Cover
Mulai sekarang gratis PPT 5a) Voedselinfecties - bacterieel.pdf
Summary
# Pathogene bacteriën en hun infecties
Dit onderwerp beschrijft diverse pathogene bacteriën, hun veroorzaakte infecties, pathogenese en epidemiologische kenmerken.
### 1.1 Campylobacter jejuni
Campylobacter is een gramnegatieve, spiraalvormige bacterie met een uniflagel [3](#page=3) [4](#page=4).
#### 1.1.1 Pathogene soorten en infecties
De belangrijkste pathogene soorten die enteritis veroorzaken zijn *C. jejuni*, *C. coli* en *C. upsaliensis*. *C. fetus* kan opportunistische infecties, zoals sepsis, veroorzaken [6](#page=6).
#### 1.1.2 Pathogenese en symptomen
De pathogenese is nog niet volledig opgehelderd. Symptomen van *C. jejuni* infectie (enteritis) omvatten waterige diarree, die mogelijk gepaard gaat met bloed door ulceratie en bloeding van het darmslijmvlies. Andere symptomen zijn pijn en krampen. De infectie duurt doorgaans 5 tot 14 dagen en herstelt vaak spontaan, tenzij de patiënt immuungecompromitteerd is [6](#page=6).
#### 1.1.3 Epidemiologie
*Campylobacter* is een zoönose en heeft diverse dieren als reservoir, waaronder pluimvee, runderen, varkens, knaagdieren en vogels. Besmetting van mensen vindt meestal plaats via consumptie van besmet voedsel, met name ongekookte of onvoldoende verhitte kip [2](#page=2) [7](#page=7).
### 1.2 Listeria monocytogenes
*Listeria monocytogenes* is een grampositieve staafvormige bacterie die facultatief anaeroob is [10](#page=10) [3](#page=3).
#### 1.2.1 Kenmerken en groei
Er zijn acht soorten in het genus *Listeria*, waarvan *L. monocytogenes* de belangrijkste pathogene soort is. Deze bacterie is beweeglijk bij 22°C, maar niet bij 37°C. Ze kan groeien bij temperaturen tussen 3-45°C en bij een pH tussen 6 en 9.6 [11](#page=11).
#### 1.2.2 Pathogenese en klinische manifestaties
Besmetting vindt meestal plaats via het maag-darmkanaal. De verdere verspreiding en de klinische presentatie variëren [11](#page=11):
* **Gezonde kinderen en volwassenen:** Vaak asymptomatische dragers (ongeveer 5%), soms gastro-enteritis [11](#page=11).
* **Zwangere vrouwen:** Kunnen asymptomatische dragers zijn, maar ook bacteriëmie/sepsis ontwikkelen, met risico op vroeggeboorte, intra-uteriene vruchtdood of abortus. De immuniteit is in het derde trimester van de zwangerschap verzwakt [11](#page=11) [12](#page=12).
* **Immuungecompromitteerden:** Kunnen asymptomatische dragers zijn, maar ook sepsis, meningitis of andere infecties zoals endocarditis oplopen [11](#page=11).
* **Neonati:** Kunnen kort na de geboorte (tot 2 dagen) sepsis met granulomateuze infectiehaarden in lever en milt ontwikkelen, of na 1-2 weken meningitis [11](#page=11).
**Mechanisme van intracellulaire invasie:**
1. **Hechting:** *L. monocytogenes* hecht zich aan epitheelcellen van de darm en/of M-cellen [13](#page=13).
2. **Endocytose:** Het micro-organisme induceert zijn eigen opname in de cel via zogenoemde internalines (bv. lnlA) [13](#page=13).
3. **Intracellulair:** Binnen het endosoom wordt dit gelyseerd door listerolysine (ongeveer 15 minuten na opname), waardoor de bacterie vrijkomt in het cytoplasma. De bacteriën worden omgeven door actinefilamenten en vormen lange staarten, die kunnen leiden tot uitstulpingen in het celmembraan van naburige cellen. Deze uitstulpingen worden afgesnoerd en vormen een nieuw vesikel in de buurcel, waarna de bacterie weer vrijkomt in het cytoplasma zonder celdood te induceren. Verspreiding naar de bloedbaan en placenta kan plaatsvinden via een onbekend mechanisme [13](#page=13).
* Een gedetailleerdere beschrijving van het mechanisme van intracellulaire invasie wordt gegeven op pagina 14 [14](#page=14).
#### 1.2.3 Epidemiologie
*Listeria monocytogenes* komt voor in de vrije natuur (grondwater) en in de darmen van vele diersoorten. Besmetting van mensen kan plaatsvinden via voedselproducten (melk, kaas, paté), direct contact met dieren of via de omgeving (water, groenten) [12](#page=12).
### 1.3 Helicobacter pylori
*Helicobacter pylori* is een gramnegatieve bacterie [10](#page=10) [3](#page=3).
#### 1.3.1 Pathogenese
*H. pylori* wordt oraal ingenomen. De bacterie produceert urease, dat ureum omzet in CO2 en ammonium, wat helpt de zure omgeving van de maag te neutraliseren. Met behulp van flagellen verplaatst de bacterie zich naar de mucuslaag van de maag. Daar hecht het aan epitheelcellen via adhesines. Vervolgens kan het endocytose of intercellulaire invasie ondergaan, wat leidt tot inflammatie. Dit proces wordt geassocieerd met maagulcers [17](#page=17) [19](#page=19).
#### 1.3.2 Andere Helicobacter soorten
Naast *H. pylori* zijn er nog vele andere soorten binnen het genus *Helicobacter*, waaronder *H. heilmanii*, *H. fennelliae*, *H. cinaedi*, *H. felis*, etc. [18](#page=18).
### 1.4 Shigella dysenteriae
*Shigella* is een gramnegatieve staafvormige bacterie [10](#page=10) [3](#page=3).
#### 1.4.1 Medisch belangrijke soorten en infecties
Medisch belangrijke soorten zijn *S. dysenteriae*, *S. flexneri*, *S. boydii* en *S. sonnei*. Deze bacteriën veroorzaken bacillaire dysenterie, gekenmerkt door ontsteking van het terminale ileum en het colon [28](#page=28).
#### 1.4.2 Pathogenese
Het infectiemechanisme van *Shigella* is als volgt:
1. **Hechting:** De bacterie hecht zich aan epitheelcellen van het colon en/of M-cellen [29](#page=29).
2. **Endocytose:** Geïnduceerde endocytose vindt plaats via invasines (bv. Ipa) [29](#page=29).
3. **Intracellulair:** Na lysering van het endosoom (binnen 15 minuten) komt *Shigella* vrij in het cytoplasma. De eiwitsynthese wordt geblokkeerd (na 2 uur) en de gastheercel wordt gelyseerd (na 6 uur). De bacteriën verspreiden zich naar andere cellen, tot in de lamina propria, wat leidt tot lokale laesies, ulceratie, waterverlies en ontstekingsverschijnselen (dysenterie) [29](#page=29).
#### 1.4.3 Epidemiologie
De belangrijkste bron van *Shigella* is de mens, met directe (handen) of indirecte (besmet voedsel, water, vliegen) overdracht. In België komt *S. sonnei* het meest voor, terwijl andere infecties vaak importpathologie betreffen. Uitbraken treden op bij slechte hygiënische omstandigheden en zijn vaak seizoensgebonden (najaar) en leeftijdsgebonden (jonge kinderen vanaf 6 maanden) [28](#page=28).
### 1.5 Salmonella
*Salmonella* is een gramnegatieve staafvormige bacterie [10](#page=10) [3](#page=3).
#### 1.5.1 Epidemiologie en reservoirs
* **S. Typhi / S. Paratyphi:** Deze worden uitsluitend bij mensen aangetroffen (zieken of dragers) en verspreiden zich via directe of indirecte overdracht [31](#page=31).
* **S. enterica (meer dan 2000 serovars, bv. S. Typhimurium, S. Enteritidis):** Deze hebben dieren als belangrijkste reservoir, maar ook mensen (dragers) kunnen een bron zijn. Zoönose is frequent, vooral via pluimvee (eieren) en varkens. Deze vormen van salmonellose zijn vaak seizoensgebonden en leeftijdsgebonden [31](#page=31).
#### 1.5.2 Typhoid fever
Typhoïde koorts, ook wel enterische koorts genoemd, wordt veroorzaakt door *Salmonella Typhi*. Het is een wereldwijde ziekte, met de hoogste prevalentie in Azië. De transmissie geschiedt via de feco-orale route. Jaarlijks zijn er wereldwijd ongeveer 11.9 miljoen nieuwe infecties en naar schatting 129.000 sterfgevallen. Er is een toenemende antibioticaresistentie. Vaccins bieden beperkte bescherming en zijn niet altijd goedgekeurd voor kinderen [32](#page=32).
#### 1.5.3 Intracellulaire infectie en immuniteit
*S. Typhi* en *S. Paratyphi* vermenigvuldigen zich intracellulair in macrofagen. Hoewel antilichamen worden geproduceerd, lossen deze de infectie niet op en bieden ze slechts beperkte bescherming [36](#page=36).
#### 1.5.4 Andere (niet-typhoïde) Salmonellae
Deze vormen van *Salmonella enterica* infecteren een breed scala aan dieren. De infectie is vaak voedselgerelateerd en veroorzaakt gastro-enteritis. Systemische infectie treedt doorgaans alleen op bij een verzwakt immuunsysteem [37](#page=37).
#### 1.5.5 iNTS: invasive Non-Typhoidal Salmonella infections
iNTS-infecties zijn invasieve infecties door niet-typhoïde *Salmonella* stammen, voornamelijk *Salmonella Typhimurium* en *Salmonella Enteritidis*. Deze infecties kunnen leiden tot bloodstream infections met een hoge mortaliteit (ongeveer 20% in-hospitaal). Ze komen frequent voor (ongeveer 3.4 miljoen gevallen, 680.000 doden) en vertonen hoge niveaus van antibioticumresistentie, waardoor *Salmonella* Typhimurium en Enteritidis door de WHO als prioriteitspathogenen zijn aangemerkt [38](#page=38).
#### 1.5.6 Evolutie van Salmonella
*Salmonella* soorten kunnen zich ontwikkelen van generalisten met een breed spectrum aan gastheren en metabolische niches, naar specialisten die zich aan specifieke niches aanpassen. Dit kan leiden tot genoomdegradatie [39](#page=39).
#### 1.5.7 Pathogenese van Salmonella
1. **Hechting:** *Salmonella* hecht zich aan M-cellen in de Peyerse platen [40](#page=40).
2. **Endocytose:** Micro-organisme-geïnduceerde hechting vindt plaats via invasines (invA-H) en vorming van invasomen, gevolgd door microfilament-afhankelijke opname door M-cellen [40](#page=40).
3. **Intracellulair:** Binnen het endosoom worden verzuring en fagolysosoom fusie geïnhibeerd. Transcytose (apicaal naar basolateraal) en fusie van het endosoom met het celmembraan treden op. *Salmonella* komt vrij en wordt opgenomen door macrofagen via Fc-receptoren. Grote fagosomen en verdunning van lysosomen bij fusie faciliteren intracellulaire replicatie. Verdere verspreiding vindt plaats via de bloedbaan en lymfen van lever en milt (primaire bacteriëmie), leidend tot intracellulaire replicatie en secundaire bacteriëmie [40](#page=40).
### 1.6 Vibrio cholerae
*Vibrio cholerae* is een gramnegatieve, kommavormige bacterie met een flagel. Het leeft in water (zout en zoet) en de ziekte komt alleen bij mensen voor [47](#page=47).
#### 1.6.1 Serotypering en pandemieën
Alleen O1-serotypen (met uitzondering van O139) veroorzaken pandemieën. Er zijn acht pandemieën geïdentificeerd, verdeeld in klassieke cholera (pandemieën 1-6), El Tor (7de pandemie) en O139-Bengaal (8ste pandemie) [48](#page=48).
#### 1.6.2 Cholera: intestinale infectie
Cholera is een intestinale infectie die krampen, braken en diarree veroorzaakt, leidend tot ernstige uitdroging en shock. De infectiedosis is hoog. Het enterotoxine stimuleert een enorme secretie van isotonische vloeistof. De mortaliteit is hoog (60% zonder behandeling, 1% met behandeling). Tegenwoordig is cholera endemisch in rivierdelta's in tropische gebieden met slechte hygiëne [49](#page=49).
#### 1.6.3 Transmissie en behandeling
Transmissie vindt plaats via de feco-orale route, vaak door besmet water of voedsel [50](#page=50).
* **Orale rehydratatie (ORS):** Het toedienen van orale rehydratiezouten is cruciaal voor de behandeling en redt levens [57](#page=57) [59](#page=59).
* **Intraveneuze rehydratatie:** Is nodig bij ernstige uitdroging [60](#page=60).
#### 1.6.4 Epidemiologische impact en controle
Grote cholera-uitbraken hebben plaatsgevonden in verschillende regio's, waaronder Goma Haïti Zuid-Soedan, Tsjaad, DRC, Jemen (2016-2017), Syrië en Soedan en Zambia. John Snow wordt beschouwd als de vader van de infectieziekte-epidemiologie, mede door zijn onderzoek naar cholera-uitbraken in Londen in 1854. Robert Koch ontdekte de causale pathogeen tijdens de 5e pandemie (1881-1896). Organisaties zoals Artsen Zonder Grenzen (MSF), WHO en UNICEF spelen een rol bij de bestrijding van cholera [63](#page=63) [65](#page=65) [66](#page=66) [68](#page=68) [71](#page=71).
### 1.7 Verwekkers van bacteriële meningitis
Hoewel niet een specifieke bacterie, wordt bacteriële meningitis genoemd als een belangrijke infectie waarvoor verschillende pathogenen verantwoordelijk kunnen zijn, waaronder die besproken in dit document. *Listeria monocytogenes* is een van deze verwekkers, zoals geschetst in patiëntcasus 2 [16](#page=16) [9](#page=9).
### 1.8 Algemene classificatie van diarreeverwekkers
De impact van bacteriën op reizigersdiarree kan worden geclassificeerd op basis van factoren zoals mortaliteit, zorgbelasting, overdraagbaarheid, resistentie en preventie/behandelbaarheid [24](#page=24) [25](#page=25).
---
# Clostridium difficile en pseudomembraneuze colitis
Dit onderwerp behandelt de infectie met *Clostridium difficile* (CDI), de belangrijkste oorzaak van ziekenhuisdiarree, de pathofysiologie van pseudomembraneuze colitis, risicofactoren, preventie en epidemiologie.
### 2.1 Clostridium difficile: een overzicht
*Clostridium difficile* (*C. difficile*) is een grampositieve, sporenvormende, anaërobe bacterie die beschouwd wordt als de belangrijkste oorzaak van infectieuze nosocomiale diarree in geïndustrialiseerde landen. De bacterie komt voor in twee vormen: als vegetatieve cellen en als sporen [76](#page=76) [82](#page=82).
#### 2.1.1 Levenscyclus van Clostridium difficile
De levenscyclus van *C. difficile* begint met de ingestie van sporen en vegetatieve cellen. De meeste vegetatieve cellen worden gedood in de maag, maar sporen kunnen de zure omgeving overleven. In het dunne darmkiem worden de sporen geactiveerd ("germen") bij blootstelling aan galzuren. De flagellen van *C. difficile* faciliteren de beweging van de bacterie. Vervolgens vermenigvuldigt *C. difficile* zich in de dikke darm, waar de darmmucosa helpt bij de adhesie aan het colonepeetheel. Bij gunstige omgevingscondities, zoals een tekort aan voedingsstoffen, kan de vegetatieve cel weer een spore vormen [84](#page=84) [85](#page=85).
#### 2.1.2 De rol van toxines
*C. difficile* produceert twee belangrijke toxines, toxine A (TcdA) en toxine B (TcdB), die behoren tot de 'large clostridial toxins'. Daarnaast is er het binaire toxine CDT. Deze toxines triggeren een complexe cascade van cellulaire reacties bij de gastheer, wat leidt tot diarree, ontsteking en weefselnecrose – de belangrijkste symptoomen van CDI. De factoren die bijdragen aan de epidemie van bepaalde *C. difficile* stammen zijn nog onvolledig begrepen [86](#page=86).
### 2.2 Pathogenese van Clostridium difficile infectie (CDI)
De pathogenese van CDI omvat verschillende sleutelstappen. Antibacteriële therapie leidt tot veranderingen in de colonic microflora. Dit creëert een omgeving waarin *C. difficile* kan worden blootgesteld en zich kan koloniseren. De vrijgave van toxines A en B veroorzaakt vervolgens letsel aan het colonic mucosale membraan en ontsteking [87](#page=87).
De rol van gastheer-antilichaam-gemedieerde reacties in de pathogenese van CDI is ook van belang. Blootstelling aan toxigene *C. difficile* kan, in combinatie met een IgG-respons tegen toxine A, leiden tot symptomatische CDI. Blootstelling zonder een dergelijke immuunrespons kan resulteren in asymptomatische kolonisatie. Blootstelling aan niet-toxigene *C. difficile* leidt eveneens tot asymptomatische kolonisatie [88](#page=88).
### 2.3 Klinische presentatie van Clostridium difficile infectie
De klinische presentatie van CDI kan variëren van asymptomatische kolonisatie tot ernstige vormen van colitis [89](#page=89).
* **Asymptomatische kolonisatie:** Patiënten dragen de bacterie bij zich zonder symptomen [89](#page=89).
* **CDI zonder colitis:** Dit kan zich uiten als waterige diarree, mogelijk met slijm maar zonder bloed [89](#page=89).
* **Colitis zonder pseudomembraneuze vorming:** Ontsteking van de dikke darm zonder de karakteristieke pseudomembranen [89](#page=89).
* **Pseudomembraneuze colitis:** De meest herkenbare vorm, gekenmerkt door de vorming van witgele pseudomembranen op het colonic slijmvlies [76](#page=76) [89](#page=89).
* **Fulminante colitis:** De meest ernstige vorm van de ziekte [89](#page=89).
De ernst van de symptomen neemt toe van asymptomatische kolonisatie tot fulminante colitis [89](#page=89).
### 2.4 Epidemiologie en prevalentie van CDI
* **Hospitaalinfectie:** *C. difficile* is een veelvoorkomende hospitaalinfectie [76](#page=76).
* **Verhoogde incidentie:** Het aantal gemelde gevallen van CDI is dramatisch toegenomen in de afgelopen decennia in EU-landen. In sommige landen, zoals het Verenigd Koninkrijk, is de incidentie echter recentelijk gedaald dankzij implementatie van beleid [95](#page=95).
* **Community-acquired CDI:** Hoewel *C. difficile* voornamelijk een nosocomiale pathogeen is, neemt het aantal gevallen van community-acquired CDI toe. Een recente Europese enquête toonde aan dat 80% van de gevallen nosocomiale oorsprong had, 14% community-acquired was, en 6% een onbepaalde oorsprong had [95](#page=95).
* **Economische belasting:** CDI legt een aanzienlijke economische druk op gezondheidssystemen in Europa, wat naar verwachting zal toenemen met de vergrijzende bevolking [90](#page=90).
#### 2.4.1 Incidentie en mortaliteit
De leeftijdsspecifieke incidentie van CDI en de daaraan toe te schrijven mortaliteit zijn gedocumenteerd. Patiënten met CDI kunnen aanzienlijke pijn en ongemak ervaren [90](#page=90) [91](#page=91).
### 2.5 Risicofactoren voor CDI
Verschillende factoren verhogen het risico op het ontwikkelen van CDI [92](#page=92).
* **Antibiotische therapie:** Dit is de belangrijkste risicofactor. Vooral behandeling in de afgelopen 3 maanden, gebruik van meerdere antibiotica, en met name breed-spectrum antibiotica verhogen het risico [92](#page=92).
> **Tip:** Het is belangrijk om de interactie tussen verschillende antibiotica en het risico op kolonisatie met *C. difficile* te kennen [93](#page=93).
>
> * **Hoog risico:** Clindamycine, derdegeneratie cefalosporines, bepaalde fluoroquinolonen.
> * **Medium risico:** Macroliden, amoxicilline/ampicilline, amoxicilline/clavulaanzuur.
> * **Laag risico:** Aminoglycosiden, vancomycine, trimethoprim, tetracyclines, benzylpenicilline, anti-pseudomonas penicillines met bèta-lactamase remmer.
* **Immunocompromitterende patiënten:** Inclusief patiënten die immunosuppressieve medicatie, HIV-infectie of antineoplastische middelen gebruiken [92](#page=92).
* **Oudere leeftijd:** Patiënten van 65 jaar en ouder lopen een verhoogd risico [92](#page=92).
* **Ernstige onderliggende ziekte:** Patiënten met ernstige ziektebeelden [92](#page=92).
* **Enterale voeding en gastro-intestinale chirurgie:** Patiënten die sondevoeding krijgen of een gastro-intestinale operatie hebben ondergaan [92](#page=92).
* **Gastro-intestinale medicatie:** Inclusief maagzuurremmende therapie [92](#page=92).
* **ICU-verblijf:** Verblijf op de intensive care unit [92](#page=92).
* **Langdurige ziekenhuisopname:** Gemiddeld 20 dagen [92](#page=92).
### 2.6 Recidief van CDI
Een recidief van CDI wordt gedefinieerd als een toename van de stoelfrequentie gedurende twee opeenvolgende dagen, lossere stoelgang, of de ontwikkeling van nieuwe tekenen van ernstige colitis na een initiële reactie op behandeling, met microbiologische bevestiging van toxine-producerende *C. difficile* in de ontlasting [94](#page=94).
* **Incidentie:** Recidieven komen voor bij tot 25% van de gevallen binnen 30 dagen na behandeling [94](#page=94).
* **Oorzaken van recidief:**
* Het falen om de colonic microflora te herstellen [94](#page=94).
* De aanwezigheid van *C. difficile* sporen in de darmen [94](#page=94).
* Een suboptimale immuunrespons van de gastheer op de infectie en de toxines [94](#page=94).
### 2.7 Preventie van CDI
Preventieve maatregelen zijn cruciaal voor de bestrijding van CDI [76](#page=76).
* **Minder antibioticagebruik:** Rationeel en terughoudend gebruik van antibiotica is essentieel [76](#page=76).
* **Contactisolatie:** Patiënten met diarree dienen in contactisolatie te worden geplaatst tot het einde van de diarree [76](#page=76).
* **Hygiënemaatregelen:** Goede handhygiëne en schoonmaakprocedures zijn van groot belang om overdracht te voorkomen [76](#page=76).
### 2.8 Clostridium familie
*Clostridium* is een geslacht van bacteriën met diverse pathogene soorten, waaronder de verwekkers van tetanus, botulisme, gasgangreen en pseudomembraneuze colitis [97](#page=97).
### 2.9 Pseudomembraneuze colitis
Pseudomembraneuze colitis is een ontsteking van de dikke darm die gekenmerkt wordt door de vorming van pseudomembranen. Deze ontstekingslaesies bestaan uit een netwerk van fibrin, ontstekingscellen en bacteriën. Pseudomembraneuze colitis is een van de klinische presentaties van een *Clostridium difficile* infectie. De diagnose wordt gesteld op basis van klinische symptomen, endoscopie en de detectie van *C. difficile* en/of toxines in de ontlasting. Het voorbeeld van Patiënt 4 illustreert dit: een 82-jarige man met orale kanker die peri-operatief amoxicilline-clavulaanzuur kreeg en 5 dagen later waterige, stinkende diarree ontwikkelde, waarna *Clostridium difficile* in de stoel werd aangetoond, leidend tot de diagnose pseudomembraneuze colitis [74](#page=74) [76](#page=76) [89](#page=89).
---
# Classificatie en overwegingen bij bacteriële infecties
Dit onderwerp verkent de criteria voor het classificeren van bacteriële ziekteverwekkers, met aandacht voor hun impact op mortaliteit, de zorglast, overdraagbaarheid en resistentie, evenals preventieve en behandelingsstrategieën.
### 3.1 Criteria voor classificatie van bacteriële infecties
De classificatie van bacteriële infecties is essentieel voor het begrijpen van hun impact en voor het ontwikkelen van effectieve strategieën voor preventie en behandeling. Verschillende criteria worden hierbij gehanteerd, die zowel de directe gevolgen van de infectie als bredere maatschappelijke en medische aspecten weerspiegelen [25](#page=25) [8](#page=8).
#### 3.1.1 Mortaliteit
Een cruciaal criterium is de mortaliteit, wat het percentage sterfgevallen betreft dat gerelateerd is aan een specifieke bacteriële infectie. Hoge mortaliteit duidt op een potentieel zeer gevaarlijke ziekteverwekker [25](#page=25) [8](#page=8).
#### 3.1.2 Zorglast
De zorglast omvat de impact van bacteriële infecties op de gezondheidszorgsystemen. Dit kan zich uiten in de noodzaak voor intensive care-opnames, langdurige ziekenhuisverblijven, het gebruik van specialistische apparatuur en de benodigde mankracht van zorgprofessionals [25](#page=25) [8](#page=8).
#### 3.1.3 Gemeenschapslast (Community burden)
De gemeenschapslast (community burden) richt zich op de bredere impact van infecties binnen de algemene bevolking. Dit kan leiden tot productiviteitsverlies door ziekteverzuim, de noodzaak van isolatiemaatregelen en de psychologische impact op individuen en gemeenschappen [25](#page=25) [8](#page=8).
#### 3.1.4 Overdraagbaarheid
De overdraagbaarheid van bacteriële ziekteverwekkers is een sleutelfactor in de verspreiding van infecties. Factoren zoals de wijze van transmissie (bv. direct contact, druppelinfectie, vectoroverdracht) en de incubatietijd bepalen hoe snel en wijdverspreid een infectie zich kan ontwikkelen [25](#page=25) [8](#page=8).
#### 3.1.5 Prevalentie van resistentie
De mate waarin bacteriën resistent zijn tegen antibiotica is een groeiend probleem. De prevalentie van resistentie (hoe vaak resistentie voorkomt in een populatie) bepaalt de effectiviteit van bestaande behandelopties en vormt een significante uitdaging voor de volksgezondheid [25](#page=25) [8](#page=8).
#### 3.1.6 Tienjarige trend van resistentie
Het monitoren van de tienjarige trend van resistentie biedt inzicht in de evolutie van resistentiepatronen over tijd. Een stijgende trend duidt op een toenemende urgentie voor nieuwe interventies en een heroverweging van huidige behandelprotocollen [25](#page=25) [8](#page=8).
#### 3.1.7 Preventie
De preventie van bacteriële infecties omvat maatregelen gericht op het voorkomen van besmetting en ziekte. Dit varieert van algemene hygiënemaatregelen zoals handhygiëne tot specifieke interventies zoals vaccinatie [25](#page=25) [8](#page=8).
#### 3.1.8 Behandelbaarheid (Treatability)
De behandelbaarheid verwijst naar de effectiviteit van beschikbare therapeutische middelen, met name antibiotica, in het bestrijden van de bacteriële infectie. Infecties die slecht reageren op standaardbehandelingen vereisen aangepaste of intensievere zorg [25](#page=25) [8](#page=8).
#### 3.1.9 Pipeline
De "pipeline" verwijst naar de beschikbaarheid van nieuwe medicijnen en vaccins in ontwikkeling. Een lege pipeline, met weinig nieuwe opties, kan problematisch zijn bij de opkomst van resistente stammen of nieuwe ziekteverwekkers [25](#page=25) [8](#page=8).
> **Tip:** Een grondige evaluatie van deze classificatiecriteria is cruciaal voor risico-inschatting en het prioriteren van onderzoek en publieke gezondheidsmaatregelen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Campylobacter jejuni | Een gramnegatieve, spiraalvormige bacterie met een uniflager, bekend om enteritis te veroorzaken met symptomen als waterige diarree, soms met bloed. |
| Listeria monocytogenes | Een facultatief anaërobe grampositieve staaf die infecties kan veroorzaken, met name gevaarlijk voor immuungecompromitteerde personen, zwangere vrouwen en neonaten, leidend tot sepsis en meningitis. |
| Helicobacter pylori | Een gramnegatieve, flagellaire bacterie die de maagwand koloniseert en geassocieerd wordt met maagulcus en inflammatie door de productie van urease. |
| Shigella dysenteriae | Een gramnegatieve staaf die bacillaire dysenterie veroorzaakt, gekenmerkt door bloederige diarree, ontsteking van het terminale ileum en colon, en verspreid wordt via fecale-orale route. |
| Salmonella Typhi | Een gramnegatieve staaf die tyfus veroorzaakt, een systemische ziekte die zich voornamelijk in Azië voordoet en voornamelijk via de faecale-orale route wordt overgedragen. |
| Vibrio cholerae | Een gramnegatieve, komma-vormige bacterie met een flagellum, die cholera veroorzaakt door een enterotoxine dat leidt tot ernstige waterige diarree en uitdroging. |
| Clostridium difficile | Een grampositieve, spoorvormende, anaërobe bacillus die pseudomembraneuze colitis veroorzaakt, vaak geassocieerd met antibioticagebruik en nosocomiale infecties. |
| Gramreactie | Een microbiologische kleuringstechniek die bacteriën classificeert op basis van hun celwandstructuur, waarbij grampositieve bacteriën paars kleuren en gramnegatieve bacteriën roze/rood. |
| Facultatief anaëroob | Micro-organismen die kunnen groeien in aanwezigheid van zuurstof, maar ook in de afwezigheid ervan. |
| Pathogenese | Het mechanisme waarmee een ziekteverwekkende agent ziekte veroorzaakt in een gastheer. |
| Zoönose | Een ziekte die van dieren op mensen kan overgaan. |
| Enteritis | Ontsteking van de dunne darm, vaak resulterend in diarree. |
| Sepsis | Een levensbedreigende toestand die ontstaat wanneer een infectie een wijdverbreide ontstekingsreactie in het lichaam veroorzaakt. |
| Meningitis | Ontsteking van de hersenvliezen, de membranen die de hersenen en het ruggenmerg omringen. |
| Endocytose | Een proces waarbij cellen deeltjes van buiten de cel opnemen door het celmembraan om de deeltjes in een vesicle (blaasje) binnen de cel te omhullen. |
| Urease | Een enzym geproduceerd door bepaalde bacteriën, zoals Helicobacter pylori, dat ureum afbreekt tot koolstofdioxide en ammoniak. |
| Enterotoxine | Een toxine geproduceerd door bacteriën dat specifiek de dunne darm aantast en de afscheiding van water en elektrolyten stimuleert, wat leidt tot diarree. |
| Nosocomiale infectie | Een infectie die wordt opgelopen in een ziekenhuis of een andere zorginstelling. |
| Pseudomembraneuze colitis | Een ernstige vorm van colitis, gekenmerkt door de vorming van witgele membranen op de darmslijmvlies, vaak veroorzaakt door Clostridium difficile. |
| Faecale-orale route | Een route van infectie waarbij ziekteverwekkers via de ontlasting van een besmet persoon op de handen komen en vervolgens worden ingenomen door een ander persoon, vaak via besmet voedsel of water. |
| Immuungecompromitteerd | Personen met een verzwakt immuunsysteem, waardoor ze vatbaarder zijn voor infecties. |
| Bacteriëmie | De aanwezigheid van bacteriën in de bloedbaan. |
| Virulentie | De mate waarin een pathogeen in staat is om ziekte te veroorzaken. |
| Adhesine | Een molecuul op het oppervlak van een micro-organisme dat helpt bij de hechting aan gastheercellen. |
| Enterotoxine | Een toxine dat de symptomen van gastro-enteritis veroorzaakt door de dunne darm te beïnvloeden. |
| Cytokine | Kleine eiwitten die een rol spelen bij cel-cel communicatie en de immuunrespons reguleren. |
| Neutrofielen | Een type witte bloedcel dat een cruciale rol speelt in de aangeboren immuunrespons tegen bacteriële infecties. |
| Vacuole | Een membraangebonden organel binnen een cel dat verschillende functies kan hebben, waaronder opslag en vertering. |
| Actin | Een eiwit dat een belangrijk onderdeel vormt van het cytoskelet van cellen, en ook betrokken is bij celbeweging en interne transportprocessen. |
| Microfilamenten | Dunne vezels in het cytoplasma van eukaryote cellen, voornamelijk bestaande uit actine, die essentieel zijn voor celvorm, beweging en interne processen. |
| Ulceratie | De vorming van een zweer, een beschadiging van het slijmvlies of de huid. |
| Dysenterie | Een darminfectie gekenmerkt door ontsteking van de darm, bloederige diarree en buikkrampen. |
| Diarree | Waterige ontlasting, vaak meerdere keren per dag, wat kan duiden op een infectie of andere aandoeningen van het spijsverteringskanaal. |