceptatie):** Neurodivergentie omarmen zonder pogingen tot 'normalisatie'. Weten dat iedereen anders denkt en hier rekening mee houden.
* **Communication (Communicatie):** Heldere, concrete taal gebruiken.
* **Empathy (Empathie):** Proberen het perspectief van neurodivergente mensen te begrijpen; openstaan voor hun ervaringen, wat leerrijk kan zijn.
### 4.2.2 ADHD, ADD en ASS in het kader van neurodiversiteit
* **ADHD (Attention Deficit Hyperactivity Disorder):** Een ontwikkelingsstoornis waarbij iemand moeite heeft met aandacht vasthouden, impulscontrole en hyperactiviteit (druk zijn, veel bewegen).
* **ADD (Attention Deficit Disorder):** Een subtype van ADHD, maar zonder hyperactiviteit. Kenmerken zijn onder meer dromerigheid, snel afgeleid zijn, moeite met concentratie, en vaak stil en naar binnen gericht zijn.
* **ASS (Autismespectrumstoornis):** Dit gaat over hoe iemand informatie verwerkt, met kenmerken zoals moeilijkheden in sociale communicatie, behoefte aan voorspelbaarheid, gevoeligheid voor prikkels, en sterk zijn in routine en detailgerichtheid.
Kort samengevat: ADHD richt zich op aandacht en hyperactiviteit, ADD op aandacht zonder hyperactiviteit, en ASS op de andersoortige verwerking van prikkels, sociale informatie en structuur.
### 4.2.3 Modellen voor zorg en ondersteuning
Verschillende modellen en concepten ondersteunen een inclusieve benadering:
* **Waakzame zorg vs. Herstel:** Altijd inzetten op herstel en aanwezigheid.
* **Aanwezigheid vs. Uitstel:** Waakzame zorg richt zich op continue aanwezigheid.
* **Zelfcontrole vs. Behoefte van cliënt op de voorgrond:** De behoeften van de cliënt primeren.
* **Volharding vs. Netwerk:** Inzetten op doorzettingsvermogen en het betrekken van het netwerk.
* **Deficitmodel vs. Inclusiemodel:**
* **Deficitmodel:** Focust op 'normaal' versus afwijkend, gebreken/beperkingen, stigmatisering, en herstel/aanpassing van de persoon.
* **Inclusiemodel:** Focust op verschillen/diversiteit, sterktes/talenten, ruimte voor ontplooiing, en aanpassing van de omgeving.
Dit impliceert dat de focus verschuift van het 'repareren' van het individu naar het creëren van een omgeving die de diversiteit omarmt en ondersteunt.
* * *
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
* Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
* Let op formules en belangrijke definities
* Oefen met de voorbeelden in elke sectie
* Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Gedrags-, emotionele en ontwikkelingsstoornissen (GES) | Een breed spectrum van aandoeningen die de ontwikkeling, het gedrag en de emoties van een persoon beïnvloeden, vaak beginnend in de kindertijd of adolescentie. |
| Autismesspectrumstoornis (ASS) | Een neurobiologische ontwikkelingsstoornis die gekenmerkt wordt door aanhoudende beperkingen in de sociaal-emotionele wederkerigheid, het non-verbale communicatieve gedrag en het ontwikkelen, onderhouden en begrijpen van relaties, evenals beperkte, repetitieve gedragspatronen, interesses of activiteiten. |
| Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD) | Een ontwikkelingsstoornis gekenmerkt door een hardnekkig patroon van aandachtstekort en/of hyperactiviteit en impulsiviteit, wat belemmerend kan zijn voor het dagelijks functioneren. |
| Oppositioneel-opstandige gedragsstoornis (ODD) | Een gedragsstoornis die zich uit in een patroon van prikkelbare/boze stemming, conflictzoekend/uitdagend gedrag en wraakzucht, gericht tegen autoriteitsfiguren en leeftijdsgenoten. |
| Normoverschrijdende gedragsstoornis (CD) | Een ernstige gedragsstoornis gekenmerkt door een aanhoudend patroon van agressief en antisociaal gedrag, waarbij de grondrechten van anderen en leeftijdsgebonden normen worden overschreden. |
| DSM-5 (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders) | Een classificatiesysteem dat door psychiaters en andere professionals in de geestelijke gezondheidszorg wordt gebruikt om psychische stoornissen te diagnosticeren, gebaseerd op specifieke criteria. |
| VAPH (Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap) | Een Vlaamse overheidsinstantie die ondersteuning biedt aan personen met een handicap, inclusief die met gedrags- en emotionele problemen. |
| Neurodiversiteit | Het concept dat natuurlijke variaties in de werking van menselijke hersenen en gedrag niet als stoornissen, maar als waardevolle verschillen worden beschouwd. |
| Neurodivergentie | Een term die verwijst naar individuen wiens neurologische ontwikkeling of functioneren afwijkt van de maatschappelijke norm, zonder dat dit als een tekort wordt gezien. |
| LSCI (Life Space Crisis Intervention) | Een interventiemethodiek die erop gericht is om een crisis als een leermoment te benutten door middel van gestructureerde gesprekken om inzicht te creëren en alternatieve oplossingen te vinden. |
| Rots en Water | Een sociaal-emotioneel trainingsprogramma dat psychofysieke oefeningen gebruikt om zelfbeheersing, zelfvertrouwen en sociale vaardigheden te ontwikkelen. |
| Nieuwe autoriteit en geweldloos verzet | Een benadering die zich richt op het opbouwen van een verbindende relatie tussen opvoeder en kind, gebaseerd op acht pijlers en een reeks eenzijdige acties van de opvoeder. |
| Autisme Centraal Methodiek (ACM) | Een methodiek die een holistische kijk op autisme stimuleert, gebaseerd op zes fundamenten: autistisch denken, basisrust, concrete informatie, dubbelspoor, eigenheid en functionaliteit. |
| Executieve functies | Een reeks mentale processen die nodig zijn voor het plannen, organiseren, uitvoeren en reguleren van gedrag, zoals werkgeheugen, impulscontrole en cognitieve flexibiliteit. |
| Theory of Mind | Het vermogen om te begrijpen dat anderen eigen gedachten, gevoelens, intenties en overtuigingen hebben die kunnen verschillen van die van jezelf. |
| Centrale coherentie | Het vermogen om informatie te verwerken tot een samenhangend geheel, in plaats van zich te focussen op individuele details of fragmenten. |
| Inclusieve samenleving | Een maatschappij waarin iedereen, ongeacht zijn of haar verschillen, wordt opgenomen, gerespecteerd en de kans krijgt om deel te nemen en zich te ontwikkelen. |