Cover
Mulai sekarang gratis Les 5+6 klassiek en operante Condit.pdf
Summary
# Klassieke conditionering en de rol ervan bij psychisch lijden
Klassieke conditionering verklaart hoe aangeleerde associaties tussen stimuli leiden tot psychisch lijden, zoals craving en angst [1](#page=1) [2](#page=2).
### 1.1 Principes van klassieke conditionering
Klassieke conditionering is een vorm van gedragsverandering die ontstaat door het samen aanbieden van twee of meer stimuli. Het is een causaal gedefinieerde procedure zonder verwijzing naar interne processen of automatisme, passend binnen het behaviorisme [1](#page=1).
#### 1.1.1 Kernconcepten
* **Ongeconditioneerde Stimulus (OS):** Een stimulus die spontaan een respons uitlokt zonder voorafgaande conditionering [1](#page=1).
* **Ongeconditioneerde Respons (OR):** De natuurlijke, automatische respons op een ongeconditioneerde stimulus [1](#page=1).
* **Geconditioneerde Stimulus (CS):** Een neutrale stimulus die, na herhaaldelijke associatie met een OS, een respons gaat uitlokken [1](#page=1).
* **Geconditioneerde Respons (CR):** De geleerde respons op een geconditioneerde stimulus, die vaak vergelijkbaar is met de OR [1](#page=1).
> **Voorbeeld:** In Pavlovs experiment was voedsel de OS en speekselproductie de OR. Een bel, die aanvankelijk neutraal was, werd de CS nadat deze herhaaldelijk samen met voedsel werd aangeboden. Na conditionering lokte de bel alleen al speekselproductie (de CR) uit [1](#page=1).
#### 1.1.2 Verwerving (installatie)
Verwerving is het proces waarbij een geconditioneerde respons wordt aangeleerd. Er zijn twee belangrijke hypothesen over hoe dit plaatsvindt:
1. **Verschuiving van reflex (S-R):** De CS wordt direct gekoppeld aan de OR doordat ze steeds samen optreden [2](#page=2).
2. **Verwachtingsleren (S-S):** De CS leidt tot een verwachting of gedachte aan de OS, wat vervolgens de OR veroorzaakt. Dit wordt als plausibeler beschouwd [2](#page=2).
Er is bewijs dat verwachtingsleren aannemelijker is dan reflexmatig leren:
* **OS-revaluatie:** Het aanpassen van de waarde van de OS beïnvloedt of verwijdert de CR bij de CS. Bijvoorbeeld, als de OS (gif in voedsel) de waarde van het voedsel verlaagt, treedt de CR (speekselproductie bij de bel) niet meer op. Dit suggereert een link met de OS, niet slechts een reflexmatige reactie [2](#page=2).
* **Vreesconditionering:** Bij knaagdieren die een toon (CS) gevolgd door een schok (OS) krijgen, bevriezen ze tijdens de toon (CR) in plaats van op te springen zoals bij de schok (OR). Dit is niet compatibel met een eenvoudige reflexverschuiving en suggereert dat angst wordt verwacht [2](#page=2).
Klassieke conditionering is dus een actief, mentaal leerproces waarbij twee geheugenrepresentaties worden gekoppeld, gedreven door verwachting en preparatie voor de komst van de OS. Dit helpt bij het efficiënter omgaan met de OS [2](#page=2).
#### 1.1.3 Voorwaarden voor verwerving
Voorwaarde voor verwerving is de procedure van samen aanbieden van stimuli en het vaststellen van gedragsverandering [2](#page=2).
* **Contiguïteit:** Dit betekent het samen voorkomen van stimuli in tijd en ruimte, zoals gelijktijdige stimulatie van twee sensorische centra [2](#page=2).
> **Tip:** Contiguïteit is belangrijk, maar niet de enige factor. Er zijn complexere aspecten die de effectiviteit van conditionering beïnvloeden.
Echter, conditionering is complexer dan enkel contiguïteit:
* **Tijdsinterval:** Het tijdsinterval tussen CS en OS kan lang zijn, zoals bij voedselaversie die uren na het eten ontstaat [2](#page=2).
* **Preferentiële relaties:** Sommige associaties zijn makkelijker te leren dan andere, wat wijst op voorkeursrelaties [2](#page=2).
> **Voorbeeld:** Het is makkelijker om voedselaversie te ontwikkelen dan aversie voor een ober. Chemotherapie kan bijvoorbeeld voedselaversie veroorzaken voor het drankje dat ervoor werd gedronken ("scapegoating") [2](#page=2).
* **Blokkering:** Een eerdere stimulus die al aan de OS is gekoppeld, kan voorkomen dat een nieuwe CS als voorspeller van de respons wordt gezien [2](#page=2).
### 1.2 Rol bij psychisch lijden
Klassieke conditionering speelt een significante rol bij verschillende vormen van psychisch lijden, met name bij het ontstaan en onderhouden van craving en angst [1](#page=1).
#### 1.2.1 Appetitieve conditionering en craving
Bij appetitieve conditionering wordt een aangename stimulus (appetitieve OS) gekoppeld aan een geconditioneerde stimulus (CS) [1](#page=1).
* **Craving:** Dit is een sterke zin of verlangen naar iets, wat leidt tot gedrag om dat verlangen te bevredigen. De CR hierbij is de verwachting van de appetitieve OS, wat zich manifesteert als craving en een neiging tot toenadering of zoeken [1](#page=1).
* **Toenadering en gedrag:** De CR, in de vorm van craving, stimuleert gedrag om de behoefte te bevredigen. Het weghalen van de CS kan helpen om de OS te onderdrukken [1](#page=1).
#### 1.2.2 Angstconditionering
Aversieve conditionering treedt op wanneer een onaangename stimulus (aversieve OS), zoals angst, wordt gekoppeld aan een geconditioneerde stimulus (CS) [1](#page=1).
* **Ontstaan van angst:** De CS gaat angst uitlokken omdat deze in het verleden samen voorkwam met de aversieve OS [1](#page=1).
* **CR bij angst:** De CR kan bestaan uit de verwachting van de aversieve OS, subjectieve angst, en een neiging tot vermijding [1](#page=1).
> **Voorbeeld:** Bij acute rugpijn kan een bepaalde beweging (CS) die gepaard gaat met pijn (OS) leiden tot het vermijden van die bewegingen (CR) [1](#page=1).
De PP-theorie van gedrag stelt dat automatieke voorspellingen leiden tot gedrag via actieve inferentie. De CR is hierbij de verwachting dat bepaald gedrag zal worden gesteld, wat leidt tot craving. Actie ontstaat vanuit het reduceren van de verwachte predictiefout [2](#page=2).
### 1.3 Extinctie en herstel
Extinctie is het proces waarbij de geconditioneerde respons afneemt door herhaaldelijk de CS aan te bieden zonder de OS. Dit vormt de basis voor exposure therapie [3](#page=3).
#### 1.3.1 Exposure therapie
Exposure therapie omvat het aanbieden van de CS zonder dat de gevreesde uitkomst optreedt. Dit kan geleidelijk opgebouwd worden, bijvoorbeeld eerst een hond van veraf zien en later alleen met de hond in dezelfde ruimte zijn [3](#page=3).
#### 1.3.2 Kwetsbaarheid van extinctie
Extinctie is echter fragiel en er is een risico op herval:
1. **Renewal:** Het verlaten van de therapiesituatie kan angst doen terugkeren. Oplossing: Multi-contextuele extinctie, waarbij in diverse contexten en met diverse stimuli geoefend wordt [3](#page=3).
2. **Spontaan herstel:** Een pauze na extinctietraining kan leiden tot spontaan herstel van de respons (bv. na vliegfobie training). Oplossing: Patiënten oefenen thuis en gaan de stimuli blijven aangaan [3](#page=3).
3. **Reïnstallatie (Out of the blue):** De OS kan spontaan worden aangeboden, wat de angst weer kan doen terugkeren, zoals bij paniekaanvallen [3](#page=3).
### 1.4 Evaluatieve conditionering en symbolisch perspectief
Evaluatieve conditionering beschrijft hoe de evaluatie van een stimulus verandert door associatie met andere stimuli [3](#page=3).
* **Consumentengedrag:** Het samen aanbieden van een product met iets aangenaams kan leiden tot een snellere aankoop [3](#page=3).
* **Symbolisch perspectief:** Participanten behandelen het samen aanbieden van stimuli als een signaal dat er een equivalentierelatie tussen de stimuli mag worden verondersteld. De betekenis van dit signaal kan echter worden veranderd, bijvoorbeeld door een tegenstelling in plaats van equivalentie te suggereren [3](#page=3).
---
# Operante conditionering en de evolutie van gedrag
Operante conditionering beschrijft hoe de gevolgen van gedrag leiden tot gedragsverandering, wat de kern vormt van leren en aanpassing tijdens het leven van een organisme [4](#page=4).
### 2.1 Leren versus evolutie
Leren, ofwel ontogenetische adaptatie, betreft de gedragsverandering van een individu gedurende zijn leven als gevolg van interacties met de omgeving. Dit staat tegenover evolutie, ofwel fylogenetische adaptatie, wat de veranderingen in gedrag over generaties heen beschrijft, aangedreven door omgevingsselectie. De voorwaarden voor leren zijn een observeerbare gedragsverandering bij een organisme gedurende zijn leven, veroorzaakt door relaties of regelmatigheden in de omgeving [4](#page=4).
### 2.2 Klassieke versus operante conditionering
* **Klassieke conditionering**: Ontstaat wanneer de gelijktijdige aanwezigheid van twee stimuli een gedragsverandering teweegbrengt ten opzichte van één van de stimuli. Een voorbeeld is de speekselproductie bij honden wanneer een bel samen met voedsel wordt aangeboden [4](#page=4).
* **Operante conditionering**: Ontstaat wanneer de gelijktijdige aanwezigheid van een gedrag en een gevolg leidt tot gedragsverandering. Het optreden van het gevolg is afhankelijk van welk gedrag wordt gesteld. Dit leidt tot een verandering in de frequentie of intensiteit van de respons en impliceert controle over het gevolg (G), in tegenstelling tot bij klassieke conditionering [4](#page=4).
### 2.3 Kernconcepten van operante conditionering
Operante conditionering wordt gekenmerkt door de driedelige contingentie van Stimulus (S) – Respons (R) – Gevolg (G) ] [4](#page=4).
* **Instrumentele conditionering**: Het gedrag of de respons fungeert als een middel (instrument) om een gevolg te verkrijgen [4](#page=4).
* **Operante conditionering**: Het organisme voert een specifieke manipulatie of operatie uit op de omgeving [4](#page=4).
#### 2.3.1 Thorndike's "Animal Intelligence"
Thorndike onderzocht de intelligentie van dieren systematisch en benadrukte het belang van experimenteel onderzoek. Zijn onderzoek met de "puzzle box" gebruikte een afzonderlijke trial methode, waarbij het gedrag gradueel verbeterde door toevallige pogingen die steeds sneller het gewenste gedrag opleverden [4](#page=4).
> **Tip:** Begrijpen van de S-R-G analyse is essentieel voor gedragstherapeutische processen, zoals het gebruik van een ABC-schema (Antecedent-Gedrag-Consequent) ] [4](#page=4).
#### 2.3.2 Typen associaties en de rol van het gevolg
Er worden twee hoofdtypen associaties onderscheiden:
1. **S-R (Stimulus-Respons) associaties**: Dit leidt tot gewoontegedrag en impliceert geen leren over het gevolg, maar eerder door het gevolg. Het gevolg zorgt voor een associatie tussen de representatie van de stimulus en de representatie van de respons, niet direct een R-G associatie. Thorndike's visie suggereerde hierdoor eerder reflex dan intelligentie [4](#page=4).
2. **R-G (Respons-Gevolg) relaties**: Dit leidt tot doelgericht gedrag en houdt een herwaardering (stijgen of dalen in waarde) van het gevolg in. Een verandering in het gevolg verandert het gestelde gedrag of de respons. Een negatief gevolg leidt tot minder vertonen van het uitlokkende gedrag. Devalutie van het gevolg leidt tot vermindering van de respons, wat kenmerkend is voor doelgericht gedrag, terwijl het uitblijven van deze vermindering duidt op gewoontegedrag [4](#page=4).
#### 2.3.3 Stimulusgeneralisatie en -discriminatie
* **Stimulusgeneralisatie**: Het generaliseren van een respons in vergelijkbare situaties (S), wat bijdraagt aan overleving door fysieke gelijkenissen tussen stimuli. Dit kan worden weergegeven met een generalisatiegradiënt [4](#page=4).
* **Stimulusdiscriminatie**: Het actief niet toedienen van een gevolg bij een andere stimulus, wat leidt tot een verminderde respons. Discriminatietraining versterkt dit proces [4](#page=4).
### 2.4 Vorming van nieuw gedrag en creativiteit
Operante conditionering kan leiden tot de vorming van nieuw gedrag, niet enkel stereotypisch gedrag, door middel van 'shaping' (succesvolle benaderingen) en het benutten van de inherente variabiliteit in gedrag. Door het systematisch verschuiven van het criterium voor bekrachtiging, kan volledig nieuw gedrag worden geïntroduceerd en geconsolideerd. Creativiteit kan worden gestimuleerd door beloning voor gedragsvariabiliteit, wat leidt tot een toename van nieuw en gevarieerd gedrag [5](#page=5).
### 2.5 Bekrachtiging en straf
De aard van het gevolg bepaalt de impact op gedrag:
* **Bekrachtiging**: Een gevolg dat leidt tot een toename van het gedrag [5](#page=5).
* **Positieve bekrachtiging**: Het toedienen van een stimulus [5](#page=5).
* **Negatieve bekrachtiging**: Het wegnemen van een stimulus. Dit omvat [5](#page=5):
* **Vermijdingsleren**: Gedrag dat toeneemt om een negatief gevolg te voorkomen [5](#page=5).
* **Ontsnappingsleren**: Gedrag dat toeneemt om een negatief gevolg te stoppen [5](#page=5).
* **Straf**: Een gevolg dat leidt tot een afname van het gedrag [5](#page=5).
* **Positieve straf**: Het toedienen van een stimulus [5](#page=5).
* **Negatieve straf**: Het wegnemen van een stimulus [5](#page=5).
> **Voorbeeld:** Een taart kan voor sommigen een beloning (positieve bekrachtiging) zijn, terwijl het voor iemand die er niet van houdt, een straf kan betekenen [5](#page=5).
#### 2.5.1 Extinctie
Extinctie treedt op wanneer het uitblijven van een gevolg leidt tot een afname van gedrag. Er kan eerst een "extinctie burst" optreden, waarbij het gedrag tijdelijk versterkt wordt voordat het afzwakt [5](#page=5).
* **Snelste extinctie**: Na continue bekrachtiging [5](#page=5).
* **Maximale weerstand tegen extinctie**: Na sporadische bekrachtiging (partiële bekrachtiging) . Dit lijkt paradoxaal omdat het meer tijd kost om de afwezigheid van bekrachtiging op te merken, en men leert door te zetten ondanks frustratie, met de hoop op latere bekrachtiging [5](#page=5).
### 2.6 Doelgerichtheidsperspectief
Veel gedrag lijkt aangestuurd door nieuwe, nog niet ervaren gevolgen, wat leidt tot een doelgerichtheidsperspectief. Dit perspectief vertrekt vanuit drie kernbegrippen [5](#page=5):
1. **S (Stimulus)**: De huidige situatie [6](#page=6).
2. **OV (Verwachte Outcome)**: De gewenste situatie [5](#page=5).
3. **R (Gedrag)**: De handeling [5](#page=5).
Er ontstaat een discrepantie (spanning) tussen de huidige en de gewenste situatie, wat leidt tot verschillende handelingen om dit op te lossen [5](#page=5):
* **Assimilatie**: Handelen om de situatie te veranderen [6](#page=6).
* **Accommodatie**: Het opgeven van het doel of het aanpassen van het gedrag [6](#page=6).
* **Immunisatie**: Het anders interpreteren van de stimulus of de situatie [6](#page=6).
#### 2.6.1 Toepassingen van het doelgerichtheidsperspectief
* **Immunisatie en psychologisch lijden**: Negatieve interpretaties, zoals bij depressie (een opmerking zien als bewijs voor een negatief zelfbeeld) of narcisme (kritiek interpreteren om competentiedoel te beschermen), vallen hieronder [6](#page=6).
* **Assimilatie en psychologisch lijden**: Gedrag zoals dwangmatige controles bij OCD of agressieve reacties bij gedragsproblemen om sociale status te beschermen, zijn voorbeelden [6](#page=6).
* **Assimilatie en emotie**: Kwaadheid kan worden begrepen als de subjectieve ervaring die voortkomt uit het detecteren van een discrepantie, de voorbereiding op een actie, en de uiteindelijke actie [6](#page=6).
* **Accommodatie en psychologisch lijden**: Burn-out (het opgeven van werkgerelateerde doelen) en onveilige hechting (het opgeven van verbondenheid) zijn illustraties [6](#page=6).
* **Accommodatie en emotie**: De subjectieve ervaring van "niets meer willen" kan voortkomen uit accommodatie [6](#page=6).
#### 2.6.2 Therapeutische implicaties
Het doelgerichtheidsperspectief biedt verschillende therapeutische benaderingen [6](#page=6):
1. **Immunisatie**: Situaties leren interpreteren om minder conflicten met doelen te hebben [6](#page=6).
2. **Assimilatie**: Leren belangrijke doelen na te streven zonder hoge kosten voor andere doelen [6](#page=6).
3. **Accommodatie**: Het vinden en installeren van nog waardevolle doelen en deze koppelen aan actie, evenals het leren opgeven van onbereikbare doelen [6](#page=6).
#### 2.6.3 Generalisatie tussen doelen en bekrachtigers
De gelijkenis tussen doelen of bekrachtigers kan leiden tot generalisatie van gedrag. Als twee stimuli op één manier gelijkend zijn, zullen mensen ze ook op andere manieren als gelijkend beschouwen, bijvoorbeeld met betrekking tot haalbaarheid. De afwezigheid van een R-G verband (geen bekrachtiging) kan leiden tot aangeleerde hulpeloosheid [6](#page=6).
---
# Het doelgerichtheidsperspectief op gedrag en psychisch lijden
Het doelgerichtheidsperspectief beschouwt gedrag als aangestuurd door de verwachte gevolgen van dit gedrag, waarbij mentale representaties van toekomstige uitkomsten centraal staan.
### 3.1 Kernbegrippen en de relatie met discrepantie
Net als bij operante conditionering vertrekt het doelgerichtheidsperspectief vanuit drie kernbegrippen:
* **S (Stimulus):** De huidige situatie [5](#page=5).
* **OV (Verwachte Outcome):** Hoe men wenst dat de situatie zou zijn; het doel [5](#page=5).
* **R (Gedrag):** De handeling die men stelt [5](#page=5).
Een centrale rol speelt de **discrepantie** of spanning tussen de huidige situatie (S) en de gewenste uitkomst (OV). Deze discrepantie is de drijvende kracht achter gedrag [5](#page=5).
### 3.2 Handelingen om discrepantie te hanteren
Om de spanning veroorzaakt door discrepantie te verminderen, worden drie strategieën onderscheiden:
#### 3.2.1 Assimilatie
Assimilatie omvat handelingen die gericht zijn op het veranderen van de huidige situatie (S) om deze meer in lijn te brengen met de gewenste uitkomst (OV) [6](#page=6).
* **Assimilatie en psychisch lijden:**
* Bij **Obsessieve-compulsieve stoornis (OCS)** uit dit zich door het herhaaldelijk controleren van zaken om ongewenste uitkomsten te voorkomen [6](#page=6).
* **Gedragsproblemen** kunnen voortkomen uit agressief reageren, vanuit de gedachte dat dit beschermt tegen een lage sociale status, wat de gewenste uitkomst (hoge status) bewaakt [6](#page=6).
* **Assimilatie en emotie:**
* **Kwaadheid** kan begrepen worden als de subjectieve ervaring die gepaard gaat met de voorbereiding op en de uitvoering van slaan, voortkomend uit een gedetecteerde discrepantie. Het omvat de actie-preparatie en de informtieprocessen die voorafgaan aan de daad [6](#page=6).
> **Tip:** Assimilatie is de actieve, gedragsmatige benadering om de kloof tussen de realiteit en het doel te dichten.
#### 3.2.2 Accommodatie
Accommodatie houdt in dat het doel (OV) wordt opgegeven of bijgesteld wanneer dit niet langer haalbaar of waardevol wordt geacht [6](#page=6).
* **Accommodatie en psychisch lijden:**
* **Burn-out** kan gezien worden als het opgeven van werkgerelateerde doelen [6](#page=6).
* **Onveilige hechting** kan resulteren in het opgeven van het doel van verbondenheid met anderen [6](#page=6).
* **Accommodatie en emotie:**
* Accommodatie kan leiden tot de subjectieve ervaring van het 'niets meer willen' [6](#page=6).
> **Tip:** Accommodatie vertegenwoordigt een aanpassing van de doelen zelf, wanneer het nastreven ervan te kostbaar wordt of faalt.
#### 3.2.3 Immunisatie
Immunisatie houdt in dat de interpretatie van de huidige situatie (S) wordt veranderd, zodat deze minder conflicteert met de doelen (OV). Dit kan leiden tot een vertekening van de huidige situatie om de doelen te beschermen [5](#page=5) [6](#page=6).
* **Immunisatie en psychisch lijden:**
* Bij **depressie** worden negatieve interpretaties (zoals een opmerking of foutje) als bewijs genomen voor een negatief zelfbeeld, om de entropie/coherentie te handhaven en de OV te beschermen [6](#page=6).
* Bij **narcisme** wordt kritiek vaak zo geïnterpreteerd dat een doel van competentie beschermd wordt, wat eveneens de OV dient [6](#page=6).
> **Tip:** Immunisatie is een cognitieve strategie waarbij de perceptie van de realiteit wordt aangepast om de doelen te beschermen.
### 3.3 Specifieke vormen van bekrachtiging en extinctie
Hoewel het doelgerichtheidsperspectief focust op toekomstige gevolgen, is het gebaseerd op de principes van operante conditionering, waarbij eerdere gevolgen een rol spelen.
* **Bekrachtiging en straf:** Gevolgen die leiden tot een toename van gedrag worden bekrachtiging genoemd, terwijl gevolgen die leiden tot een afname van gedrag straf zijn. Dit kan zowel het toedienen als het wegnemen van een stimulus betreffen [5](#page=5).
* **Positieve bekrachtiging:** Toedienen van een stimulus die gedrag doet toenemen [5](#page=5).
* **Negatieve bekrachtiging:** Wegnemen van een stimulus die gedrag doet toenemen. Dit omvat [5](#page=5):
* **Vermijdingsleren:** Gedrag stelt men om te voorkomen dat een negatieve consequentie optreedt. Bij angstproblematiek wordt bijvoorbeeld vaker vermijdingsgedrag vertoond om angstprikkels te ontlopen [5](#page=5).
* **Ontsnappingsleren:** Gedrag dat een negatieve consequentie doet stoppen, zoals automutilatie die negatieve gedachten doet stoppen [5](#page=5).
* **Positieve straf:** Toedienen van een stimulus die gedrag doet afnemen [5](#page=5).
* **Negatieve straf:** Wegnemen van een stimulus die gedrag doet afnemen [5](#page=5).
* **Extinctie:** Het uitblijven van het gevolg (bekrachtiging of straf) leidt tot een afname van het gedrag [5](#page=5).
* **Extinctie-burst:** Vaak treedt er eerst een versterking van het gedrag op voordat dit afzwakt [5](#page=5).
* **Weerstand tegen extinctie:** Gedrag dat sporadisch werd bekrachtigd (variabele bekrachtiging) vertoont meer weerstand tegen extinctie dan gedrag dat continu werd bekrachtigd. Dit komt doordat het langer duurt om op te merken dat bekrachtiging uitblijft, en omdat men leert door te zetten ondanks frustratie [5](#page=5).
### 3.4 Generalisatie en therapie
* **Generalisatie:** Gelijkenissen tussen stimuli kunnen leiden tot generalisatie van reacties. Op een vergelijkbare manier kunnen gelijkenissen tussen doelen ertoe leiden dat men ook een minder bereikbaar doel minder zal nastreven. Hoe meer een doel *y* lijkt op een doel *x* dat niet bereikt kan worden, hoe minder doel *y* zal worden nagestreefd [5](#page=5) [6](#page=6).
* **Doelgerichtheidsperspectief & therapie:** Therapie kan zich richten op:
1. **Immunisatie:** Leren om situaties zodanig te interpreteren dat ze minder conflicteren met de doelen [6](#page=6).
2. **Assimilatie:** Leren om belangrijke doelen na te streven zonder onnodig hoge kosten voor andere doelen [6](#page=6).
3. **Accommodatie:** Het zoeken naar en installeren van doelen die nog steeds waardevol zijn, het koppelen van gedrag aan deze doelen, en het leren opgeven van onbereikbare doelen [6](#page=6).
* **Aangeleerde hulpeloosheid:** Het uitblijven van een verband tussen gedrag en gevolg (R-G verband) kan leiden tot aangeleerde hulpeloosheid [6](#page=6).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Klassieke conditionering | Een vorm van leren waarbij een neutrale stimulus, na herhaaldelijke associatie met een ongeconditioneerde stimulus die een automatische respons uitlokt, zelf in staat wordt om die respons uit te lokken. |
| Ongeconditioneerde Stimulus (OS) | Een stimulus die van nature een automatische, niet-geleerde respons uitlokt. |
| Ongeconditioneerde Respons (OR) | De automatische, niet-geleerde reactie die wordt uitgelokt door een ongeconditioneerde stimulus. |
| Geconditioneerde Stimulus (CS) | Een oorspronkelijk neutrale stimulus die, na koppeling aan een ongeconditioneerde stimulus, een geleerde respons begint uit te lokken. |
| Geconditioneerde Respons (CR) | De geleerde reactie die wordt uitgelokt door een geconditioneerde stimulus, vaak vergelijkbaar met de ongeconditioneerde respons. |
| Verwerving (installa/e) | Het proces waarbij een geconditioneerde stimulus de geconditioneerde respons begint uit te lokken, vaak door het samen aanbieden van stimuli. |
| Extinctie | Het proces waarbij een geconditioneerde stimulus zijn vermogen verliest om de geconditioneerde respons uit te lokken, meestal door de CS herhaaldelijk aan te bieden zonder de OS. |
| Renewal | Het fenomeen waarbij een geconditioneerde respons na extinctie opnieuw verschijnt wanneer de leeromgeving verandert, wat wijst op een contextafhankelijk leerproces. |
| Operante conditionering | Een vorm van leren waarbij de frequentie van gedrag wordt beïnvloed door de gevolgen (bekrachtiging of straf) die op dat gedrag volgen. |
| Bekrachtiging | Een consequentie die de kans op het optreden van het voorafgaande gedrag vergroot. |
| Straf | Een consequentie die de kans op het optreden van het voorafgaande gedrag verkleint. |
| Shaping (Boetseren) | Een operante conditioneringstechniek waarbij geleidelijk nieuw gedrag wordt gevormd door het bekrachtigen van steeds betere benaderingen van het gewenste gedrag. |
| Extinctie burst | Een tijdelijke toename van gedrag vlak voordat extinctie optreedt, wat aangeeft dat het organisme nog probeert het gewenste gevolg te bereiken. |
| Doelgerichtheidsperspectief | Een benadering die gedrag verklaart vanuit de discrepantie tussen de huidige situatie (hoe het is) en de gewenste toekomstige situatie (hoe het zou moeten zijn), en de handelingen om deze discrepantie te reduceren. |
| Assimilatie | Een handeling binnen het doelgerichtheidsperspectief, waarbij men probeert de omgeving aan te passen om het doel te bereiken. |
| Accommodatie | Een reactie binnen het doelgerichtheidsperspectief, waarbij men het doel aanpast of opgeeft als het niet haalbaar blijkt. |
| Immunisatie | Een strategie binnen het doelgerichtheidsperspectief, waarbij men de interpretatie van de huidige situatie verandert om deze minder conflicterend te maken met het doel. |