Cover
Mulai sekarang gratis S2 Syndromale lessen 2.pdf
Summary
# Huid- en wondinfecties
Dit onderwerp behandelt infecties van de huid en de aanverwante structuren, inclusief de symptomen, verwekkers, overdracht, diagnose en behandeling van diverse huidinfecties [1](#page=1).
### 1.1 Klinisch beeld en deelsyndromen
Huid- en wondinfecties omvatten infecties van de huid en adnexen, die zowel op een intacte huid als na een wond kunnen optreden. Het hoofdsymptoom is lokale inflammatie, soms gepaard gaand met koorts. Complicaties kunnen variëren van lokale tot systemische uitbreiding van de inflammatie. Aanverwante ziekten en syndromen kunnen exanthemateuze uitingen bij infecties of toxische aantasting van de huid omvatten [1](#page=1).
#### 1.1.1 Spectrum van symptomen en verwekkers
De symptomen van huid- en wondinfecties omvatten de klassieke tekenen van inflammatie: rubor (roodheid), calor (warmte), dolor (pijn) en tumor (zwelling). Koorts kan optreden bij uitgebreidere letsels. De verwekkers kunnen bacteriën, virussen of schimmels zijn. Overdracht vindt meestal plaats via direct contact, of vanuit de normale flora bij lokale verzwakking van huidbarrières. De incubatietijd is afhankelijk van de specifieke verwekker [2](#page=2).
#### 1.1.2 Diagnose en behandeling
De diagnose wordt voornamelijk klinisch gesteld. Soms is het afnemen van kweken relevant voor het identificeren van de verwekker. De behandeling en preventie zijn afhankelijk van de verwekker, waarbij antibiotica of antimycotica soms noodzakelijk zijn [2](#page=2).
### 1.2 Overdracht en verloop
Bij gezonde personen zijn huid- en wondinfecties meestal zelflimiterend. Antibiotica of antimycotica kunnen echter noodzakelijk zijn, naast het wegnemen van lokale barrièreproblemen zoals huiddefecten of vreemde lichamen. Bij zieke of verzwakte personen, met name bij uitgebreide brandwonden, kunnen grote barrière defecten gecombineerd met verminderde algemene immuniteit tot ernstige problemen leiden. Bij herstel worden de kiemen geklaard, hoewel virussen chronisch aanwezig kunnen blijven [3](#page=3).
#### 1.2.1 Staphylococcus aureus
*Staphylococcus aureus* is een typische verwekker en is bij ongeveer 30% van de bevolking aanwezig in de neusgang, en soms ook in de keel en rond de anus, vanwaar het zich kan verspreiden. Personen kunnen persisterende, intermitterende of permanente niet-dragers zijn. *S. aureus* beschikt over veel virulentiefactoren. Overdracht vindt plaats door droplets, direct en indirect contact, aangezien de bacterie langdurig in leven blijft in de omgeving. Bij schade aan de huid of slijmvliezen kan de bacterie de lymfe- en bloedbaan bereiken. De al dan niet optredende infectie is afhankelijk van het aantal bacteriën, hun virulentie, de toestand van het weefsel, de snelheid van de ontstekingsreactie en de persoonlijke afweer, die bescherming kan bieden door abcesvorming (pus, dode en levende *S. aureus*, necrotische weefselcellen, leukocyten) [3](#page=3).
#### 1.2.2 Coagulase-negatieve stafylokokken (CNS)
Coagulase-negatieve stafylokokken (CNS) zijn minder virulent dan *S. aureus* en koloniseren massaal de huid bij iedereen. Ze kunnen soms infecties veroorzaken wanneer ze de bloedbaan bereiken, bijvoorbeeld via een katheter. CNS worden vaak als contaminant in culturen beschouwd, wat kan leiden tot vals positieve hemoculturen, zoals met *Staphylococcus epidermidis* [3](#page=3).
### 1.3 Pathogenese
Lokale proliferatie van kiemen veroorzaakt weefselschade en bemoeilijkt de afweer. Virussen infecteren de intacte opperhuid niet gemakkelijk en hebben een breuk in de huidbarrière nodig. Vreemde lichamen, zoals straatvuil in een wond, bemoeilijken de genezing. Daarom is het reinigen van wonden en het insnijden van abcessen belangrijk [4](#page=4).
#### 1.3.1 Antibioticaresistentie
Vroeger waren alle *S. aureus*-stammen penicillinegevoelig. Nu is 90-95% resistent door de productie van penicillinase, een smal-spectrum bèta-lactamase dat typisch is voor stafylokokken. Daarom worden huidinfecties behandeld met een penicillinase-resistent penicilline, zoals oxacilline, flucloxacilline of methicilline. Dit zijn bèta-lactams die specifiek voor stafylokokken zijn ontwikkeld en geen voordeel bieden tegen bèta-lactamasen van andere bacteriën [4](#page=4).
* **MRSA:** Methicilline-resistente *S. aureus* (MRSA) is resistent tegen methicilline en alle bèta-lactam antibiotica, en vaak ook tegen andere antibiotica. Ernstige infecties met MRSA worden behandeld met intraveneuze vancomycine [4](#page=4).
#### 1.3.2 Andere verwekkers
Andere verwekkers kunnen een andere epidemiologie, overdracht, pathogenese en behandeling hebben [4](#page=4).
### 1.4 Diagnose
De diagnose van huid- en wondinfecties is voornamelijk klinisch. Voor de identificatie van verwekkers is gramkleuring en kweek nuttig, tot zelfs noodzakelijk. Een uitstrijkje van etter met gramkleuring kan neutrofielen en stafylokokken aantonen [5](#page=5).
### 1.5 Impetigo
* **Verwekker:** *Staphylococcus aureus* (al dan niet in menginfectie met groep A streptokokken) of enkel groep A streptokokken (*S. pyogenes*). *S. aureus* kan exfoliërende toxines produceren die blaarvorming veroorzaken, wat bij uitgebreide verspreiding leidt tot het Staphylococcal Scalded Skin Syndrome, voornamelijk bij jonge kinderen en neonaten die nog niet immuun zijn tegen de toxines [6](#page=6).
* **Voorkomen:** Dit is een infectie van de epidermis met vorming van vesikels of pustels die indrogen en na enkele dagen korstjes vormen. Het komt vaker voor bij kinderen (door verminderde immuniteit tegen stafylokokken) en bij beschadigde huid [6](#page=6).
* **Verloop:** Geneest spontaan binnen enkele weken. Inperking kan door ontsmetten en het vermijden van direct contact [6](#page=6).
* **Diagnostiek:** Klinische verschijnselen [6](#page=6).
* **Preventie:** Hygiëne, wondjes ontsmetten [6](#page=6).
* **Behandeling:** In principe geen specifieke behandeling nodig, eventueel fusidinezuur zalf. Bij uitgebreide infecties kan antibiotica, zoals flucloxacilline, worden voorgeschreven [6](#page=6).
### 1.6 Folliculitis/Furunkel
* **Verwekker:** Voornamelijk *Staphylococcus aureus* [7](#page=7).
* **Voorkomen:** Infecties van de haarfollikels, bevorderd door talg [7](#page=7).
* **Folliculitis:** Een puistje met een geel puntje, bevorderd door oliën en corticosteroïden [7](#page=7).
* **Furunkel:** Een lokaal abces (steenpuist) [7](#page=7).
* **Karbunkel:** Vorming van fistels naar diepte toe wanneer etter subcutaan doorbreekt, met oppervlakkig nog individuele etterkopjes (negenoog) [7](#page=7).
* **Verloop:** Kan spontaan genezen [7](#page=7).
* **Diagnostiek:** Klinische verschijnselen [7](#page=7).
* **Behandeling:**
* Folliculitis: Hygiëne, wassen, geen vette crèmes [7](#page=7).
* Furunkel/karbunkel: Bij koorts of op gevaarlijke locaties (zoals rond de neus, vanwege mogelijke doorbraak naar de sinus cavernosus) is antibiotica (flucloxacilline) geïndiceerd [7](#page=7).
### 1.7 Erysipelas en cellulitis
* **Verwekker:** Groep A streptokokken. Cellulitis kan ook door *Staphylococcus aureus* worden veroorzaakt [8](#page=8).
* **Voorkomen:** Infectie van de dermis en subcutis, met (hoge) koorts en malaise. Cellulitis is minder scherp begrensd en dieper dan erysipelas [8](#page=8).
* **Verloop:** Zelden spontane genezing. Een ernstig verloop kan hospitalisatie vereisen [8](#page=8).
* **Diagnostiek:** Klinische verschijnselen [8](#page=8).
* **Behandeling:** Antibiotica (flucloxacilline) en het inzwachtelen van oedeem [8](#page=8).
### 1.8 Necrotiserende infectie
* **Verwekker:** Groep A streptokokken, *Staphylococcus aureus*, menginfecties met gram-positieve en gram-negatieve anaeroben, en *Clostridium perfringens* (gasgangreen) [9](#page=9).
* **Voorkomen:** Gekenmerkt door hevige pijn en koorts, met mogelijke evolutie naar sepsis. Kan optreden na trauma of chirurgie [9](#page=9).
* **Verloop:** Weefsels sterven af door ischemie, met snelle uitbreiding, sepsis en orgaanfalen [9](#page=9).
* **Preventie:** Cruciaal is het meedogenloos reinigen van vuile wonden door schrobben en het gebruik van zuurstofwater. Eventueel profylactische antibiotica [9](#page=9).
* **Behandeling:** Chirurgie gecombineerd met intraveneuze antibiotica en intensieve opvolging en ondersteuning van vitale functies [9](#page=9).
### 1.9 Bijtwonden
* **Verwekker:** Voornamelijk *Staphylococcus aureus* en gemengde orale flora van het bijtende dier of mens [10](#page=10).
* **Symptomen:** Roodheid, eventueel etter [10](#page=10).
* **Diagnostiek:** Klinische verschijnselen en anamnese [10](#page=10).
* **Preventie:** Bijtwonden vermijden. Reinigen van de wond en preventieve antibiotica bij katte- of mensenbeten. Postexpositieprofylaxe tegen tetanus [10](#page=10).
* **Behandeling:** Breedspectrum antibiotica, bijvoorbeeld amoxicilline met clavulaanzuur (Augmentin) [10](#page=10).
### 1.10 Wondkolonisatie en -infectie
#### 1.10.1 Gemengde bacteriële wondkolonisatie
De meeste chronische wonden, zelfs als ze niet door infectie zijn ontstaan, worden snel gekoloniseerd door diverse bacteriën, waaronder huid- en omgevingsbacteriën, van weinig tot zeer virulent. Dit is op zich geen infectie. Vaak worden hier ten onrechte antibiotica voor toegediend, wat leidt tot kolonisatie met meer resistente bacteriën. Een voorbeeld hiervan is de progressieve cellulitis bij een diabetesvoet, waar, ondanks tekenen van infectie, antibiotica gebruikt moeten worden [11](#page=11).
#### 1.10.2 Gemengde bacteriële chronische wondinfectie
Dit betreft een actieve infectie van een chronische wond door gemengde bacteriële flora [11](#page=11).
### 1.11 Gasgangreen
* **Verwekker:** *Clostridium perfringens* [12](#page=12).
* **Voorkomen:** *Clostridium perfringens* en aanverwante soorten komen voor in fecale flora, aarde en vuil als sporen. Een wond kan gecontamineerd raken met deze sporen tijdens chirurgie of een ongeval. De sporen groeien uit tot metabool actieve bacteriën in anaerobe omstandigheden, zoals in dood weefsel waar geen bloedtoevoer is. Tijdens actieve groei worden weefseldestructieve enzymen geproduceerd, wat leidt tot snelle weefseldestructie en verdere groei van de bacteriën. Typisch voor gasgangreen, frequent in oorlogswonden, is de aanwezigheid van gas dat voelbaar is bij palpatie of zichtbaar op radiografie [12](#page=12).
* **Behandeling:** Antibiotica, chirurgie en symptomatische ondersteuning [12](#page=12).
* **Preventie:** Goede chirurgie en wondzorg (en chemoprofylaxie) [12](#page=12).
#### 1.11.1 Clostridium spp. (ter illustratie)
* Anaerobe grampositieve sporevormende staven [13](#page=13).
* Soorten zoals *C. perfringens* produceren weefselvernietigende enzymen met een lokaal effect [13](#page=13).
* Andere soorten, zoals *C. botulinum* en *C. tetani*, produceren zeer potente neurotoxines met effecten op afstand [13](#page=13).
* Deze bacteriën zijn strikt anaeroob en groeien alleen in anaerobe omstandigheden, zoals het darmlumen of dood weefsel. Ze veroorzaken geen ziekte in gezond weefsel [13](#page=13).
* Ze vormen sporen die zeer lang overleven in de omgeving en dus besmettelijk zijn [13](#page=13).
#### 1.11.2 Historische context van *Clostridium botulinum*
De Duitse dichter en districtsarts Justinus Kerner publiceerde tussen 1817 en 1822 de eerste nauwkeurige en volledige beschrijvingen van de symptomen van voedselgebonden botulisme. Hij noemde het vermoede "biologische gif" "worstengif" of "vetgif". Tachtig jaar later, in 1895, leidde een botulisme-uitbraak na een begrafenismaaltijd met gerookt varkensvlees in het Belgische dorp Ellezelles tot de ontdekking van de pathogeen *Clostridium botulinum* door Emile Pierre van Ermengem, hoogleraar bacteriologie aan de Universiteit van Gent. De muzikanten van de fanfare van Ellezelles werden na een maaltijd met rauwe ham ziek, waarbij drie van de vier overleden. Van Ermengem isoleerde de bacterie en het door haar geproduceerde gif. De bacterie, die zonder zuurstof moest worden gekweekt en hittebestendige endosporen kon vormen, verschilde van reeds bekende ziekteverwekkende soorten. Experimenten met proefdieren die besmette ham aten, vertoonden dezelfde symptomen als de slachtoffers van Ellezelles. Van Ermengem kon de bacterie en endosporen terugvinden in weefselpreparaten van de milt van de overledenen en ontrafelde de werking van het gif [14](#page=14).
---
# Genitale infecties en seksueel overdraagbare aandoeningen (SOA's)
Genitale infecties, voornamelijk seksueel overdraagbare aandoeningen (SOA's), manifesteren zich via diverse syndromen zoals vaginitis, urethritis, cervicitis en ulcera, met specifieke verwekkers, overdrachtsmechanismen, diagnostische methoden en complicaties [20](#page=20).
### 2.1 Klinisch beeld en del Syndromen
Infecties van de geslachtsorganen, met name SOA's, vormen een belangrijke groep infectieziekten. Naast de strikt genitale infecties, vallen hier ook SOA's onder die andere organen infecteren (bv. HBV) of buiten de geslachtsorganen symptomen veroorzaken (bv. HIV). De hoofdsymptomen presenteren zich vaak als verschillende syndromen [20](#page=20):
* Vaginitis
* Urethritis
* Cervicitis (en opstijgende infecties zoals Pelvic Inflammatory Disease - PID)
* Ulcera/vesikels
* Tumoren, wratten
* Niet onfrequent asymptomatisch
* SOA met niet-genitaal gelokaliseerde infectie (HIV, HepB) [20](#page=20).
Complicaties zijn afhankelijk van het type infectie en kunnen variëren van opstijgende infecties met inflammatie, leidend tot PID, infertiliteit en verhoogd risico op extra-uteriene zwangerschap, tot systemische/metastatische infecties en de ontwikkeling van kanker (door HPV). Het onderscheid tussen SOA's en niet-SOA's ligt in de seksuele overdracht en de noodzaak tot partnerbehandeling bij SOA's [20](#page=20).
### 2.2 Vaginitis
Vaginitis treedt op wanneer het normale, lactobacil-gedomineerde vaginale microbioom verstoord raakt. Dit evenwicht kan worden beïnvloed door factoren zoals vaginale spoelingen, sperma en individuele vatbaarheid, resulterend in dysbacteriose. Vaginitis kan door verschillende oorzaken ontstaan [21](#page=21):
#### 2.2.1 Bacteriële vaginose (BV)
Dit is de meest frequente oorzaak van vaginitis en wordt gekenmerkt door een overgroei van bacteriën die normaal gesproken tot de flora behoren, zoals *Prevotella spp.* en *Gardnerella vaginalis* (#page=21, 23). Kenmerkend is een storend vaginaal verlies met kwalijke geuren (#page=21, 23). Hoewel vaak als een lokale hinder beschouwd, kan BV het risico op transmissie van SOA's en vroeggeboorte verhogen (#page=21, 24) [21](#page=21) [23](#page=23) [24](#page=24).
* **Kenmerken:** Vervanging van lactobacillen door grote aantallen *Gardnerella vaginalis*, anaëroben, streptococcen, en mycoplasmata [23](#page=23).
* **Symptomen (subjectief):** Vaak asymptomatisch. Indien aanwezig: stinkende fluor, soms jeuk [24](#page=24).
* **Verschijnselen (objectief) - Amsel criteria (minimaal 3 van de 4):**
* Stinkend, grijs, homogeen beslag/fluor [24](#page=24).
* Verhoogde pH van vaginale mucus (> 5) [24](#page=24).
* Hoge concentratie van amines (geur van dode vis), aantoonbaar met de 'sniff test' (toevoeging van KOH aan vaginaal mucus leidt tot alkalinisatie en vrijkomen van amines) [24](#page=24).
* Clue cells: epitheelcellen bedekt met coccobacillen, zichtbaar op microscopie (wet stain of Gram) [24](#page=24).
* **Complicaties:** Verhoogd risico op HIV-overdracht, andere SOA's, laag geboortegewicht en prematuriteit [24](#page=24).
* **Behandeling:** Metronidazol of clindamycine per os of lokaal. Zeer frequente recidieven maken een definitieve behandeling momenteel lastig [24](#page=24).
> **Tip:** De diagnose van bacteriële vaginose kan ondersteund worden door de 'sniff test' (KOH test voor geur), een pH-strip meting, en microscopie om clue cells aan te tonen [25](#page=25).
#### 2.2.2 Candida vaginitis
Dit wordt veroorzaakt door overgroei van *Candida albicans*. Typische symptomen zijn witverlies en een branderig gevoel. Een hogere incidentie wordt gezien na antibioticagebruik en bij diabetes. De meeste vrouwen ervaren dit minstens eenmaal in hun leven. (Zie ook hoofdstuk fungi) [21](#page=21).
#### 2.2.3 Trichomonas vaginalis vaginitis
Dit is een echte SOA, veroorzaakt door een protozoön. De frequentie in België wordt als verwaarloosd beschouwd, hoewel recente inzichten suggereren dat de flora van de penis gelinkt is aan bacteriële vaginose bij partners, wat de rol van transmissie mogelijk onderschat [21](#page=21) [22](#page=22).
* **Symptomen:** Vaginale symptomen zoals fluor, jeuk, geur en branderig gevoel [22](#page=22).
* **Overdracht:** Seksueel contact [32](#page=32).
* **Diagnose:** Microscopie (wet stain) op vers materiaal [32](#page=32).
* **Behandeling en preventie:** Eenmalige behandeling met metronidazol per os. Preventie door veilige seks en partnerbehandeling [32](#page=32).
### 2.3 SOA's strictu sensu
SOA's in de strikte zin van het woord worden veroorzaakt door een breed scala aan pathogenen, waaronder virussen, bacteriën, protozoa en insecten [26](#page=26).
* **Symptomen:** Kunnen lokaal (ulcera, pijn, branderig gevoel, afscheiding, inflammatie) of systemisch (koorts, huiduitslag) zijn. Langetermijncomplicaties omvatten lokale tumoren, infertiliteit en infecties op afstand (bv. neurosyfilis) [26](#page=26).
* **Verwekkers:** Virussen, bacteriën, protozoa, insecten (bv. schaamluizen) [26](#page=26).
* **Overdracht:** Direct contact met geslachtsorganen, soms via handen. Pathogenen kunnen ook slijmvliezen en lichaamsopeningen infecteren [26](#page=26).
* **Risicogroepen:** Promiscuïteit is een risicofactor, maar occasionele onveilige seks is wijdverbreid [26](#page=26).
* **Incubatietijd:** Varieert sterk per type, van kort na contact tot jaren later [26](#page=26).
* **Diagnose:** Voorkeur gaat uit naar directe methodes, aangevuld met serologie. Sommige infecties worden syndromaal behandeld zonder noodzakelijk de verwekker aan te tonen [26](#page=26).
* **Behandeling en preventie:** Antibioticatherapie of antivirale therapie. Partnerbehandeling is essentieel. Preventie door veilige seks is cruciaal; er zijn enkele vaccins beschikbaar [26](#page=26).
#### 2.3.1 Gonorroe (*Neisseria gonorrhoeae*)
Een bacterie die efficiënt aanhecht aan epithelia [27](#page=27).
* **Kenmerken:** Veroorzaakt urethritis bij mannen (branderig gevoel, wit-geel-groen secreet - 'druiper'). Vrouwen hebben vaak milde of geen symptomen, of symptomen lijkend op urineweginfecties, verhoogde vaginale secretie of tussentijdse bloedingen. Kan ook rectaal of faryngeaal voorkomen [27](#page=27).
* **Systemische symptomen:** Mogelijk (artritis, tenosynovitis, dermatitis) [27](#page=27).
* **Complicaties:** Opstijgende infecties bij vrouwen (PID met mogelijke infertiliteit of ectopische zwangerschappen), epididymitis bij mannen, zelden infertiliteit. Overdracht bij bevalling is mogelijk met risico op artritis, keratitis of sepsis bij het kind [27](#page=27).
* **Overdracht:** Contact met besmette geslachtsorganen, anus of mond [27](#page=27).
* **Incubatietijd:** Enkele dagen tot een week [27](#page=27).
* **Diagnose:** Gramkleuring en kweek, steeds vaker vervangen door PCR. Gramkleuring toont gram-negatieve diplokokken [27](#page=27) [28](#page=28).
* **Behandeling en preventie:** Antibiotica, vaak als 'single shot'. Rekening houdend met resistentie en co-infectie met *Chlamydia*. Preventie door veilige seks en partnerbehandeling [27](#page=27).
#### 2.3.2 Chlamydia (*C. trachomatis*)
Een obligaat intracellulaire bacterie die epitheelcellen infecteert [29](#page=29).
* **Kenmerken:** Kan verschillende organen infecteren, waaronder de geslachtsorganen. Verschillende serotypes zijn geassocieerd met diverse klinische beelden, zoals genitale infecties, trachoma (oorzaak van blindheid in Afrika en Azië) en lymphogranuloma venerum [29](#page=29).
* **Symptomen:** Vaak asymptomatisch. Mogelijk mucopurulente urethritis bij mannen en cervicitis bij vrouwen. Systemische complicaties zoals PID zijn mogelijk [29](#page=29).
* **Complicaties op termijn:** Infertiliteit is een belangrijke complicatie in onze streken [29](#page=29).
* **Overdracht:** Contact met besmette geslachtsorganen, anus of mond. Relatief frequent bij jongeren (tot 10%). Overdracht bij bevalling kan leiden tot conjunctivitis of pneumonie bij het kind [29](#page=29).
* **Incubatietijd:** Minimaal weken [29](#page=29).
* **Diagnose:** Niet zichtbaar op Gramkleuring, niet kweekbaar in routine; PCR is de gouden standaard [29](#page=29).
* **Behandeling en preventie:** Antibiotica (bv. doxycycline, azithromycine), eventueel in combinatie met ceftriaxone om gonorroe te bestrijden. Preventie door veilige seks en partnerbehandeling [29](#page=29).
#### 2.3.3 Genitale Mycoplasmata
Eenvoudige bacteriën zonder celwand, die daarom β-lactam resistent zijn [31](#page=31).
* **Species in de tractus genitalis:** *Mycoplasma hominis*, *Ureaplasma urealyticum* (commensalen, vaak ten onrechte behandeld) en *Mycoplasma genitalium* (recent ontdekt, vermoedelijk even pathogeen als *C. trachomatis*) [31](#page=31).
* **Diagnose:** Moeilijke kweek, diagnose via PCR [31](#page=31).
* **Behandeling:** Gezien deze infecties vaak syndromaal worden behandeld en de gevoeligheid van *Mycoplasma* en *Chlamydia* vergelijkbaar is, is specifieke diagnostiek niet altijd leidend voor therapie. Er is een trend naar diagnostiek-gedreven behandeling [31](#page=31).
#### 2.3.4 Genitale herpes door HSV
Een DNA-virus, voornamelijk type 2, geassocieerd met genitale infectie [33](#page=33).
* **Kenmerken:** Infectie is definitief; het virus blijft latent in sensoriële neuronen en kan recidiveren [33](#page=33).
* **Symptomen:** Typische polycyclische blaasjes/ulcera op de geslachtsorganen [33](#page=33).
* **Complicaties:** Pijnlijke recidieven, overdracht bij bevalling met risico op herpes neonatorum (soms levensbedreigend) [33](#page=33).
* **Overdracht:** Contact met besmette geslachtsorganen (huid op huid), ook indirect (handen, speeltjes) [33](#page=33).
* **Incubatietijd:** Enkele dagen tot het ontstaan van vesikels [33](#page=33).
* **Diagnose:** Klinisch beeld, eventueel direct via PCR [33](#page=33).
* **Behandeling en preventie:** Acyclovir bij opstoten. Condoomgebruik ter preventie, hoewel het niet alle geïnfecteerde oppervlakken dekt [33](#page=33).
#### 2.3.5 Genitale wratten (en carcinoom) door HPV
Een naakt DNA-virus met meer dan 100 typen, waarvan sommige (bv. HPV16 en 18) hoog-risico zijn voor carcinogeniteit [34](#page=34).
* **Kenmerken:** Infectie is niet altijd definitief; het virus kan geklaard worden [34](#page=34).
* **Symptomen:** Lokale symptomen zijn afwezig [34](#page=34).
* **Complicaties op termijn:** Lokale tumoren [34](#page=34).
* **Overdracht:** Contact met geslachtsorganen, ook indirect. Typische piek bij jonge volwassenen en een tweede piek op middelbare leeftijd. Mannen fungeren vaak als vector. Wijdverspreid en frequent; de overgrote meerderheid van de bevolking maakt een infectie door [34](#page=34).
* **Incubatietijd:** Jaren tot het ontstaan van cervixkanker (> 5 jaar) [34](#page=34).
* **Diagnose:** Direct via PCR, indirect door screening op metaplasie/kanker [34](#page=34).
* **Behandeling en preventie:** Geen specifieke behandeling voor het virus zelf. Preventie door vaccinatie (dekt echter niet alle types), en condoomgebruik ter preventie. Screening blijft noodzakelijk [34](#page=34).
#### 2.3.6 Syfilis (*Treponema pallidum*)
Een bacterie die zich systemisch kan verspreiden en levenslang aanwezig kan blijven [36](#page=36).
* **Kenmerken:**
* **Primaire syfilis:** Lokale infectie met een pijnloze "ulcus durum" (sjanker), die spontaan geneest maar waarbij de bacterie zich verspreidt (#page=36, 37) [36](#page=36) [37](#page=37).
* **Secundaire syfilis:** Systemische verspreiding met huid- en mucosa letsels, kan ook spontaan genezen (#page=36, 38) [36](#page=36) [38](#page=38).
* **Tertiaire syfilis:** Na vele asymptomatische jaren, leidt tot chronische inflammatie in organen met onomkeerbare orgaanschade, neurologische, psychiatrische en cardiale complicaties (gummata) (#page=36, 39). Syfilis wordt wel "the great imitator" genoemd [36](#page=36) [39](#page=39).
* **Overdracht:** Contact met geslachtsorganen, recent weer toename in het Westen. Congenitale overdracht is mogelijk [36](#page=36).
* **Incubatietijd:** Minimaal een week [36](#page=36).
* **Diagnose:** Microscopie (zelden gebruikt), serologie (TPPA test is levenslang positief, VDRL test wordt negatief na behandeling) [36](#page=36).
* **Behandeling en preventie:** *Treponema pallidum* is gevoelig voor penicilline. Eén toediening volstaat, tenzij bij tertiaire syfilis. Preventie door veilige seks en partnerbehandeling [36](#page=36).
---
# Infecties van het centrale zenuwstelsel
Infecties van het centrale zenuwstelsel (CZS) omvatten aandoeningen van de hersenen en het ruggenmerg, gekenmerkt door neurologische symptomen, waarbij snelle diagnose en behandeling cruciaal zijn [54](#page=54).
### 7.1 Klinisch beeld en deelsyndromen
Het hoofdsymptoom van CZS-infecties is de aanwezigheid van neurologische symptomen. Deze symptomen variëren en zijn mede afhankelijk van de leeftijd van de patiënt; bijvoorbeeld, klassieke nekstijfheid bij meningeale prikkeling kan ontbreken bij zuigelingen en peuters. Potentiële complicaties omvatten neurologische of psychiatrische restletsels. Afhankelijk van de verwekker en de conditie van de gastheer, kunnen deze infecties snel evolueren tot een systemische infectie, wat een niet te missen diagnose maakt die levensbedreigend kan zijn. Een voorbeeld hiervan is het tijdig opmerken van septische embolen bij een meningokokkeninfectie [54](#page=54).
**Aanverwante ziekten en syndromen, varianten**
Andere oorzaken van meningeale prikkeling, zoals inflammatie, of cerebrovasculaire accidenten (CVA's), kunnen initieel geen koorts vertonen, maar later wel koorts ontwikkelen [54](#page=54).
### 7.2 Spectrum van symptomen en verwekkers
#### 7.2.1 Symptomen
De symptomen van CZS-infecties zijn divers en omvatten neurologische verschijnselen zoals hoofdpijn, foto- en fonofobie, sensorische defecten, en bewustzijnsdaling. Soms treden ook psychiatrische symptomen op, of symptomen van intracraniële overdruk zoals braken, nekstijfheid, hypertensie en bradycardie. Koorts is vaak aanwezig, maar niet altijd. De klassieke trias van koorts, nekstijfheid en veranderde geestestoestand is slechts bij ongeveer 50% van alle patiënten aanwezig, voornamelijk bij pneumokokkenmeningitis [55](#page=55).
#### 7.2.2 Verwekkers
De verwekkers van CZS-infecties kunnen virussen zijn, met name herpes- en enterovirussen. Bacteriële verwekkers zijn onder andere *Neisseria meningitidis* (meningokok), *Streptococcus pneumoniae* (pneumokok), en *Haemophilus influenzae* (laatstgenoemde komt in België nauwelijks nog voor dankzij algemene vaccinatie). Opportunistische pathogenen kunnen binnendringen wanneer natuurlijke barrières worden doorbroken, bijvoorbeeld door direct trauma of uitbreiding vanuit de sinussen. Zelden zijn parasieten of schimmels de oorzaak [55](#page=55).
#### 7.2.3 Overdracht
De overdrachtswijze is afhankelijk van de verwekker. Dit kan gebeuren via direct contact of druppelinfecties bij typische pathogenen die eerst een kolonisatie veroorzaken alvorens binnen te dringen. Een voorbeeld is de virulente meningokok die de keel koloniseert, om vervolgens hematogeen de bloedbaan en de bloed-hersenbarrière te passeren. Een ander mechanisme is migratie van het herpesvirus vanuit een mucosale replicatiesite via zenuwbanen naar het CZS [55](#page=55).
#### 7.2.4 Incubatietijd
De incubatietijd varieert van enkele dagen tot weken, afhankelijk van de verwekker [55](#page=55).
#### 7.2.5 Diagnose
De diagnose wordt gesteld door het aantonen van de pathogeen in lumbaal vocht. Dit wordt aangevuld met biochemische analyses en celtellingen van het lumbaal vocht. Soms kan ook serologie op lumbaal vocht nuttig zijn [55](#page=55).
#### 7.2.6 Behandeling en preventie
Er zijn vaccins beschikbaar tegen sommige verwekkers, zoals *Haemophilus influenzae* type b, *Neisseria meningitidis* type C, *Streptococcus pneumoniae*, en poliovirus. Voor herpesvirussen zijn antivirale middelen beschikbaar. Bacteriële infecties worden behandeld met antibiotica, wat het aantal restletsels kan verminderen en soms levensreddend is [55](#page=55).
### 7.3 Overdracht en verloop
#### 7.3.1 Overdracht
Bij gezonde individuen kan de infectie optreden na voorafgaande kolonisatie of een infectie buiten het CZS door typische pathogenen; uitbraken, zoals bij meningokokken, zijn mogelijk. Bij zieke of verzwakte patiënten kan een opportunistische binnendringing plaatsvinden, bijvoorbeeld bij sepsis of bij parasieten zoals *Toxoplasma* (dat normaal gesproken onder controle is in cystevorm). Barrières kunnen ook worden doorbroken door trauma, lokale uitbreiding vanuit de schedel of rug, of iatrogene oorzaken zoals drains, implantaten of puncties [56](#page=56).
#### 7.3.2 Het CZS als immuungeprivilegieerde zone
Het CZS is een immuungeprivilegieerde zone, omgeven door een rigide omhulsel. Hierdoor moet inflammatie beperkt blijven, omdat oedeem kan leiden tot overdruk. Er zijn geen lokale lymfefollikels aanwezig [56](#page=56).
#### 7.3.3 Verloop
* **Virale infecties:** Deze zijn vaak zelflimiterend met een goede prognose voor herstel, zoals bij enterovirusinfecties. Echter, ernstige restletsels, zowel cognitief als motorisch, kunnen optreden, zoals bij Herpes simplex virus, dat een mortaliteit van 70% kent zonder behandeling [56](#page=56).
* **Bacteriële infecties:** Zonder behandeling leiden deze tot ernstige restletsels of kunnen ze fataal zijn [56](#page=56).
* **Schimmelinfecties:** Deze zijn opportunistisch en treden op bij verminderde weerstand; er is geen spontaan herstel [56](#page=56).
> **Tip:** Gezien de potentieel catastrofale gevolgen van CZS-infecties en de beschikbaarheid van medicatie tegen specifieke verwekkers in rijkere regio's, is snelle diagnose essentieel. De diagnose kan klinisch worden gesteld, waarna zo snel mogelijk blind met behandeling wordt begonnen, bij voorkeur na afname van lumbaal vocht. Meestal wordt gestart met intraveneuze acyclovir en antibiotica, die worden bijgestuurd op basis van de diagnostische resultaten [56](#page=56).
### 7.4 Pathogenese
De pathogenese van CZS-infecties omvat inflammatie en directe schade aan het hersenweefsel, wat de neurale functie kan verstoren en zelfs vitale functies kan onderdrukken. Bij bacteriële infecties kan dit leiden tot sepsis, infectie van andere organen, orgaanfalen, diffuse intravasculaire stolling, septische embolen en bloedingen [57](#page=57).
**Petechiën/purpura**
Petechiën en purpura zijn niet-wegdrukbare rode vlekjes, die wijzen op lokale bloedingen, typisch op drukplaatsen zoals kousenbanden of huidplooien. Bij een ernstig zieke, koortsende patiënt met deze symptomen is dit een alarmteken dat onmiddellijke actie en hospitalisatie vereist. Meningokokkenmeningitis kan binnen enkele uren evolueren tot levensbedreigende sepsis. Het komt voor dat kinderen die aanvankelijk hangerig en prikkelbaar zijn, de volgende ochtend al overleden zijn. Tijdig behandelen kan soms necrose voorkomen die amputaties noodzakelijk zou maken [57](#page=57).
### 7.5 Diagnose
#### 7.5.1 Lumbaal vocht analyse
De analyse van lumbaal vocht is een cruciaal diagnostisch hulpmiddel [58](#page=58).
* **Celtelling:** Bij virale infecties is er typisch een beperkte stijging van het aantal cellen, voornamelijk lymfocyten. Bij bacteriële infecties is het celgetal sterk verhoogd, met een overwicht aan neutrofielen [58](#page=58).
* **Biochemie:** Typisch is het eiwitgehalte normaal of licht gestoord bij virale infecties, terwijl het eiwitgehalte verhoogd is en de glucose verlaagd bij bacteriële infecties. Het lactaatgehalte is verhoogd bij bacteriële infecties [58](#page=58).
> **Tip:** Alle bovengenoemde parameters in het lumbaal vocht zijn indicatief, maar nooit voldoende om een virale of bacteriële oorzaak definitief uit te sluiten, gezien er overlap kan zijn in de kliniek en biochemie [58](#page=58).
#### 7.5.2 Aantonen verwekker
Daarom is het aantonen van de verwekker in het lumbaal vocht essentieel. Dit kan gebeuren via microscopie (bv. gramkleuring), antigendetectie, PCR of kweek [58](#page=58).
#### 7.5.3 Hemoculturen
Gezien de ernst van CZS-infecties en het feit dat soms geen punctie mag worden verricht, is het ook belangrijk om hemoculturen af te nemen [58](#page=58).
---
# Infecties van de lever
Dit gedeelte behandelt de belangrijkste virale hepatitisinfecties (A, B, C, D, E) van de lever, inclusief hun symptomen, verwekkers, overdrachtsroutes, incubatietijden, diagnostische methoden en behandelings- en preventiestrategieën [60](#page=60) [61](#page=61).
### 4.1 Klinisch beeld en syndromen
Infecties van de lever, typisch viraal, kunnen leiden tot leverfunctiestoornissen zoals geelzucht, lokale pijn, malaise, en in sommige gevallen subklinische presentaties. Complicaties op lange termijn kunnen leverfalen, cirrose en hepatocellulair carcinoom omvatten. Niet-infectieuze oorzaken van hepatitis, zoals toxische of medicamenteuze hepatitis en auto-immuunhepatitis, alsook galwegobstructie met bijbehorende geelzucht en kolieken, worden onderscheiden van infectieuze oorzaken [60](#page=60).
### 4.2 Spectrum van symptomen en verwekkers
De symptomen van leverinfecties kunnen variëren van koorts, malaise (moeheid, misselijkheid, verlies van eetlust, braken) tot specifieke tekenen zoals donkere urine, ontkleurde ontlasting, geelzucht en jeuk, die ontstaan door wegvallen van galsecretie van bilirubine en galzouten. Huiduitslag en artritis kunnen eveneens voorkomen. De belangrijkste verwekkers zijn de hepatitis A-, B- en C-virussen (HAV, HBV, HCV). Minder frequent zijn het hepatitis D-virus (HDV), dat altijd samen met HBV voorkomt en typisch geassocieerd is met intraveneus drugsgebruik, en het hepatitis E-virus (HEV), dat via besmet voedsel wordt overgedragen. Zeer zeldzame opportunistische infecties door andere micro-organismen zijn ook mogelijk [61](#page=61).
#### 4.2.1 Incubatietijd en overdracht
De incubatietijd en overdrachtsroute zijn afhankelijk van het specifieke virus:
* **HAV:** Incubatietijd is ongeveer 4 ± 2 weken. Overdracht verloopt fecaal-oraal, zonder virale enveloppe, typisch via besmet voedsel of water in gebieden met lage hygiëne [61](#page=61) [62](#page=62).
* **HBV:** Incubatietijd is gemiddeld 3 ± 2 maanden. Overdracht geschiedt voornamelijk via bloed-bloed contact, zoals bij intraveneus drugsgebruik en iatrogene overdracht (met virale enveloppe). HBV is ook efficiënt overdraagbaar via seksueel contact met penetratie, intiem niet-seksueel contact (zoals speeksel bij kleuters) en perinataal van moeder op kind. Het virus kan tot een week infectieus blijven buiten het lichaam [61](#page=61) [62](#page=62).
* **HCV:** Incubatietijd is ongeveer 6 weken (variërend van 2 weken tot 6 maanden). Overdracht gebeurt voornamelijk door bloed-bloed contact (met virale enveloppe) [61](#page=61) [62](#page=62).
* **HDV:** De incubatietijd is vergelijkbaar met HBV, en de co-infectie is typisch ernstiger [61](#page=61).
* **HEV:** Incubatietijd is ongeveer 6 ± 3 weken. Overdracht vindt plaats door het drinken van besmet water en via zoönose [61](#page=61) [62](#page=62).
> **Tip:** De aanwezigheid van een virale enveloppe beïnvloedt de overdrachtsroute, waarbij virussen met een enveloppe (HBV, HCV) gevoeliger zijn voor omgevingsfactoren en sneller worden geïnactiveerd, maar wel efficiënter overgedragen worden via bloed-bloed contact [62](#page=62).
#### 4.2.2 Reservoir
De reservoirs voor deze virussen zijn:
* **HAV:** Mensen (beperkte periode), besmet water of voedsel [62](#page=62).
* **HBV, HCV, HDV:** Mensen (chronisch) [62](#page=62).
* **HEV:** Mensen, varkens [62](#page=62).
### 4.3 Verloop van de infectie
Het klinische verloop van hepatitisinfecties varieert sterk per virus:
* **HAV:** Veroorzaakt symptomen gedurende enkele weken (bij kinderen vaak asymptomatisch) en wordt nooit chronisch [62](#page=62).
* **HBV:** Meestal asymptomatisch of met kortdurende symptomen. Ongeveer 10% van de infecties wordt chronisch (virus langer dan een jaar aanwezig), waarvan 10% een symptomatische leverziekte ontwikkelt (cirrose, kanker). Ongeveer 2 miljard mensen wereldwijd zijn besmet met HBV [62](#page=62).
* **HCV:** Meestal asymptomatisch of met kortdurende symptomen. Ongeveer 80% van de infecties wordt chronisch, waarvan 20% een symptomatische leverziekte ontwikkelt [62](#page=62).
* **HEV:** Meestal asymptomatisch of met kortdurende symptomen. Chronische infectie komt uitzonderlijk voor, voornamelijk bij immuungecompromitteerde personen [62](#page=62).
### 4.4 Pathogenese
De pathogenese van leverinfecties verschilt tussen de virusgroepen:
* **HAV en HEV:** Dit zijn "naakte" virussen die cytotoxisch kunnen zijn, leidend tot tijdelijke leverschade die meestal herstelt. Een fulminant verloop is uitzonderlijk [65](#page=65).
* **HBV en HCV:** Leverschade en complicaties bij chronische infecties zijn grotendeels het gevolg van de immuunrespons. Bij immuundeficiëntie kunnen deze virussen asymptomatisch blijven [65](#page=65).
### 4.5 Diagnose
De diagnose van leverinfecties wordt gesteld met behulp van serologie en genoomdetectie:
#### 4.5.1 Serologie
* **HAV:** Detectie van IgM-antistoffen duidt op een recente infectie, terwijl IgG-antistoffen wijzen op een recente of doorgemaakte infectie [66](#page=66).
* **HBV:**
* Anti-HBs: Geeft aan dat de infectie genezen is of dat er succesvolle vaccinatie heeft plaatsgevonden [66](#page=66).
* Anti-HBc: Wijst op contact met het virus in het verleden of recent [66](#page=66).
* Anti-HBe: Wordt samen met antigeendetectie gebruikt om de fase van de infectie te bepalen [66](#page=66).
* HBsAg: Detectie van dit antigeen wijst op een actieve acute infectie of een chronische dragerstatus [66](#page=66).
* **HCV:** IgG-antistoffen kunnen soms pas 6 maanden na infectie positief zijn en duiden op contact (recent of in het verleden) [66](#page=66).
* **HEV:** Detectie van zowel IgG- als IgM-antistoffen [66](#page=66).
#### 4.5.2 Antigeen- en genoomdetectie
* **HBV:** Detectie van HBsAg en HBeAg, en PCR-onderzoek voor HBV-DNA [66](#page=66).
* **HCV:** RT-PCR (Reverse Transcription Polymerase Chain Reaction) en genotypering [66](#page=66).
> **Tip:** Serologische tests zijn cruciaal voor het onderscheiden van acute, chronische en doorgemaakte infecties, en spelen een sleutelrol bij de monitoring van therapie, met name bij HCV. Sommige van deze diagnoses zijn aangifteplichtig [61](#page=61) [66](#page=66).
### 4.6 Behandeling en preventie
De aanpak van leverinfecties omvat ondersteunende zorg, antivirale therapie en preventieve maatregelen:
* **HAV:** Geen specifieke behandeling, enkel ondersteunende zorg. Preventie gebeurt door vaccinatie. Passieve immunisatie is mogelijk bij ongevaccineerde contacten [68](#page=68).
* **HBV:** Geen specifieke behandeling, enkel ondersteunende zorg. Bij chronische infectie worden antivirale middelen (reverse transcriptase inhibitoren) ingezet. Preventie door vaccinatie is zeer effectief. Passieve immunisatie kan bij ongevaccineerde contacten gelijktijdig met vaccinatie worden toegepast, maar in een andere ledemaat. Het HBV-vaccin bevat enkel HBsAg en induceert geen anti-HB-core-antistoffen; deze ontstaan pas na een infectie. Ongeveer 5% van de gevaccineerden (na 3 injecties) is een non-responder met een te lage anti-HBs-titer, waarbij extra boosters soms helpen [68](#page=68).
* **HCV:** Behandeling met antivirale middelen (polymerase inhibitoren). Er is geen vaccin beschikbaar. Bij een prikongeval wordt onmiddellijk gestart met antivirale therapie, vergelijkbaar met de aanpak bij HIV [68](#page=68).
* **HEV:** Geen specifieke behandeling, enkel ondersteunende zorg [68](#page=68).
Preventie van leverinfecties omvat algemene hygiënemaatregelen, veilige seksuele praktijken en het voorkomen van overdracht via bloed en bloedproducten, afhankelijk van het type virus [61](#page=61).
---
# Lymphadenopathieën van infectieuze oorsprong
Dit onderwerp behandelt opgezette lymfeklieren die worden veroorzaakt door infecties, met name door virale verwekkers zoals CMV en EBV, inclusief hun symptomen, verloop, pathogenese en diagnostiek.
### 5.1 Algemene principes van infectieuze lymfadenopathieën
Lymfadenopathieën van infectieuze oorsprong zijn een uiting van een veralgemeende lymfoproliferatie, waarbij lymfocyten zich delen als reactie op een infectie, meestal viraal. Het hoofdsymptoom is de aanwezigheid van niet-pijnlijke, opgezette lymfeklieren verspreid over het lichaam. Lokale lymfadenopathieën, of lymfadenitis, worden gekenmerkt door pijnlijke, geïnflammeerde klieren als reactie op een lokale infectie, vaak veroorzaakt door bacteriën [69](#page=69) [70](#page=70).
> **Tip:** Het onderscheid tussen gegeneraliseerde en gelokaliseerde lymfadenopathieën is belangrijk voor het bepalen van de mogelijke oorzaak en het verdere diagnostische traject.
Andere oorzaken van veralgemeende lymfadenopathieën kunnen neoplastische groei (zoals lymfomen) of auto-immune/allergische reacties zijn [69](#page=69).
### 5.2 Verwekkers en klinisch beeld
Bij gegeneraliseerde lymfadenopathieën van virale oorsprong zijn de belangrijkste verwekkers herpesvirussen, specifiek Cytomegalovirus (CMV) en Epstein-Barrvirus (EBV) . Ook infecties met HIV en mazelen kunnen leiden tot veralgemeende lymfadenopathieën [70](#page=70).
#### 5.2.1 Symptomen en overdracht
De symptomen omvatten pijnloze, opgezette klieren die voelbaar zijn of zichtbaar worden op beeldvorming. Koorts is matig tot afwezig bij gegeneraliseerde lymfadenopathieën van virale oorsprong [70](#page=70).
De overdracht en incubatietijd variëren afhankelijk van de specifieke verwekker, met incubatietijden die variëren van weken tot maanden of zelfs jaren [70](#page=70).
* **EBV:** Wordt voornamelijk overgedragen via speeksel, met een incubatietijd van ongeveer een maand [74](#page=74).
* **CMV:** Overdracht vindt plaats via speeksel en urine. De overdracht van urine is met name relevant voor de transmissie van zuigelingen/kinderen naar moeders, vooral als de moeder zwanger is van een volgend kind en nog seronegatief is [74](#page=74).
#### 5.2.2 Verloop bij verschillende populaties
**Bij gezonden:**
* CMV en EBV zijn zeer infectieus en wijdverspreid. Infectie op jonge leeftijd verloopt meestal asymptomatisch, maar kan vanaf de adolescentie symptomen veroorzaken ] [70](#page=70) [71](#page=71).
* HIV geeft nagenoeg altijd symptomen op lange termijn, als gevolg van de immuunverzwakking [71](#page=71).
**Bij zieken/verzwakten:**
* Een primo-infectie of heropflakkering van EBV en CMV kan agressief verlopen bij patiënten met cellulaire immuundeficiëntie [71](#page=71).
* Bij deze groep kan HIV-infectie veel sneller leiden tot aids [71](#page=71).
**Levenslang persisteren van virussen:**
* **EBV/CMV:** Na infectie wordt het virus nooit volledig geklaard. EBV blijft levenslang aanwezig in B-cellen, terwijl CMV in monocyten en hematopoëtische stamcellen persisteert. Vanuit deze reservoirs kunnen de virussen na de primo-infectie heropflakkeren [71](#page=71).
* **HIV:** Het virus blijft levenslang aanwezig in macrofagen en T-cellen. Hoewel het immuunsysteem het virus na de primo-infectie tijdelijk kan onder controle houden, leidt dit geleidelijk tot uitputting en een evolutie naar aids over ongeveer acht jaar [71](#page=71).
### 5.3 Pathogenese
De pathogenese van infectieuze lymfadenopathieën verschilt per verwekker:
* **EBV:** Infecteert epitheelcellen in de farynx en B-cellen. De viraal geïnduceerde B-celgroei wordt onder controle gehouden door een massale T-celrespons. Deze T-cellen, zichtbaar als mononucleaire cellen in het perifere bloed tijdens de acute fase, dragen bij aan symptomen zoals hepatitis en faryngitis [72](#page=72).
* **CMV:** Infecteert monocyten/macrofagen en epitheelcellen, wat kan leiden tot orgaanfalen. De infectie wordt onder controle gehouden door T-cellen. Transplacentaire transmissie naar de foetus kan ernstige misvormingen veroorzaken [72](#page=72).
* **HIV:** Infecteert macrofagen en CD4+ T-cellen, naast enkele andere CD4+ cellen. Dit verstoort de immuunfunctie, leidt tot chronische immuunactivatie en uiteindelijk uitputting, met verlies van CD4+ T-cellen en het instorten van de verworven immuniteit. In het aids-stadium kunnen kankers en opportunistische infecties fataal aflopen [72](#page=72).
> **Voorbeeld:** CMV-infectie bij immuundepressie (bv. door cortisone therapie) kan leiden tot diffuse infiltraties in de longen en zichtbare inclusies in besmette cellen [72](#page=72).
### 5.4 Diagnostiek
De diagnose van infectieuze lymfadenopathieën berust op klinische vaststelling, gevolgd door serologische uitwerking [70](#page=70).
* **Serologisch opsporen van de verwekker:** Dit kan gepaard gaan met het doseren van de virale load middels PCR voor therapiemonitoring, met name bij CMV-infecties bij immuundepressie (bv. transplantatiepatiënten) en HIV [73](#page=73).
* **EBV-diagnostiek:** De Paul-Bunnell test detecteert heterofiele antistoffen, die worden geproduceerd door de massale polyklonale B-celactivatie. Daarnaast is specifieke EBV-serodiagnostiek mogelijk [73](#page=73).
* **CMV-diagnostiek:** Opsporing van CMV-specifieke IgG- en IgM-antistoffen [73](#page=73).
* **HIV-diagnostiek:** Opsporing van HIV-specifieke IgG-antistoffen [73](#page=73).
### 5.5 Mononucleosis infectiosa (klierkoorts)
Mononucleosis infectiosa, ook bekend als klierkoorts, ziekte van Pfeiffer of de 'kissing disease', wordt meestal veroorzaakt door EBV (Humaan Herpesvirus 4) . In ongeveer tien procent van de gevallen wordt een analoog beeld veroorzaakt door CMV (Humaan Herpesvirus 5) ] [74](#page=74).
#### 5.5.1 Voorkomen en verloop
* **Voorkomen:** EBV infecteert nagenoeg iedereen vóór de volwassen leeftijd, vaak asymptomatisch op jonge leeftijd. Personen die nog niet geïnfecteerd zijn op latere leeftijd, hebben een grotere kans op symptomen. CMV is eveneens frequent [74](#page=74).
* **Verloop:**
* **EBV:** Geneest spontaan. Faryngitis en koorts verdwijnen meestal binnen enkele weken. Opgezette klieren en moeheid kunnen maanden aanhouden. Vaak is er geassocieerde hepatitis, en zelden neurologische complicaties [74](#page=74).
* **CMV:** Het verloop is analoog aan EBV, met koorts als prominent symptoom. Bij immuunsuppressie kan de ziekte ernstig verlopen, met hematologische en gastro-intestinale complicaties [74](#page=74).
#### 5.5.2 Behandeling en preventie
Er is geen vaccin beschikbaar voor EBV of CMV. Medicatie zoals ganciclovir is enkel geïndiceerd voor CMV in het kader van immuunsupressie [74](#page=74).
Preventie van mazelen is mogelijk door vaccinatie. Voor andere virussen zijn antivirale middelen beschikbaar, maar deze worden doorgaans niet gegeven bij goedaardig verlopende infecties, tenzij bij immuundepressie (CMV) of zeker bij HIV [70](#page=70).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Klinisch beeld | De verzameling van symptomen en tekenen die kenmerkend zijn voor een bepaalde ziekte of aandoening, zoals waargenomen door een arts. |
| Deelsyndromen | Subdivisies of specifieke manifestaties van een bredere klinische aandoening, die elk hun eigen karakteristieken kunnen hebben. |
| Inflammatie | Een natuurlijke biologische reactie van het lichaam op schadelijke stimuli zoals pathogenen, beschadigde cellen of irriterende stoffen. Het uit zich typisch door roodheid, warmte, zwelling en pijn. |
| Exantheem | Een algemene term voor huiduitslag, vaak geassocieerd met een infectieziekte. |
| Verwekkers | De specifieke micro-organismen (zoals bacteriën, virussen, schimmels of parasieten) die een ziekte veroorzaken. |
| Incubatietijd | De periode tussen de blootstelling aan een ziekteverwekker en het optreden van de eerste symptomen van de ziekte. |
| Kweek | Een laboratoriumtechniek waarbij micro-organismen worden gekweekt in een voedingsbodem om hun aanwezigheid en identiteit te bepalen. |
| Barrières (lokale) | Fysieke of chemische structuren in het lichaam die de toegang van micro-organismen tot het weefsel belemmeren, zoals de intacte huid en slijmvliezen. |
| Virulentie | De mate waarin een ziekteverwekker in staat is om ziekte te veroorzaken, gemeten aan de hand van de ernst van de ziekte die het kan veroorzaken. |
| Virulentiefactoren | Specifieke moleculen of eigenschappen van een micro-organisme die bijdragen aan zijn vermogen om te infecteren, schade aan te richten of het immuunsysteem te ontwijken. |
| Abcesvorming | De vorming van een holte gevuld met pus, die ontstaat als reactie op een infectie of ontsteking. |
| Coagulase-negatieve stafylokokken (CNS) | Een groep bacteriën die op de huid voorkomen en minder virulent zijn dan Staphylococcus aureus. Ze kunnen echter infecties veroorzaken, vooral bij patiënten met medische implantaten. |
| Contaminant | Een onbedoelde of ongewenste aanwezigheid van micro-organismen in een monster, kweek of omgeving. |
| Pathogenese | Het mechanisme waarmee een ziekte zich ontwikkelt, inclusief de reeks cellulaire en moleculaire gebeurtenissen die leiden tot symptomen. |
| Proliferatie | Snelle en ongecontroleerde groei of vermenigvuldiging, meestal toegepast op cellen of micro-organismen. |
| Bres (in de barrière) | Een onderbreking of beschadiging van een natuurlijke verdedigingslinie van het lichaam, zoals de huid of slijmvliezen, waardoor micro-organismen kunnen binnendringen. |
| Penicilline-resistentie | Het vermogen van bacteriën om de werking van penicilline-antibiotica te weerstaan, vaak door de productie van enzymen zoals penicillinase. |
| Penicillinase | Een enzym geproduceerd door sommige bacteriën, dat de bèta-lactambrug van penicilline verbreekt, waardoor het antibioticum inactief wordt. |
| Bèta-lactamase | Een brede klasse van enzymen die bèta-lactam antibiotica, zoals penicillines en cefalosporines, inactiveren. |
| MRSA (Methicilline-resistente Staphylococcus aureus) | Een type Staphylococcus aureus dat resistent is tegen methicilline en andere bèta-lactam antibiotica, wat de behandeling van infecties bemoeilijkt. |
| Gramkleuring | Een laboratoriumtechniek die wordt gebruikt om bacteriën te classificeren op basis van hun celwandstructuur, resulterend in 'Gram-positief' (paars) of 'Gram-negatief' (roze). |
| Neutrofielen | Een type witte bloedcel dat een belangrijke rol speelt in de immuunrespons tegen bacteriële infecties door fagocytose (het opnemen en vernietigen van bacteriën). |
| Epidermis | De buitenste laag van de huid. |
| Exfoliatieve toxines | Toxines geproduceerd door sommige bacteriën, zoals Staphylococcus aureus, die de cohesie van huidcellen verzwakken en blaarvorming veroorzaken. |
| Staphylococcal Scalded Skin Syndrome (SSSS) | Een huidziekte bij zuigelingen en jonge kinderen, veroorzaakt door exfoliërende toxines van Staphylococcus aureus, die leidt tot wijdverspreide blaarvorming en afschilfering van de huid. |
| Vesikel/pustel | Een vesikel is een kleine met vocht gevulde blaar, terwijl een pustel een met pus gevulde blaar is. Beide kunnen optreden bij huidinfecties. |
| Haarfollikel infecties | Infecties die zich voordoen in de haarzakjes van de huid. |
| Talg | Een vettige substantie die door talgklieren in de huid wordt geproduceerd, die normaal gesproken helpt bij het smeren van de huid en het haar. |
| Abces | Een met pus gevulde holte die ontstaat als gevolg van een infectie of ontsteking. |
| Steenpuist (Furunkel) | Een acute, diepe follikelinfectie die zich ontwikkelt tot een pijnlijke, met pus gevulde knobbel. |
| Karbunkel | Een cluster van furunkels die samengevoegd zijn, resulterend in een diepere infectie van de huid met meerdere openingen. |
| Dermis | De laag van de huid die zich onder de epidermis bevindt en collageen, bloedvaten en zenuwen bevat. |
| Subcutis | Het weefsel dat zich onder de dermis bevindt en voornamelijk uit vetcellen bestaat. |
| Oedeem | Zwelling veroorzaakt door een ophoping van overtollig vocht in de weefsels. |
| Necrotiserende infectie | Een ernstige infectie die leidt tot de dood van weefsel (necrose). |
| Ischemie | Een verminderde bloedtoevoer naar een orgaan of weefsel, wat kan leiden tot schade. |
| Sepsis | Een levensbedreigende aandoening die ontstaat wanneer het lichaam reageert op een infectie met een systeem van ontsteking die de eigen weefsels beschadigt. |
| Orgaanfalen | Het falen van een orgaan om zijn vitale functies uit te oefenen. |
| Gasgangreen | Een ernstige bacteriële infectie die wordt veroorzaakt door Clostridium perfringens, gekenmerkt door de productie van gas in het geïnfecteerde weefsel. |
| Anaeroben | Micro-organismen die groeien en zich vermenigvuldigen in afwezigheid van zuurstof. |
| Clostridium perfringens | Een grampositieve, sporevormende bacterie die kan leiden tot ernstige infecties zoals gasgangreen. |
| Orale flora | De gemeenschap van micro-organismen die van nature in de mond leven. |
| Postexpositie profylaxe | Medicatie die wordt toegediend na blootstelling aan een potentieel gevaarlijke infectie om de ziekte te voorkomen. |
| Tetanus | Een ernstige bacteriële infectie die de spieren aantast, veroorzaakt door Clostridium tetani. |
| Amoxicilline + clavulaanzuur (Augmentin) | Een combinatie van een penicilline-antibioticum (amoxicilline) met een bèta-lactamase-remmer (clavulaanzuur), effectief tegen een breed spectrum aan bacteriën. |
| Wondkolonisatie | De aanwezigheid van bacteriën op een wond, zonder dat er per se sprake is van een actieve infectie. |
| Resistente bacteriën | Bacteriën die ongevoelig zijn geworden voor bepaalde antibiotica. |
| Wondinfectie | Een infectie die optreedt in een wond. |
| Clostridium spp. | Een genus van Gram-positieve, anaërobe, sporevormende bacteriën, waaronder bekende ziekteverwekkers zoals C. perfringens, C. botulinum en C. tetani. |
| Anaerobe grampositieve sporevormende staven | Een classificatie van bacteriën die groeien zonder zuurstof, een Gram-positieve celwand hebben, sporen kunnen vormen en een staafvorm hebben. |
| Neurotoxines | Toxines die specifiek de zenuwcellen beïnvloeden. |
| Strekt anaeroob | Vereist een omgeving zonder zuurstof voor groei en reproductie. |
| Darmlumen | De binnenruimte van de darm. |
| Endosporen | Hitte- en droogtebestendige structuren die door bepaalde bacteriën worden gevormd om te overleven onder ongunstige omstandigheden. |
| Herpes labialis | Een veelvoorkomende virale infectie van de lippen, veroorzaakt door het Herpes Simplex Virus (HSV), vaak aangeduid als koortsblaasjes. |
| HSV type 1 | Een type Herpes Simplex Virus dat typisch infecties veroorzaakt aan de bovenste lichaamshelft, zoals koortsblaasjes. |
| HSV type 2 | Een type Herpes Simplex Virus dat typisch infecties veroorzaakt aan de onderste lichaamshelft, vaak genitaal. |
| Ggl. trigeminale | De trigeminusganglion, een zenuwknoop die sensorische informatie van het gezicht naar de hersenen geleidt. |
| Sacrale ggl. | De sacrale ganglia, zenuwknopen in het heiligbeen die sensorische informatie van de onderste lichaamshelft geleiden. |
| Primaire infectie | De eerste keer dat een persoon wordt blootgesteld aan en geïnfecteerd raakt met een specifieke ziekteverwekker. |
| Reactivatie | Het opnieuw actief worden van een latente infectie, zoals bij herpesvirussen. |
| Vesikels | Kleine blaasjes gevuld met vocht, vaak zichtbaar bij virale huidinfecties zoals herpes. |
| Submandibulaire klieren | Lymfeklieren die zich onder de kaak bevinden. |
| Transmissie | De overdracht van een ziekteverwekker van de ene gastheer naar de andere. |
| Neuronen | Zenuwcellen. |
| Retrograad | In de tegenovergestelde richting van de normale zenuwimpulsgeleiding. |
| Sensibele neuronen | Zenuwcellen die sensorische informatie van de periferie naar het centrale zenuwstelsel geleiden. |
| Ganglion | Een verzameling van zenuwcellichamen buiten het centrale zenuwstelsel. |
| Zinkoxide/zinksulfaat | Mineralen die worden gebruikt in topische preparaten voor de behandeling van huidirritaties en infecties. |
| Aciclovir | Een antiviraal medicijn dat wordt gebruikt voor de behandeling van infecties veroorzaakt door herpesvirussen. |
| Systemische infecties | Infecties die zich door het hele lichaam verspreiden, in plaats van gelokaliseerd te zijn op één plek. |
| Varicella en zona | Twee manifestaties van het Varicella Zoster Virus (VZV); varicella zijn waterpokken (primaire infectie) en zona is gordelroos (reactivatie). |
| Varicella zostervirus (VZV) | Een type herpesvirus dat zowel waterpokken als gordelroos veroorzaakt. |
| Waterpokken | De primaire infectie met het Varicella Zoster Virus, gekenmerkt door jeukende blaasjes. |
| Gordelroos (herpes zona) | Een reactivatie van het Varicella Zoster Virus, die zich manifesteert als een pijnlijke huiduitslag langs een dermatoom. |
| Dermatoom | Een specifiek gebied van de huid dat wordt geïnnerveerd door de zenuwwortel van een specifieke spinale zenuw. |
| Postherpetische pijn | Langdurige pijn die kan aanhouden na een uitbraak van gordelroos. |
| Pneumonie | Longontsteking. |
| Meningitis | Ontsteking van de hersenvliezen. |
| Encefalitis | Ontsteking van de hersenen. |
| Dermatofyten | Een groep schimmels die de huid, haren en nagels infecteren door keratine af te breken. |
| Tinea pedis (atleetvoet) | Een schimmelinfectie van de voeten. |
| Erythemateuze huid | Rode, ontstoken huid. |
| Maceratie | Verzachting en afbraak van weefsel door langdurige blootstelling aan vocht. |
| Anti-mycotische zalf | Een zalf die schimmeldodende middelen bevat, gebruikt voor de behandeling van schimmelinfecties. |
| Dermatophytosen | Infecties van de huid, haren of nagels veroorzaakt door dermatofyten. |
| Candidiasis | Een infectie veroorzaakt door Candida-gisten, die verschillende delen van het lichaam kan aantasten. |
| Genitale infecties | Infecties die de geslachtsorganen aantasten. |
| Seksueel overdraagbare aandoeningen (SOA) / Seksueel overdraagbare infecties (SOI) | Infecties die voornamelijk worden overgedragen door seksueel contact. |
| Pelvic Inflammatory Disease (PID) | Een ontsteking van de vrouwelijke voortplantingsorganen, vaak veroorzaakt door een opstijgende SOA. |
| Ulcera/vesikels | Wonden of blaasjes, vaak op de geslachtsorganen, kenmerkend voor bepaalde SOA's. |
| Asymptomatisch | Zonder symptomen. |
| Tumoren (genitale) | Abnormale weefselgroei in het genitale gebied, soms veroorzaakt door virale infecties zoals HPV. |
| Infertiliteit | Onvermogen om zwanger te worden. |
| Extra-uteriene zwangerschap | Een zwangerschap die buiten de baarmoeder plaatsvindt, meestal in de eileider. |
| Metastatische infecties | Infecties die zich verspreiden vanuit een primaire locatie naar andere delen van het lichaam. |
| Partnerbehandeling | Het behandelen van de seksuele partner(s) van een patiënt met een SOA om herinfectie te voorkomen en verdere verspreiding te beperken. |
| Vaginitis | Ontsteking van de vagina. |
| Lactobacillen | Bacteriën die van nature in de vagina voorkomen en bijdragen aan een gezond zuur milieu. |
| Glycogeen | Een koolhydraat dat door epitheelcellen wordt geproduceerd en dient als voedingsbron voor lactobacillen. |
| pH | Een maat voor de zuurgraad van een oplossing. Een lage pH duidt op zuur, een hoge pH op alkalisch. |
| Microbiome | De gemeenschap van micro-organismen die op of in het lichaam leven. |
| Dysbacteriose | Een verstoring van het normale microbioom, wat kan leiden tot gezondheidsproblemen. |
| Bacteriële vaginose (BV) | Een veelvoorkomende vaginale infectie die wordt gekenmerkt door een verstoring van de normale vaginale flora, met een overgroei van bepaalde bacteriën. |
| Prevotella spp. | Een geslacht van bacteriën dat deel kan uitmaken van de normale vaginale flora, maar bij overgroei kan bijdragen aan bacteriële vaginose. |
| Gardnerella vaginalis | Een bacterie die vaak geassocieerd wordt met bacteriële vaginose. |
| Candida albicans | Een gist die deel kan uitmaken van de normale flora, maar bij overgroei vaginale infecties kan veroorzaken. |
| Trichomonas vaginalis | Een protozoön die een seksueel overdraagbare infectie veroorzaakt die vaginitis kan veroorzaken. |
| Fluor (vaginale afscheiding) | Vocht dat uit de vagina komt, waarvan de hoeveelheid en consistentie kan veranderen bij infecties. |
| Jeuk | Een onaangenaam gevoel op de huid dat de neiging tot krabben oproept. |
| Geur (vaginaal) | De geur van vaginale afscheiding, die bij bacteriële vaginose vaak onaangenaam is ('visgeur'). |
| Branderig gevoel | Een pijnlijk, brandend gevoel, vaak geassocieerd met ontstekingen of infecties van de slijmvliezen. |
| Trichomoniasis | Een infectie veroorzaakt door Trichomonas vaginalis. |
| Penis flora | De micro-organismen die op de penis leven. |
| Anaeroben | Micro-organismen die groeien en zich vermenigvuldigen in afwezigheid van zuurstof. |
| Streptocococci | Een groep bacteriën die vaak voorkomen in de keel en op de huid, en waarvan sommige soorten pathogeen zijn. |
| Mycoplasmata | Een type bacteriën dat geen celwand heeft en daarom resistent is tegen bèta-lactam antibiotica. |
| Coccobacillen | Bacteriën die een intermediaire vorm hebben tussen coccen (bolvormig) en bacillen (staafvormig). |
| Amines | Organische verbindingen die verantwoordelijk zijn voor de onaangename geur bij bacteriële vaginose. |
| Sniff test | Een diagnostische test voor bacteriële vaginose waarbij de geur van amines wordt vrijgemaakt door het toevoegen van KOH aan een monster van vaginaal slijm. |
| KOH (kaliumhydroxide) | Een sterke base die in het laboratorium wordt gebruikt voor verschillende toepassingen, waaronder het vrijmaken van amines in monsters. |
| Clue cellen | Vaginale epitheelcellen die bedekt zijn met bacteriën, een kenmerk van bacteriële vaginose. |
| Microscopie | Het gebruik van een microscoop om structuren te bestuderen die met het blote oog niet zichtbaar zijn. |
| Wet mount | Een microscopische techniek waarbij een specimen wordt geplaatst op een objectglaasje met een vloeistof (zoals KOH of zoutoplossing) voor observatie. |
| Gram-negatieve diplokokken | Gram-negatieve bacteriën die in paren voorkomen. |
| Gonokokken (Neisseria gonorrhoeae) | De bacterie die gonorroe veroorzaakt. |
| Urethritis | Ontsteking van de urinebuis. |
| Druiper | Een volkse term voor gonorroe, vanwege het pus-achtige afscheiding uit de penis. |
| UWI (Urineweg Infectie) | Een infectie van het urinewegsysteem. |
| Cervicitis | Ontsteking van de baarmoederhals. |
| Rectale symptomen | Symptomen die optreden in het rectum, zoals jeuk, pijn of afscheiding. |
| Faryngitis | Ontsteking van de keel (keelpijn). |
| Artritis | Ontsteking van een gewricht. |
| Tenosynovitis | Ontsteking van de peesschede. |
| Epididymitis | Ontsteking van de bijbal. |
| Keratitis | Ontsteking van het hoornvlies van het oog. |
| Chlamydia trachomatis | Een bacterie die chlamydia veroorzaakt, een veelvoorkomende SOA. |
| Obligaat intracellulair levende bacterie | Een bacterie die alleen kan groeien en zich vermenigvuldigen binnen de cellen van een gastheer. |
| Serotype | Een groep micro-organismen die vergelijkbare antigenen delen, waardoor ze kunnen worden onderscheiden van andere groepen. |
| Trachoma | Een chronische ooginfectie veroorzaakt door Chlamydia trachomatis, die kan leiden tot blindheid. |
| Lymphogranuloma venerum (LGV) | Een seksueel overdraagbare ziekte veroorzaakt door bepaalde serotypes van Chlamydia trachomatis, die genitale ulcera en lymfeklierzwelling veroorzaakt. |
| Mucopurulente urethritis/cervicitis | Ontsteking van de urinebuis of baarmoederhals met afscheiding van slijm en pus. |
| Cervicale epitheliale ectopie | Een aandoening waarbij de cellen van de baarmoederhals zich buiten de baarmoederhals bevinden, wat de vatbaarheid voor infecties kan verhogen. |
| Conjunctivitis | Ontsteking van het bindvlies van het oog. |
| Pneumonie (bij neonaten) | Longontsteking bij pasgeborenen, die kan worden veroorzaakt door maternale infecties. |
| Mycoplasma genitalium | Een SOA-verwekker die een breed spectrum aan genitale infecties kan veroorzaken. |
| Mycoplasma hominis | Een bacterie die deel kan uitmaken van de normale genitale flora, maar bij overgroei problemen kan veroorzaken. |
| Ureaplasma urealyticum | Een bacterie die deel kan uitmaken van de normale genitale flora, en die geassocieerd wordt met verschillende genitale aandoeningen. |
| Commensalen | Micro-organismen die op of in het lichaam van een gastheer leven zonder deze te schaden, en er soms voordeel uit halen. |
| Diagnostiek gedreven behandeling | Een behandelingsstrategie die gebaseerd is op specifieke laboratoriumdiagnostiek om de meest effectieve therapie te bepalen. |
| Protozoön | Een eencellig organisme dat tot het rijk van de protisten behoort en vaak microscopisch klein is. |
| Vulvitis | Ontsteking van de vulva (de externe vrouwelijke geslachtsorganen). |
| Premature bevalling | Bevalling die plaatsvindt voor de 37e week van de zwangerschap. |
| Seksueel contact | Lichamelijk contact dat leidt tot de overdracht van seksueel overdraagbare aandoeningen. |
| Genitale herpes | Een infectie van de geslachtsorganen veroorzaakt door het Herpes Simplex Virus (HSV). |
| DNA virus | Een virus dat genetisch materiaal bevat in de vorm van DNA. |
| Enveloppe (viraal) | Een buitenste lipide laag rondom sommige virussen, afkomstig van de gastheercel. |
| Latent | In een sluimerende staat, zonder actieve ziekteverschijnselen. |
| Polycyclische blaasjes/ulcera | Blaasjes of wonden die zich in een patroon vormen, typisch voor genitale herpes. |
| Herpes neonatorum | Een ernstige vorm van herpes die bij pasgeborenen kan optreden, vaak als gevolg van maternale infectie tijdens de bevalling. |
| Condoom | Een barrièremiddel dat wordt gebruikt om zwangerschap te voorkomen en de verspreiding van SOA's te beperken. |
| HPV (Humaan Papillomavirus) | Een groep virussen die infecties aan de huid en slijmvliezen kunnen veroorzaken, waaronder genitale wratten en verschillende vormen van kanker. |
| Naakt DNA virus | Een virus dat geen lipide enveloppe heeft. |
| Carcinogeniciteit | Het vermogen om kanker te veroorzaken. |
| Cervixkanker | Kanker van de baarmoederhals. |
| Metaplasie | De verandering van het ene celtype naar het andere, vaak als reactie op irritatie of ontsteking. |
| Nasofaryngeale infecties | Infecties van de neus- en keelholte. |
| Screening (voor kanker) | Regelmatige medische onderzoeken om kanker in een vroeg stadium op te sporen, vaak voordat symptomen optreden. |
| Post-vaccinatie tijdperk | De periode na de introductie van een vaccin, waarin de impact ervan op de ziekteprevalentie wordt geobserveerd. |
| Syfilis (lues) | Een seksueel overdraagbare bacteriële infectie veroorzaakt door Treponema pallidum, die zich in verschillende stadia manifesteert. |
| Treponema pallidum | De bacterie die syfilis veroorzaakt. |
| Ulcus durum (sjanker) | Een pijnloze, harde zweer die het primaire stadium van syfilis kenmerkt. |
| Secundaire syfilis | Het tweede stadium van syfilis, gekenmerkt door huiduitslag en andere systemische symptomen. |
| Tertiaire syfilis | Het laatste stadium van syfilis, dat kan leiden tot ernstige orgaanschade en neurologische, psychiatrische of cardiovasculaire complicaties. |
| Gummata | Zachte, tumoreuze laesies die kunnen optreden in de tertiaire fase van syfilis, in organen zoals huid, botten of het centrale zenuwstelsel. |
| Congenitale overdracht | Overdracht van een ziekte van moeder op kind tijdens de zwangerschap of bevalling. |
| Serologie | Een diagnostische methode die antilichamen in het bloed detecteert om de aanwezigheid van infecties of immuunrespons te bepalen. |
| TPPA (Treponema pallidum particle agglutination) | Een serologische test voor de diagnose van syfilis. |
| VDRL (Venereal Disease Research Laboratories) | Een serologische test die wordt gebruikt voor de screening en diagnose van syfilis, gevoelig voor de ziektefase. |
| CMV antilichaam (IgG en IgM) | Antilichamen in het bloed die wijzen op een infectie met Cytomegalovirus (CMV). IgG duidt op een oude infectie, IgM op een recente. |
| Cytomegalovirus (CMV) | Een veelvoorkomend herpesvirus dat asymptomatisch kan verlopen, maar ernstige problemen kan veroorzaken bij immuungecompromitteerde personen en congenitaal. |
| Toxoplasmose | Een infectie veroorzaakt door de parasiet Toxoplasma gondii, die gevaarlijk kan zijn voor zwangere vrouwen en immuungecompromitteerde personen. |
| Rubella (rode hond) | Een virale infectie die ernstige aangeboren afwijkingen kan veroorzaken als deze tijdens de zwangerschap wordt opgelopen. |
| Malformatie | Een geboorteafwijking of misvorming. |
| Teratogeen | Een stof of factor die aangeboren afwijkingen kan veroorzaken. |
| HBV (Hepatitis B Virus) | Een virus dat hepatitis B veroorzaakt, een leverinfectie die chronisch kan worden. |
| HBsAg | Hepatitis B oppervlakte-antigeen, een marker voor actieve hepatitis B infectie. |
| HBc Ab | Antilichamen tegen het Hepatitis B core-antigeen, die wijzen op een eerdere of huidige infectie met HBV. |
| HBV vaccin | Een vaccin dat bescherming biedt tegen hepatitis B infectie. |
| VZV (Varicella Zoster Virus) | Virus dat waterpokken en gordelroos veroorzaakt. |
| Zikavirus | Een virus dat wordt overgedragen door muggen en ernstige aangeboren afwijkingen kan veroorzaken. |
| Rhesus (factor) | Een bloedgroepkenmerk dat belangrijk is tijdens de zwangerschap en kan leiden tot hemolytische ziekte van de pasgeborene. |
| Rhogam | Een medicijn dat wordt toegediend aan Rh-negatieve moeders om de productie van antilichamen tegen Rh-positieve foetale rode bloedcellen te voorkomen. |
| Perinataal | De periode rondom de geboorte, inclusief de late zwangerschap en de eerste weken na de geboorte. |
| Bacteriurie | De aanwezigheid van bacteriën in de urine, wat kan wijzen op een urineweginfectie. |
| Groep B streptokokken (GBS) | Een type bacterie dat asymptomatisch kan voorkomen in de vagina, maar ernstige infecties bij pasgeborenen kan veroorzaken. |
| Neonatale sepsis | Een ernstige bloedinfectie bij pasgeborenen. |
| Listeria monocytogenes | Een bacterie die ernstige infecties kan veroorzaken, vooral bij zwangere vrouwen, ouderen en immuungecompromitteerde personen. |
| Influenza | Een virale infectie van de luchtwegen, ook wel griep genoemd. |
| Centraal zenuwstelsel (CZS) | Hersenen en ruggenmerg. |
| Hersenvliezen | De membranen die de hersenen en het ruggenmerg omgeven. |
| Nekstijfheid | Moeilijkheid om het hoofd naar voren te buigen, vaak een teken van meningitis. |
| Cerebrovasculaire accidenten (CVA) | Beroertes, veroorzaakt door een onderbreking van de bloedtoevoer naar de hersenen. |
| Intracraniële overdruk | Verhoogde druk binnen de schedel. |
| Foto- en fonofobie | Overgevoeligheid voor licht en geluid. |
| Bewustzijnsdaling | Verminderd bewustzijn, variërend van slaperigheid tot coma. |
| Hypertensie | Hoge bloeddruk. |
| Bradycardie | Een abnormaal trage hartslag. |
| Neisseria meningitidis (meningokok) | Een bacterie die meningitis en sepsis kan veroorzaken. |
| Streptococcus pneumoniae (pneumokok) | Een bacterie die pneumonie, meningitis en sepsis kan veroorzaken. |
| Haemophilus influenzae | Een bacterie die ernstige infecties kan veroorzaken, waaronder meningitis, vooral bij jonge kinderen (minder voorkomend door vaccinatie). |
| Opportunistische pathogenen | Micro-organismen die normaal gesproken geen ziekte veroorzaken, maar dat wel kunnen doen bij personen met een verzwakt immuunsysteem. |
| Hematogeen | Via het bloed verspreid. |
| Lumbaal vocht | Vocht verkregen uit de lumbale punctie (ruggenprik), dat hersenvocht bevat. |
| Biochemie (van lumbaal vocht) | Analyse van de chemische samenstelling van het lumbaal vocht, zoals glucose- en eiwitgehaltes. |
| Celtelling (in lumbaal vocht) | Het tellen van het aantal cellen, met name witte bloedcellen, in het lumbaal vocht. |
| Serologie (op lumbaal vocht) | Detectie van antilichamen in het hersenvocht om infecties te diagnosticeren. |
| Immuungepriviligeerde zone | Een gebied in het lichaam waar het immuunsysteem onderdrukt is om schade aan gevoelig weefsel te voorkomen. |
| Oedeem (in CZS) | Zwelling in de hersenen of het ruggenmerg, die kan leiden tot verhoogde intracraniële druk. |
| Diffuse intravasculaire stolling (DIC) | Een ernstige stoornis waarbij het bloed oncontroleerbaar stolt en bloedt. |
| Septische embolen | Bloedstolsels die bacteriën bevatten en zich verspreiden naar andere delen van het lichaam, waar ze infecties kunnen veroorzaken. |
| Petechiën/purpura | Kleine, puntvormige bloeduitstortingen (petechiën) of grotere bloeduitstortingen (purpura) op de huid, vaak een teken van ernstige infectie. |
| Lumbale punctie (ruggenprik) | Een diagnostische procedure waarbij een naald in de wervelkolom wordt ingebracht om hersenvocht af te nemen. |
| Hemokulturen (bloedkweken) | Laboratoriumtests om bacteriën in het bloed te detecteren. |
| Leverfunctiestoornis | Verminderde werking van de lever. |
| Geelzucht | Een gelige verkleuring van de huid en het oogwit, veroorzaakt door een teveel aan bilirubine in het bloed. |
| Bilirubine | Een afbraakproduct van hemoglobine dat door de lever wordt verwerkt. |
| Galzouten | Stoffen die door de lever worden geproduceerd en helpen bij de vertering van vetten. |
| Cirrose | Ernstige littekenvorming in de lever, die de leverfunctie aantast. |
| Hepatocellulair carcinoom | Kanker van de levercellen. |
| Galwegobstructie | Blokkeren van de galwegen, wat de stroom van gal naar de darmen belemmert. |
| Kolieken | Hevige, krampachtige pijn. |
| Hepatitis A, B, C, D, E | Virale infecties die ontsteking van de lever veroorzaken. |
| HDV (Hepatitis Delta Virus) | Een virus dat alleen een infectie kan veroorzaken in aanwezigheid van Hepatitis B Virus. |
| HEV (Hepatitis E Virus) | Een virus dat hepatitis E veroorzaakt, vaak overgedragen via besmet voedsel of water. |
| Zoonose | Een infectie die van dieren op mensen kan worden overgedragen. |
| Fecaal-oraal | Overdracht van ziekteverwekkers via besmetting met ontlasting, gevolgd door inname via de mond. |
| Virale enveloppe | Een buitenste lipide laag rond sommige virussen, die ze gevoeliger maakt voor omgevingsfactoren. |
| IV druggebruik | Gebruik van intraveneuze drugs, wat een risicofactor is voor de overdracht van bloedoverdraagbare infecties zoals HBV en HCV. |
| Iatrogeen | Veroorzaakt door medische behandeling of ingreep. |
| Perinataal | Rondom de geboorte. |
| Fulminant verloop | Een zeer snel en ernstig ziektebeeld. |
| Immuunrespons | De reactie van het immuunsysteem op een ziekteverwekker. |
| Immuundepressie | Verzwakking van het immuunsysteem. |
| Reverse transcriptase inhibitoren | Een klasse van antivirale medicijnen die de replicatie van virussen zoals HIV en HBV remmen. |
| Polymerase inhibitoren | Antivirale medicijnen die de werking van virale polymerasen blokkeren, essentieel voor de replicatie van veel virussen, zoals HCV. |
| Lymfeklieren | Kleine, boonvormige organen die deel uitmaken van het lymfestelsel en een rol spelen in de immuunrespons. |
| Lymfocyten | Een type witte bloedcel dat een cruciale rol speelt in het immuunsysteem. |
| Lymfoproliferatie | Een overmatige groei of vermenigvuldiging van lymfocyten. |
| Neoplastische groei | Abnormale, ongecontroleerde celdeling die leidt tot de vorming van tumoren. |
| Lymfomen | Kankers van het lymfestelsel. |
| Auto-immune respons | Een immuunreactie waarbij het immuunsysteem het eigen lichaam aanvalt. |
| Lymfadenitis | Ontsteking van de lymfeklieren. |
| Mycobacterium tuberculosis | De bacterie die tuberculose veroorzaakt. |
| Secundaire syfilis | Het stadium van syfilis na de primaire infectie, gekenmerkt door huiduitslag en andere symptomen. |
| Clostridium acnes | Een huidbacterie die vroeger Propionibacterium acnes heette en geassocieerd wordt met acne en prothese-infecties. |
| Clavikula | Sleutelbeen. |
| Pleura | Longvlies. |
| Pericard | Hartzakje. |
| Peritoneum | Buikvlies. |
| Cytokines | Kleine eiwitten die een rol spelen in de communicatie tussen cellen van het immuunsysteem. |
| Antigene detectie | Het opsporen van specifieke antigenen (delen van een ziekteverwekker) om een infectie te diagnosticeren. |
| RT-PCR (Reverse Transcriptase Polymerase Chain Reaction) | Een gevoelige laboratoriumtechniek om RNA te detecteren en te kwantificeren, vaak gebruikt voor virale diagnostiek. |
| Epidemiologie | De studie van de verspreiding, oorzaken en effecten van ziekten in populaties. |
| Prikpraktijken | Medische praktijken die gespecialiseerd zijn in de diagnostiek en behandeling van infectieziekten. |
| Referentielaboratoria | Laboratoria die gespecialiseerd zijn in complexe of zeldzame diagnostische tests. |
| HGR (Hoog Gezondheidsraad) | Een adviesorgaan in België dat gezondheidsrichtlijnen opstelt. |
| HCMV (Human Cytomegalovirus) | Zie CMV. |
| Seroconversie | De verandering van een negatieve naar een positieve serologische test, wat wijst op het ontwikkelen van antilichamen tegen een infectie. |
| Aviditeit | De sterkte van de binding tussen een antilichaam en zijn antigeen. Lage aviditeit kan wijzen op een recente infectie. |
| Intravasculaire infecties | Infecties die optreden binnen de bloedvaten. |
| Endovasculaire infecties | Infecties van de binnenwand van de bloedvaten (endotheel). |
| Prothese-infecties | Infecties die optreden rondom medische implantaten of protheses. |
| Endotheel | De binnenste laag van bloedvaten en organen. |
| Endocarditis | Infectie van de binnenwand van het hart, met name van de hartkleppen. |
| Geïmplanteerde biomaterialen | Kunstmatige materialen die in het lichaam worden geïmplanteerd, zoals kunstkleppen of katheters. |
| Primaire bacteriëmie | De aanwezigheid van bacteriën in de bloedbaan die afkomstig is van een infectie in een kunstmatig implantaat. |
| Secundaire bacteriëmie | De aanwezigheid van bacteriën in de bloedbaan die afkomstig is van een infectie elders in het lichaam. |
| Transiënte bacteriëmie | Een tijdelijke aanwezigheid van bacteriën in de bloedbaan, die meestal snel wordt opgeruimd door het immuunsysteem. |
| Mononucleair-fagocytensysteem | Een deel van het immuunsysteem dat bestaat uit macrofagen en andere fagocyterende cellen, verantwoordelijk voor het opruimen van micro-organismen. |
| Tropisme | De neiging van micro-organismen om specifieke weefsels of organen aan te tasten. |
| SIRS (Systemic Inflammatory Response Syndrome) | Een gegeneraliseerde ontstekingsreactie in het lichaam, die niet uitsluitend door infectie wordt veroorzaakt. |
| Koude rillingen | Een gevoel van koude, vaak voorafgaand aan koorts. |
| Hypothermie | Een abnormaal lage lichaamstemperatuur. |
| Tachypneu | Een abnormaal snelle ademhaling. |
| Tachycardie | Een abnormaal snelle hartslag. |
| Septische shock | Een levensbedreigende toestand die ontstaat wanneer sepsis leidt tot een gevaarlijk lage bloeddruk en orgaanfalen. |
| Verminderde perfusie | Onvoldoende bloedtoevoer naar organen en weefsels. |
| Acute nierinsufficientie | Plotseling falen van de nieren om hun functies uit te voeren. |
| ARDS (Acute Respiratory Distress Syndrome) | Een ernstige longziekte die leidt tot ademhalingsfalen. |
| MOF (Multi-organ Failure) | Falen van meerdere vitale organen. |
| Microbiële kweken | Laboratoriumtests om de aanwezigheid van micro-organismen te identificeren. |
| pO2 (partiële druk van zuurstof) | De druk van zuurstof in een gasmengsel, zoals bloed. |
| Lactaat | Een stof die wordt geproduceerd tijdens anaerobe stofwisseling, een verhoogde concentratie kan wijzen op weefselhypoxie. |
| Breed spectrum AB (antibiotica) | Antibiotica die effectief zijn tegen een breed scala aan bacteriën. |
| Supportieve therapie | Behandelingen die gericht zijn op het ondersteunen van lichaamsfuncties en het verbeteren van het comfort van de patiënt, in plaats van de ziekte zelf te genezen. |
| Lymfokines | Cytokines geproduceerd door lymfocyten. |
| TNF (Tumor Necrosis Factor) | Een cytokine dat een belangrijke rol speelt in ontsteking en immuunreacties. |
| Vegetatie (bij endocarditis) | Een ophoping van bloedplaatjes, fibrine en bacteriën op de hartkleppen bij endocarditis. |
| HACEK groep | Een groep langzaam groeiende bacteriën (Haemophilus, Actinobacillus, Cardiobacterium, Eikenlla, Kingella) die vaak endocarditis veroorzaken. |
| Chordae tendineae | Peesachtige koorden die de hartkleppen verbinden met de spieren van de hartkamerwand. |
| Hartgeruis | Een abnormaal geluid dat wordt gehoord tijdens het luisteren naar het hart, vaak veroorzaakt door klepproblemen. |
| Splinterhemorragieën | Fijne, lineaire bloedingen onder de nagels, die kunnen wijzen op endocarditis. |
| Auscultatie | Het beluisteren van lichaamsgeluiden met een stethoscoop. |
| Echografie | Een beeldvormende techniek die gebruik maakt van geluidsgolven. |
| Heropflakkering | Het opnieuw actief worden van een latente infectie. |
| Per continuitatem | Door voortdurende uitbreiding van een infectie van nabijgelegen weefsels. |
| Biofilm | Een gemeenschap van micro-organismen die zich vasthechten aan een oppervlak en omgeven zijn door een beschermende matrix. |
| Persisters | Bacteriën die van nature resistent zijn tegen antibiotica en zich in een 'slapende' staat bevinden. |
| Hersenstimulatoren | Apparaten die worden gebruikt om de hersenen te stimuleren, bijvoorbeeld bij de behandeling van neurologische aandoeningen. |
| Pacemakers | Apparaten die worden geïmplanteerd om de hartslag te reguleren. |
| Hersenstam | Het onderste deel van de hersenen dat de hersenen verbindt met het ruggenmerg. |
| Gebitstoestand | De gezondheid en conditie van de tanden en het tandvlees. |
| GI (Gastro-intestinaal) | Betrekking hebbend op het spijsverteringsstelsel. |
| Urogenitale stelsel | De organen van het voortplantings- en urinewegsysteem. |
| Sepsis | Een levensbedreigende aandoening die ontstaat wanneer het lichaam reageert op een infectie met een systeem van ontsteking die de eigen weefsels beschadigt. |
| Viridans-streptokokken | Een groep streptokokken die vaak in de mond voorkomen en endocarditis kunnen veroorzaken, vooral bij patiënten met hartklepproblemen. |
| Enterokokken | Een groep bacteriën die deel uitmaken van de normale darmflora en urinaire infecties en endocarditis kunnen veroorzaken. |
| HACEK groep | Een groep langzaam groeiende bacteriën die endocarditis kunnen veroorzaken. |
| Mondholte | De ruimte in de mond. |
| Darm | Het deel van het spijsverteringskanaal dat zich tussen de maag en de anus bevindt. |
| Staphylococcus aureus | Een veelvoorkomende bacterie die diverse infecties kan veroorzaken, van huidinfecties tot ernstige systemische infecties. |
| Gramnegatieve staven | Bacteriën die Gram-negatief kleuren en een staafvorm hebben. |
| Gisten | Eencellige schimmels. |
| IV drugspuiters | Personen die intraveneuze drugs gebruiken, vaak met verhoogd risico op infecties. |
| Manipulaties | Medische procedures of handelingen. |
| Endoscopie | Een medische procedure waarbij een flexibele buis met een camera wordt gebruikt om het inwendige van het lichaam te bekijken. |
| Tandheelkundige manipulaties | Procedures uitgevoerd door een tandarts, zoals extracties of gebitsreiniging. |
| Defecatie | Het proces van stoelgang. |
| Alcoholische oplossing | Een oplossing waarbij alcohol als oplosmiddel wordt gebruikt. |
| Vlinder naald | Een dunne naald met vleugels, gebruikt voor bloedafname. |
| Aerobe fles | Een fles voor bloedkweek die bedoeld is voor aerobe bacteriën (die zuurstof nodig hebben). |
| Anaerobe fles | Een fles voor bloedkweek die bedoeld is voor anaerobe bacteriën (die geen zuurstof nodig hebben). |
| Rubber dop | Het afsluitende deel van een bloedkweekfles. |
| Prikplaats | De locatie op de huid waar een injectie of bloedafname plaatsvindt. |
| Bloed uit tubes | Bloed dat is afgenomen in vacuümbuizen voor laboratoriumanalyse. |
| Profylaxe | Maatregelen die worden genomen om ziekte te voorkomen. |
| Hartgebreken | Afwijkingen van de hartstructuur of -functie. |
| Mondhygiëne | De praktijk van het schoonhouden van de mond en tanden. |
| Gebitstoestand | De conditie van de tanden en het tandvlees. |
| Prothesen | Kunstmatige vervangingen van lichaamsdelen of -organen. |
| Endovasculair | Binnen de bloedvaten. |
| Intra-vasale katheters | Katheters die in de bloedvaten worden geplaatst. |
| Klepprothesen | Kunstmatige hartkleppen. |
| Borstprothesen | Kunstmatige implantaten die worden gebruikt voor borstvergroting of reconstructie. |
| Intracerebrale catheter (holter) | Een katheter die in de hersenen wordt geplaatst, bijvoorbeeld voor monitoring. |
| Bacteriemie | De aanwezigheid van bacteriën in de bloedbaan. |
| Vegetaties | Abnormale uitgroeiingen, vaak op hartkleppen bij endocarditis. |