Cover
Mulai sekarang gratis cursus vpt1.pdf
Summary
# Systematisch verpleegkundig handelen
Systematisch verpleegkundig handelen (SVH), ook wel bekend als het verpleegproces, is een circulair proces dat is opgebouwd uit vijf opeenvolgende fasen: anamnese, diagnose, planning, uitvoering en evaluatie, om zorg op een correcte en gestructureerde wijze te verlenen [15](#page=15).
### 1.1 Inleiding tot systematisch verpleegkundig handelen
Methodisch verplegen, het verpleegproces, klinisch redeneren, procesmatig verplegen en SVH zijn synoniemen die de gefaseerde aanpak van verpleegkundige hulpverlening benadrukken. Het doel van methodisch verplegen is om te bepalen in hoeverre iemand zelfzorg nodig heeft, welke resultaten van hulp te verwachten zijn, hoe zelfzorgactiviteiten bevorderd, gehandhaafd of hersteld kunnen worden, wat er nodig is om hulp te bieden, en wat het effect van de verleende hulp is [14](#page=14).
### 1.2 De fasen van het verpleegproces
Het verpleegproces kent vijf hoofdfasen die onderling sterk verbonden zijn. Het circulaire karakter betekent dat na elke evaluatie de planning herzien en aangepast wordt [15](#page=15).
> **Figuur 4 Circulair proces SVH** [15](#page=15).
> Dit figuur, niet hier te tonen, illustreert de cyclische aard van het verpleegproces.
#### 1.2.1 De verpleegkundige anamnese
De eerste fase, de anamnese, is cruciaal om vast te stellen in hoeverre iemand verpleegkundige hulp nodig heeft en welke problemen zich voordoen bij zelfzorgactiviteiten. Vanuit een holistische benadering worden gegevens verzameld over het lichamelijk, psychisch en sociaal functioneren. Een anamneseformulier, een lijst met vragen over zelfzorgactiviteiten, is hierbij een belangrijk hulpmiddel [15](#page=15).
Tijdens de anamnese wordt nagegaan:
* Hoe de zorgontvanger zijn zelfzorgactiviteiten gewoonlijk verricht [16](#page=16).
* In hoeverre de zorgontvanger anders functioneert dan gebruikelijk [16](#page=16).
* In hoeverre de zorgontvanger in staat is zich aan te passen aan beperkingen en zijn zelfzorg in stand te houden [16](#page=16).
Daarnaast zijn gegevens zoals naam, aanspreekvorm, inzicht in de situatie en reactie op opname van belang. Gegevens worden verzameld door observatie (bijvoorbeeld letten op kleur, huidconditie, spiertonus, en meten van vitale functies) en communicatie met de zorgontvanger, familie of andere zorgverleners [16](#page=16).
> **Tip:** Een grondige anamnese legt de basis voor effectieve zorgplanning en -uitvoering [15](#page=15).
#### 1.2.2 De verpleegkundige diagnose
In deze fase worden de verzamelde gegevens geïnterpreteerd en geordend om conclusies te trekken over de zelfzorg van de zorgontvanger. Dit gebeurt door de anamnesegegevens te vergelijken met kennis over normaal menselijk functioneren, gebruikmakend van kennis uit fysiologie, anatomie, psychologie en sociologie. De fase resulteert in een omschrijving van de zorgproblemen van de zorgontvanger, die de basis vormen voor de zorgplanning [16](#page=16).
> **Voorbeeld:** Bij iemand die zichzelf niet kan wassen of aankleden door verlamming, kan de diagnose luiden dat de fijne motoriek onvoldoende is voor knoopjes en veters, of dat de niet-verlamde arm niet zelf gewassen kan worden [17](#page=17).
#### 1.2.3 De planning
De planningfase omvat het opstellen van een verpleegplan met drie onderdelen [17](#page=17):
1. Een lijst van feitelijke en mogelijke (preventieve) zorgproblemen, gerangschikt op belangrijkheid [17](#page=17).
2. De verpleegdoelen (verwachte resultaten) die samen met de zorgontvanger worden bepaald. Nauwkeurig omschreven doelen, zoals '2,5 liter drinken per 24 uur', zijn essentieel voor evaluatie [17](#page=17).
3. Verpleegkundige handelingen (zorgactiviteiten) die nodig zijn om de doelen te bereiken, inclusief hoe, wanneer en door wie deze moeten worden uitgevoerd [17](#page=17).
> **Voorbeeld:** Het toepassen van wisselhouding om de twee uur bij een zorgontvanger met verhoogd risico op decubitus [17](#page=17).
#### 1.2.4 De uitvoering
De uitvoering houdt in dat de voorgeschreven verpleegkundige handelingen uit het verpleegplan in de praktijk worden gebracht. Hierbij zijn specifieke verpleegkundige vaardigheden vereist, gebaseerd op belangrijke basisprincipes [17](#page=17).
Belangrijke basisprincipes bij de uitvoering:
* **Hygiëne en steriliteit:** Persoonlijke hygiëne, aseptisch werken, voorkomen van besmetting en verspreiding van ziektekiemen [18](#page=18).
* **Veiligheid:** Zorg voor patiënt, omgeving en eigen veiligheid [18](#page=18).
* **Beleving:** Openstaan voor angsten en bezorgdheden, respecteren van privacy en rust [18](#page=18).
* **Zelfzorg en inspraak:** Patiënt laten participeren in het verpleegproces, ondanks de afhankelijke positie [18](#page=18).
* **Comfort:** Aandacht voor houding, geluid en temperatuur [18](#page=18).
* **Ergonomie:** Beperken van risico op rugklachten voor de zorgverlener [18](#page=18).
* **Ecologie:** Beperken van afvalproductie en verstandig omgaan met afval [18](#page=18).
* **Economie:** Zorgen voor effectieve onderzoeken/behandelingen, kritisch zijn op werkwijze en verspilling voorkomen [18](#page=18).
#### 1.2.5 De evaluatie
De evaluatie is de laatste fase en richt zich op de vergelijking tussen feitelijke en verwachte resultaten. Nauwkeurig geformuleerde verpleegdoelen maken de evaluatie concreet en objectief [18](#page=18).
Criteria voor evaluatie worden ontleend aan het gedrag van de zorgontvanger:
* Wat zegt de zorgontvanger?
* Wat doet de zorgontvanger?
* Hoe ziet de zorgontvanger eruit? [18](#page=18).
> **Voorbeeld:** Het controleren of de vochtopname 2,5 liter per 24 uur was, of het vragen naar de pijnbeleving van de patiënt [18](#page=18).
Wanneer een verpleegdoel niet wordt bereikt, is dit een aanleiding om elke fase van het verpleegproces opnieuw te doorlopen, wat het circulaire karakter benadrukt. Dit maakt het mogelijk om onopgemerkte factoren te identificeren en het eigen verpleegkundig functioneren te beoordelen aan de hand van professionele normen [18](#page=18).
### 1.3 Overzicht van de fasen van SVH
| Fase | Elementen | Vaardigheden |
| :--------- | :----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- | :-------------------------------------------------------------------------- |
| Anamnese | De verpleegkundige anamnese gericht op lichamelijk, psychisch en sociaal functioneren van de zorgontvanger. | Gespreksvoering, Observatie. | [19](#page=19).
| Diagnose | De omschrijving van feitelijke en mogelijke zorgproblemen. | Ordenen van gegevens, Interpreteren van gegevens, Conclusies trekken. | [19](#page=19).
| Planning | Verpleegdoelen of verwachte resultaten met betrekking tot de zorgproblemen van de zorgontvanger; Verpleegkundige handelingen ten behoeve van de zelfzorg; Aanduiding van uitvoerders. | Verpleegkundige handelingen kiezen en instructies geven, Organiseren en communiceren. | [19](#page=19).
| Uitvoering | Het uitvoeren van het verpleegplan. | Gebruik maken van technische en sociale vaardigheden. | [19](#page=19).
| Evaluatie | Het vergelijken van de feitelijke resultaten met de verwachte resultaten; Een herziening van de verpleegkundige diagnose. | Evalueren. | [19](#page=19).
> **Figuur 5 De vijf fases van SVH** [19](#page=19).
> Dit schema vat de elementen en benodigde vaardigheden per fase van het SVH samen.
---
# Vitale parameters: ademhaling, thermoregulatie en circulatie
Vitale parameters bieden inzicht in de lichaamsfuncties en zijn cruciaal voor gezondheidsprofessionals om te meten, interpreteren en adequaat te reageren. Dit hoofdstuk behandelt de ademhaling, thermoregulatie en circulatie [40](#page=40).
### 3.1 De ademhaling
#### 3.1.1 Definitie
Ademhaling is het proces waarbij lucht via de luchtwegen naar de longblaasjes stroomt, waar gasuitwisseling plaatsvindt: zuurstof wordt opgenomen en koolstofdioxide (CO₂) en water worden afgegeven. Een volwassene in rust heeft circa 250 ml zuurstof per minuut nodig, wat tijdens zware inspanningen tot dertig keer hoger kan zijn [40](#page=40).
#### 3.1.2 Beïnvloedende factoren
Ademhaling kan bewust of onbewust worden geregeld. Factoren die de ademhaling beïnvloeden zijn beweging, emoties (angst, stress, pijn), anemie, bepaalde medicijnen en de zuurgraad van het bloed. De hersenstam reguleert de ademhaling, reagerend op de partiële koolzuurspanning (PCO₂) en bloed-pH (normaal 7,35-7,45). Bij acidose neemt de ademhalingssnelheid en -diepte toe om de pH te normaliseren [41](#page=41).
#### 3.1.3 Meetmethode
De beoordeling van de ademhaling omvat frequentie, diepte, regelmaat en eventuele geluiden. Ook geassocieerde symptomen zoals huid- en lipkleur (cyanose) worden geobserveerd. De patiënt wordt niet geïnformeerd om beïnvloeding te voorkomen. De ademhaling kan gelijktijdig met de pols worden gemeten door de hand op de borstkas te leggen, of visueel worden waargenomen. Bij een regelmatige ademhaling telt men een halve minuut, bij afwijkingen een volle minuut. Een ademhalingsbeweging bestaat uit één in- en uitademing. Arteriële bloedgassen geven inzicht in longfunctie, saturatie en PCO₂, maar het hemoglobinegehalte is ook van belang voor zuurstoftransport [41](#page=41).
#### 3.1.4 Normaalwaarden
* **Volwassene:** 12-20 ademhalingen per minuut (AH/min) [42](#page=42).
* **Baby:** 30-80 AH/min (gemiddeld 40) [42](#page=42).
* **Kenmerken normale ademhaling:** Regelmatig, voldoende diep, zonder inspanning of pijn, geruisloos [42](#page=42).
* **Normale bloedgaswaarden:**
* pH: 7,35 – 7,45 [42](#page=42).
* pCO₂: 35 – 45 mmHg [42](#page=42).
* pO₂: 75 – 100 mmHg [42](#page=42).
* SaO₂: 93 -100% [42](#page=42).
* HCO₃: 22- 26 mmol/L [42](#page=42).
#### 3.1.5 Indicaties voor het nemen van de ademhaling
Ademhaling wordt niet routinematig geobserveerd, tenzij er afwijkingen zijn in frequentie, diepte of regelmatigheid. Indicaties zijn opname met luchtwegproblemen (astma, infecties, pijn, cyanose, bloeding, pre-eclampsie, trauma), tijdens en na operaties, en bij niet-geruisloze ademhaling [42](#page=42).
#### 3.1.6 Ademhaling en verloskunde
* **Zwangerschap:** Zuurstofbehoefte stijgt met circa 20%. Ademhaling wordt dieper en maakt meer gebruik van het diafragma; onderste ribben wijken uit. Progesteron ontspant de alveoli. Frequentie blijft gelijk [43](#page=43).
* **Arbeid:** Contracties beïnvloeden ademhalingspatroon. Diepe, rustige ademhaling tussen contracties bevordert oxygenatie. Ademhalingsoefeningen bieden fysieke en psychische ondersteuning. Medicatie voor algemene anesthesie kan ademhalingsreflex van pasgeborene hinderen [43](#page=43).
* **Post-partum:** Ademhaling keert terug naar de pre-zwangerschapsnormaal [43](#page=43).
* **Neonaat:** Foetale ademhalingsbewegingen ontwikkelen longen; vruchtwater wordt verplaatst. Compressie van de borstkas bij vaginale geboorte helpt vocht te verwijderen. De eerste ademhaling wordt geïnitieerd door het stoppen van de foetale circulatie bij afklemmen van de navelstreng. Een hoge negatieve intrathoracale druk is nodig om longblaasjes te openen. Surfactant verlaagt oppervlaktespanning en houdt longblaasjes open. Tactiele stimulatie, licht en koude bevorderen de eerste ademhaling. De ademhaling wordt gemeten bij de Apgar-score en bij tekenen van zuurstofproblemen (cyanose, intrekkingen, neusvleugelen). Een normale saturatie bij pasgeborenen is 92-98%. De ademhaling van een baby wordt 1 minuut lang geobserveerd, met ontbloot bovenlichaam om bewegingen te zien [43](#page=43) [44](#page=44).
#### 3.1.7 Verpleegproblemen
* Obstructie [44](#page=44).
* Hoesten [44](#page=44).
* Abnormale secreties [44](#page=44).
* Droge slijmvliezen [44](#page=44).
* Verkeerde lichaamshouding [44](#page=44).
* Dyspnoe [44](#page=44).
* Hyperventilatie [44](#page=44).
* Pneumothorax [44](#page=44).
* Zuurstoftherapie [44](#page=44).
### 3.2 De thermoregulatie
#### 3.2.1 Definitie
Thermoregulatie is het evenwicht tussen warmteopname en warmteverlies om de kerntemperatuur rond 37°C te handhaven via homeostase. Het lichaam reageert op de omgevingstemperatuur door warmte af te geven, te produceren of vast te houden, gereguleerd door de hypothalamus [44](#page=44) [45](#page=45).
#### 3.2.2 Belang van thermoregulatie
Een constante lichaamstemperatuur is vitaal voor optimale celunctie en chemische reacties. Een temperatuurstijging van 0,5°C verhoogt de zuurstofbehoefte met 7%. Een stijging van 1°C verhoogt de pols met 20 slagen/min en de ademhaling met 7 AH/min. Temperaturen boven 40,5°C kunnen celschade veroorzaken; boven 42°C kan dit leiden tot hersenschade, coma, cardiovasculaire collaps en overlijden. Te lage temperaturen kunnen leiden tot spierbewegingen, vermoeidheid, bewustzijnsverlies, hartritmestoornissen en sterfte [45](#page=45).
#### 3.2.3 Balans tussen warmteverlies en warmteproductie
De hypothalamus functioneert als een thermostaat die warmteproductie of -afgifte reguleert [45](#page=45).
* **Warmteverlies:**
* **Conductie:** Warmteafgifte door direct contact met een koeler object [45](#page=45).
* **Radiatie:** Warmteafgifte aan de omgeving [45](#page=45).
* **Convectie:** Afgifte van warmte door luchtstroming rond het lichaam [46](#page=46).
* **Evaporatie:** Verdamping van water (zweet) van de huid, wat warmte onttrekt. Transpiratie en vasodilatatie van huishuidvaten bevorderen warmteverlies [46](#page=46).
* **Warmteproductie:**
* **Basaal metabolisme:** Energieverbruik in rust [45](#page=45).
* **Vertering van voedsel:** Produceert warmte [45](#page=45).
* **Spieractiviteit en beven:** Verhoogt warmteproductie [45](#page=45).
* **Omgevingstemperatuur:** Kan bijdragen aan warmteproductie (bijvoorbeeld door isolatie) [45](#page=45).
Het lichaam produceert warmte door beven, vasoconstrictie en het aanwakkeren van het basaal metabolisme door adrenaline en schildklierhormonen. Het beperken van warmteverlies kan door een foetushouding aan te nemen en door kippenvel [46](#page=46).
#### 3.2.4 Beïnvloedende factoren
Omgevingstemperatuur, basaal metabolisme, beweging, vertering van voedsel, tijdstip van meting, stress, psychische inspanning, menstruele cyclus, menopauze, baden, en anesthesie beïnvloeden de lichaamstemperatuur. Het basaal metabolisme is lager bij vrouwen en neemt af met de leeftijd. Baby's hebben een zeer hoog basaal metabolisme en een relatief groot lichaamsoppervlak, waardoor ze sneller afkoelen. Zware inspanningen kunnen de kerntemperatuur tot 40°C doen stijgen. Lichaamstemperatuur is het laagst 's nachts en piekt tussen 16-20 uur. Stress en psychische inspanningen verhogen het basaal metabolisme en warmteproductie. Tijdens de menstruele cyclus stijgt de temperatuur na ovulatie (0,3-0,5°C). Menopauze kan leiden tot opvliegingen. Koorts ontstaat door pyrogenen die de hypothalamus programmeren voor een hogere kerntemperatuur [46](#page=46) [47](#page=47) [48](#page=48).
#### 3.2.5 Meetmethode
De keuze van de meetmethode hangt af van bereikbaarheid, veiligheid, beleid en beschikbaar materiaal. Gangbare methoden zijn oraal, rectaal, in het oor (tympanisch), onder de oksel (axillair) en op de slaap (infrarood). Invasieve methoden zijn meting in de longarterie of slokdarm [48](#page=48).
* **Oraal:** Betrouwbaar, niet-invasief, meet nabij de sublinguale arterie. Niet geschikt voor baby's, jonge kinderen, vrouwen in arbeid, patiënten met epilepsie, mondinfecties, verminderd bewustzijn, misselijkheid, braken of mondwonden [48](#page=48).
* **Tympanisch (oor):** Eenvoudig, meet nabij de bloedvoorziening van de hypothalamus. Nauwkeurigheid kan worden beïnvloed door vocht, infectie, hoge omgevingstemperatuur, oorsmeer en operaties. Oor correct trekken: bij volwassenen achterwaarts en omhoog, bij kinderen achterwaarts en omlaag. Geschikt voor alle leeftijden, vereist speciale thermometer en beschermhoesjes [49](#page=49).
* **Axillair (onder de oksel) of liesplooi:** Vooral bij baby's, ouderen of magere personen. Thermometer moet volledig huidcontact hebben; arm of been stilhouden [49](#page=49).
* **Rectaal:** Meest betrouwbaar vanwege goede doorbloeding en isolatie, geeft een betrouwbare weergave van kerntemperatuur. Minder geschikt bij diarree of hemorroïden (pijnlijk) en kan schaamte oproepen. Kruisinfecties te vermijden door persoonlijke thermometer of hoesjes/desinfectie [49](#page=49).
* **Slaap (infrarood):** Nieuwste methode, meet temperatuur van arteria temporalis superficialis. Vereist geen contact, dus geen hygiënische maatregelen nodig [50](#page=50).
#### 3.2.6 Normaalwaarden
* **Oraal, oor, axillair:** 35,8°C tot 37,3°C [50](#page=50).
* **Rectaal:** 36,1°C tot 37,8°C [50](#page=50).
* **Baby:** 36,5°C - 37,5°C [50](#page=50).
#### 3.2.7 Indicaties voor het nemen van de temperatuur
Temperatuurmeting is een basisverpleegkundige observatie, meestal één of meerdere malen per dag. Indicaties zijn bibberen, kippenvel, klappertanden, zweten. Bij zwangerschap, arbeid en post-partum is meting essentieel [50](#page=50).
* **Verloskunde:**
* Opname verloskamer (basislijn) [51](#page=51).
* Tijdens arbeid (om de 4 uur of indien nodig) [51](#page=51).
* Direct na geboorte (moeder en baby) [51](#page=51).
* Post-partum (moeder, bij klinische tekens) [51](#page=51).
* Preterme arbeid en (p)PROM (infectieuitsluiting) [51](#page=51).
* Tijdens bloedtransfusie [51](#page=51).
#### 3.2.8 Temperatuur & verloskunde
* **Zwangerschap:** Warmteproductie stijgt met 30-35% door progesteron. Maternele temperatuur stijgt met 0,5°C. Onderhuidse doorbloeding en zweetklieren zijn 4-7 keer actiever. Foetale temperatuur is 0,5°C hoger dan maternele. Koorts bij zwangere kan leiden tot intra-uteriene hypoxie en foetale tachycardie, misvormingen en preterme arbeid [51](#page=51).
* **Arbeid:** Temperatuursverhoging kan door infectie, dehydratie of spieractiviteit van de uterus [51](#page=51).
* **Postpartum:** Fysiologische temperatuurstijging binnen 24 uur na bevalling is mogelijk; aanhoudende stijging kan wijzen op infectie (perineum, endometritis, urinair, mastitis, DVT). Bij borstvoeding kan stuwing tot temperatuurstijging leiden [51](#page=51).
* **Neonaat:** Pasgeborenen hebben moeite met temperatuurregeling door lagere omgevingstemperatuur en natheid na geboorte. Voorkom afkoeling door drogen, aankleden, vermijden van koude contacten en tocht. Het hoofd is een belangrijke bron van warmteverlies. Infectie kan leiden tot daling van lichaamstemperatuur. Bruin vetweefsel produceert warmte, maar raakt snel uitgeput. Na uitputting van bruin vet worden andere suikers gebruikt, wat kan leiden tot metabole acidose. Baby's zweten enkel op het hoofd, hebben een relatief groot lichaamsoppervlak, en kunnen niet rillen. Huilen en rusteloosheid verhogen spieractiviteit. De omgevingstemperatuur voor een baby zou 21°C moeten zijn. Oververhitting kan wiegendood veroorzaken [52](#page=52) [53](#page=53).
#### 3.2.9 Verpleegproblemen
* Hypothermie [54](#page=54).
* Hyperthermie [54](#page=54).
### 3.3 De circulatie
Circulatie is essentieel voor alle organen en omvat hart, bloedvaten en bloed. Het hart pompt bloed, wat resulteert in een polsgolf in de slagaders. Circulatie transporteert zuurstof, voedingsstoffen en hormonen en voert CO₂ en afvalstoffen af. Slagaders vervoeren zuurstofrijk bloed, aders zuurstofarm bloed. De kleine bloedsomloop gaat van hart naar longen en terug; de grote bloedsomloop bedient de rest van het lichaam. In haarvaten vindt gasuitwisseling plaats. Circulatie transporteert ook warmte, en vasoconstrictie/vasodilatatie helpen de temperatuur constant te houden. Observatie van huidkleur, temperatuur, slijmvliezen en nagelbed geeft inzicht in circulatie. Vitale organen krijgen prioriteit bij zuurstoftoevoer. Pols- en bloeddrukmeting zijn belangrijke meetmethodes [54](#page=54).
#### 3.3.1 De pols
##### 3.3.1.1 Definitie
De pols is het kloppen van de slagaders, veroorzaakt door hartspiercontracties die de hartwand doen uitwijken. De linker ventrikel stuwt bloed in de grote circulatie, wat een golf veroorzaakt die door de arteriën voortplant [55](#page=55).
##### 3.3.1.2 Beïnvloedende factoren
Emoties (stress, angst, opwinding), pijn, rust, beweging, infecties, allergische reacties, bloedingen, anemie, verstoringen van vocht- en elektrolytenbalans (dehydratie, hyperemesis), medicatie en leeftijd beïnvloeden de hartslag. Myocardinfarct kan het hart doen stoppen [55](#page=55).
##### 3.3.1.3 Meetmethode
De pols kan gepalpeerd worden waar een arterie tegen een bot kan worden gevoeld. Alternatieven zijn auscultatie met een stethoscoop, ECG, pulse-oxymeter, doppler, Pinard stethoscoop of CTG [56](#page=56).
* **Polsplekken:** Arteria radialis (pols), arteria temporalis (slaap), arteria carotis (hals), arteria brachialis (arm), arteria femoralis (lies), arteria popliteal (knieplooi), arteria tibial (enkel), arteria dorsalis pedis (voet). Bij flauwvallen pols in de hals of slaap meten [56](#page=56).
* **Te beoordelen aspecten:** Frequentie, regelmaat, vulling, gelijkmatigheid, spanning [56](#page=56).
* **Frequentie meten:** Tellen gedurende een bepaalde tijd (30 sec voor regelmatige pols, 1 minuut voor onregelmatige). Bij 30 sec meten, vermenigvuldigen met 2 voor frequentie per minuut [56](#page=56).
* **Regelmaat:** Gelijkmatige intervallen tussen polsslagen. Onregelmatige pols dient gerapporteerd te worden [57](#page=57).
* **Vulling:** Hoeveelheid bloed in de arterie [57](#page=57).
* **Gelijkmatigheid:** Kracht van de pols [57](#page=57).
* **Spanning:** Voelbaarheid van de pols (sterk of zwak) [57](#page=57).
##### 3.3.1.4 Normaalwaarden
* **Volwassene:** 60-100 slagen per minuut (gemiddeld 70) [57](#page=57).
* **Pasgeboren baby:** 110-160 slagen per minuut (gemiddeld 130) [57](#page=57).
##### 3.3.1.5 Indicaties voor het meten van de pols
Routinematig opgenomen voor algemene circulatie-evaluatie. Indicaties zijn opname, ziekte, ongeval, na operatie, bloedtransfusie, toediening medicatie [57](#page=57).
* **Verloskunde:**
* Bij gebruik Pinard stethoscoop (moederlijke pols onderscheiden) [58](#page=58).
* Tijdens arbeid (niet tijdens contractie) [58](#page=58).
* Na bevalling bij afwijkingen tijdens zwangerschap/bevalling [58](#page=58).
* Bij PPROM/PROM (infecties opsporen) [58](#page=58).
* Bij behandeling met tocolytica [58](#page=58).
##### 3.3.1.6 Pols en verloskunde
* **Zwangerschap:** Hartslag stijgt geleidelijk vanaf week 4 tot week 28 (15-20 slagen/min), daalt licht in derde trimester. Verhoogd bloedvolume leidt tot groter slagvolume en cardiale output. Pols is hoger bij rechtop zitten/staan. Milde cardiale aritmieën zijn mogelijk [58](#page=58).
* **Arbeid:** Contracties verhogen hartslag door bloedvolume naar grote circulatie. Angst, pijn en spieractiviteit verhogen pols [58](#page=58).
* **Postpartum:** Bradycardie treedt op direct na bevalling; normaliseert binnen 2-6 weken. Post-partum bloeding leidt tot zwakke, versnelde pols en verlaagde bloeddruk [59](#page=59).
* **Neonaat:** Pols wordt strikt gevolgd bij vroeggeboorte, ziekte, intensive care, cyanose, prikkelbaarheid of ziekte. Routinematig gemeten bij Apgar-score. Bij reanimatie pols evalueren. Baby's pols gemeten via auscultatie hart of palpëren sternum, soms arteria brachialis of navelstrengbasis. Tellen gedurende 60 seconden is essentieel [59](#page=59).
##### 3.3.1.7 Verpleegproblemen
* Bradycardie [60](#page=60).
* Tachycardie [60](#page=60).
#### 3.3.2 De bloeddruk
##### 3.3.2.1 Definitie
Bloeddruk is de druk in de grote arteriën, uitgedrukt in systolische (bovendruk) en diastolische (onderdruk) waarden. De polsdruk is het verschil tussen deze twee. De druk daalt geleidelijk van slagaders naar aders en haarvaten. Gemeten in millimeter kwikdruk (mmHg). RR is de afkorting voor Riva-Rocci. Voldoende druk is vitaal voor orgaan- en weefselvoorziening. Te lage bloeddruk kan leiden tot duizeligheid en syncope. Te hoge bloeddruk kan schade aan arteriën, hartfalen of een beroerte veroorzaken [60](#page=60).
##### 3.3.2.2 Beïnvloedende factoren
* **Systolische druk:** Afhankelijk van slagvolume, hartcontractiekracht en uitrekbaarheid van arteriën [60](#page=60).
* **Diastolische druk:** Beïnvloed door perifere weerstand, systolische druk en cardiale output [61](#page=61).
* **Overige factoren:** Bloedvolume (daling bij bloeding/shock), leeftijd (afname elasticiteit leidt tot stijging), diameter bloedvaten (kleiner = hogere druk), hartslag (stijging), tijdstip (laagst 's ochtends, hoogst voor slapengaan), na eten, inspanning, nicotine, stress, angst, volle blaas, overgewicht, alcoholgebruik, erfelijkheid [61](#page=61).
##### 3.3.2.3 Meetmethode
Bloeddruk wordt gemeten met een opblaasbare manchet, manometer, en stethoscoop voor Korotkoff-tonen. Elektronische bloeddrukmeters zijn ook beschikbaar. De manchet wordt rond de bovenarm aangebracht en opgepompt. De systolische druk is de waarde waarbij de hartslag weer hoorbaar wordt boven de arteria brachialis. De diastolische druk is de waarde waarbij de Korotkoff-tonen verdwijnen [61](#page=61).
* **Korotkoff-geluiden:** 5 fasen (kloppend geluid, zachter en ruisend, duidelijker hoorbaar, zachter en blazend, verdwijnt volledig) [62](#page=62).
* **Positie arm:** Moet op hartniveau zijn voor correcte meting. Arm hoger = lagere waarde, arm lager = hogere waarde. Arm moet ondersteund en horizontaal zijn [62](#page=62).
* **Andere overwegingen:** Gekruiste benen kunnen valse hoge resultaten geven [63](#page=63).
##### 3.3.2.4 Normaalwaarden
* **Gemiddelde arteriële bloeddruk:** $\frac{1}{3} \text{systolische} + \frac{2}{3} \text{diastolische}$ [63](#page=63).
* **Volwassene:** 100/60 - 140/90 mmHg [63](#page=63).
* **Hypertensie:** ≥ 160 mmHg systolisch en ≥ 95 mmHg diastolisch (WHO) [63](#page=63).
* **Aterme baby:** 68/44 mmHg [63](#page=63).
* **Baby (7 dagen oud):** 76/48 mmHg [63](#page=63).
##### 3.3.2.5 Indicaties voor het meten van de bloeddruk
Bij opname, bloeding & shock, bloedtransfusie, na operatie, bij syncope [63](#page=63).
* **Verloskunde:** Routinematig tijdens zwangerschap en bevalling, minder postpartum [63](#page=63).
* Normale waarde vóór zwangerschap documenteren [63](#page=63).
* Bij elke prenatale consultatie [63](#page=63).
* Tijdens de arbeid [63](#page=63).
* Bij symptomen als hoofdpijn, visuele stoornissen, epigastrische pijn, proteïne in urine [63](#page=63).
* Bij hypertensie door zwangerschap & pre-eclampsie [63](#page=63).
* Bij premature baby's [63](#page=63).
##### 3.3.2.6 Bloeddruk en verloskunde
* **Zwangerschap:** Verhoogd bloedvolume (50% plasma, 18% rode bloedcellen) en cardiale output (40%). Progesteron verlaagt perifere weerstand en bevordert aanmaak nieuwe bloedvaten voor placenta, wat bloeddrukverlagend werkt. Diastolische druk daalt licht in eerste trimester; polsdruk hoger. Lagere bloeddruk kan leiden tot vermoeidheid, hoofdpijn, duizeligheid. Veneuze druk onder uterus stijgt door belemmering van veneuze terugvloei door uterus; verhoogd risico op spataders, hemorroïden, oedeem. Vena cava syndroom (druk op vena cava inferior door uterus) kan leiden tot bloeddrukdaling; oplossen door patiënte op linker zij te leggen [64](#page=64).
* **Arbeid:** Angst en pijn doen bloeddruk stijgen. Uteruscontracties stuwen 300-500 ml bloed naar circulatie, wat systolische en diastolische druk verhoogt tijdens contractie. Epidurale anesthesie kan hypotensie veroorzaken; behandelen met infuus, linkerzijligging, eventueel adrenaline. Hypotensie tijdens arbeid is gevaarlijk voor de foetus [65](#page=65).
* **Post-partum:** Verhoogde veneuze retour kan veneuze bloeddruk doen stijgen. Post-partum bloeding leidt tot zwakke, versnelde pols en lage bloeddruk [65](#page=65) [66](#page=66).
* **Neonaat:** Bloeddruk stijgt met geboortegewicht en zwangerschapsleeftijd. Preterme baby's hebben lagere bloeddruk en hoger risico op complicaties. Hypotensie kan leiden tot hartfalen, nierfalen, hersenschade. Hypertensie kan hersenbloeding veroorzaken, vooral bij vroege prematuren. Hypertensie kan optreden bij stress, pijn of ventilatieproblemen. Bloeddrukmeting vaak met elektronische apparatuur of arteriële katheter bij prematuren [66](#page=66).
##### 3.3.2.7 Verpleegproblemen
* Hypo- en Hypertensie [66](#page=66).
---
# Manutentie en risicofactoren voor musculoskeletale aandoeningen
Dit hoofdstuk behandelt de anatomie van de wervelkolom, biomechanische risicofactoren, pathologie en preventieve houdingen om rugklachten te voorkomen, specifiek relevant voor zorgverleners.
### 3.1 Anatomie van de wervelkolom
De wervelkolom, het skelet van de rug, is opgebouwd uit 24 beweeglijke wervels, onderverdeeld in drie types: 7 halswervels (cervicale), 12 borstwervels (thoracale) en 5 lendewervels (lumbale). Daarnaast zijn er 5 vergroeide wervels die het heiligbeen (sacrum) vormen en het staartbeentje (coccyx) aan het uiteinde [20](#page=20).
#### 3.1.1 De tussenwervelschijf
Tussen elke twee wervels bevindt zich een tussenwervelschijf, die bestaat uit een waterrijke kern (90% water, 10% proteïnen) en een ring van concentrische lagen met schuine vezels. De schijf fungeert als schokdemper en maakt bewegingen mogelijk door de elasticiteit van de kern. De tussenwervelschijf bevat geen zenuwen of bloedvaten. Voeding en afvoer van afvalstoffen vinden plaats door drukvariaties bij beweging en houdingsveranderingen, vergelijkbaar met een spons [21](#page=21) [22](#page=22).
#### 3.1.2 Bewegingen van de wervelkolom
De wervelkolom maakt verschillende bewegingen mogelijk, waaronder flexie, extensie, rotatie en inclinatie, evenals combinaties hiervan (#page=22, 23) [22](#page=22) [23](#page=23).
### 3.2 Risicofactoren voor musculoskeletale aandoeningen
Risico op overbelastingsletsels ontstaat door een verstoring van het evenwicht tussen belasting en belastbaarheid. Dit onevenwicht kan ontstaan door verminderde weerstand (lagere belastbaarheid) of een toename van de belasting. Letsels kunnen acuut optreden na een plotse verkeerde beweging, of geleidelijk door langdurig herhaalde foutieve bewegingen en houdingen, met name rug- en nekklachten. Overbelasting kan leiden tot een vicieuze cirkel van pijn, bewegingsbeperking, verminderde fysieke conditie en verdere daling van de belastbaarheid [23](#page=23) [24](#page=24).
> **Tip:** Het handhaven van het evenwicht tussen belasting en belastbaarheid is cruciaal. Dit kan door de belastbaarheid te verhogen (beweging, rust, voeding) of de belasting te verlagen (rugsparende principes, lasten klein houden) [24](#page=24).
#### 3.2.1 Biomechanische risicofactoren
Biomechanische risicofactoren die het risico op musculoskeletale aandoeningen vergroten, omvatten:
* **Houding:** Specifieke houdingen kunnen de druk op de tussenwervelschijven aanzienlijk verhogen [25](#page=25).
* **Uitgeoefende kracht:** Te grote of te frequente krachtsinspanningen kunnen letsels veroorzaken aan pezen, ligamenten en spieren [28](#page=28).
* **Herhaling:** Repetitieve, monotone bewegingen belasten steeds dezelfde structuren en verminderen het recuperatievermogen (#page=24, 28) [24](#page=24) [28](#page=28).
* **Duurtijd:** Langdurig aangehouden houdingen, met name zittend, belemmeren de voeding van de tussenwervelschijven (#page=27, 35) [27](#page=27) [35](#page=35).
##### 3.2.1.1 De houding
Verschillende houdingen hebben specifieke gevolgen voor de wervelkolom en tussenwervelschijven:
* **Rechtopstaande houding:** Er is een homogene drukverdeling op de tussenwervelschijven. Bij een persoon van 60 kg bedraagt de druk ongeveer 40 kg. De natuurlijke lendenkromming (lordose) zorgt voor een evenwichtige drukverdeling en minimale spankracht op ligamenten [25](#page=25).
* **Vooroverbuigen:** De wervelkolom rondt zich, de lendenlordose verdwijnt. De tussenwervelschijf wordt vooraan samengedrukt, de druk stijgt naar ongeveer 240 kg (6x meer) bij een persoon van 60 kg, en achterste ligamenten rekken uit (#page=25, 26) [25](#page=25) [26](#page=26).
* **Draaien naar de zijkant en buigen naar voor:** De druk op de tussenwervelschijven stijgt naar ongeveer 265 kg. Rotatie van de romp veroorzaakt scheurtjes in de ringvezels van de schijf, wat een zware belasting is (#page=26, 27) [26](#page=26) [27](#page=27).
* **Zittende houding:** Leidt tot een daling of omkering van de lendenkromming, samendrukking van de voorkant van de schijf en verhoogde druk (tot ca. 100 kg). Langdurig zitten belemmert de voeding van de schijf [27](#page=27).
* **Geknield of gehurkt zitten:** Veroorzaakt een omkering van de lendenkromming en samendrukking van de schijf. Het plooien van de knieën verhoogt de druk op het kniegewricht [28](#page=28).
> **Tip:** Het is belangrijk de natuurlijke lendenlordose te behouden en de houding regelmatig te variëren om de tussenwervelschijven te voeden en afvalstoffen af te voeren [35](#page=35).
##### 3.2.1.2 De herhaalde beweging en duurtijd
Repetitieve en monotone bewegingen, met of zonder manipulatie van voorwerpen, zijn een risicofactor. Men spreekt van repetitieve arbeid wanneer dezelfde plaatsen of structuren van het bewegingsstelsel veelvuldig en zonder pauzes belast worden. Een bepaalde houding mag niet langer dan 30 seconden worden aangehouden [28](#page=28).
##### 3.2.1.3 De uitgeoefende kracht
Het dragen van voorwerpen en het verplaatsen van patiënten vereist krachtsinspanningen. Te grote kracht, te frequente herhaling of te lange duurtijd kunnen leiden tot letsels zoals scheuren of breuken van pezen, ligamenten of spieren. Bewustzijn van persoonlijke grenzen is essentieel [28](#page=28).
##### 3.2.1.4 Verplaatsen van lasten
Het verplaatsen van lasten, zowel voorwerpen als personen, vereist kracht. Hoe kleiner de krachtinspanning, hoe kleiner het risico. De houding van de zorgverlener en het gebruik van een lastarm spelen een grote rol [29](#page=29).
* **Last boven het lichaam:** Een gebogen houding leidt tot samendrukking van de voorkant van de schijf, uitrekking van achterste ligamenten en verhoogde druk op de schijf (hefboomeffect) [29](#page=29).
* **Lasten verplaatsen vanuit een gedraaide beweging:** Verhoogt de druk op de schijf en gewrichten, veroorzaakt scheuringen in de ringvezels en maakt de wervelkolom kwetsbaar. Het is sterk af te raden om vanuit een gedraaide houding lasten te verplaatsen [30](#page=30).
> **Tip:** Verplaats altijd de voeten in de richting van de beweging bij het verplaatsen van een patiënt [30](#page=30).
#### 3.2.2 Organisatiegebonden risicofactoren
Deze factoren zijn gerelateerd aan de werkomgeving en omvatten:
* **Vereisten van taken:** Grote hoeveelheid werk, manutenties (patiënt, materieel), noodzaak aan hygiëne, meervoudige taken, omgevingsgebonden condities, administratieve beslommeringen [30](#page=30).
* **Beschikbare middelen:** Onaangepaste werkplek (plaatsgebrek), inadequaat materiaal, tijdsgebrek, ontoereikende opleiding [30](#page=30).
* **Sociale ondersteuning:** Gebrek aan erkenning, ondersteuning, contact met collega’s, of een weerspannige familiale omgeving [30](#page=30).
Een gevoel van evenwicht tussen deze drie factoren heeft een kalmerend effect; een onevenwicht leidt tot stress met negatieve gevolgen voor lichaam en geest (#page=30, 31) [30](#page=30) [31](#page=31).
#### 3.2.3 Persoonsgebonden risicofactoren
Individuele verschillen bepalen de gevoeligheid voor overbelastingsletsels:
* **Individuele werkmethodes:** Onaangepaste methodes met nutteloze inspanningen verhogen het risico [31](#page=31).
* **Fysieke vermogens:** Kracht, soepelheid, coördinatie spelen een rol [31](#page=31).
* **Schoeisel en kleding:** Onaangepast schoeisel (slippers, hoge hakken) of te nauwe kleding kunnen het risico op vallen, verstuikingen en belemmering van bewegingen verhogen [31](#page=31).
* **Geslacht:** Vrouwen hebben statistisch gezien een grotere prevalentie van MSA, mede door repetitieve taken, combinatie gezins- en beroepstaken, en gezondheidsfactoren zoals zwangerschap en menopauze [31](#page=31).
* **Levensgewoonten:** Regelmatig roken is gecorreleerd met rugpijn, vooral bij overgewicht. Nicotine vernauwt bloedvaten, wat leidt tot verminderde bloedsomloop en lagere aanvoer van nutriënten naar de tussenwervelschijven [31](#page=31).
* **Leeftijd:** Met de leeftijd nemen fysieke capaciteiten af (spierkracht, soepelheid), waardoor de kans op beschadiging bij gelijke belasting toeneemt [31](#page=31).
* **Medische voorgeschiedenis en overgewicht:** Kunnen het risico op rugpijn verhogen [31](#page=31).
### 3.3 Pathologie
Pathologie betreft de slijtage van cellen in de wervelkolom, vaak als gevolg van herhaalde (foutieve) bewegingen, bekend als artrose [31](#page=31).
#### 3.3.1 Schijfverzakking en osteofyten
De grote moleculen in de tussenwervelschijf (proteoglycans) verliezen hun waterbindend vermogen. Samen met verlies van water en dikte neemt de schokdempende functie af. Het onderliggende bot ontwikkelt kleine uitgroeiingen, "papegaaienbekken" (osteofyten) genaamd, als reactie op druk. Deze veranderingen, discartrose genoemd, verminderen soms de soepelheid van de wervelkolom, maar zijn niet altijd pijnlijk en beschadigen de omliggende weefsels niet [32](#page=32).
#### 3.3.2 Zenuwirritatie en -samendrukking
In sommige gevallen leiden anatomische veranderingen tot vermindering van de ruimte voor zenuwwortels, wat irritatie of samendrukking van zenuwen kan veroorzaken [33](#page=33).
#### 3.3.3 Stadia van tussenwervelschijfletsels
* **Stadium 1:** De schijf is intact [33](#page=33).
* **Stadium 2:** Kleine scheurtjes in de ringvezels door herhaalde of overmatige buig- of rotatiebewegingen. Deze scheurtjes zijn niet pijnlijk maar creëren een zone met verminderde mechanische weerstand [33](#page=33).
* **Stadium 3:** De kern 'infiltreert' door de scheurtjes, die verder vergroot worden. De kern kan de perifere zone van de ring bereiken (discale protrusie), wat spanning op het achterste deel van de ring zet en eerste pijn veroorzaakt [34](#page=34).
* **Stadium 4:** De ring wordt zeer breekbaar. Een banale beweging kan leiden tot het doorscheuren van de ring en een irruptie van de kern (discale hernia). Het risico op discale hernia is het grootst tussen 30 en 45 jaar [34](#page=34).
### 3.4 Preventie
Preventie is de meest effectieve methode om rugklachten te beperken [20](#page=20).
#### 3.4.1 Houding
Een goede uitgangspositie bij verplaatsingen is een stabiele balans, waarbij het lichaamsgewicht evenwichtig is verdeeld [35](#page=35).
* **In balans staan:** Voeten staan uit elkaar (spreidstand, schredestand of half schredestand), gewicht op het midden van de voet, knieën licht gebogen, onderrug niet hol, lichaamsgewicht naar beneden gericht, romp ontspannen, schouders laag [35](#page=35).
* **Knieën plooien:** Een goed alternatief voor bukken, waarbij de romp verticaal blijft en de wervelkolom minder belast wordt [35](#page=35).
* **Houding variëren:** Regelmatige houdingswisselingen voeden de tussenwervelschijven en voeren toxines af [35](#page=35).
##### 3.4.1.1 De natuurlijke lordose behouden
Bij het vooroverbuigen van de romp, indien kniebuiging onvoldoende is, dient de natuurlijke lendenkromming (lordose) behouden te blijven. Dit gebeurt door voorover te buigen vanuit de heupen, wat de druk over een groter oppervlak verdeelt en samendrukking van de schijf aan de voorkant vermijdt. In zithouding kan de lordose behouden worden door [36](#page=36):
* Het zitvlak naar voren te kantelen [36](#page=36).
* De rugleuning naar achteren te kantelen [36](#page=36).
* Een steun ter hoogte van de lendenholte te plaatsen [36](#page=36).
* De rugspieren samen te trekken [36](#page=36).
##### 3.4.1.2 Zoeken van een steunpunt
Het gebruik van een steunpunt (tafel, stoel, muurtje) of steun op een geplooid been vermindert de druk op de wervelkolom aanzienlijk [37](#page=37).
##### 3.4.1.3 Veranderen van houding
Langdurige statische houdingen belemmeren de voeding van de tussenwervelschijven. Regelmatige versoepelingsoefeningen houden het spierstelsel soepel en herstellen de weefselvoeding [37](#page=37).
#### 3.4.2 Werkruimte
Een goede inrichting van de werkplek, met voldoende ruimte en het wegplaatsen van obstakels (stoelen, schoenen), is essentieel [37](#page=37).
#### 3.4.3 Werkhoogte
De juiste werkhoogte is cruciaal voor ontspannen werken.
* **Hoge werkhoogte:** Nodigt uit tot gebruik van alleen het bovenlichaam; geschikt voor precisiewerk zoals wassen en aankleden [37](#page=37).
* **Bed op handpalmhoogte/iets lager dan de heupen:** Geschikt voor het verplaatsen van patiënten, waarbij het lichaamsgewicht gebruikt wordt [38](#page=38).
* **Te hoge werkhoogte:** Kenmerkt zich door gespannen achterzijde van het lichaam en opgetrokken schouders [38](#page=38).
* **Te lage werkhoogte:** Leidt tot werken in gebogen houding, zelfs bij zakken door de knieën [38](#page=38).
* **Samenwerken met collega's:** Werkhoogte aanpassen aan de kleinste collega, grotere collega's kunnen zich aanpassen door spreidstand en lichte kniebuiging (bankhouding) [38](#page=38).
#### 3.4.4 Werkafstand
Een optimale werkafstand voorkomt voorovergebogen en gedraaide houdingen. Hoe dichter de zorgverlener bij de last is, hoe lichter deze aanvoelt. Bij grotere afstand kan steun gezocht worden. Lasten dichter bij het lichaam dragen is minder belastend, en het dragen in het midden zorgt ervoor dat het gewicht door de benen wordt gedragen (#page=38, 39) [38](#page=38) [39](#page=39).
> **Tip:** De handen en armen zijn enkel bedoeld om vast te houden; de benen dragen het gewicht. Een goede uitgangspositie is noodzakelijk om onnodige belasting te voorkomen [38](#page=38) [39](#page=39).
---
# Geneesmiddelentoediening en farmacokinetiek
4. Geneesmiddelentoediening en farmacokinetiek
Dit gedeelte van de syllabus behandelt de herkomst, vormen, toedieningswegen (enterale, topicale, parenterale) en de farmacokinetische processen (resorptie, distributie, metabolisme, eliminatie) van geneesmiddelen.
### 4.1 De herkomst van geneesmiddelen
De kennis over geneeskrachtige natuurproducten werd traditioneel van generatie op generatie doorgegeven. Vaak speelde het placebo-effect een rol, waarbij een onwerkzaam middel toch een helend effect had door het vertrouwen van de patiënt. Ontdekkingen van geneesmiddelen, zoals penicilline door Fleming, gebeurden soms toevallig, waarna systematisch onderzoek volgde. Chemische stoffen worden nog steeds getest via dierexperimenten, en bestaande geneesmiddelen worden voortdurend verbeterd om bijwerkingen te minimaliseren en de werking te optimaliseren [67](#page=67).
### 4.2 Geneesmiddelenvormen
Diverse geneesmiddelenvormen zijn ontwikkeld voor een efficiënte toediening zonder verlies van werkingskracht [68](#page=68).
* **Poeder:** Eenvoudig verpakt, zorgt voor snelle opname door het grote oppervlak en snelle vrijgave van de werkzame stof. Nadelig is de onaangename smaak [68](#page=68).
* **Capsule:** Bestaat uit gelatine hulzen die in de maag oplossen en het geneesmiddel vrijgeven [68](#page=68).
* **Tablet:** Samengeperst poedermengsel met hulpstoffen. Moet desintegreren om de werkzame stof vrij te geven [68](#page=68).
* **Dragee:** Een tablet met een suikerlaagje ter camouflage van de smaak of een zuurbestendige laag (enteric coated tablet) die het geneesmiddel pas in de darm vrijgeeft [68](#page=68).
* **Oplossing:** Homogeen verdeeld geneesmiddel in een oplosmiddel, wat zorgt voor gelijke concentraties per volume-eenheid [68](#page=68).
* **Suspensie:** Medicatie die niet oplosbaar is, fijn vermalen en in een vloeistof gedispergeerd. Vereist schudden voor gebruik vanwege bezinking [68](#page=68).
* **Emulsie:** Verdeling van kleine oliedruppels in water, gestabiliseerd met een emulgator. Moet geschud worden voor gebruik [68](#page=68).
* **Druppels:** Sterk geconcentreerde vormen, handig voor kinderen en lokale toediening (oren, neus, ogen) [68](#page=68).
* **Spray:** Bevat microscopisch kleine druppeltjes [68](#page=68).
* **Zalf:** Poeder vermengd met vet of olie voor huidapplicatie [68](#page=68).
* **Crème:** Mengsel van olie en water met een emulgator. Water verdampt na aanbrengen, olie en geneesmiddel blijven achter [68](#page=68).
* **Gel:** Stroperige substantie, voornamelijk water en alcohol (glycerol & ethanol), met toevoegingen om de viscositeit te verhogen. Gemakkelijk smeerbaar, niet vet, en afwasbaar met water [68](#page=68).
* **Pleister:** Wordt via de huid toegediend voor een gelijkmatige, langdurige medicatieafgifte [69](#page=69).
* **Zetpil:** Torpedovormig stuk vet dat bij lichaamstemperatuur smelt, waardoor het geneesmiddel rectaal wordt vrijgegeven [69](#page=69).
* **Ovule:** Vergelijkbaar met een zetpil of tablet voor vaginale toediening [69](#page=69).
* **Klysma:** Vloeibare rectale toediening, kan microklysma's (systemische werking) of grotere volumes (lokale werking) omvatten [69](#page=69).
* **Infuus en injectievloeistof:** Moeten voldoen aan strenge eisen zoals steriliteit, pyrogeenvrijheid, afwezigheid van vreemde deeltjes, isotoniciteit en de juiste pH-waarde om contact met het bloed veilig te maken. Voor kleine volumes (<15 ml) gelden sommige eisen minder strikt [69](#page=69).
### 4.3 Geneesmiddelentoediening
De keuze van de toedieningsweg hangt af van diverse aspecten en omvat enterale, topicale en parenterale toediening [69](#page=69).
#### 4.3.1 Enterale toediening
Dit omvat toediening via het maag-darmkanaal.
* **Sublinguaal of buccaal:** Geneesmiddelen worden opgenomen via het mondslijmvlies (onder de tong of via de wang). Hierdoor worden de maag en lever omzeild, wat leidt tot minder metabolisering en directe opname in de bloedbaan [69](#page=69).
* **Inslikken (oraal):** Opname via de slijmvliezen van het maag-darmkanaal. Patiënten kunnen dit zelf doen. De dunne darm is de belangrijkste opnameplaats. Maagzuur breekt het geneesmiddel af, en de maagvullingstoestand beïnvloedt de resorptiesnelheid. De darmwand en passagesnelheid zijn ook van belang [70](#page=70).
* **First-pass effect:** Geneesmiddelen die in de dunne darm worden geresorbeerd, komen via de poortader in de lever terecht, waar ze gedeeltelijk of geheel onwerkzaam kunnen worden gemaakt [70](#page=70).
* **Rectaal:** Toediening via het rectum met zetpillen of klysma's. Resorptie is vaak trager en minder volledig dan in de dunne darm [70](#page=70).
#### 4.3.2 Topicale toediening
Dit is plaatselijke toediening met voordelen zoals hoge concentratie op de plaats van werking en minder kans op systemische bijwerkingen [70](#page=70).
* **Transdermaal:** Medicatie wordt via de huid toegediend, bijvoorbeeld met zalven en crèmes. De huid kan sensibilisatie veroorzaken. Deze toediening kan zowel lokaal als systemisch zijn [70](#page=70) [71](#page=71).
* **Oftalmisch, otisch en nasaal:** Toediening via oog-, oor- of neusdruppels [71](#page=71).
* **Inhalatie:** Toediening via de longen met een vernevelaar, aerosol of poederinhalator. Dit is een lokale toediening om systemische bijwerkingen te vermijden. Slechts ongeveer 10% van het geneesmiddel bereikt de beoogde plaats in de longen [71](#page=71).
* **Spacer:** Een hulpstuk dat de afstand tussen de aerosol en de mond-keelholte verlengt, de snelheid van de medicatiestroom vertraagt en deeltjes laat uitzakken, waardoor kleinere, dieper in de longen doordringende deeltjes overblijven [71](#page=71).
* **Rectaal, vaginaal, cervicaal:** Toediening via het rectum, vagina of baarmoederhals met zalven, crèmes, tabletten of ovules. Kan systemisch zijn. Rectale toediening vermijdt maagzuuraantasting en braken [72](#page=72).
#### 4.3.3 Parenterale toediening
Dit gebeurt buiten het maag-darmstelsel om en biedt voordelen zoals snelle werking, nauwkeurige dosering door het omzeilen van het first-pass effect, en plaatselijke injecties. Een nadeel is dat het niet iedereen kan toedienen en het middel moeilijk uit het lichaam te verwijderen is eenmaal geïnjecteerd [72](#page=72).
* **Depotvorming:** Oplossen van het geneesmiddel in olie voor een tragere resorptie dan bij een gewone oplossing [72](#page=72).
* **Vasoconstrictie:** Toevoegen van adrenaline aan een lokaal anestheticum om vasoconstrictie te veroorzaken en de afvoer via capillairen te vertragen [73](#page=73).
* **Intraveneuze of intra-arteriële toediening:** Onmiddellijke werking door injectie in aders of slagaders [73](#page=73).
* **Intrathecale of intralumbale injectie:** Injectie rechtstreeks in de hersenen of het ruggenmergkanaal om de bloed-hersenbarrière te passeren [73](#page=73).
##### 4.3.3.1 Toedienen van medicatie met behulp van een injectie
* **Subcutane injectie:** Medicatie wordt afgezet in de vetlaag en bindweefsel onder de epidermis. De absorptie is trager en geleidelijker dan bij intramusculaire injecties. Geschikt voor medicatie die langzaam moet worden opgenomen (bv. Insuline, heparine, morfine). Maximale hoeveelheid is 1-2 ml per injectie [73](#page=73).
* **Prikplaatskeuze:** Houdt rekening met patiëntbeoordeling, anatomie, fysiologie, farmacologie en materiaal [73](#page=73).
* **Mogelijke prikplaatsen:** Bovenarm lateraal, dij lateraal, rond de navel (5 cm afstand houden om vene te vermijden) [74](#page=74).
* **Rotatie:** Bij regelmatige toedieningen is rotatie van de aanprikplaats noodzakelijk [74](#page=74).
* **Techniek:**
* **LoODrechttechniek (90°):** Naald wordt loodrecht in de huidplooi gestoken. De plooi wordt behouden tot de injectie voltooid is [74](#page=74).
* **45°-techniek:** Toegepast indien de naaldlengte te lang is voor de patiënt. Basis van de huidplooi wordt onder een hoek van 45° aangeprikt [74](#page=74).
* **Aspiratie en massage:** Niet nodig bij subcutaan prikken. Masseren bij heparine veroorzaakt blauwe plekken; bij insuline leidt het tot snellere absorptie [74](#page=74).
* **Injectiesnelheid:** Vloeistof wordt gedurende 30 seconden geïnjecteerd. Snellere injectie is pijnlijker. Huidplooi blijft na injectie 10 seconden behouden om lekkage te voorkomen [74](#page=74).
* **Naaldlengte:** Afhankelijk van prikplaats en BMI. Standaard 5-6 mm voor kant-en-klare spuiten, maximaal 8 mm [75](#page=75).
* **Kant-en-klare spuiten:** Gebruiken vaak een luchtbelmethode (air lock) om de laatste medicatie uit de naald te krijgen. Deze spuiten mogen niet worden gepurgeerd en hebben vaak een vergrendelingssysteem [75](#page=75).
* **Insuline:** Aanbevolen naaldlengte is 4 mm voor volwassenen en kinderen; 5 mm kan bij obese personen. Loodrechte techniek wordt gebruikt. Ontsmetting is in ziekenhuiscontext standaard, thuis niet nodig [75](#page=75).
* **Intramusculaire injectie:**
* **Aspiratietechniek:** Sinds 2004 door WHO verworpen voor routinematig gebruik, vooral bij kinderen, vanwege pijn en onbetrouwbaarheid. Was bedoeld om schadelijke effecten (bloedingen, abcessen, necrose) te voorkomen. Een correcte aspiratie duurt 5-10 seconden [75](#page=75) [76](#page=76).
* **Kans op bloedvat aanprikken:** Dorsogluteaal 15%, deltoïdaal 12%, ventrogluteaal 6%, vastus lateralis 4% [76](#page=76).
* **Problemen:** Abcessen, zenuwbeschadiging, weefselnecrose en infectie (4% kans op schade) [76](#page=76).
* **Belang bij specifieke medicatie:** Bij narcotica en visceuze medicatie (bv. Rhogam, hepatitis B vaccin) is correct aspireren belangrijk, omdat de dosering verschilt bij intraveneuze (IV) en intramusculaire (IM) gebruik [76](#page=76).
* **Beslissing tot aspireren:** Houdt rekening met medicatiesoort, dosis, toedieningssnelheid, patiënttoestand en urgentie [76](#page=76).
* **Technieken:**
* **Dorsogluteaal:** Injectie in de musculus glutaeus maximus (bovenste buitenste kwadrant). Risico op aanprikken van arteria glutea en nervus ischiadicus. Maximaal 4 ml toedienen. Aspiratie wordt aanbevolen [76](#page=76).
* **Ventrogluteaal:** Injectie in de musculus glutaeus medius. Geschikt voor kinderen vanaf 7 maanden en volwassenen. Maximaal 3 ml toedienen [77](#page=77).
* **V-techniek:** Vingers spreiden als een V op herkenningspunten en prikken tussen wijs- en middelvinger [77](#page=77).
* **G-techniek (geometrische techniek):** Bepaalt het midden van een denkbeeldige driehoek tussen anatomische herkenningspunten. De voorkeur gaat uit naar deze techniek omdat handgrootte geen invloed heeft [77](#page=77).
* **Deltoïdeus:** Injectie in de musculus deltoideus. Maximaal 1 ml toedienen. Vaak toegepast bij vaccinaties (bv. DTP) en oudere kinderen [78](#page=78).
* **Vastus lateralis:** Injectie in de musculus vastus lateralis. Maximaal 5 ml toedienen. Vaak toegepast bij kleine kinderen en is de meest pijnlijke plaats [78](#page=78).
* **Maximale hoeveelheid:** Maximaal 3-4 ml per IM injectie; bij meer toedienen, opsplitsen in meerdere injecties [78](#page=78).
* **Absorptiesnelheid:** Dorsogluteaal (DG) en vastus lateralis (VL) hebben tragere absorptie dan ventrogluteaal (VG). VG is beter voor olieachtige producten [78](#page=78).
* **Naaldlengte:** Delt. en VL: 25-32 mm; VG: 40-50 mm; DG: 50 mm. Afhankelijk van subcutaan vetweefsel [79](#page=79).
* **Ontsmetting:** Geen definitieve evidence, maar in ziekenhuizen wel gebruikelijk met 70% alcohol, gevolgd door drogen [79](#page=79).
* **Toediening:** Huid loodrecht en snel aanprikken. Injecteren aan 1 ml per seconde. Naald 10 seconden ter plaatse laten om lekkage te voorkomen. Huid masseren voor pijnverlichting (tenzij Z-track techniek) [79](#page=79).
* **Z-track techniek:** Schuift de huid opzij vóór het aanprikken. Vermindert medicatieverlies en voorkomt dat medicatie in andere weefsels terechtkomt. Ook minder pijnlijk [79](#page=79).
* **Gevolgen van foutieve toediening:** Bloeding, abces, cellulitis, necrose, hematoom, beschadiging van bloedvat, bot en zenuwen, pijn, infectie [79](#page=79).
* **Pijn bij IM:** Hangt samen met angst, positie, hoeveelheid medicatie, injectiesnelheid, techniek, plaatsbepaling, en naaldlengte/-dikte [80](#page=80).
* **Evaluatie en toestemming:** Grondige evaluatie van de patiënt en toestemming vragen is cruciaal. Eerdere ervaringen van de patiënt zijn van invloed op de beleving [80](#page=80).
### 4.4 Farmacokinetiek
Farmacokinetiek beschrijft wat het lichaam met een geneesmiddel doet. De dosis, frequentie en toedieningsweg, samen met de eigenschappen van het geneesmiddel en de toestand van de patiënt, bepalen de sterkte, werkingsduur en het uiteindelijke effect. Er zijn drie fasen te onderscheiden [80](#page=80):
* **Biofarmaceutische fase:** Processen die de vrijgave van het geneesmiddel uit de toedieningsvorm regelen [80](#page=80).
* **Farmacokinetische fase:** Omvat resorptie (opname in de bloedbaan), distributie over het lichaam, metabolisme (stofwisseling) en excretie (uitscheiding) van het geneesmiddel [81](#page=81).
* **Farmacodynamische fase:** Het effect van het geneesmiddel op het organisme [81](#page=81).
#### 4.4.1 Resorptie
Resorptie is de opname van een stof in de bloedbaan via de huid of slijmvliezen, tenzij het geneesmiddel direct in de bloedbaan wordt gebracht (IV, intra-arterieel) of op de plaats van werking (intrathecaal, intralumbaal) [81](#page=81).
* **Biologische beschikbaarheid:** Bij orale inname is deze nooit 1 (100%) vanwege het first-pass effect door de lever. De biologische beschikbaarheid ligt tussen 0 en <1 [81](#page=81).
#### 4.4.2 Distributie
Na resorptie en eerste passage door de lever wordt het geneesmiddel via de bloedbaan naar diverse weefsels en organen verspreid, gebaseerd op zijn fysische en chemische eigenschappen [81](#page=81).
#### 4.4.3 Metabolisatie
Het lichaam heeft beschermingsmechanismen tegen lichaamsvreemde stoffen. Metabolisatie is het omzetten van het geneesmiddel in één of meerdere, meestal inactieve, metabolieten. Dit gebeurt voornamelijk in de lever [82](#page=82).
#### 4.4.4 Eliminatie
Eliminatie, of uitscheiding uit het lichaam, gebeurt voornamelijk via de nieren, maar ook via gal, longen en lichaamsvochten zoals zweet, speeksel en tranen [82](#page=82).
* **Halfwaarde tijd ($T_{1/2}$):** De tijd die het lichaam nodig heeft om de concentratie van het geneesmiddel te halveren. Dit is karakteristiek voor elk geneesmiddel [82](#page=82).
#### 4.4.5 Therapeutische bloedspiegel
* **Therapeutisch venster:** De bloedspiegelwaarden waartussen een geneesmiddel optimaal werkt. Beneden de laagste waarde is het onwerkzaam; erboven is er een verhoogde kans op toxiciteit [83](#page=83).
* **Therapeutische breedte:** De grootte van het therapeutisch venster. Een grotere breedte betekent een veiliger geneesmiddel, een kleinere vereist voorzichtiger doseren [83](#page=83).
* **Cumulatie:** Ontstaat wanneer meer geneesmiddel wordt toegediend dan wordt uitgescheiden, wat leidt tot ophoping en snellere bereiking van toxische spiegels [83](#page=83).
* **Extra voorzichtigheid:** Bij patiënten met een gestoorde lever- of nierfunctie, omdat de uitscheiding trager verloopt [83](#page=83).
### 4.5 Medicatiefouten
Medicatiefouten komen frequent voor, maar worden niet altijd opgemerkt. Een derde van de toedieningen bevat een fout [84](#page=84).
* **Meest voorkomende fout:** Verkeerd tijdstip van toediening (meer dan 30 minuten voor of na het voorgeschreven tijdstip) [84](#page=84).
* **Andere fouten:** Niet of verkeerd toedienen, verkeerd geneesmiddel, onjuiste dosering, verkeerde patiënt [84](#page=84).
* **Oorzaken:** Veelvuldig overschrijven van voorschriften, onduidelijke instructies, verkeerde uitvoering [84](#page=84).
* **Preventie:** Bewustwording van personeel, elektronisch medisch voorschrift [84](#page=84).
### 4.6 Geneesmiddelen tijdens zwangerschap en borstvoeding
Voorzichtigheid is geboden omdat het kind via de placenta en moedermelk aan medicatie kan worden blootgesteld [84](#page=84).
#### 4.6.1 Fysiologische veranderingen tijdens de zwangerschap
* **Absorptie:** Verminderd in de maag, verhoogd in de dunne darm door vertraagde transittijd. Dit kan leiden tot langere tijd om optimale plasmaconcentraties te bereiken [84](#page=84).
* **Distributie:** Wateroplosbare medicijnen worden over een groter plasmavolume verspreid [84](#page=84).
* **Eliminatie:** Verhoogde nierdoorbloeding versnelt eliminatie, wat soms een hogere dosering vereist [84](#page=84).
#### 4.6.2 Teratogeniteit
Het ontstaan van aangeboren afwijkingen bij de foetus door gebruik van genees- of genotsmiddelen tijdens de zwangerschap. Er is vaak onvoldoende zekerheid over de veiligheid vanwege ethische bezwaren tegen onderzoek bij zwangere vrouwen. Geneesmiddelen moeten enkel strikt noodzakelijk worden gebruikt [85](#page=85).
#### 4.6.3 Geneesmiddelen en borstvoeding
Veel geneesmiddelen worden via moedermelk uitgescheiden, behalve die sterk aan eiwit gebonden zijn. Alcohol en tabak worden ook uitgescheiden. Bij zuigelingen verloopt resorptie, distributie, metabolisme en uitscheiding anders door onvoldoende functionerende lever en nieren [85](#page=85).
### 4.7 Geneesmiddelen opzoeken
* **Stofnaam:** Algemene benaming van het werkzame bestanddeel (generieke naam), zoals opgenomen in de Anatomical Therapeutic Chemical Classification (ATC-code) [85](#page=85).
* **Merknaam:** Naam die de producent aan het geneesmiddel geeft, met een hoofdletter en een beschermd merkteken ® [85](#page=85).
* **Groep/soort medicatie:** Indeling op basis van farmacotherapeutische werking; middelen met hetzelfde werkingsmechanisme worden in dezelfde groep geplaatst [85](#page=85).
* **Compendium:** Bevat alle geregistreerde geneesmiddelen van België van dat jaar met de volledige bijsluiter, alfabetisch geordend. Beschikbaar online via www.ecompendium.be [85](#page=85) [86](#page=86).
* **Inhoud van een bijsluiter:** Benaming, samenstelling, maatregelen bij overdosis, bijzondere voorzorgen, wisseling, aangewezen bij, ongewenste effecten, bewaren, registratiehouder/fabrikant, omstandigheden te vermijden, farmaceutische vorm, toedieningswijze/-weg, hoe en hoeveel te gebruiken, laatste bijwerking (jaartal), zwangerschap & borstvoeding (ZWS & BV), besturen voertuigen [86](#page=86).
* **Repertorium:** Bevat ook geneesmiddelen, maar niet de volledige bijsluiter. Wordt gebruikt door voorschrijvers om een geschikt geneesmiddel te vinden op basis van de pathologie (bv. antihypertensiva bij hoge bloeddruk). Beschikbaar online via www.bcfi.be [86](#page=86).
---
# Medische rekenvaardigheden en bloedanalyse
Dit deel behandelt essentiële berekeningen voor medische professionals, zoals medicatieberekeningen, omgang met eenheden en concentraties, en de samenstelling, analyse, bloedgroepen en stollingsfactoren van bloed.
### 5.1 Opfriscursus basisrekenen
Effectief rekenen is cruciaal in de gezondheidszorg om medicatiefouten te voorkomen. Dit omvat het beheersen van decimale getallen, procenten en schattend rekenen [87](#page=87) [88](#page=88).
#### 5.1.1 Rekenen met decimale getallen
Decimale getallen hebben cijfers achter de komma, die tienden, honderdsten, duizendsten, enzovoort vertegenwoordigen. Bij optellen en aftrekken moeten komma's correct onder elkaar geplaatst worden. Vermenigvuldigen met 10, 100 of 1000 verplaatst de komma naar rechts, terwijl delen door deze getallen de komma naar links verplaatst [87](#page=87) [88](#page=88).
#### 5.1.2 Rekenen met procenten
Een percentage (%) staat voor een breuk met 100 als noemer. 1% betekent 1/100. Om 1% van een getal te berekenen, vermenigvuldig je dat getal met 0,01 [88](#page=88).
#### 5.1.3 Schatten en hoofdrekenen
Schatten is een ruwe begroting die helpt de plausibiliteit van een berekening te beoordelen. Het vereist kennis van tafels en basisoptellingen/aftrekkingen uit het hoofd [88](#page=88).
> **Tip:** Oefenen met schatten en hoofdrekenen verhoogt de snelheid en nauwkeurigheid in praktische situaties.
### 5.2 Theorie van het rekenen in de gezondheidszorg
Medisch rekenen omvat het werken met verschillende grootheden en eenheden, concentraties en druppelsnelheden [89](#page=89).
#### 5.2.1 Grootheden
Een grootheid is iets dat gemeten kan worden, zoals temperatuur of volume. Grootheden worden uitgedrukt in eenheden, die altijd aangegeven moeten worden [89](#page=89).
* **Volume:** Veelvoorkomende eenheden zijn milliliter (mL), centiliter (cL), deciliter (dL) en liter (L), met vaste omrekeningsfactoren [89](#page=89).
* 1 mL = 1 cc = 1/1000 L [89](#page=89).
* 1 L = 1000 mL [89](#page=89).
* **Gewicht:** Veelvoorkomende eenheden zijn microgram (μg), milligram (mg), gram (g) en kilogram (kg), met vaste omrekeningsfactoren [89](#page=89).
* 1 g = 1000 mg [89](#page=89).
* 1 kg = 1000 g [89](#page=89).
#### 5.2.2 Concentratie
Concentraties van geneesmiddelen kunnen op verschillende manieren worden weergegeven, zoals mg/mL of IE/mL (internationale eenheden). Ook percentages (%) worden gebruikt [90](#page=90).
* **Percentage (%):** 1% betekent 1 gram per 100 mL oplossing. Fysiologisch zout (0,9% NaCl) bevat bijvoorbeeld 0,9 gram NaCl per 100 mL oplossing [90](#page=90) [91](#page=91).
#### 5.2.3 Druppelsnelheid van een infuus
De druppelsnelheid van een infuus wordt berekend door de totale hoeveelheid in druppels te delen door de inlooptijd in minuten [91](#page=91).
* **Standaard omrekening:** 1 mL staat gelijk aan 20 druppels [91](#page=91) [96](#page=96).
**Berekening:**
1. Bereken het totale aantal druppels.
2. Bereken de totale inlooptijd in minuten.
3. Deel het aantal druppels door het aantal minuten.
**Voorbeeld:** 125 mL per uur.
* Volume in druppels: $125 \text{ mL} \times 20 \text{ druppels/mL} = 2500 \text{ druppels}$ [91](#page=91).
* Tijd in minuten: $1 \text{ uur} = 60 \text{ min}$ [91](#page=91).
* Druppelsnelheid: $2500 \text{ druppels} \div 60 \text{ min} \approx 41-42 \text{ druppels/min}$ [91](#page=91).
### 5.3 Soorten oefeningen
#### 5.3.1 Hoeveelheid toe te dienen aan patiënt
Deze berekeningen worden vaak uitgevoerd met de regel van drie [92](#page=92).
**Voorbeeld 1:** Mevrouw Sharzi (75 kg) krijgt Taradyl® met een dosis van 0,4 mg/kg. De beschikbare ampul bevat 10 mg/mL.
a. Benodigde hoeveelheid in mg: $0,4 \text{ mg/kg} \times 75 \text{ kg} = 30 \text{ mg}$ [92](#page=92).
b. Benodigde hoeveelheid in mL:
$\frac{10 \text{ mg}}{1 \text{ mL}} = \frac{30 \text{ mg}}{x \text{ mL}}$
$x = 30 \text{ mg} \times \frac{1 \text{ mL}}{10 \text{ mg}} = 3 \text{ mL}$ [92](#page=92).
**Voorbeeld 2:** Mevrouw Sharzi heeft 10 mg morfine nodig. De morfineflacon bevat 1% (wat neerkomt op 1 gram per 100 mL, of 1000 mg per 100 mL).
* Concentratie: $1\% = 1 \text{ g/100 mL} = 1000 \text{ mg/100 mL}$ [92](#page=92).
* Benodigde hoeveelheid in mL:
$\frac{1000 \text{ mg}}{100 \text{ mL}} = \frac{10 \text{ mg}}{x \text{ mL}}$
$x = 10 \text{ mg} \times \frac{100 \text{ mL}}{1000 \text{ mg}} = 1 \text{ mL}$ [92](#page=92).
**Voorbeeld 3:** Mevrouw Yamas heeft 30 IE Insulatard® nodig. De injectieflacon bevat 100 IE/mL.
* Benodigde hoeveelheid in mL:
$\frac{100 \text{ IE}}{1 \text{ mL}} = \frac{30 \text{ IE}}{x \text{ mL}}$
$x = 30 \text{ IE} \times \frac{1 \text{ mL}}{100 \text{ IE}} = 0,3 \text{ mL}$ [93](#page=93).
#### 5.3.2 Oplossingen
Bij het bereiden van oplossingen is de basisregel: 1% = 1 gram per 100 mL [93](#page=93).
**Voorbeeld 1:** Bereid 100 mL zoutoplossing 0,9%.
* Benodigde zout: $0,9\% = 0,9 \text{ gram per 100 mL}$. Dus 0,9 gram zout [93](#page=93).
**Voorbeeld 2:** Een 10% zoutoplossing bevat 20 gram zout. Hoeveel mL is dit?
* 10% = 10 gram per 100 mL [93](#page=93).
* Oplossing:
$\frac{10 \text{ g}}{100 \text{ mL}} = \frac{20 \text{ g}}{x \text{ mL}}$
$x = 20 \text{ g} \times \frac{100 \text{ mL}}{10 \text{ g}} = 200 \text{ mL}$ [93](#page=93) [94](#page=94).
#### 5.3.3 Verdunningen
Verdunningen kunnen berekend worden met een verdunningsfactor of de formule $C_1 \times V_1 = C_2 \times V_2$ [94](#page=94).
* **Verdunningsfactor:** $\text{Verdunningsfactor} = \frac{\text{Concentratie oorspronkelijke oplossing}}{\text{Concentratie nieuwe oplossing}}$. Het totale volume van de nieuwe oplossing gedeeld door deze factor geeft het benodigde volume van de oorspronkelijke oplossing [94](#page=94).
* **Formule $C_1 \times V_1 = C_2 \times V_2$:**
* $C_1$ = Oorspronkelijke concentratie [94](#page=94).
* $V_1$ = Volume oorspronkelijke concentratie [94](#page=94).
* $C_2$ = Concentratie van de nieuwe oplossing [94](#page=94).
* $V_2$ = Volume dat we nodig hebben van de nieuwe oplossing [94](#page=94).
**Voorbeeld 1:** Maak 100 mL van een 5% glucoseoplossing uit een 25% oplossing.
* Verdunningsfactor: $25\% \div 5\% = 5$ [95](#page=95).
* Benodigde oorspronkelijke oplossing: $100 \text{ mL} \div 5 = 20 \text{ mL}$ [95](#page=95).
**Voorbeeld 2:** Maak 1 liter (1000 mL) van een 5% HAC oplossing uit een 20% oplossing.
* Met de formule $C_1 \times V_1 = C_2 \times V_2$:
$20\% \times V_1 = 5\% \times 1000 \text{ mL}$ [95](#page=95).
$V_1 = \frac{5\% \times 1000 \text{ mL}}{20\%} = \frac{5000}{20} = 250 \text{ mL}$ [95](#page=95).
* Benodigd water: $1000 \text{ mL} - 250 \text{ mL} = 750 \text{ mL}$ [95](#page=95).
#### 5.3.4 Inloopsnelheid infusietherapie
De berekening van de inloopsnelheid volgt dezelfde principes als de druppelsnelheid [96](#page=96).
**Voorbeeld 1:** 1 L Glucose 5% infuus in 24 uur.
* Volume in druppels: $1 \text{ L} = 1000 \text{ mL} = 1000 \times 20 \text{ druppels} = 20000 \text{ druppels}$ [96](#page=96).
* Tijd in minuten: $24 \text{ uur} = 24 \times 60 \text{ min} = 1440 \text{ min}$ [96](#page=96).
* Druppelsnelheid: $20000 \text{ druppels} \div 1440 \text{ min} \approx 13-14 \text{ druppels/min}$ [96](#page=96).
**Voorbeeld 2:** 4 liter vocht in twee dagen.
* Volume in druppels: $4 \text{ L} = 4000 \text{ mL} = 4000 \times 20 \text{ druppels} = 80000 \text{ druppels}$ [96](#page=96).
* Tijd in minuten: $2 \text{ dagen} = 48 \text{ uur} = 48 \times 60 \text{ min} = 2880 \text{ min}$ [96](#page=96).
* Druppelsnelheid: $80000 \text{ druppels} \div 2880 \text{ min} \approx 27-28 \text{ druppels/min}$ [96](#page=96).
### 6. Hematologie
Hematologie is de studie van bloed, zijn samenstelling, functies en analysetechnieken [97](#page=97).
#### 6.1 Samenstelling van het bloed
Bloed bestaat voor 55% uit bloedplasma en voor 45% uit bloedcellen [97](#page=97).
##### 6.1.1 Plasma
Bloedplasma bestaat hoofdzakelijk uit water (92%), plasma-eiwitten (7%), anorganische stoffen (0,9%) en organische stoffen (0,1%). Plasma transporteert bloedcellen, voedingsstoffen, afvalstoffen en speelt een rol bij de bloeddruk [97](#page=97) [98](#page=98).
* **Plasma vs. Serum:** Plasma is volbloed minus cellen. Serum is volbloed minus cellen en stollingseiwitten [98](#page=98).
##### 6.1.2 Bloedcellen
Bloedcellen omvatten rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes [97](#page=97).
###### 6.1.2.1 Rode bloedcellen (erythrocyten)
Rode bloedcellen transporteren zuurstof en koolstofdioxide dankzij hemoglobine. Ze zijn schijfvormig en hebben geen kern [98](#page=98).
* **Levensduur:** Ongeveer 120 dagen [99](#page=99).
* **Aantal:** Mannen gemiddeld 5,4 miljoen/mL, vrouwen 4,8 miljoen/mL [99](#page=99).
* **Aanmaak:** In het rode beenmerg door stamcellen (erytropoëse), afhankelijk van ijzer, vitamine B12, foliumzuur en erytropoëtine [99](#page=99).
* **Afbraak:** Intravasale (10-20%) en extravasale (80-90%) in milt, lever, etc. [99](#page=99).
* **Anemie:** Tekort aan rode bloedcellen of hemoglobine [99](#page=99).
* **Meetmethoden:** Hemoglobine (Hb) en hematocrietbepaling [99](#page=99).
* **Hematocriet:** Percentage volume van rode bloedcellen in het bloed [100](#page=100).
* **Normale Hb-waarden:** Vrouwen 12-16 g/dL; mannen 14-18 g/dL [100](#page=100).
* **Anemie:** Hb < 12 g/dL (mannen), < 11 g/dL (vrouwen), < 12 g/dL (postmenopauzale vrouwen) [100](#page=100).
* **Normale hematocrietwaarden:** Vrouwen 37-47%; mannen 40-52% [100](#page=100).
* **Hemoglobine:** Groot bloedeiwit dat ijzer bevat en zuurstof/koolstofdioxide transporteert. Oxyhemoglobine is hemoglobine gebonden aan zuurstof, wat een helderrode kleur geeft. In weefsels valt oxyhemoglobine uiteen; koolstofdioxide wordt afgevoerd en hemoglobine krijgt een donkerrode kleur. Een volwassen persoon heeft 600-800 gram hemoglobine [100](#page=100).
###### 6.1.2.2 Witte bloedcellen (leucocyten)
Witte bloedcellen zijn kleurloze cellen met een kern die een belangrijke rol spelen in de immuunafweer tegen lichaamsvreemde stoffen .
* **Functie:** Vallen ziekteverwekkers aan en vernietigen ze. Het aantal stijgt bij infecties of allergische reacties .
* **Aanmaak/afbraak:** Buiten de bloedbaan, in het beenmerg .
* **Tekort:** Lage afweer, verhoogde vatbaarheid voor infecties .
* **Teveel:** Vaak wijzend op een infectie of kwaadaardige aandoening (bv. leukemie) .
###### 6.1.2.3 Bloedplaatjes (trombocyten)
Bloedplaatjes zijn kleine celfragmenten die essentieel zijn voor bloedstolling (hemostase) .
* **Functie:** Helpen bloedingen stoppen door een korstje te vormen, in samenwerking met stollingsfactoren .
* **Levensduur:** Gemiddeld 7-10 dagen .
* **Normaal gehalte:** 150 tot 400 x $10^9$ bloedplaatjes per liter bloed .
* **Tekort:** Verhoogde bloedingsneiging (bv. hemofilie) .
* **Teveel:** Kan leiden tot trombose .
#### 6.1.3 Beenmerg
Beenmerg, gelegen in de holte van botten, produceert rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes (rood beenmerg). Geel beenmerg bevat vetcellen en kan bij kinderen tot 20 jaar ook bloed aanmaken. Bij volwassenen vindt bloedaanmaak uitsluitend plaats in het rode beenmerg van platte botten .
#### 6.2 Bloedgroepen
Bloedgroepen worden bepaald door antigenen op de buitenkant van rode bloedcellen .
##### 6.2.1 ABO-systeem
* **Bloedgroep A:** Antigeen A op rode bloedcellen; antistoffen tegen B .
* **Bloedgroep B:** Antigeen B op rode bloedcellen; antistoffen tegen A .
* **Bloedgroep AB:** Antigeen A en B op rode bloedcellen; geen antistoffen tegen A of B (universele ontvanger) .
* **Bloedgroep O:** Geen antigeen A of B op rode bloedcellen; antistoffen tegen A en B (universele donor) .
##### 6.2.2 Rhesus D
De Rhesus D-factor is cruciaal omdat antistoffen hiertegen ernstige transfusiereacties kunnen veroorzaken .
* **Rhesus D-positief (Rh+):** 84% van de West-Europese bevolking heeft factor D .
* **Rhesus D-negatief (Rh-):** Deze personen hebben geen 'natuurlijk voorkomende' antistoffen, maar maken deze wel aan na contact met Rhesus D-positief bloed .
* **Belang in verloskunde:** Een Rh- moeder met een Rh+ kind kan antistoffen vormen (Rhesusimmunisatie), wat kan leiden tot hemolytische anemie bij de foetus, icterus (geelzucht) en zelfs foetale hartlijden .
* **Preventie:** Toediening van anti-D (Rhogam®) injecties aan Rh- vrouwen binnen 72 uur na bepaalde gebeurtenissen (miskraam, abortus, bevalling van Rh+ kind, trauma etc.) .
##### 6.2.3 Stollingsfactoren en hun route
Het stollingssysteem is een cascade van reacties waarbij factoren elkaar activeren tot de vorming van fibrine, het eindproduct van stolling .
**Normale stollingsroute:**
1. Contactproduct (factor XI + XII) .
2. Activeert factor IX .
3. Factor IX + factor VIII + Calcium (factor IV) + bloedplaatjesfactor vormen Tenase .
4. Tenase activeert factor X .
5. Factor X + factor V vormen Protrombinase .
6. Protrombinase zet Protrombine om in Trombine .
7. Trombine zet Fibrinogeen om in Fibrine .
Bij weefselbeschadiging speelt tromboplastine een hoofdrol in een versnelde route .
#### 6.3 Bloedafname
Verschillende methoden worden gebruikt voor bloedafname, elk met specifieke indicaties .
##### 6.3.1 Verschillende soorten bloedafnames
* **Capillaire bloedafname:** Via vinger, hiel of oorlel voor kleine hoeveelheden (bv. glycemie) .
* **Veneuze bloedafname:** Meest optimaal voor analyses, uitgevoerd met vacuümsystemen of monovettes .
* **Arteriële bloedafname:** Uitsluitend in ziekenhuis door arts, voor analyse van pH en bloedgaswaarden (PCO2, PO2, HCO3, O2-saturatie) .
##### 6.3.2 Punctieplaatsbepaling
Geschikte plaatsen zijn oppervlakkige venen in handrug, onderarm en elleboogplooi .
* **Tips voor betere veneuze zichtbaarheid:** Vuist maken (niet pompen), arm naar beneden laten hangen, zacht masseren, lokale warmte aanbrengen .
* **Ongeschikte punctieplaatsen:** Infuus, verlamming, hematoom, oedeem, infectiehaarden, littekenvorming, brandwonden, lymfoedeem, arterio-veneuze fistel .
* **Vuistregels voor keuze punctieplaats:** Respecteer patiëntvoorkeur, kies niet-dominante arm, neem geen bloed bij infuus, lymfoedeem, shunt voor hemodialyse. Maximaal 2 pogingen doen .
##### 6.3.3 Bloedafnamesystemen
Twee veelgebruikte systemen zijn het vacuüm bloedafnamesysteem en het Monovette® systeem .
###### 6.3.3.1 Vacuüm bloedafnamesysteem
* **Voordelen:** Veilig, gesloten systeem, juiste hoeveelheid bloed door vacuüm, steriele buizen, kleurgecodeerde stoppen, minder microstolsels .
* **Materiaal:** Knelband (10 cm boven punctieplaats, max. 2 minuten aangelegd), naald (verschillende diameters, bv. 20G voor volwassenen), vleugelnaald (voor moeilijke venen), luer-adaptor, vacuümtuben (met of zonder additieven) .
* **Vacuümtuben:** Bevatten additieven zoals anticoagulantia, coagulantia, glycolyseremmers, voedingsstoffen of separatoren. Na afname moeten de tubes 6 maal langzaam omgedraaid worden voor menging .
* **Volgorde van afname:** Belangrijk om kruisbesmetting of interferentie van additieven te voorkomen.
1. Hemocultuur (aëroob, anaëroob)
2. Serumtube / SST-tube / droge serumtube (rood/okergeel)
3. Nacitraat-tube (lichtblauw) – moet tot maatstreepje gevuld zijn voor stollingstesten
4. Heparine tube (groen)
5. EDTA-tube (paars)
6. Fluoride tube (grijs) .
###### 6.3.3.2 Monovette® bloedafnamesysteem
* **Voordelen:** Werkt zowel open (gecontroleerd aanzuigen, nuttig bij fragiele venen) als gesloten (vacuüm principe). Verder vergelijkbaar met vacuümsysteem qua veiligheid en hygiëne .
* **Materiaal:** Knelband, naald, vleugelnaald, luer-adaptor, bloedafnametubes met kleurcodes .
---
# Verzorging van de operatiepatiënt en wondzorg
Dit hoofdstuk behandelt de integrale zorg voor patiënten die een operatie ondergaan, met specifieke aandacht voor keizersnedes, en legt de fundamentele principes van wondzorg uit.
### 9.1 Operatieve zorgen
Het aantal keizersnedes neemt toe, wat een belangrijk verloskundig probleem vormt. Dit wordt toegeschreven aan betere foetale bewaking, verhoogde inleidingen van de baring en medische interventies. Vroedvrouwen spelen een cruciale rol in de pre-, per- en postoperatieve zorg rondom ingrepen zoals keizersnedes, manuele placentaverwijdering, perineumreconstructie en cerclage. Hun taken omvatten preoperatieve voorbereiding, assistentie bij anesthesie en ingrepen, omloopzorg, opvang van de pasgeborene en postoperatieve zorg .
#### 9.1.1 Psychologische impact van een operatieve ingreep
Een operatieve geboorte verschilt aanzienlijk van een vaginale bevalling. Vrouwen die een electieve sectio ondergaan, kunnen gemengde gevoelens hebben: sommigen waarderen de planbaarheid, terwijl anderen teleurgesteld zijn dat ze de natuurlijke bevallingservaring missen. Vroedvrouwen moeten hierbij op maat zorg verlenen en steun bieden. Bij een spoedsectio is de situatie steeds stressvoller door de onverwachte wending, waarbij adequate informatie en steun aan de ouders essentieel is, ook achteraf .
#### 9.1.2 Preoperatieve voorbereiding
Een goede preoperatieve voorbereiding kan fysieke complicaties na een ingreep vermijden, hoewel dit bij spoedoperaties beperkter is. Zwangerschap verhoogt het risico op complicaties zoals aspiratiepneumonie en diepe veneuze trombose .
**Preoperatieve raadpleging:**
De algemene gezondheidstoestand wordt geëvalueerd en de anesthesietechniek besproken. Een gestandaardiseerde vragenlijst helpt bij risico-inschatting. Aanvullend onderzoek kan omvatten :
* Vitale parameters .
* Bloedname (hemoglobine, kruisproef) .
* RX-thorax en ECG indien aangewezen .
Patiënten ondertekenen een informed consent en worden psychologisch voorbereid .
**Gastro-intestinaal:**
Patiënten moeten nuchter zijn om aspiratie tijdens anesthesie te voorkomen; 6 uur voor vast voedsel en 4 uur voor vloeistoffen. Bij onzekerheid over het tijdstip kan intraveneuze glucose worden toegediend. Preventieve darmlediging met een lavement kan constipatie na immobilisatie tegengaan .
**Urinair:**
De blaas moet leeg zijn om letsel te voorkomen. Een verblijfssonde kan vooraf of na lokale anesthesie worden ingebracht .
**Premedicatie:**
Kalmeringsmiddelen worden doorgaans vermeden bij zwangeren, tenzij noodzakelijk. Correcte timing en informatie over nevenwerkingen (bv. duizeligheid) zijn belangrijk .
**Andere preoperatieve voorbereidingen:**
* Douchen met ontsmettende zeep (Chloorhexidine 4%) is omstreden maar kan overwogen worden ter preventie van wondinfecties .
* Patiënten dragen een operatiehemd zonder ondergoed. Soms wordt een wegwerponderbroek met maandverband gebruikt .
* Haar wordt bedekt met een muts .
* Make-up en nagellak worden verwijderd om cyanose te kunnen beoordelen .
* Antitrombose kousen ter bevordering van veneuze terugvloei .
* Verwijdering van protheses (tandprotheses, contactlenzen) en juwelen .
* Identificatiearmbandje .
* Verwijderen van lichaamshaar op de operatieplaats, bij voorkeur met een tondeuse of ontharingscrème, zo dicht mogelijk bij het tijdstip van de operatie .
* Alle zorgen worden gedocumenteerd en doorgegeven aan het operatiekwartier .
**Voorbereidingen spoedkeizersnede:**
In noodsituaties kunnen niet alle voorbereidingen worden gevolgd, vooral het nuchter zijn. Preventief kunnen anti-emetica en antiacida worden toegediend. De belangrijkste aspecten in volgorde van belangrijkheid zijn :
1. Kruisproef afgenomen .
2. Infuus aanwezig .
3. Operatiehemdje/Prothesen verwijderd .
4. Scheren van de operatiestreek .
5. Eventueel blaaskatheter reeds geplaatst .
6. Anti-trombose kousen .
Bij foetale nood wordt, indien mogelijk, zuurstof toegediend, patiënt op de linkerzij gelegd, infuus versneld en weeënmedicatie gestopt .
#### 9.1.3 Peroperatieve zorgen
De operatiekamer is gericht op de patiënt, met aandacht voor waardigheid en veiligheid .
* **Veiligheid:** Ademhaling wordt gemonitord (evt. zuurstof, beademing), vena-cavasyndroom wordt vermeden door positie, bloeddruk wordt gecontroleerd en infusietherapie aangepast. Hygiënische en steriele procedures zijn essentieel. Bewusteloze patiënten vereisen extra voorzorgsmaatregelen tegen vallen .
* **Communicatie en teamwork** zijn cruciaal .
* **Materiaalbeheer:** Al het gebruikte materiaal wordt geteld om achtergebleven instrumenten in de wond te voorkomen; materiaal is röntgenzichtbaar gemaakt met een 'ijzerdraad' .
**Verloop van een sectio caesarea:**
Bij voorkeur onder regionale verdoving (spinale anesthesie tussen L2-L5, in de subarachnoïdale ruimte) zodat ouders de geboorte bewust kunnen meemaken. Bij spoed kan anesthesie via een epidurale katheter of algemene anesthesie worden gegeven .
De abdominale incisie is meestal horizontaal boven de pubis (Pfannenstiel), wat minder verminkend is en een veiliger incisie in het onderste uterussegment geeft. Een verticale incisie wordt enkel bij specifieke indicaties uitgevoerd, zoals placenta previa of een vroeg preterme baby in stuitligging. Na de incisie van de baarmoeder wordt de vruchtzak geopend, de placenta manueel verwijderd en de weefsellagen gesloten .
#### 9.1.4 Postoperatieve zorgen
Op de post-anesthesie zorgafdeling (PAZA) wordt de patiënt nauwlettend gemonitord door gespecialiseerd personeel en materiaal. Belangrijke observatiepunten zijn :
* Ademhaling (saturatie) en zuurstoftoediening .
* Pols, bloeddruk, temperatuur .
* Bewustzijn .
* Pijn en pijnmedicatie (PCA-pomp) .
* Infuustherapie .
* Bloedtransfusietherapie .
* Wondcontrole en drainagesysteem .
* Vaginaal bloedverlies (ook afwezigheid kan zorgwekkend zijn) .
* Blaaskatheter en urineproductie .
* Gevoel in ledematen .
* Hygiënische zorgen en mondzorg .
Terug op de verpleegeenheid worden vitale parameters, infuus, pijnmedicatie, de wonde, drainagesysteem en lochia nauwkeurig opgevolgd. De blaassonde wordt verwijderd bij spontane urineproductie .
Patiënten na spinale/epidurale anesthesie mogen na ongeveer 4 uur drinken; licht verteerbaar voedsel na 6-8 uur. Afdelingsprotocollen bepalen het beleid voor voeding, infusie, pijnmedicatie en blaaskatheterverwijdering .
Trombosepreventie na keizersnede omvat vroege mobilisatie, heparinetoediening en anti-trombose kousen .
Het herstel na een sectio is doorgaans moeizamer, met meer hulp nodig bij mobilisatie en babyverzorging. Het duurt langer; zware lasten tillen wordt de eerste 6 weken afgeraden en een nieuwe zwangerschap wordt minimaal 12 maanden uitgesteld om uterusruptuur te voorkomen .
**Mogelijke complicaties na een sectio:**
* Overmatig bloedverlies .
* Complicaties ten gevolge van anesthesie (aspiratiepneumonie, allergische reacties, hypoxie, hypotensie, ademhalingsdepressie) .
* Infectie .
* Trombose en embolie .
* Blaasproblematiek .
* Psychologische problemen .
* Vertraagd opstarten van borstvoeding .
#### 9.1.5 Vaginale bevalling met voorgaande sectio (VBAC)
VBAC is in 35-50% van de gevallen succesvol, afhankelijk van de indicatie van de vorige keizersnede. Oxytocine dient vermeden te worden vanwege verhoogd ruptuurrisico. Na een succesvolle vaginale bevalling inspecteert de gynaecoloog het uteruslitteken op ruptuur .
### 10. Basis wondzorg
#### 10.1 Definitie wonde
Een wonde is een pathologische toestand waarbij weefsels gescheiden of vernietigd zijn. Dit kan een gesloten wond (bv. kneuzing, blaar) of een open wond zijn. Wonden treden op in alle weefsels, maar worden meestal geassocieerd met een defect of beschadiging van de huid door fysieke, mechanische of thermische oorzaken, of door onderliggende stoornissen. Sommige weefsels kunnen regenereren na beschadiging .
#### 10.2 Soorten wonden
* **Schaafwonden:** Oppervlakkige afschaving van de bovenste huidlaag door contact met een ruw oppervlak, vaak pijnlijk door zenuwuiteinden en met puntvormige bloedingen .
* **Snijwonden:** Verlies van huidcontinuïteit door een scherp voorwerp, vaak fel bloedend en minder pijnlijk dan schaafwonden. Diepere snijwonden kunnen onderliggende weefsels raken. Behandeling: reinigen, lichte bloedingen niet stelpen (natuurlijke reiniging), steriel afdekken .
* **Steekwonden:** Kleine ingang, potentieel diepe inwendige schade, vaak laag bloedverlies maar hoog risico op infectie (bv. tetanus). Behandeling: observatie, reiniging (HAC), steriel afdekken, evt. drukverband, observatie parameters/shocksymptomen .
* **Bijtwonden:** Zeer besmette wonden door microben in speeksel; menselijke beten infecteren het vaakst. Kattenbeten zijn klein maar diep. In België risico op rabiës. Behandeling: altijd als geïnfecteerd beschouwen, reinigen met water, ontsmetten met waterige hibitane-oplossing, rabiëspreventie bij reizen .
* **Scheurwonden:** Huid wordt opengereten, met rafelige en grillige wondranden; onderhuids weefsel kan beschadigd zijn. Behandeling: afhankelijk van de oorzaak en diepte .
* **Andere wonden:**
* **Oogwonden:** Beide ogen afdekken, patiënt plat op rug, druk op oog vermijden, bij vreemd voorwerp niet verwijderen en direct naar ziekenhuis .
* **Insectenbeten:** Angel verwijderen, bij beet dichtbij bloedvat/keelholte arts raadplegen, observatie parameters ivm anafylactische shock, ijs tegen zwelling/pijn, papel behandelen met azijnoplossing of antihistaminezalf .
* **Schotwonden:** Ernst afhankelijk van getroffen organen en kogelssnelheid; uitwendig vaak minder erg dan inwendig. Behandeling: kogelbaan reconstrueren, focus op observatie parameters, shocksymptomen en bloedverlies; schampschot reinigen, ontsmetten en steriel afdekken .
* **Operatiewonden:** Behandeling volgens basis wondzorg of wondzorg bij geïnfecteerde wonden .
#### 10.3 Proces van wondheling
Wondgenezing is een complex proces met als doel het herstel van beschadigd weefsel. Het verloopt in vier fasen: ontstekingsfase, granulatiefase, maturatiefase en littekenvorming .
* **Ontstekingsfase:** Acute reactie met opruiming van dood weefsel en bacteriën. Vasculaire respons (vasodilatatie, capillaire druk stijgt, vochttoename, migratie van bloedcellen) gevolgd door vasoconstrictie. Bloedplaatjes aggregeren voor stolling en produceren stoffen die witte bloedcellen (leukocyten, granulocyten, macrofagen) aantrekken. Deze ruimen debris op via fagocytose en digestie. Klinische tekens bij gesloten wond: zwelling, roodheid, warmte, pijn. Bij open wond: wondvocht, bloed, stolsel, pijn. Macfagen spelen een sleutelrol bij het opruimen en bereiden van de weg voor fibroblasten .
* **Granulatiefase:** Vorming van nieuw bindweefsel en bloedvaten. Fibroblasten, gestimuleerd door macrofagen, produceren collageen en elastine, die een nieuw netwerk vormen. Endotheelcellen vormen nieuwe capillairen, wat resulteert in granulatieweefsel met een rood, korrelig aspect; dit zorgt voor aanvoer van zuurstof en voedingsstoffen .
* **Maturatiefase:** Bindweefselreorganisatie, wondcontractie en epithelisatie. Wondranden trekken samen, nieuw epitheel vormt zich en migreert over het wondoppervlak. Epithelisatie beschermt tegen vochtverlies en micro-organismen .
* **Littekenvorming:** Het litteken evolueert van zacht en fragiel naar harder, roder, dikker, sterker, en uiteindelijk weer zacht, wit en soepel. Het gehele genezingsproces kan maanden tot meer dan een jaar duren .
#### 10.4 Wondverzorging
Wondverzorging is een holistische benadering via de Care Cycle, beginnend met de patiënt en de etiologie van de wond. Het is een multidisciplinaire taak, gericht op diagnostiek, behandeling, opvolging en follow-up .
**TIME-concept en Wound Bed Preparation (WBP):**
WBP richt zich op het corrigeren van oorzaken van niet-helende wonden, met als doel een stabiele wond met gezond granulatieweefsel te creëren. Het TIME-model is een gestructureerde benadering voor wondmanagement :
* **T: Tissue management (debrideren):** Verwijderen van vreemd materiaal en dood of gecontamineerd weefsel .
* **I: Inflammation & infection control (ontstekings- en infectiebeheersing):** Voorkomen en behandelen van ontsteking en infectie .
* **M: Moisture balance (vochtbalans):** Handhaven van een optimaal vochtig wondmilieu .
* **E: Epithelial (edge) advancement (epithelisatie/genezing vanuit wondrand):** Stimuleren van de genezing vanuit de wondranden .
Het **periwound** (de omgeving rondom de wond) is ook van belang. Na de behandeling wordt de genezing geëvalueerd en preventie toegepast .
##### 10.4.1 Patiëntbeeld
**Medische kenmerken:**
* **Algemeen:** Weerstand tegen infectie, specifieke medische aandachtspunten (bv. diabetes, allergieën), medicatie die wondgenezing beïnvloedt, mobiliteit, voedsel- en vochtinname, proteïne-, vitamine- en mineralensupplementen .
* **Wondgerelateerd:** Directe oorzaak, recidief, medische antecedenten, onderliggende pathologie, klinische tekens die pathologie staven .
**Psychosociale kenmerken:**
Woontituatie, mantelzorg, arbeidsgeschiktheid, leefstijl (roken, overgewicht, alcohol), attitude t.o.v. wondgenezing, kennis van ondersteunende maatregelen, participatie, emotionele toestand .
##### 10.4.2 Diagnostiek van de wonde
De kleur van de wonde is een belangrijke indicator:
* **Zwarte wonden:** Bedekt met zwarte necrose .
* **Gele wonden:** Bedekt met geel beslag (celresten, eiwitten, evt. geïnfecteerd) .
* **Rode wonden:** Vrij van debris, met een granulerende bodem .
Het doel is een rode, granulerende wond te bekomen. Naast kleur zijn exsudatiegraad, weefselperfusie, infectiegraad en opgroei belangrijk .
* **Kleur/Necrose:** Kwantificeer percentage zwarte/gele necrose. Roodheid duidt op herstel .
* **Weefselperfusie:** Voldoende doorbloeding noodzakelijk voor genezing .
* **Infectie/Contaminatie:** Kiemen zijn aanwezig (contaminatie) of vermenigvuldigen zich (kolonisatie). Een kritische hoeveelheid kiemen (10^5/gram weefsel) verhoogt de kans op infectie. Een geïnfecteerde wond toont klassieke ontstekingskenmerken (roodheid, zwelling, warmte, pijn); behandeling vereist systemische antibiotica .
* **Exsudatiegraad:** Niet-exsuderend (verband >4 dagen), matig (1-2 dagen), sterk (verband >1x/dag). Bepaalt keuze verbandmateriaal .
* **Op groei van de wonde:** Voldoende granulatieweefsel is essentieel voor epithelisatie. Bij stagnatie kan chirurgische reconstructie, grafts of biologische verbanden overwogen worden .
* **Diepte:** Cruciaal bij decubitus en diabetische wonden; kan variëren van alleen huid tot op bot/spieren. Diepe wonden hebben verhoogd infectierisico (bv. osteomyelitis) .
#### 10.4.3 TIME model
* **T (Tissue):** Correcte handhygiëne is vereist voor reiniging. Reinigen met fysiologisch serum of wondreiniger; stadswater voor thuisgebruik. Debrideren (verwijderen van vreemd materiaal en dood weefsel) is cruciaal. Necrotisch weefsel stimuleert bacteriële kolonisatie, vertraagt wondcontractie en re-epithelisatie, en kan pijn en angst vergroten. Debrideren kan chirurgisch, autolytisch, enzymatisch, mechanisch of biochirurgisch gebeuren. Aandachtspunten: afspraken, patiënt's comfort, verbale/non-verbale signalen, pijnbestrijding en tijd .
* **I (Inflammation & Infection):** Ontsteking is een beschermingsreactie met symptomen als pijn, roodheid, warmte en zwelling .
* **Contaminatie:** Bacteriën aanwezig, maar vermenigvuldigen zich niet en beïnvloeden genezing niet .
* **Kolonisatie:** Bacteriën vermenigvuldigen zich op het wondbed, zonder directe invloed op weefsel of genezing .
* **Kritisch gekoloniseerde wond:** Bacteriën prolifereren verder, met risico op lokale infectie .
* **Infectie:** Duidelijke infectiesymptomen en microbieel onevenwicht .
* **M (Moisture):** Een vochtige balans is essentieel voor genezing; wonden kunnen te nat of te droog zijn. De wondomgeving (periwound) moet beschermd worden. Overmatig vocht kan leiden tot maceratie. Absorberende verbanden en regelmatige wissels zijn cruciaal .
* **E (Epithelial advancement):** Epithelisatie verloopt optimaal in een vochtige, beschermde wondomgeving. Wondvocht bevat groeifactoren die epitheelcelproliferatie stimuleren .
Gerelateerde uitdrukkingen: TIME en D(iagnose), TIME en P(eriwound), TIME en H(ard to heal wounds of Healing time) .
#### 10.4.4 Behandeling en evaluatie van de wonde
Evaluatie van wondgenezing door het noteren van diepte, diameter, of wondtracings is belangrijk. Bij stagnatie of verslechtering moet de diagnostiek of behandeling aangepast worden. Ook na sluiting is opvolging nuttig, met secundaire preventie waar nodig (bv. steunkousen na veneuze wondgenezing) .
#### 10.5 Wondafdekking
#### 10.5.1 Het ideale verband
Een universeel ideaal verband bestaat niet; de keuze is afhankelijk van het uiterlijk en de evolutie van de wond. Kenmerken van ideale verbanden omvatten voordelen voor wondgenezing, patiëntcomfort en gebruiksgemak voor zorgverleners .
##### 10.5.1.1 Nuttige kenmerken voor de wondgenezing
* Optimaliseert vochtig wondmilieu .
* Laat gasuitwisseling toe .
* Impermeabel voor micro-organismen .
* Biedt thermische isolatie .
* Niet-adherent .
* Bevordert débridement .
* Cytocompatibel .
* Niet-toxisch .
* Biedt mechanische bescherming .
##### 10.5.1.2 Nuttige kenmerken voor de patiënt
* Pijnloos aanbrengen en verwijderen .
* Absorbeert wondgeur .
* Verzacht pijn en jeuk .
* Esthetisch aanvaardbaar .
* Waterdicht .
* Maakt dagelijkse activiteiten mogelijk .
##### 10.5.1.3 Nuttige kenmerken voor de zorgverlener
* Niet frequent te vervangen .
* Doorzichtig (wondinspectie) .
* Gemakkelijk aan te brengen en te verwijderen .
* Beschikbaar in diverse vormen en maten .
#### 10.5.2 Verschillende soorten wondafdekking
Verbanden worden onderverdeeld in homogene groepen .
* **Gaasverbanden:** Katoenen gaas met gering absorptievermogen, hoge doorlaatbaarheid, kunnen uitdrogen en aan de wond verkleven. Indicaties: secundair verband, uitsluitend zuivere, droge wonden .
* **Absorberende gaasverbanden:** Gewatteerde kompressen met dikke absorptiekern. Absorberend, beschermend, kunnen uitdrogen en partikels achterlaten. Indicaties: secundair verband, exsuderende wonden .
* **Niet-inklevende verbanden:** Vergelijkbaar met gaasverbanden, maar verkleven niet door specifieke onderlagen (non-woven, gemetalliseerde vliesstof, etc.). Beschermend, niet-inklevend. Indicaties: secundair verband, droge, weinig exsuderende oppervlakkige rode en gele wonden, bescherming van hechtingen/transplantaten .
* **Niet-inklevende absorberende verbanden:** Combinatie van een niet-verklevende onderlaag, een absorberende kern en een vochtkerende bovenlaag. Absorberend, beschermend. Indicaties: secundair verband, droge, weinig exsuderende oppervlakkige rode en gele wonden, transplantaten, brandwonden .
* **Eindverbanden:** Kant-en-klare verbanden met een macrogeperforeerde non-woven onderlaag, absorberende kern en zelfklevende drager. Absorberend, beschermend, steriel, kleeft niet aan de wond, barrière tegen invloeden van buitenaf, hypo-allergische kleeflaag. Indicaties: droge tot matig exsuderende wonden na chirurgische ingreep of trauma, bescherming van naden en hechtingen .
* **Polyurethaanfilms:** Dunne, sterke, zelfklevende, elastische folies die rechtstreeks op wonden kunnen worden aangebracht of als fixatieverband dienen. Semi-permeabel, niet-doorlaatbaar voor water en micro-organismen, houdt vochtig wondmilieu in stand, doorzichtig, pijnverminderend, soepel. Indicaties: rode oppervlakkige, niet-geïnfecteerde wonden met weinig exsudaat, postoperatieve wonden. Contra-indicaties: sterk exsuderende, geïnfecteerde, necrotische wonden .
* **Hydrocolloïden:** Vormen een zachte, vochtige gel in contact met wondvocht. Nieuwere generaties zijn semi-transparant en laten geen gel achter. Stimuleren vorming nieuwe bloedvaten, zuiverend, debriderend, pijnstillend. Indicaties: oppervlakkige rode en gele wonden, weinig tot matig exsuderende letsels. Contra-indicaties: zeer diepe wonden, sterk geïnfecteerde wonden, gemacereerde wondranden .
* **Hydrogels in plaatvorm:** Polymeer met hydrofiele elementen dat water kan vasthouden en vrijgeven. Vochtabsorberend, verkoelend, pijnstillend, verkleven niet. Indicaties: pijnlijke, oppervlakkige wonden, tepelkloven (Mothermates) .
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Systematisch verpleegkundig handelen (SVH) | Een methodische aanpak in de verpleegkunde, bestaande uit vijf fasen: anamnese, diagnose, planning, uitvoering en evaluatie, die cyclisch worden doorlopen om de zorg optimaal af te stemmen op de patiënt. |
| Manutentie | Het uitvoeren van lichamelijke handelingen, zoals het verplaatsen van patiënten, waarbij rekening gehouden wordt met ergonomische principes om rugklachten en andere musculoskeletale aandoeningen te voorkomen. |
| Vitale parameters | Meetbare fysiologische gegevens die essentieel zijn voor het beoordelen van de toestand van het menselijk lichaam, zoals ademhaling, hartslag, bloeddruk en lichaamstemperatuur. |
| Thermoregulatie | Het vermogen van het lichaam om de lichaamstemperatuur binnen een nauwe marge te handhaven, door middel van warmteproductie en warmteafgifte. |
| Homeostase | Het handhaven van een stabiel intern milieu in het lichaam, ondanks externe veranderingen, wat essentieel is voor het optimaal functioneren van cellen en organen. |
| Bloeddruk | De druk die het bloed uitoefent op de wanden van de bloedvaten, met name de arteriën, tijdens de samentrekking (systole) en ontspanning (diastole) van het hart. |
| Farmacokinetiek | De studie van hoe het lichaam geneesmiddelen opneemt, verdeelt, afbreekt en uitscheidt, wat invloed heeft op de effectiviteit en werkingsduur van het medicijn. |
| Resorptie | Het proces waarbij een geneesmiddel vanuit de toedieningsplaats in de bloedbaan wordt opgenomen, via bijvoorbeeld het maag-darmkanaal of de huid. |
| Metabolisatie | De omzetting van een geneesmiddel in het lichaam, meestal in de lever, naar metabolieten die inactief zijn of een andere werking hebben, waarna ze geëlimineerd kunnen worden. |
| Eliminatie | Het proces van uitscheiding van geneesmiddelen en hun metabolieten uit het lichaam, voornamelijk via de nieren, maar ook via gal, longen of zweet. |
| Hematologie | De studie van bloed, de bloedvormende organen en bloedziekten, inclusief de samenstelling van bloed, bloedcellen, bloedgroepen en stollingsmechanismen. |
| Bloedplasma | Het vloeibare bestanddeel van het bloed, dat voor het grootste deel uit water bestaat, aangevuld met eiwitten, zouten, hormonen en voedingsstoffen, en dient voor het transport van bloedcellen en andere stoffen. |
| Erytrocyten | Rode bloedcellen, verantwoordelijk voor het transport van zuurstof van de longen naar de weefsels en koolstofdioxide van de weefsels naar de longen, dankzij hemoglobine. |
| Leucocyten | Witte bloedcellen, essentieel voor het immuunsysteem van het lichaam en de afweer tegen infecties en lichaamsvreemde stoffen. |
| Trombocyten | Bloedplaatjes, kleine bloedcelfragmenten die een cruciale rol spelen bij de bloedstolling (hemostase) om bloedverlies te stoppen bij verwondingen. |
| Bloedgroep | Een classificatie van bloed gebaseerd op de aanwezigheid van specifieke antigenen op de rode bloedcellen, zoals het ABO-systeem (A, B, AB, O) en het Rhesus-systeem (D-factor). |
| Trombose | De vorming van een bloedklonter (trombus) binnen een bloedvat, wat de bloedstroom kan belemmeren of blokkeren. |
| Embolie | Een verstopping van een bloedvat door een embolus, die kan bestaan uit een bloedklonter, luchtbel, vetdeeltje of ander materiaal dat via de bloedbaan is meegevoerd. |
| Varices | Verwijde en uitgezakte aders, ook wel spataders genoemd, waarbij de aderkleppen niet meer goed functioneren, wat leidt tot bloedophoping en stuwing. |
| Hemorroïden | Uitzettingen van aders in het rectum of anus, vaak veroorzaakt door verhoogde druk in het portale systeem, wat leidt tot zwelling, pijn en soms bloeding. |
| Decubitus | Weefselbeschadiging, ook wel doorligwonden genoemd, veroorzaakt door langdurige druk en schuifkrachten die de bloedtoevoer belemmeren, leidend tot zuurstoftekort en celafsterving. |
| Mictie | Het proces van het urineren, waarbij urine uit de blaas via de urethra wordt uitgescheiden, een gecoördineerde actie van zenuwbanen en spieren. |
| Defecatie | Het proces van de stoelgang, waarbij onverteerbare resten van voedsel en afvalstoffen uit het lichaam worden uitgescheiden via het rectum en de anus. |
| Constipatie | Verstopping of moeizame stoelgang, gekenmerkt door harde, ingedikte feces, infrequent urineren en een opgezet, pijnlijk abdomen. |
| Diarree | Een versnelde passage van voedselbrij door het darmkanaal, resulterend in frequente, dunne, vloeibare stoelgang, vaak gepaard gaande met krampen en misselijkheid. |
| Operatiepatiënt | Een patiënt die een chirurgische ingreep ondergaat, waarvoor specifieke pre-, peri- en postoperatieve zorg noodzakelijk is om complicaties te voorkomen en herstel te bevorderen. |
| Wonde | Een pathologische toestand waarbij weefsel gescheiden of vernietigd is, meestal geassocieerd met een defect of beschadiging van de huid. |
| Ontstekingsfase | De eerste fase van wondgenezing, gekenmerkt door een acute ontstekingsreactie, opruiming van dood weefsel en bacteriën, met symptomen als roodheid, warmte, zwelling en pijn. |
| Granulatiefase | De tweede fase van wondgenezing, waarin nieuw bindweefsel en nieuwe bloedvaatjes worden gevormd, wat leidt tot een rood, korrelig aspect in het wondbed. |
| Maturatiefase | De derde fase van wondgenezing, waarin bindweefsel reorganisatie, wondcontractie en epithelialisatie plaatsvinden, wat leidt tot de vorming van littekenweefsel. |
| Epithelialisatie | Het proces waarbij nieuwe epitheelcellen de wondranden vormen en naar het centrum van de wond migreren om het defect te sluiten en de huid te beschermen. |
| TIME model | Een concept voor wondmanagement dat zich richt op vier aspecten van wondgenezing: Tissue management (debrideren), Inflammation & infection control, Moisture balance (vochtbalans) en Epithelial (edge) advancement. |
| Gaasverbanden | Eenvoudige, vaak katoenen verbanden met een gering absorptievermogen en hoge doorlaatbaarheid voor bacteriën en water, die kunnen verkleven met de wondbodem. |
| Niet-inklevende verbanden | Verbanden die, dankzij een specifieke onderlaag, niet aan de wondbodem verkleven, waardoor verwijdering minder pijnlijk is en nieuw gevormd weefsel gespaard blijft. |
| Hydrocolloïden | Actieve verbandmaterialen die in contact met wondvocht een gel vormen, wat een vochtig wondmilieu bevordert en bijdraagt aan reiniging en genezing. |
| Hydrogels | Verbanden die water kunnen vasthouden en afgeven, wat een verkoelend en pijnstillend effect kan hebben en geschikt is voor gevoelige wonden. |
| Farmacotherapeutische groep | Een classificatie van geneesmiddelen op basis van hun werkingsmechanisme en therapeutisch effect, waardoor middelen met vergelijkbare eigenschappen gegroepeerd worden. |
| Vasculaire complicaties | Problemen die voortvloeien uit aandoeningen van het hart en de bloedvaten, zoals trombose, embolie, spataders en bloedingen. |
| Arterie | Een bloedvat dat zuurstofrijk bloed vanuit het hart naar de weefsels transporteert, gekenmerkt door dikkere, elastische wanden om de hoge druk te weerstaan. |
| Vene | Een bloedvat dat zuurstofarm bloed vanuit de weefsels terug naar het hart transporteert, met dunnere wanden en kleppen om terugstroming te voorkomen. |
| Capillairen | De kleinste bloedvaten, gelegen tussen arteriën en venen, waar de uitwisseling van zuurstof, voedingsstoffen en afvalstoffen tussen bloed en weefsels plaatsvindt. |
| Naaldlengte | De lengte van de naald die gebruikt wordt voor injecties, afhankelijk van de injectietechniek, de plaats van injectie en de lichaamsbouw van de patiënt, om de medicatie in de juiste weefsellaag toe te dienen. |
| Bloedafname | Het proces van het verkrijgen van een bloedmonster uit het lichaam, meestal via veneuze of capillaire punctie, voor diagnostische doeleinden in een laboratorium. |
| Infuus | Een medische procedure waarbij vloeistoffen, medicijnen of bloedproducten rechtstreeks in de bloedbaan worden toegediend via een intraveneuze lijn. |
| Vleugelnaald | Een naald met flexibele "vleugels" aan de zijkanten, die de stabiliteit tijdens de veneuze punctie verhoogt en het risico op beschadiging van de aderwand vermindert. |
| Luer-adaptor | Een connector die wordt gebruikt om verschillende medische apparaten, zoals spuiten of infuusleidingen, op elkaar aan te sluiten, vaak met een Luer-lock systeem voor een veilige verbinding. |
| Vacuümtuben | Buisjes met een vacuüm erin, gebruikt bij bloedafnamesystemen om automatisch de juiste hoeveelheid bloed aan te zuigen, afhankelijk van het soort onderzoek. |
| Monovette® | Een bloedafnamesysteem dat zowel met een open als een gesloten principe kan werken, waardoor gecontroleerde bloedafname mogelijk is, wat gunstig is bij fragiele bloedvaten. |
| Infusiesnelheid | De snelheid waarmee een infuus wordt toegediend, uitgedrukt in milliliters per uur of druppels per minuut, essentieel voor de correcte dosering van vocht en medicatie. |
| Tromboseprofylaxe | Preventieve maatregelen om de vorming van bloedklonters (trombose) te voorkomen, zoals het stimuleren van beweging, het gebruik van antistollingsmiddelen en compressiekousen. |
| Epidurale anesthesie | Een vorm van regionale verdoving waarbij een lokaal anestheticum wordt ingespoten in de epidurale ruimte rond het ruggenmerg, wat leidt tot gevoelloosheid in een bepaald lichaamsdeel. |
| Keizersnede (sectio caesarea) | Een chirurgische ingreep waarbij de baby via een incisie in de buikwand en baarmoeder wordt geboren, vaak toegepast bij medische indicaties die een vaginale bevalling bemoeilijken of onmogelijk maken. |
| Peroperatieve zorgen | De zorg die wordt verleend tijdens een chirurgische ingreep, inclusief patiëntbegeleiding, assistentie aan het chirurgisch team en monitoring van vitale functies. |
| Postoperatieve zorgen | De zorg die na een chirurgische ingreep wordt verleend, gericht op herstel, pijnmanagement, wondverzorging, monitoring van complicaties en het voorkomen van infecties. |
| VBAC (Vaginal Birth After Caesarean Section) | Een vaginale bevalling na een eerdere keizersnede, een optie die bij geschikte indicaties kan worden overwogen om de risico's en herstelperiode van een hernieuwde keizersnede te vermijden. |
| Schaafwonden | Oppervlakkige wonden waarbij de bovenste huidlagen zijn afgeschaafd, meestal veroorzaakt door wrijving, met pijn als gevolg van beschadigde zenuwuiteinden. |
| Snijwonden | Wonden veroorzaakt door een scherp voorwerp dat de huid doorboort, vaak met hevige bloedingen door het doorsnijden van bloedvaten en relatief minder pijn dan schaafwonden. |
| Steekwonden | Wonden die ontstaan door een scherp, puntig voorwerp, met een kleine ingang maar potentieel diepe interne schade, met een verhoogd risico op infectie. |
| Bijtwonden | Wonden veroorzaakt door een beet van een dier of mens, die als zeer besmet worden beschouwd vanwege de aanwezigheid van talrijke micro-organismen in speeksel. |
| Scheurwonden | Wonden waarbij de huid wordt opengereten of opengescheurd, met rafelige, grillige wondranden en mogelijke schade aan onderliggend weefsel. |
| Wondgenezing | Het complexe proces waarbij beschadigd weefsel wordt hersteld, meestal verlopend in vier fasen: ontstekingsfase, granulatiefase, maturatiefase en littekenvorming. |
| Debrideren | Het verwijderen van vreemd materiaal, dood weefsel (necrose) en gecontamineerd weefsel uit een wond om een gezonde omgeving te creëren voor genezing. |
| Maceratie | Verweking van de huid door langdurige blootstelling aan vocht, wat de huid kwetsbaarder maakt voor beschadiging en infectie, en vaak optreedt bij overmatig wondvocht. |
| Epithelisatie | Het proces waarbij epitheelcellen vanuit de wondranden migreren om het wondbed te bedekken, essentieel voor de sluiting van wonden en de vorming van nieuwe huid. |
| Polyp | Een klein, goedaardig gezwel dat uitgaat van het slijmvlies van een orgaan, zoals de darm of de baarmoeder, en kan optreden als gevolg van irritatie of ontsteking. |
| Anamnese | Het verzamelen van informatie over de patiënt, zijn medische geschiedenis, symptomen en levensstijl, als eerste stap in het verpleegkundig proces. |
| Diagnostiek | Het proces van het identificeren en vaststellen van een ziekte of aandoening, gebaseerd op symptomen, medische geschiedenis en onderzoeksresultaten. |
| Cytocompatibel | Een materiaal of stof die geen schadelijke effecten heeft op cellen, wat belangrijk is bij wondverbanden om de integriteit van de cellen niet aan te tasten. |
| Anatomische kenmerken | De fysieke eigenschappen en structuren van het menselijk lichaam, zoals de anatomie van de wervelkolom, bloedvaten of organen, die relevant zijn voor medische procedures en zorg. |
| Psychosociale kenmerken | Factoren gerelateerd aan de mentale, emotionele en sociale welzijn van een persoon, die invloed kunnen hebben op gezondheid, ziektebeleving en genezingsproces. |
| Urine-analyse (urinekweek) | Een laboratoriumtest waarbij een urinemonster wordt geanalyseerd op de aanwezigheid van bacteriën, cellen, eiwitten, glucose of andere stoffen, om infecties, nierziekten of diabetes op te sporen. |
| Pollakisurie | Frequent urineren, waarbij de patiënt vaak aandrang voelt om te plassen, maar slechts kleine hoeveelheden urine uitscheidt. |
| Stressincontinentie | Urineverlies veroorzaakt door verhoogde druk in de buikholte, bijvoorbeeld tijdens hoesten, niezen of tillen, door een verminderde sluitfunctie van de blaashals. |
| Nycturie | Frequent urineren gedurende de nacht, wat kan wijzen op een onderliggende medische aandoening of leefstijlfactoren. |
| Urineretentie | Het onvermogen om de blaas volledig te ledigen, waardoor urine zich ophoopt en er een verhoogd risico op urineweginfecties ontstaat. |
| Gastro-intestinaal stelsel | Het spijsverteringskanaal, dat verantwoordelijk is voor de opname van voedingsstoffen, de vertering van voedsel en de uitscheiding van onverteerbare resten als feces. |
| Verloskunde | Het medische specialisme dat zich bezighoudt met zwangerschap, bevalling en de periode na de bevalling, inclusief de zorg voor moeder en kind. |
| Anesthesie | Het proces van het verlichten van pijn of het veroorzaken van een tijdelijke staat van bewusteloosheid, gebruikt tijdens medische ingrepen om comfort en veiligheid te garanderen. |
| Arteria carotis | De halsslagader, die bloed naar de hersenen transporteert en van waaruit temperatuurmetingen gedaan kunnen worden vanwege de goede doorbloeding. |
| Arteria radialis | De slagader aan de duimzijde van de pols, een veelgebruikte locatie voor het opnemen van de pols. |
| Arteria temporalis | De slaapslagader, een locatie waar de pols kan worden gevoeld, vooral bij situaties van verminderde bloedtoevoer naar de extremiteiten. |
| Vene | Een bloedvat dat zuurstofarm bloed terug naar het hart transporteert, gebruikt voor bloedafnames en intraveneuze toedieningen. |
| Vena cephalica | Een oppervlakkige ader in de arm, geschikt voor bloedafnames, maar kan de neiging hebben weg te rollen, wat fixatie vereist. |
| Vena basilica | Een oppervlakkige ader in de arm, ook geschikt voor bloedafnames, maar kan de neiging hebben weg te rollen. |
| Venae dorsales manus | Aders aan de rugzijde van de hand, vaak gebruikt voor veneuze puncties, vooral wanneer andere venen minder zichtbaar of voelbaar zijn. |
| Venae superficiales | Oppervlakkige aders, gelegen dicht onder de huid, die toegankelijk zijn voor veneuze puncties en infuuslijnen. |
| Venae profundae | Dieper gelegen aders, die moeilijker toegankelijk zijn voor puncties, maar vaak gebruikt worden voor centrale veneuze katheters. |
| Veneuze stuwing | Een opeenhoping van bloed in de aders, vaak veroorzaakt door een belemmerde bloeddoorstroming, wat kan leiden tot zwelling en spataders. |
| Hypotensie | Een te lage bloeddruk, wat kan leiden tot duizeligheid, syncope en verminderde bloedtoevoer naar vitale organen. |
| Hypertensie | Een te hoge bloeddruk, wat de kans op hart- en vaatziekten, beroertes en nierschade verhoogt. |
| Preëclampsie | Een zwangerschapsgerelateerde aandoening gekenmerkt door hoge bloeddruk, proteïnurie en oedeem, die potentieel gevaarlijk is voor moeder en kind. |
| Vena cava syndroom | Een aandoening waarbij de vena cava inferior (grote ader die bloed uit het onderlichaam naar het hart voert) wordt gecomprimeerd, vaak door de baarmoeder tijdens zwangerschap, wat leidt tot een daling van de bloeddruk en verminderde veneuze retour. |
| Tocolytica | Medicijnen die worden gebruikt om vroegtijdige weeën te remmen tijdens de zwangerschap om vroeggeboorte te voorkomen. |
| Bradycardie | Een te trage hartslag, waarbij de hartfrequentie lager is dan normaal. |
| Tachycardie | Een te snelle hartslag, waarbij de hartfrequentie hoger is dan normaal. |
| Bloedspiegel | De concentratie van een geneesmiddel in het bloed, die bepaald wordt door absorptie, distributie, metabolisme en eliminatie, en essentieel is voor het bepalen van de juiste dosering. |
| Therapeutisch venster | Het bereik van bloedspiegelwaarden waarin een geneesmiddel optimaal effectief is zonder te veel bijwerkingen te veroorzaken, bepaald door de therapeutische breedte. |
| Cumulatie | De opeenhoping van een geneesmiddel in het lichaam wanneer de toedieningssnelheid hoger is dan de eliminatiesnelheid, wat kan leiden tot toxische effecten. |
| Medicatiefout | Een vermijdbare gebeurtenis die kan leiden tot het onjuist gebruik van geneesmiddelen, variërend van het verkeerd toedienen van een medicijn tot het voorschrijven van een onjuiste dosis of frequentie. |
| Teratogeniteit | Het vermogen van een stof, zoals een geneesmiddel of genotsmiddel, om aangeboren afwijkingen bij de foetus te veroorzaken wanneer deze tijdens de zwangerschap wordt ingenomen. |
| Anatomical Therapeutical Chemical Classification (ATC-code) | Een internationaal systeem voor de classificatie van geneesmiddelen op basis van hun anatomische locatie, therapeutische werking en chemische eigenschappen. |
| Compendium | Een naslagwerk dat een uitgebreide lijst bevat van geregistreerde geneesmiddelen, inclusief hun samenstelling, indicaties, contra-indicaties, bijwerkingen en gebruiksadviezen. |
| Repertorium | Een naslagwerk dat artsen helpt bij het selecteren van geschikte geneesmiddelen voor specifieke ziekten of aandoeningen, georganiseerd op basis van pathologie. |
| Grootheden | Meetbare fysieke eigenschappen van stoffen of systemen, zoals volume, gewicht, temperatuur of druk, die worden uitgedrukt in specifieke eenheden. |
| Concentratie | De hoeveelheid van een opgeloste stof per volume-eenheid van een oplossing, vaak uitgedrukt in milligram per milliliter (mg/ml) of als percentage (%). |
| IE (Internationale Eenheid) | Een gestandaardiseerde maateenheid voor de biologische activiteit van stoffen zoals vitaminen, hormonen of vaccins, die wordt gebruikt om de potentie te kwantificeren. |
| Infusietherapie | Een medische behandeling waarbij vloeistoffen, medicijnen of voedingsstoffen intraveneus worden toegediend om het lichaam te hydrateren, te voeden of te behandelen. |
| Druppelsnelheid | De snelheid waarmee vloeistof wordt toegediend via een infuus, uitgedrukt in druppels per minuut, die wordt berekend op basis van het totale volume, de inlooptijd en het aantal druppels per milliliter. |
| Regul van drie | Een wiskundige methode om een onbekende waarde te berekenen wanneer de verhouding tussen drie bekende waarden bekend is, vaak gebruikt bij medicatieberekeningen. |
| Verdunning | Het proces waarbij de concentratie van een oplossing wordt verlaagd door een oplosmiddel toe te voegen, wat kan worden berekend met de formule C1 x V1 = C2 x V2. |
| Hematologie | De studie van bloed, de bloedvormende organen en bloedziekten, inclusief de samenstelling van bloed, bloedcellen, bloedgroepen en stollingsmechanismen. |
| Bloedplasma | Het vloeibare bestanddeel van het bloed, dat voor het grootste deel uit water bestaat, aangevuld met eiwitten, zouten, hormonen en voedingsstoffen, en dient voor het transport van bloedcellen en andere stoffen. |
| Erytrocyten | Rode bloedcellen, verantwoordelijk voor het transport van zuurstof van de longen naar de weefsels en koolstofdioxide van de weefsels naar de longen, dankzij hemoglobine. |
| Leucocyten | Witte bloedcellen, essentieel voor het immuunsysteem van het lichaam en de afweer tegen infecties en lichaamsvreemde stoffen. |
| Trombocyten | Bloedplaatjes, kleine bloedcelfragmenten die een cruciale rol spelen bij de bloedstolling (hemostase) om bloedverlies te stoppen bij verwondingen. |
| Bloedgroep | Een classificatie van bloed gebaseerd op de aanwezigheid van specifieke antigenen op de rode bloedcellen, zoals het ABO-systeem (A, B, AB, O) en het Rhesus-systeem (D-factor). |
| Trombose | De vorming van een bloedklonter (trombus) binnen een bloedvat, wat de bloedstroom kan belemmeren of blokkeren. |
| Embolie | Een verstopping van een bloedvat door een embolus, die kan bestaan uit een bloedklonter, luchtbel, vetdeeltje of ander materiaal dat via de bloedbaan is meegevoerd. |
| Varices | Verwijde en uitgezakte aders, ook wel spataders genoemd, waarbij de aderkleppen niet meer goed functioneren, wat leidt tot bloedophoping en stuwing. |
| Hemorroïden | Uitzettingen van aders in het rectum of anus, vaak veroorzaakt door verhoogde druk in het portale systeem, wat leidt tot zwelling, pijn en soms bloeding. |
| Decubitus | Weefselbeschadiging, ook wel doorligwonden genoemd, veroorzaakt door langdurige druk en schuifkrachten die de bloedtoevoer belemmeren, leidend tot zuurstoftekort en celafsterving. |
| Mictie | Het proces van het urineren, waarbij urine uit de blaas via de urethra wordt uitgescheiden, een gecoördineerde actie van zenuwbanen en spieren. |
| Defecatie | Het proces van de stoelgang, waarbij onverteerbare resten van voedsel en afvalstoffen uit het lichaam worden uitgescheiden via het rectum en de anus. |
| Constipatie | Verstopping of moeizame stoelgang, gekenmerkt door harde, ingedikte feces, infrequent urineren en een opgezet, pijnlijk abdomen. |
| Diarree | Een versnelde passage van voedselbrij door het darmkanaal, resulterend in frequente, dunne, vloeibare stoelgang, vaak gepaard gaande met krampen en misselijkheid. |
| Operatiepatiënt | Een patiënt die een chirurgische ingreep ondergaat, waarvoor specifieke pre-, peri- en postoperatieve zorg noodzakelijk is om complicaties te voorkomen en herstel te bevorderen. |
| Wonde | Een pathologische toestand waarbij weefsel gescheiden of vernietigd is, meestal geassocieerd met een defect of beschadiging van de huid. |
| Ontstekingsfase | De eerste fase van wondgenezing, gekenmerkt door een acute ontstekingsreactie, opruiming van dood weefsel en bacteriën, met symptomen als roodheid, warmte, zwelling en pijn. |
| Granulatiefase | De tweede fase van wondgenezing, waarin nieuw bindweefsel en nieuwe bloedvaatjes worden gevormd, wat leidt tot een rood, korrelig aspect in het wondbed. |
| Maturatiefase | De derde fase van wondgenezing, waarin bindweefsel reorganisatie, wondcontractie en epithelialisatie plaatsvinden, wat leidt tot de vorming van littekenweefsel. |
| Epithelisatie | Het proces waarbij epitheelcellen vanuit de wondranden migreren om het wondbed te bedekken, essentieel voor de sluiting van wonden en de vorming van nieuwe huid. |
| TIME model | Een concept voor wondmanagement dat zich richt op vier aspecten van wondgenezing: Tissue management (debrideren), Inflammation & infection control, Moisture balance (vochtbalans) en Epithelial (edge) advancement. |
| Gaasverbanden | Eenvoudige, vaak katoenen verbanden met een gering absorptievermogen en hoge doorlaatbaarheid voor bacteriën en water, die kunnen verkleven met de wondbodem. |
| Niet-inklevende verbanden | Verbanden die, dankzij een specifieke onderlaag, niet aan de wondbodem verkleven, waardoor verwijdering minder pijnlijk is en nieuw gevormd weefsel gespaard blijft. |
| Hydrocolloïden | Actieve verbandmaterialen die in contact met wondvocht een gel vormen, wat een vochtig wondmilieu bevordert en bijdraagt aan reiniging en genezing. |
| Hydrogels | Verbanden die water kunnen vasthouden en afgeven, wat een verkoelend en pijnstillend effect kan hebben en geschikt is voor gevoelige wonden. |
| Farmacotherapeutische groep | Een classificatie van geneesmiddelen op basis van hun werkingsmechanisme en therapeutisch effect, waardoor middelen met vergelijkbare eigenschappen gegroepeerd worden. |
| Vasculaire complicaties | Problemen die voortvloeien uit aandoeningen van het hart en de bloedvaten, zoals trombose, embolie, spataders en bloedingen. |
| Arterie | Een bloedvat dat zuurstofrijk bloed vanuit het hart naar de weefsels transporteert, gekenmerkt door dikkere, elastische wanden om de hoge druk te weerstaan. |
| Vene | Een bloedvat dat zuurstofarm bloed vanuit de weefsels terug naar het hart transporteert, met dunnere wanden en kleppen om terugstroming te voorkomen. |
| Capillairen | De kleinste bloedvaten, gelegen tussen arteriën en venen, waar de uitwisseling van zuurstof, voedingsstoffen en afvalstoffen tussen bloed en weefsels plaatsvindt. |
| Naaldlengte | De lengte van de naald die gebruikt wordt voor injecties, afhankelijk van de injectietechniek, de plaats van injectie en de lichaamsbouw van de patiënt, om de medicatie in de juiste weefsellaag toe te dienen. |
| Bloedafname | Het proces van het verkrijgen van een bloedmonster uit het lichaam, meestal via veneuze of capillaire punctie, voor diagnostische doeleinden in een laboratorium. |
| Infuus | Een medische procedure waarbij vloeistoffen, medicijnen of bloedproducten rechtstreeks in de bloedbaan worden toegediend via een intraveneuze lijn. |
| Vleugelnaald | Een naald met flexibele "vleugels" aan de zijkanten, die de stabiliteit tijdens de veneuze punctie verhoogt en het risico op beschadiging van de aderwand vermindert. |
| Luer-adaptor | Een connector die wordt gebruikt om verschillende medische apparaten, zoals spuiten of infuusleidingen, op elkaar aan te sluiten, vaak met een Luer-lock systeem voor een veilige verbinding. |
| Vacuümtuben | Buisjes met een vacuüm erin, gebruikt bij bloedafnamesystemen om automatisch de juiste hoeveelheid bloed aan te zuigen, afhankelijk van het soort onderzoek. |
| Monovette® | Een bloedafnamesysteem dat zowel met een open als een gesloten principe kan werken, waardoor gecontroleerde bloedafname mogelijk is, wat gunstig is bij fragiele bloedvaten. |
| Infusiesnelheid | De snelheid waarmee een infuus wordt toegediend, uitgedrukt in milliliters per uur of druppels per minuut, essentieel voor de correcte dosering van vocht en medicatie. |
| Tromboseprofylaxe | Preventieve maatregelen om de vorming van bloedklonters (trombose) te voorkomen, zoals het stimuleren van beweging, het gebruik van antistollingsmiddelen en compressiekousen. |
| Epidurale anesthesie | Een vorm van regionale verdoving waarbij een lokaal anestheticum wordt ingespoten in de epidurale ruimte rond het ruggenmerg, wat leidt tot gevoelloosheid in een bepaald lichaamsdeel. |
| Keizersnede (sectio caesarea) | Een chirurgische ingreep waarbij de baby via een incisie in de buikwand en baarmoeder wordt geboren, vaak toegepast bij medische indicaties die een vaginale bevalling bemoeilijken of onmogelijk maken. |
| Peroperatieve zorgen | De zorg die wordt verleend tijdens een chirurgische ingreep, inclusief patiëntbegeleiding, assistentie aan het chirurgisch team en monitoring van vitale functies. |
| Postoperatieve zorgen | De zorg die na een chirurgische ingreep wordt verleend, gericht op herstel, pijnmanagement, wondverzorging, monitoring van complicaties en het voorkomen van infecties. |
| VBAC (Vaginal Birth After Caesarean Section) | Een vaginale bevalling na een eerdere keizersnede, een optie die bij geschikte indicaties kan worden overwogen om de risico's en herstelperiode van een hernieuwde keizersnede te vermijden. |
| Schaafwonden | Oppervlakkige wonden waarbij de bovenste huidlagen zijn afgeschaafd, meestal veroorzaakt door wrijving, met pijn als gevolg van beschadigde zenuwuiteinden. |
| Snijwonden | Wonden veroorzaakt door een scherp voorwerp dat de huid doorboort, vaak met hevige bloedingen door het doorsnijden van bloedvaten en relatief minder pijn dan schaafwonden. |
| Steekwonden | Wonden die ontstaan door een scherp, puntig voorwerp, met een kleine ingang maar potentieel diepe interne schade, met een verhoogd risico op infectie. |
| Bijtwonden | Wonden veroorzaakt door een beet van een dier of mens, die als zeer besmet worden beschouwd vanwege de aanwezigheid van talrijke micro-organismen in speeksel. |
| Scheurwonden | Wonden waarbij de huid wordt opengereten of opengescheurd, met rafelige, grillige wondranden en mogelijke schade aan onderliggend weefsel. |
| Wondgenezing | Het complexe proces waarbij beschadigd weefsel wordt hersteld, meestal verlopend in vier fasen: ontstekingsfase, granulatiefase, maturatiefase en littekenvorming. |
| Debrideren | Het verwijderen van vreemd materiaal, dood weefsel (necrose) en gecontamineerd weefsel uit een wond om een gezonde omgeving te creëren voor genezing. |
| Maceratie | Verweking van de huid door langdurige blootstelling aan vocht, wat de huid kwetsbaarder maakt voor beschadiging en infectie, en vaak optreedt bij overmatig wondvocht. |
| Epithelisatie | Het proces waarbij epitheelcellen vanuit de wondranden migreren om het wondbed te bedekken, essentieel voor de sluiting van wonden en de vorming van nieuwe huid. |
| TIME model | Een concept voor wondmanagement dat zich richt op vier aspecten van wondgenezing: Tissue management (debrideren), Inflammation & infection control, Moisture balance (vochtbalans) en Epithelial (edge) advancement. |
| Gaasverbanden | Eenvoudige, vaak katoenen verbanden met een gering absorptievermogen en hoge doorlaatbaarheid voor bacteriën en water, die kunnen verkleven met de wondbodem. |
| Niet-inklevende verbanden | Verbanden die, dankzij een specifieke onderlaag, niet aan de wondbodem verkleven, waardoor verwijdering minder pijnlijk is en nieuw gevormd weefsel gespaard blijft. |
| Hydrocolloïden | Actieve verbandmaterialen die in contact met wondvocht een gel vormen, wat een vochtig wondmilieu bevordert en bijdraagt aan reiniging en genezing. |
| Hydrogels | Verbanden die water kunnen vasthouden en afgeven, wat een verkoelend en pijnstillend effect kan hebben en geschikt is voor gevoelige wonden. |
| Farmacotherapeutische groep | Een classificatie van geneesmiddelen op basis van hun werkingsmechanisme en therapeutisch effect, waardoor middelen met vergelijkbare eigenschappen gegroepeerd worden. |
| Vasculaire complicaties | Problemen die voortvloeien uit aandoeningen van het hart en de bloedvaten, zoals trombose, embolie, spataders en bloedingen. |
| Arterie | Een bloedvat dat zuurstofrijk bloed vanuit het hart naar de weefsels transporteert, gekenmerkt door dikkere, elastische wanden om de hoge druk te weerstaan. |
| Vene | Een bloedvat dat zuurstofarm bloed vanuit de weefsels terug naar het hart transporteert, met dunnere wanden en kleppen om terugstroming te voorkomen. |
| Capillairen | De kleinste bloedvaten, gelegen tussen arteriën en venen, waar de uitwisseling van zuurstof, voedingsstoffen en afvalstoffen tussen bloed en weefsels plaatsvindt. |
| Naaldlengte | De lengte van de naald die gebruikt wordt voor injecties, afhankelijk van de injectietechniek, de plaats van injectie en de lichaamsbouw van de patiënt, om de medicatie in de juiste weefsellaag toe te dienen. |
| Bloedafname | Het proces van het verkrijgen van een bloedmonster uit het lichaam, meestal via veneuze of capillaire punctie, voor diagnostische doeleinden in een laboratorium. |
| Infuus | Een medische procedure waarbij vloeistoffen, medicijnen of bloedproducten rechtstreeks in de bloedbaan worden toegediend via een intraveneuze lijn. |
| Vleugelnaald | Een naald met flexibele "vleugels" aan de zijkanten, die de stabiliteit tijdens de veneuze punctie verhoogt en het risico op beschadiging van de aderwand vermindert. |
| Luer-adaptor | Een connector die wordt gebruikt om verschillende medische apparaten, zoals spuiten of infuusleidingen, op elkaar aan te sluiten, vaak met een Luer-lock systeem voor een veilige verbinding. |
| Vacuümtuben | Buisjes met een vacuüm erin, gebruikt bij bloedafnamesystemen om automatisch de juiste hoeveelheid bloed aan te zuigen, afhankelijk van het soort onderzoek. |
| Monovette® | Een bloedafnamesysteem dat zowel met een open als een gesloten principe kan werken, waardoor gecontroleerde bloedafname mogelijk is, wat gunstig is bij fragiele bloedvaten. |
| Infusiesnelheid | De snelheid waarmee een infuus wordt toegediend, uitgedrukt in milliliters per uur of druppels per minuut, essentieel voor de correcte dosering van vocht en medicatie. |
| Tromboseprofylaxe | Preventieve maatregelen om de vorming van bloedklonters (trombose) te voorkomen, zoals het stimuleren van beweging, het gebruik van antistollingsmiddelen en compressiekousen. |
| Epidurale anesthesie | Een vorm van regionale verdoving waarbij een lokaal anestheticum wordt ingespoten in de epidurale ruimte rond het ruggenmerg, wat leidt tot gevoelloosheid in een bepaald lichaamsdeel. |
| Keizersnede (sectio caesarea) | Een chirurgische ingreep waarbij de baby via een incisie in de buikwand en baarmoeder wordt geboren, vaak toegepast bij medische indicaties die een vaginale bevalling bemoeilijken of onmogelijk maken. |
| Peroperatieve zorgen | De zorg die wordt verleend tijdens een chirurgische ingreep, inclusief patiëntbegeleiding, assistentie aan het chirurgisch team en monitoring van vitale functies. |
| Postoperatieve zorgen | De zorg die na een chirurgische ingreep wordt verleend, gericht op herstel, pijnmanagement, wondverzorging, monitoring van complicaties en het voorkomen van infecties. |
| VBAC (Vaginal Birth After Caesarean Section) | Een vaginale bevalling na een eerdere keizersnede, een optie die bij geschikte indicaties kan worden overwogen om de risico's en herstelperiode van een hernieuwde keizersnede te vermijden. |
| Schaafwonden | Oppervlakkige wonden waarbij de bovenste huidlagen zijn afgeschaafd, meestal veroorzaakt door wrijving, met pijn als gevolg van beschadigde zenuwuiteinden. |
| Snijwonden | Wonden veroorzaakt door een scherp voorwerp dat de huid doorboort, vaak met hevige bloedingen door het doorsnijden van bloedvaten en relatief minder pijn dan schaafwonden. |
| Steekwonden | Wonden die ontstaan door een scherp, puntig voorwerp, met een kleine ingang maar potentieel diepe interne schade, met een verhoogd risico op infectie. |
| Bijtwonden | Wonden veroorzaakt door een beet van een dier of mens, die als zeer besmet worden beschouwd vanwege de aanwezigheid van talrijke micro-organismen in speeksel. |
| Scheurwonden | Wonden waarbij de huid wordt opengereten of opengescheurd, met rafelige, grillige wondranden en mogelijke schade aan onderliggend weefsel. |
| Wondgenezing | Het complexe proces waarbij beschadigd weefsel wordt hersteld, meestal verlopend in vier fasen: ontstekingsfase, granulatiefase, maturatiefase en littekenvorming. |
| Debrideren | Het verwijderen van vreemd materiaal, dood weefsel (necrose) en gecontamineerd weefsel uit een wond om een gezonde omgeving te creëren voor genezing. |
| Maceratie | Verweking van de huid door langdurige blootstelling aan vocht, wat de huid kwetsbaarder maakt voor beschadiging en infectie, en vaak optreedt bij overmatig wondvocht. |
| Epithelisatie | Het proces waarbij epitheelcellen vanuit de wondranden migreren om het wondbed te bedekken, essentieel voor de sluiting van wonden en de vorming van nieuwe huid. |
| TIME model | Een concept voor wondmanagement dat zich richt op vier aspecten van wondgenezing: Tissue management (debrideren), Inflammation & infection control, Moisture balance (vochtbalans) en Epithelial (edge) advancement. |
| Gaasverbanden | Eenvoudige, vaak katoenen verbanden met een gering absorptievermogen en hoge doorlaatbaarheid voor bacteriën en water, die kunnen verkleven met de wondbodem. |
| Niet-inklevende verbanden | Verbanden die, dankzij een specifieke onderlaag, niet aan de wondbodem verkleven, waardoor verwijdering minder pijnlijk is en nieuw gevormd weefsel gespaard blijft. |
| Hydrocolloïden | Actieve verbandmaterialen die in contact met wondvocht een gel vormen, wat een vochtig wondmilieu bevordert en bijdraagt aan reiniging en genezing. |
| Hydrogels | Verbanden die water kunnen vasthouden en afgeven, wat een verkoelend en pijnstillend effect kan hebben en geschikt is voor gevoelige wonden. |
| Farmacotherapeutische groep | Een classificatie van geneesmiddelen op basis van hun werkingsmechanisme en therapeutisch effect, waardoor middelen met vergelijkbare eigenschappen gegroepeerd worden. |
| Vasculaire complicaties | Problemen die voortvloeien uit aandoeningen van het hart en de bloedvaten, zoals trombose, embolie, spataders en bloedingen. |
| Arterie | Een bloedvat dat zuurstofrijk bloed vanuit het hart naar de weefsels transporteert, gekenmerkt door dikkere, elastische wanden om de hoge druk te weerstaan. |
| Vene | Een bloedvat dat zuurstofarm bloed vanuit de weefsels terug naar het hart transporteert, met dunnere wanden en kleppen om terugstroming te voorkomen. |
| Capillairen | De kleinste bloedvaten, gelegen tussen arteriën en venen, waar de uitwisseling van zuurstof, voedingsstoffen en afvalstoffen tussen bloed en weefsels plaatsvindt. |
| Naaldlengte | De lengte van de naald die gebruikt wordt voor injecties, afhankelijk van de injectietechniek, de plaats van injectie en de lichaamsbouw van de patiënt, om de medicatie in de juiste weefsellaag toe te dienen. |
| Bloedafname | Het proces van het verkrijgen van een bloedmonster uit het lichaam, meestal via veneuze of capillaire punctie, voor diagnostische doeleinden in een laboratorium. |
| Infuus | Een medische procedure waarbij vloeistoffen, medicijnen of bloedproducten rechtstreeks in de bloedbaan worden toegediend via een intraveneuze lijn. |
| Vleugelnaald | Een naald met flexibele "vleugels" aan de zijkanten, die de stabiliteit tijdens de veneuze punctie verhoogt en het risico op beschadiging van de aderwand vermindert. |
| Luer-adaptor | Een connector die wordt gebruikt om verschillende medische apparaten, zoals spuiten of infuusleidingen, op elkaar aan te sluiten, vaak met een Luer-lock systeem voor een veilige verbinding. |
| Vacuümtuben | Buisjes met een vacuüm erin, gebruikt bij bloedafnamesystemen om automatisch de juiste hoeveelheid bloed aan te zuigen, afhankelijk van het soort onderzoek. |
| Monovette® | Een bloedafnamesysteem dat zowel met een open als een gesloten principe kan werken, waardoor gecontroleerde bloedafname mogelijk is, wat gunstig is bij fragiele bloedvaten. |
| Infusiesnelheid | De snelheid waarmee een infuus wordt toegediend, uitgedrukt in milliliters per uur of druppels per minuut, essentieel voor de correcte dosering van vocht en medicatie. |
| Tromboseprofylaxe | Preventieve maatregelen om de vorming van bloedklonters (trombose) te voorkomen, zoals het stimuleren van beweging, het gebruik van antistollingsmiddelen en compressiekousen. |
| Epidurale anesthesie | Een vorm van regionale verdoving waarbij een lokaal anestheticum wordt ingespoten in de epidurale ruimte rond het ruggenmerg, wat leidt tot gevoelloosheid in een bepaald lichaamsdeel. |
| Keizersnede (sectio caesarea) | Een chirurgische ingreep waarbij de baby via een incisie in de buikwand en baarmoeder wordt geboren, vaak toegepast bij medische indicaties die een vaginale bevalling bemoeilijken of onmogelijk maken. |
| Peroperatieve zorgen | De zorg die wordt verleend tijdens een chirurgische ingreep, inclusief patiëntbegeleiding, assistentie aan het chirurgisch team en monitoring van vitale functies. |
| Postoperatieve zorgen | De zorg die na een chirurgische ingreep wordt verleend, gericht op herstel, pijnmanagement, wondverzorging, monitoring van complicaties en het voorkomen van infecties. |
| VBAC (Vaginal Birth After Caesarean Section) | Een vaginale bevalling na een eerdere keizersnede, een optie die bij geschikte indicaties kan worden overwogen om de risico's en herstelperiode van een hernieuwde keizersnede te vermijden. |
| Schaafwonden | Oppervlakkige wonden waarbij de bovenste huidlagen zijn afgeschaafd, meestal veroorzaakt door wrijving, met pijn als gevolg van beschadigde zenuwuiteinden. |
| Snijwonden | Wonden veroorzaakt door een scherp voorwerp dat de huid doorboort, vaak met hevige bloedingen door het doorsnijden van bloedvaten en relatief minder pijn dan schaafwonden. |
| Steekwonden | Wonden die ontstaan door een scherp, puntig voorwerp, met een kleine ingang maar potentieel diepe interne schade, met een verhoogd risico op infectie. |
| Bijtwonden | Wonden veroorzaakt door een beet van een dier of mens, die als zeer besmet worden beschouwd vanwege de aanwezigheid van talrijke micro-organismen in speeksel. |
| Scheurwonden | Wonden waarbij de huid wordt opengereten of opengescheurd, met rafelige, grillige wondranden en mogelijke schade aan onderliggend weefsel. |
| Wondgenezing | Het complexe proces waarbij beschadigd weefsel wordt hersteld, meestal verlopend in vier fasen: ontstekingsfase, granulatiefase, maturatiefase en littekenvorming. |
| Debrideren | Het verwijderen van vreemd materiaal, dood weefsel (necrose) en gecontamineerd weefsel uit een wond om een gezonde omgeving te creëren voor genezing. |
| Maceratie | Verweking van de huid door langdurige blootstelling aan vocht, wat de huid kwetsbaarder maakt voor beschadiging en infectie, en vaak optreedt bij overmatig wondvocht. |
| Epithelisatie | Het proces waarbij epitheelcellen vanuit de wondranden migreren om het wondbed te bedekken, essentieel voor de sluiting van wonden en de vorming van nieuwe huid. |
| TIME model | Een concept voor wondmanagement dat zich richt op vier aspecten van wondgenezing: Tissue management (debrideren), Inflammation & infection control, Moisture balance (vochtbalans) en Epithelial (edge) advancement. |
| Gaasverbanden | Eenvoudige, vaak katoenen verbanden met een gering absorptievermogen en hoge doorlaatbaarheid voor bacteriën en water, die kunnen verkleven met de wondbodem. |
| Niet-inklevende verbanden | Verbanden die, dankzij een specifieke onderlaag, niet aan de wondbodem verkleven, waardoor verwijdering minder pijnlijk is en nieuw gevormd weefsel gespaard blijft. |
| Hydrocolloïden | Actieve verbandmaterialen die in contact met wondvocht een gel vormen, wat een vochtig wondmilieu bevordert en bijdraagt aan reiniging en genezing. |
| Hydrogels | Verbanden die water kunnen vasthouden en afgeven, wat een verkoelend en pijnstillend effect kan hebben en geschikt is voor gevoelige wonden. |
| Farmacotherapeutische groep | Een classificatie van geneesmiddelen op basis van hun werkingsmechanisme en therapeutisch effect, waardoor middelen met vergelijkbare eigenschappen gegroepeerd worden. |
| Vasculaire complicaties | Problemen die voortvloeien uit aandoeningen van het hart en de bloedvaten, zoals trombose, embolie, spataders en bloedingen. |
| Arterie | Een bloedvat dat zuurstofrijk bloed vanuit het hart naar de weefsels transporteert, gekenmerkt door dikkere, elastische wanden om de hoge druk te weerstaan. |
| Vene | Een bloedvat dat zuurstofarm bloed vanuit de weefsels terug naar het hart transporteert, met dunnere wanden en kleppen om terugstroming te voorkomen. |
| Capillairen | De kleinste bloedvaten, gelegen tussen arteriën en venen, waar de uitwisseling van zuurstof, voedingsstoffen en afvalstoffen tussen bloed en weefsels plaatsvindt. |
| Naaldlengte | De lengte van de naald die gebruikt wordt voor injecties, afhankelijk van de injectietechniek, de plaats van injectie en de lichaamsbouw van de patiënt, om de medicatie in de juiste weefsellaag toe te dienen. |
| Bloedafname | Het proces van het verkrijgen van een bloedmonster uit het lichaam, meestal via veneuze of capillaire punctie, voor diagnostische doeleinden in een laboratorium. |
| Infuus | Een medische procedure waarbij vloeistoffen, medicijnen of bloedproducten rechtstreeks in de bloedbaan worden toegediend via een intraveneuze lijn. |
| Vleugelnaald | Een naald met flexibele "vleugels" aan de zijkanten, die de stabiliteit tijdens de veneuze punctie verhoogt en het risico op beschadiging van de aderwand vermindert. |
| Luer-adaptor | Een connector die wordt gebruikt om verschillende medische apparaten, zoals spuiten of infuusleidingen, op elkaar aan te sluiten, vaak met een Luer-lock systeem voor een veilige verbinding. |
| Vacuümtuben | Buisjes met een vacuüm erin, gebruikt bij bloedafnamesystemen om automatisch de juiste hoeveelheid bloed aan te zuigen, afhankelijk van het soort onderzoek. |
| Monovette® | Een bloedafnamesysteem dat zowel met een open als een gesloten principe kan werken, waardoor gecontroleerde bloedafname mogelijk is, wat gunstig is bij fragiele bloedvaten. |
| Infusiesnelheid | De snelheid waarmee een infuus wordt toegediend, uitgedrukt in milliliters per uur of druppels per minuut, essentieel voor de correcte dosering van vocht en medicatie. |
| Tromboseprofylaxe | Preventieve maatregelen om de vorming van bloedklonters (trombose) te voorkomen, zoals het stimuleren van beweging, het gebruik van antistollingsmiddelen en compressiekousen. |
| Epidurale anesthesie | Een vorm van regionale verdoving waarbij een lokaal anestheticum wordt ingespoten in de epidurale ruimte rond het ruggenmerg, wat leidt tot gevoelloosheid in een bepaald lichaamsdeel. |
| Keizersnede (sectio caesarea) | Een chirurgische ingreep waarbij de baby via een incisie in de buikwand en baarmoeder wordt geboren, vaak toegepast bij medische indicaties die een vaginale bevalling bemoeilijken of onmogelijk maken. |
| Peroperatieve zorgen | De zorg die wordt verleend tijdens een chirurgische ingreep, inclusief patiëntbegeleiding, assistentie aan het chirurgisch team en monitoring van vitale functies. |
| Postoperatieve zorgen | De zorg die na een chirurgische ingreep wordt verleend, gericht op herstel, pijnmanagement, wondverzorging, monitoring van complicaties en het voorkomen van infecties. |
| VBAC (Vaginal Birth After Caesarean Section) | Een vaginale bevalling na een eerdere keizersnede, een optie die bij geschikte indicaties kan worden overwogen om de risico's en herstelperiode van een hernieuwde keizersnede te vermijden. |
| Schaafwonden | Oppervlakkige wonden waarbij de bovenste huidlagen zijn afgeschaafd, meestal veroorzaakt door wrijving, met pijn als gevolg van beschadigde zenuwuiteinden. |
| Snijwonden | Wonden veroorzaakt door een scherp voorwerp dat de huid doorboort, vaak met hevige bloedingen door het doorsnijden van bloedvaten en relatief minder pijn dan schaafwonden. |
| Steekwonden | Wonden die ontstaan door een scherp, puntig voorwerp, met een kleine ingang maar potentieel diepe interne schade, met een verhoogd risico op infectie. |
| Bijtwonden | Wonden veroorzaakt door een beet van een dier of mens, die als zeer besmet worden beschouwd vanwege de aanwezigheid van talrijke micro-organismen in speeksel. |
| Scheurwonden | Wonden waarbij de huid wordt opengereten of opengescheurd, met rafelige, grillige wondranden en mogelijke schade aan onderliggend weefsel. |
| Wondgenezing | Het complexe proces waarbij beschadigd weefsel wordt hersteld, meestal verlopend in vier fasen: ontstekingsfase, granulatiefase, maturatiefase en littekenvorming. |
| Debrideren | Het verwijderen van vreemd materiaal, dood weefsel (necrose) en gecontamineerd weefsel uit een wond om een gezonde omgeving te creëren voor genezing. |
| Maceratie | Verweking van de huid door langdurige blootstelling aan vocht, wat de huid kwetsbaarder maakt voor beschadiging en infectie, en vaak optreedt bij overmatig wondvocht. |
| Epithelisatie | Het proces waarbij epitheelcellen vanuit de wondranden migreren om het wondbed te bedekken, essentieel voor de sluiting van wonden en de vorming van nieuwe huid. |
| TIME model | Een concept voor wondmanagement dat zich richt op vier aspecten van wondgenezing: Tissue management (debrideren), Inflammation & infection control, Moisture balance (vochtbalans) en Epithelial (edge) advancement. |
| Gaasverbanden | Eenvoudige, vaak katoenen verbanden met een gering absorptievermogen en hoge doorlaatbaarheid voor bacteriën en water, die kunnen verkleven met de wondbodem. |
| Niet-inklevende verbanden | Verbanden die, dankzij een specifieke onderlaag, niet aan de wondbodem verkleven, waardoor verwijdering minder pijnlijk is en nieuw gevormd weefsel gespaard blijft. |
| Hydrocolloïden | Actieve verbandmaterialen die in contact met wondvocht een gel vormen, wat een vochtig wondmilieu bevordert en bijdraagt aan reiniging en genezing. |
| Hydrogels | Verbanden die water kunnen vasthouden en afgeven, wat een verkoelend en pijnstillend effect kan hebben en geschikt is voor gevoelige wonden. |
| Farmacotherapeutische groep | Een classificatie van geneesmiddelen op basis van hun werkingsmechanisme en therapeutisch effect, waardoor middelen met vergelijkbare eigenschappen gegroepeerd worden. |
| Vasculaire complicaties | Problemen die voortvloeien uit aandoeningen van het hart en de bloedvaten, zoals trombose, embolie, spataders en bloedingen. |
| Arterie | Een bloedvat dat zuurstofrijk bloed vanuit het hart naar de weefsels transporteert, gekenmerkt door dikkere, elastische wanden om de hoge druk te weerstaan. |
| Vene | Een bloedvat dat zuurstofarm bloed vanuit de weefsels terug naar het hart transporteert, met dunnere wanden en kleppen om terugstroming te voorkomen. |
| Capillairen | De kleinste bloedvaten, gelegen tussen arteriën en venen, waar de uitwisseling van zuurstof, voedingsstoffen en afvalstoffen tussen bloed en weefsels plaatsvindt. |
| Naaldlengte | De lengte van de naald die gebruikt wordt voor injecties, afhankelijk van de injectietechniek, de plaats van injectie en de lichaamsbouw van de patiënt, om de medicatie in de juiste weefsellaag toe te dienen. |
| Bloedafname | Het proces van het verkrijgen van een bloedmonster uit het lichaam, meestal via veneuze of capillaire punctie, voor diagnostische doeleinden in een laboratorium. |
| Infuus | Een medische procedure waarbij vloeistoffen, medicijnen of bloedproducten rechtstreeks in de bloedbaan worden toegediend via een intraveneuze lijn. |
| Vleugelnaald | Een naald met flexibele "vleugels" aan de zijkanten, die de stabiliteit tijdens de veneuze punctie verhoogt en het risico op beschadiging van de aderwand vermindert. |
| Luer-adaptor | Een connector die wordt gebruikt om verschillende medische apparaten, zoals spuiten of infuusleidingen, op elkaar aan te sluiten, vaak met een Luer-lock systeem voor een veilige verbinding. |
| Vacuümtuben | Buisjes met een vacuüm erin, gebruikt bij bloedafnamesystemen om automatisch de juiste hoeveelheid bloed aan te zuigen, afhankelijk van het soort onderzoek. |
| Monovette® | Een bloedafnamesysteem dat zowel met een open als een gesloten principe kan werken, waardoor gecontroleerde bloedafname mogelijk is, wat gunstig is bij fragiele bloedvaten. |
| Infusiesnelheid | De snelheid waarmee een infuus wordt toegediend, uitgedrukt in milliliters per uur of druppels per minuut, essentieel voor de correcte dosering van vocht en medicatie. |
| Tromboseprofylaxe | Preventieve maatregelen om de vorming van bloedklonters (trombose) te voorkomen, zoals het stimuleren van beweging, het gebruik van antistollingsmiddelen en compressiekousen. |
| Epidurale anesthesie | Een vorm van regionale verdoving waarbij een lokaal anestheticum wordt ingespoten in de epidurale ruimte rond het ruggenmerg, wat leidt tot gevoelloosheid in een bepaald lichaamsdeel. |
| Keizersnede (sectio caesarea) | Een chirurgische ingreep waarbij de baby via een incisie in de buikwand en baarmoeder wordt geboren, vaak toegepast bij medische indicaties die een vaginale bevalling bemoeilijken of onmogelijk maken. |
| Peroperatieve zorgen | De zorg die wordt verleend tijdens een chirurgische ingreep, inclusief patiëntbegeleiding, assistentie aan het chirurgisch team en monitoring van vitale functies. |
| Postoperatieve zorgen | De zorg die na een chirurgische ingreep wordt verleend, gericht op herstel, pijnmanagement, wondverzorging, monitoring van complicaties en het voorkomen van infecties. |
| VBAC (Vaginal Birth After Caesarean Section) | Een vaginale bevalling na een eerdere keizersnede, een optie die bij geschikte indicaties kan worden overwogen om de risico's en herstelperiode van een hernieuwde keizersnede te vermijden. |
| Schaafwonden | Oppervlakkige wonden waarbij de bovenste huidlagen zijn afgeschaafd, meestal veroorzaakt door wrijving, met pijn als gevolg van beschadigde zenuwuiteinden. |
| Snijwonden | Wonden veroorzaakt door een scherp voorwerp dat de huid doorboort, vaak met hevige bloedingen door het doorsnijden van bloedvaten en relatief minder pijn dan schaafwonden. |
| Steekwonden | Wonden die ontstaan door een scherp, puntig voorwerp, met een kleine ingang maar potentieel diepe interne schade, met een verhoogd risico op infectie. |
| Bijtwonden | Wonden veroorzaakt door een beet van een dier of mens, die als zeer besmet worden beschouwd vanwege de aanwezigheid van talrijke micro-organismen in speeksel. |
| Scheurwonden | Wonden waarbij de huid wordt opengereten of opengescheurd, met rafelige, grillige wondranden en mogelijke schade aan onderliggend weefsel. |
| Wondgenezing | Het complexe proces waarbij beschadigd weefsel wordt hersteld, meestal verlopend in vier fasen: ontstekingsfase, granulatiefase, maturatiefase en littekenvorming. |
| Debrideren | Het verwijderen van vreemd materiaal, dood weefsel (necrose) en gecontamineerd weefsel uit een wond om een gezonde omgeving te creëren voor genezing. |
| Maceratie | Verweking van de huid door langdurige blootstelling aan vocht, wat de huid kwetsbaarder maakt voor beschadiging en infectie, en vaak optreedt bij overmatig wondvocht. |
| Epithelisatie | Het proces waarbij epitheelcellen vanuit de wondranden migreren om het wondbed te bedekken, essentieel voor de sluiting van wonden en de vorming van nieuwe huid. |
| TIME model | Een concept voor wondmanagement dat zich richt op vier aspecten van wondgenezing: Tissue management (debrideren), Inflammation & infection control, Moisture balance (vochtbalans) en Epithelial (edge) advancement. |
| Gaasverbanden | Eenvoudige, vaak katoenen verbanden met een gering absorptievermogen en hoge doorlaatbaarheid voor bacteriën en water, die kunnen verkleven met de wondbodem. |
| Niet-inklevende verbanden | Verbanden die, dankzij een specifieke onderlaag, niet aan de wondbodem verkleven, waardoor verwijdering minder pijnlijk is en nieuw gevormd weefsel gespaard blijft. |
| Hydrocolloïden | Actieve verbandmaterialen die in contact met wondvocht een gel vormen, wat een vochtig wondmilieu bevordert en bijdraagt aan reiniging en genezing. |
| Hydrogels | Verbanden die water kunnen vasthouden en afgeven, wat een verkoelend en pijnstillend effect kan hebben en geschikt is voor gevoelige wonden. |
| Farmacotherapeutische groep | Een classificatie van geneesmiddelen op basis van hun werkingsmechanisme en therapeutisch effect, waardoor middelen met vergelijkbare eigenschappen gegroepeerd worden. |
| Vasculaire complicaties | Problemen die voortvloeien uit aandoeningen van het hart en de bloedvaten, zoals trombose, embolie, spataders en bloedingen. |
| Arterie | Een bloedvat dat zuurstofrijk bloed vanuit het hart naar de weefsels transporteert, gekenmerkt door dikkere, elastische wanden om de hoge druk te weerstaan. |
| Vene | Een bloedvat dat zuurstofarm bloed vanuit de weefsels terug naar het hart transporteert, met dunnere wanden en kleppen om terugstroming te voorkomen. |
| Capillairen | De kleinste bloedvaten, gelegen tussen arteriën en venen, waar de uitwisseling van zuurstof, voedingsstoffen en afvalstoffen tussen bloed en weefsels plaatsvindt. |
| Naaldlengte | De lengte van de naald die gebruikt wordt voor injecties, afhankelijk van de injectietechniek, de plaats van injectie en de lichaamsbouw van de patiënt, om de medicatie in de juiste weefsellaag toe te dienen. |
| Bloedafname | Het proces van het verkrijgen van een bloedmonster uit het lichaam, meestal via veneuze of capillaire punctie, voor diagnostische doeleinden in een laboratorium. |
| Infuus | Een medische procedure waarbij vloeistoffen, medicijnen of bloedproducten rechtstreeks in de bloedbaan worden toegediend via een intraveneuze lijn. |
| Vleugelnaald | Een naald met flexibele "vleugels" aan de zijkanten, die de stabiliteit tijdens de veneuze punctie verhoogt en het risico op beschadiging van de aderwand vermindert. |
| Luer-adaptor | Een connector die wordt gebruikt om verschillende medische apparaten, zoals spuiten of infuusleidingen, op elkaar aan te sluiten, vaak met een Luer-lock systeem voor een veilige verbinding. |
| Vacuümtuben | Buisjes met een vacuüm erin, gebruikt bij bloedafnamesystemen om automatisch de juiste hoeveelheid bloed aan te zuigen, afhankelijk van het soort onderzoek. |
| Monovette® | Een bloedafnamesysteem dat zowel met een open als een gesloten principe kan werken, waardoor gecontroleerde bloedafname mogelijk is, wat gunstig is bij fragiele bloedvaten. |
| Infusiesnelheid | De snelheid waarmee een infuus wordt toegediend, uitgedrukt in milliliters per uur of druppels per minuut, essentieel voor de correcte dosering van vocht en medicatie. |
| Tromboseprofylaxe | Preventieve maatregelen om de vorming van bloedklonters (trombose) te voorkomen, zoals het stimuleren van beweging, het gebruik van antistollingsmiddelen en compressiekousen. |
| Epidurale anesthesie | Een vorm van regionale verdoving waarbij een lokaal anestheticum wordt ingespoten in de epidurale ruimte rond het ruggenmerg, wat leidt tot gevoelloosheid in een bepaald lichaamsdeel. |
| Keizersnede (sectio caesarea) | Een chirurgische ingreep waarbij de baby via een incisie in de buikwand en baarmoeder wordt geboren, vaak toegepast bij medische indicaties die een vaginale bevalling bemoeilijken of onmogelijk maken. |
| Peroperatieve zorgen | De zorg die wordt verleend tijdens een chirurgische ingreep, inclusief patiëntbegeleiding, assistentie aan het chirurgisch team en monitoring van vitale functies. |
| Postoperatieve zorgen | De zorg die na een chirurgische ingreep wordt verleend, gericht op herstel, pijnmanagement, wondverzorging, monitoring van complicaties en het voorkomen van infecties. |
| VBAC (Vaginal Birth After Caesarean Section) | Een vaginale bevalling na een eerdere keizersnede, een optie die bij geschikte indicaties kan worden overwogen om de risico's en herstelperiode van een hernieuwde keizersnede te vermijden. |
| Schaafwonden | Oppervlakkige wonden waarbij de bovenste huidlagen zijn afgeschaafd, meestal veroorzaakt door wrijving, met pijn als gevolg van beschadigde zenuwuiteinden. |
| Snijwonden | Wonden veroorzaakt door een scherp voorwerp dat de huid doorboort, vaak met hevige bloedingen door het doorsnijden van bloedvaten en relatief minder pijn dan schaafwonden. |
| Steekwonden | Wonden die ontstaan door een scherp, puntig voorwerp, met een kleine ingang maar potentieel diepe interne schade, met een verhoogd risico op infectie. |
| Bijtwonden | Wonden veroorzaakt door een beet van een dier of mens, die als zeer besmet worden beschouwd vanwege de aanwezigheid van talrijke micro-organismen in speeksel. |
| Scheurwonden | Wonden waarbij de huid wordt opengereten of opengescheurd, met rafelige, grillige wondranden en mogelijke schade aan onderliggend weefsel. |
| Wondgenezing | Het complexe proces waarbij beschadigd weefsel wordt hersteld, meestal verlopend in vier fasen: ontstekingsfase, granulatiefase, maturatiefase en littekenvorming. |
| Debrideren | Het verwijderen van vreemd materiaal, dood weefsel (necrose) en gecontamineerd weefsel uit een wond om een gezonde omgeving te creëren voor genezing. |
| Maceratie | Verweking van de huid door langdurige blootstelling aan vocht, wat de huid kwetsbaarder maakt voor beschadiging en infectie, en vaak optreedt bij overmatig wondvocht. |
| Epithelisatie | Het proces waarbij epitheelcellen vanuit de wondranden migreren om het wondbed te bedekken, essentieel voor de sluiting van wonden en de vorming van nieuwe huid. |
| TIME model | Een concept voor wondmanagement dat zich richt op vier aspecten van wondgenezing: Tissue management (debrideren), Inflammation & infection control, Moisture balance (vochtbalans) en Epithelial (edge) advancement. |
| Gaasverbanden | Eenvoudige, vaak katoenen verbanden met een gering absorptievermogen en hoge doorlaatbaarheid voor bacteriën en water, die kunnen verkleven met de wondbodem. |
| Niet-inklevende verbanden | Verbanden die, dankzij een specifieke onderlaag, niet aan de wondbodem verkleven, waardoor verwijdering minder pijnlijk is en nieuw gevormd weefsel gespaard blijft. |
| Hydrocolloïden | Actieve verbandmaterialen die in contact met wondvocht een gel vormen, wat een vochtig wondmilieu bevordert en bijdraagt aan reiniging en genezing. |
| Hydrogels | Verbanden die water kunnen vasthouden en afgeven, wat een verkoelend en pijnstillend effect kan hebben en geschikt is voor gevoelige wonden. |
| Farmacotherapeutische groep | Een classificatie van geneesmiddelen op basis van hun werkingsmechanisme en therapeutisch effect, waardoor middelen met vergelijkbare eigenschappen gegroepeerd worden. |
| Vasculaire complicaties | Problemen die voortvloeien uit aandoeningen van het hart en de bloedvaten, zoals trombose, embolie, spataders en bloedingen. |
| Arterie | Een bloedvat dat zuurstofrijk bloed vanuit het hart naar de weefsels transporteert, gekenmerkt door dikkere, elastische wanden om de hoge druk te weerstaan. |
| Vene | Een bloedvat dat zuurstofarm bloed vanuit de weefsels terug naar het hart transporteert, met dunnere wanden en kleppen om terugstroming te voorkomen. |
| Capillairen | De kleinste bloedvaten, gelegen tussen arteriën en venen, waar de uitwisseling van zuurstof, voedingsstoffen en afvalstoffen tussen bloed en weefsels plaatsvindt. |
| Naaldlengte | De lengte van de naald die gebruikt wordt voor injecties, afhankelijk van de injectietechniek, de plaats van injectie en de lichaamsbouw van de patiënt, om de medicatie in de juiste weefsellaag toe te dienen. |
| Bloedafname | Het proces van het verkrijgen van een bloedmonster uit het lichaam, meestal via veneuze of capillaire punctie, voor diagnostische doeleinden in een laboratorium. |
| Infuus | Een medische procedure waarbij vloeistoffen, medicijnen of bloedproducten rechtstreeks in de bloedbaan worden toegediend via een intraveneuze lijn. |
| Vleugelnaald | Een naald met flexibele "vleugels" aan de zijkanten, die de stabiliteit tijdens de veneuze punctie verhoogt en het risico op beschadiging van de aderwand vermindert. |
| Luer-adaptor | Een connector die wordt gebruikt om verschillende medische apparaten, zoals spuiten of infuusleidingen, op elkaar aan te sluiten, vaak met een Luer-lock systeem voor een veilige verbinding. |
| Vacuümtuben | Buisjes met een vacuüm erin, gebruikt bij bloedafnamesystemen om automatisch de juiste hoeveelheid bloed aan te zuigen, afhankelijk van het soort onderzoek. |
| Monovette® | Een bloedafnamesysteem dat zowel met een open als een gesloten principe kan werken, waardoor gecontroleerde bloedafname mogelijk is, wat gunstig is bij fragiele bloedvaten. |
| Infusiesnelheid | De snelheid waarmee een infuus wordt toegediend, uitgedrukt in milliliters per uur of druppels per minuut, essentieel voor de correcte dosering van vocht en medicatie. |
| Tromboseprofylaxe | Preventieve maatregelen om de vorming van bloedklonters (trombose) te voorkomen, zoals het stimuleren van beweging, het gebruik van antistollingsmiddelen en compressiekousen. |
| Epidurale anesthesie | Een vorm van regionale verdoving waarbij een lokaal anestheticum wordt ingespoten in de epidurale ruimte rond het ruggenmerg, wat leidt tot gevoelloosheid in een bepaald lichaamsdeel. |
| Keizersnede (sectio caesarea) | Een chirurgische ingreep waarbij de baby via een incisie in de buikwand en baarmoeder wordt geboren, vaak toegepast bij medische indicaties die een vaginale bevalling bemoeilijken of onmogelijk maken. |
| Peroperatieve zorgen | De zorg die wordt verleend tijdens een chirurgische ingreep, inclusief patiëntbegeleiding, assistentie aan het chirurgisch team en monitoring van vitale functies. |
| Postoperatieve zorgen | De zorg die na een chirurgische ingreep wordt verleend, gericht op herstel, pijnmanagement, wondverzorging, monitoring van complicaties en het voorkomen van infecties. |
| VBAC (Vaginal Birth After Caesarean Section) | Een vaginale bevalling na een eerdere keizersnede, een optie die bij geschikte indicaties kan worden overwogen om de risico's en herstelperiode van een hernieuwde keizersnede te vermijden. |
| Schaafwonden | Oppervlakkige wonden waarbij de bovenste huidlagen zijn afgeschaafd, meestal veroorzaakt door wrijving, met pijn als gevolg van beschadigde zenuwuiteinden. |
| Snijwonden | Wonden veroorzaakt door een scherp voorwerp dat de huid doorboort, vaak met hevige bloedingen door het doorsnijden van bloedvaten en relatief minder pijn dan schaafwonden. |
| Steekwonden | Wonden die ontstaan door een scherp, puntig voorwerp, met een kleine ingang maar potentieel diepe interne schade, met een verhoogd risico op infectie. |
| Bijtwonden | Wonden veroorzaakt door een beet van een dier of mens, die als zeer besmet worden beschouwd vanwege de aanwezigheid van talrijke micro-organismen in speeksel. |
| Scheurwonden | Wonden waarbij de huid wordt opengereten of opengescheurd, met rafelige, grillige wondranden en mogelijke schade aan onderliggend weefsel. |
| Wondgenezing | Het complexe proces waarbij beschadigd weefsel wordt hersteld, meestal verlopend in vier fasen: ontstekingsfase, granulatiefase, maturatiefase en littekenvorming. |
| Debrideren | Het verwijderen van vreemd materiaal, dood weefsel (necrose) en gecontamineerd weefsel uit een wond om een gezonde omgeving te creëren voor genezing. |
| Maceratie | Verweking van de huid door langdurige blootstelling aan vocht, wat de huid kwetsbaarder maakt voor beschadiging en infectie, en vaak optreedt bij overmatig wondvocht. |
| Epithelisatie | Het proces waarbij epitheelcellen vanuit de wondranden migreren om het wondbed te bedekken, essentieel voor de sluiting van wonden en de vorming van nieuwe huid. |
| TIME model | Een concept voor wondmanagement dat zich richt op vier aspecten van wondgenezing: Tissue management (debrideren), Inflammation & infection control, Moisture balance (vochtbalans) en Epithelial (edge) advancement. |
| Gaasverbanden | Eenvoudige, vaak katoenen verbanden met een gering absorptievermogen en hoge doorlaatbaarheid voor bacteriën en water, die kunnen verkleven met de wondbodem. |
| Niet-inklevende verbanden | Verbanden die, dankzij een specifieke onderlaag, niet aan de wondbodem verkleven, waardoor verwijdering minder pijnlijk is en nieuw gevormd weefsel gespaard blijft. |
| Hydrocolloïden | Actieve verbandmaterialen die in contact met wondvocht een gel vormen, wat een vochtig wondmilieu bevordert en bijdraagt aan reiniging en genezing. |
| Hydrogels | Verbanden die water kunnen vasthouden en afgeven, wat een verkoelend en pijnstillend effect kan hebben en geschikt is voor gevoelige wonden. |
| Farmacotherapeutische groep | Een classificatie van geneesmiddelen op basis van hun werkingsmechanisme en therapeutisch effect, waardoor middelen met vergelijkbare eigenschappen gegroepeerd worden. |
| Vasculaire complicaties | Problemen die voortvloeien uit aandoeningen van het hart en de bloedvaten, zoals trombose, embolie, spataders en bloedingen. |
| Arterie | Een bloedvat dat zuurstofrijk bloed vanuit het hart naar de weefsels transporteert, gekenmerkt door dikkere, elastische wanden om de hoge druk te weerstaan. |
| Vene | Een bloedvat dat zuurstofarm bloed vanuit de weefsels terug naar het hart transporteert, met dunnere wanden en kleppen om terugstroming te voorkomen. |
| Capillairen | De kleinste bloedvaten, gelegen tussen arteriën en venen, waar de uitwisseling van zuurstof, voedingsstoffen en afvalstoffen tussen bloed en weefsels plaatsvindt. |
| Naaldlengte | De lengte van de naald die gebruikt wordt voor injecties, afhankelijk van de injectietechniek, de plaats van injectie en de lichaamsbouw van de patiënt, om de medicatie in de juiste weefsellaag toe te dienen. |
| Bloedafname | Het proces van het verkrijgen van een bloedmonster uit het lichaam, meestal via veneuze of capillaire punctie, voor diagnostische doeleinden in een laboratorium. |
| Infuus | Een medische procedure waarbij vloeistoffen, medicijnen of bloedproducten rechtstreeks in de bloedbaan worden toegediend via een intraveneuze lijn. |
| Vleugelnaald | Een naald met flexibele "vleugels" aan de zijkanten, die de stabiliteit tijdens de veneuze punctie verhoogt en het risico op beschadiging van de aderwand vermindert. |
| Luer-adaptor | Een connector die wordt gebruikt om verschillende medische apparaten, zoals spuiten of infuusleidingen, op elkaar aan te sluiten, vaak met een Luer-lock systeem voor een veilige verbinding. |
| Vacuümtuben | Buisjes met een vacuüm erin, gebruikt bij bloedafnamesystemen om automatisch de juiste hoeveelheid bloed aan te zuigen, afhankelijk van het soort onderzoek. |
| Monovette® | Een bloedafnamesysteem dat zowel met een open als een gesloten principe kan werken, waardoor gecontroleerde bloedafname mogelijk is, wat gunstig is bij fragiele bloedvaten. |
| Infusiesnelheid | De snelheid waarmee een infuus wordt toegediend, uitgedrukt in milliliters per uur of druppels per minuut, essentieel voor de correcte dosering van vocht en medicatie. |
| Tromboseprofylaxe | Preventieve maatregelen om de vorming van bloedklonters (trombose) te voorkomen, zoals het stimuleren van beweging, het gebruik van antistollingsmiddelen en compressiekousen. |
| Epidurale anesthesie | Een vorm van regionale verdoving waarbij een lokaal anestheticum wordt ingespoten in de epidurale ruimte rond het ruggenmerg, wat leidt tot gevoelloosheid in een bepaald lichaamsdeel. |
| Keizersnede (sectio caesarea) | Een chirurgische ingreep waarbij de baby via een incisie in de buikwand en baarmoeder wordt geboren, vaak toegepast bij medische indicaties die een vaginale bevalling bemoeilijken of onmogelijk maken. |
| Peroperatieve zorgen | De zorg die wordt verleend tijdens een chirurgische ingreep, inclusief patiëntbegeleiding, assistentie aan het chirurgisch team en monitoring van vitale functies. |
| Postoperatieve zorgen | De zorg die na een chirurgische ingreep wordt verleend, gericht op herstel, pijnmanagement, wondverzorging, monitoring van complicaties en het voorkomen van infecties. |
| VBAC (Vaginal Birth After Caesarean Section) | Een vaginale bevalling na een eerdere keizersnede, een optie die bij geschikte indicaties kan worden overwogen om de risico's en herstelperiode van een hernieuwde keizersnede te vermijden. |
| Schaafwonden | Oppervlakkige wonden waarbij de bovenste huidlagen zijn afgeschaafd, meestal veroorzaakt door wrijving, met pijn als gevolg van beschadigde zenuwuiteinden. |
| Snijwonden | Wonden veroorzaakt door een scherp voorwerp dat de huid doorboort, vaak met hevige bloedingen door het doorsnijden van bloedvaten en relatief minder pijn dan schaafwonden. |
| Steekwonden | Wonden die ontstaan door een scherp, puntig voorwerp, met een kleine ingang maar potentieel diepe interne schade, met een verhoogd risico op infectie. |
| Bijtwonden | Wonden veroorzaakt door een beet van een dier of mens, die als zeer besmet worden beschouwd vanwege de aanwezigheid van talrijke micro-organismen in speeksel. |
| Scheurwonden | Wonden waarbij de huid wordt opengereten of opengescheurd, met rafelige, grillige wondranden en mogelijke schade aan onderliggend weefsel. |
| Wondgenezing | Het complexe proces waarbij beschadigd weefsel wordt hersteld, meestal verlopend in vier fasen: ontstekingsfase, granulatiefase, maturatiefase en littekenvorming. |
| Debrideren | Het verwijderen van vreemd materiaal, dood weefsel (necrose) en gecontamineerd weefsel uit een wond om een gezonde omgeving te creëren voor genezing. |
| Maceratie | Verweking van de huid door langdurige blootstelling aan vocht, wat de huid kwetsbaarder maakt voor beschadiging en infectie, en vaak optreedt bij overmatig wondvocht. |
| Epithelisatie | Het proces waarbij epitheelcellen vanuit de wondranden migreren om het wondbed te bedekken, essentieel voor de sluiting van wonden en de vorming van nieuwe huid. |
| TIME model | Een concept voor wondmanagement dat zich richt op vier aspecten van wondgenezing: Tissue management (debrideren), Inflammation & infection control, Moisture balance (vochtbalans) en Epithelial (edge) advancement. |
| Gaasverbanden | Eenvoudige, vaak katoenen verbanden met een gering absorptievermogen en hoge doorlaatbaarheid voor bacteriën en water, die kunnen verkleven met de wondbodem. |
| Niet-inklevende verbanden | Verbanden die, dankzij een specifieke onderlaag, niet aan de wondbodem verkleven, waardoor verwijdering minder pijnlijk is en nieuw gevormd weefsel gespaard blijft. |
| Hydrocolloïden | Actieve verbandmaterialen die in contact met wondvocht een gel vormen, wat een vochtig wondmilieu bevordert en bijdraagt aan reiniging en genezing. |
| Hydrogels | Verbanden die water kunnen vasthouden en afgeven, wat een verkoelend en pijnstillend effect kan hebben en geschikt is voor gevoelige wonden. |