Cover
Mulai sekarang gratis Methodiek 1.pdf
Summary
# Bloedparameters en hun afwijkingen
Dit deel van de studiehandleiding biedt een gedetailleerd overzicht van bloedparameters, hun normale waarden, en de betekenis van afwijkingen hiervan in de context van diverse pathologieën, waaronder anemie, infecties, en bloedingsneigingen [6](#page=6).
## 1\. Bloedparameters en hun afwijkingen
### 1.1 Symptomatologie van bloedpathologie
Verschillende symptomen kunnen wijzen op pathologieën van het bloed:
* Dyspnoe: Kortademigheid, ook wel benauwdheid genoemd [7](#page=7).
* Dyspnoe d’effort: Kortademigheid bij inspanning [7](#page=7).
* Ecchymose: Een "blauwe plek", een onderhuidse bloeding van 1 cm of groter, blauw-paars gekleurd en niet wegdrukbaar [7](#page=7).
* Hematoom: Inwendige bloeduitstorting [7](#page=7).
* Icterus: Gele verkleuring van huid en slijmvliezen, ook wel geelzucht genoemd [7](#page=7).
* Oedeem: Vochtophoping, meestal in de ledematen [7](#page=7).
* Palor: Bleekheid [7](#page=7).
* Petechiën: Puntvormige onderhuidse bloedingen tot 4 mm, blauw-paars gekleurd en niet wegdrukbaar [7](#page=7).
* Purpura: Een onderhuidse bloeding, vlekkerig van 5 tot 9 mm, blauw-paars gekleurd en niet wegdrukbaar [7](#page=7).
* Tachycardie: Versnelde hartslag [7](#page=7).
* Tachypnoe: Versnelde ademhaling [7](#page=7).
* Vermoeidheid: Veroorzaakt door gebrekkig zuurstoftransport [7](#page=7).
### 1.2 Aanvullend onderzoek
Naast veneuze bloedafnames voor het bepalen van bloedparameters en zuurstofsaturatiemetingen, kunnen andere onderzoeken nuttig zijn:
* Beenmergpunctie: Onderzoek van stamcellen uit het rood beenmerg, nuttig bij verdenking op beenmergfalen of bij leukemie [7](#page=7).
* Echografie of MR-angiografie: In beeld brengen van bloedvaten, nuttig bij verdenking op diepe veneuze trombose of longembolie [7](#page=7).
* ECG: Elektrocardiografie om de elektrische activiteit van het hart te registreren [7](#page=7).
### 1.3 Anemie
Anemie, of bloedarmoede, wordt gedefinieerd als een hoeveelheid hemoglobine (Hb) in het bloed die lager is dan normaal voor de leeftijd en het geslacht van de patiënt. Samen met een daling van hemoglobine, daalt ook het aantal rode bloedcellen (RBC) en het hematocriet. De diagnose wordt echter voornamelijk gesteld op basis van laboratoriumonderzoek [8](#page=8) [9](#page=9).
#### 1.3.1 Algemene symptomen van anemie
Bij milde vormen van anemie (tot 10 g/dl) zijn er vaak geen symptomen, of de symptomen zijn atypisch zoals vermoeidheid, futloosheid, bleekheid, hoofdpijn en draaierigheid. Bij ernstige anemie kunnen compensatiemechanismen optreden, zoals tachycardie en tachypnoe, om de oxygenatie van de weefsels te bevorderen [9](#page=9).
#### 1.3.2 Pathofysiologische indeling van anemie
Deze indeling categoriseert anemieën op basis van het onderliggende pathofysiologische mechanisme of de oorzaak [9](#page=9).
#### 1.3.3 Morfologische indeling van anemie
Deze indeling is gebaseerd op het uiterlijk van de rode bloedcellen (RBC) bij microscopisch onderzoek. Belangrijke parameters hierbij zijn [10](#page=10):
* MCV (Mean Corpuscular Volume): Het gemiddelde celvolume van een RBC.
* Microcytair (MCV↓): RBC's zijn te klein [10](#page=10).
* Normocytair (MCV=): RBC's hebben een normaal volume [10](#page=10).
* Macrocytair (MCV↑): RBC's zijn te groot [10](#page=10).
* MCH (Mean Corpuscular Hemoglobin): gemiddelde gewicht aan hemoglobine per RBC.
* Hypochroom (MCH↓): RBC's zijn te licht van kleur [10](#page=10).
* Normochroom (MCH=): RBC's hebben een normale kleur [10](#page=10).
* Hyperchroom (MCH↑): RBC's zijn te donker van kleur [10](#page=10). Het morfologisch aspect van de RBC kan een sterke aanwijzing geven voor de oorzaak, bijvoorbeeld microcytaire en hypochrome RBC's bij ferriprieve anemie [10](#page=10).
#### 1.3.4 Ferriprieve anemie
Dit is anemie door een ijzertekort, de meest frequente oorzaak van anemie. Hemoglobine bevat ijzerionen die essentieel zijn voor zuurstofbinding [10](#page=10) [11](#page=11).
* **Oorzaken:**
* Gebrekkige opname: Malnutritie of malabsorptie (bv. coeliakie, ziekte van Crohn) [11](#page=11).
* Verhoogd verlies: Bloedverlies (bv. menstrueel, darmkanker) [11](#page=11).
* Verhoogde behoefte: Zwangerschap, kinderen [11](#page=11).
* **Morfologie:** microcytair en hypochroom door een verminderd hemoglobinegehalte [11](#page=11).
* **Bloedparameters:** Serumijzer is verlaagd (↓), de totale ijzerbindingscapaciteit (TIBC) is verhoogd (↑), en ferritine (maat voor ijzerreserves) is verlaagd (↓). Ferritine is echter ook een acuut fase eiwit, wat kan leiden tot vals verhoogde waarden bij inflammatie [11](#page=11).
* **Bijkomende symptomen:** Bleke mucosae, stomatitis, brokkelige nagels ("lepeltjesnagels"), pica, rusteloze benen [12](#page=12).
* **Behandeling:** Aanpakken van de primaire oorzaak en ijzersubstitutie, bij voorkeur peroraal. Parenterale toediening is enkel in specifieke gevallen zinvol [12](#page=12).
#### 1.3.5 Megaloblastische anemie
Deze vorm van anemie wordt veroorzaakt door een tekort aan vitamine B12 (cobalamine) en/of foliumzuur (folaat) [13](#page=13).
* **Oorzaken:**
* Tekort aan foliumzuur: Malabsorptie (bv. Crohn, alcoholisme), inname van foliumzuurremmers (bv. methotrexaat) [13](#page=13).
* Tekort aan vitamine B12: Veganisme, malabsorptie, pernicieuze anemie (afwezigheid van intrinsieke factor) [13](#page=13).
* **Morfologie:** macrocytair en hyperchroom= dit zijn megaloblasten [14](#page=14).
* **Bloedparameters:** Serumconcentraties van foliumzuur en/of vitamine B12 zijn verlaagd. Bij verdenking op pernicieuze anemie kunnen antistoffen tegen intrinsieke factor worden getest [14](#page=14).
* **Bijkomende symptomen:** Bij langdurig vitamine B12-gebrek kunnen neurologische symptomen optreden, zoals perifere neuropathie, motorische stoornissen, geheugenverlies en dementie [14](#page=14).
* **Behandeling:** Aanpakken van de primaire oorzaak en substitutie van foliumzuur en/of vitamine B12 [14](#page=14).
#### 1.3.6 Toxische anemie (secundaire anemie)
Dit is een gevolg van een andere ernstige ziekte, waarbij de bloedaanmaak wordt onderdrukt. Het is de op één na meest frequente oorzaak van anemie na ferriprieve anemie [15](#page=15).
* **Oorzaken:** Chronische infecties (bv. tuberculose), chronische ontstekingsziekten (bv. reuma, lupus), chronische nierinsufficiëntie (tekort aan EPO), kanker [15](#page=15).
* **Morfologie:** normocytair, normochroom, maar er worden er minder aangemaakt [15](#page=15).
* **Bloedparameters:** Afhankelijk van de onderliggende ziekte [15](#page=15).
* **Bijkomende symptomen:** Afhankelijk van de onderliggende ziekte [15](#page=15).
* **Behandeling:** Behandelen van de onderliggende ziekte, EPO-substitutie, en eventueel bloedtransfusie. EPO wordt als prestatiebevorderend middel beschouwd [15](#page=15) [16](#page=16).
#### 1.3.7 Hemolytische anemie (verworven)
Deze anemie ontstaat door een versnelde afbraak van rode bloedcellen (RBC). Normaal is de levensduur van RBC 120 dagen; bij hemolyse daalt dit onder de 100 dagen [16](#page=16).
* **Oorzaken:** Infectieuze (malaria, sepsis), fysische (marathonlopers, brandwonden), chemische (lood, arsenicum) of auto-immuun factoren (lupus, rhesus-incompatibiliteit, transfusiereacties). Ook een vergrote milt (splenomegalie) kan leiden tot versnelde afbraak van RBC's [16](#page=16).
* **Morfologie:** Vaak normaal, maar soms lichte stijging van MCV mogelijk door vroegtijdige afgifte van jonge, grotere reticulocyten [16](#page=16).
* **Bloedparameters:** Verhoogde reticulocyten, aanwezigheid van fragmentocyten (beschadigde RBC's), verhoogd lactaat dehydrogenase (LDH), verlaagd haptoglobine, en verhoogd bilirubine (wat leidt tot icterus). Een Coombs-test kan autoantistoffen tegen RBC's aantonen [17](#page=17).
* **Bijkomende symptomen:** Geelzucht (icterus) [17](#page=17).
* **Behandeling:** Afhankelijk van de onderliggende ziekte, met eventueel transfusie [17](#page=17).
#### 1.3.8 Hemolytische anemie (erfelijk)
Dit zijn chronische vormen van hemolytische anemie door aangeboren afwijkingen [18](#page=18).
* **Sikkelcelanemie:** Veroorzaakt door een defect gen voor de b-keten van hemoglobine, wat leidt tot de vorming van hemoglobine S (HbS). HbS veroorzaakt sikkelvormige RBC's met een verkorte levensduur. Deze sikkelcellen kunnen kleine bloedvaten verstoppen, wat leidt tot pijnlijke episodes (vaso-occlusieve crises) en orgaanschade. Dit is de frequentste erfelijke aandoening in Frankrijk. Pasgeborenen worden gescreend via de hielprik [18](#page=18).
#### 1.3.9 Besluit anemie
Anemie is een belangrijke afwijking die door bloedanalyse kan worden gekarakteriseerd, zowel morfologisch als pathofysiologisch [19](#page=19).
### 1.4 Leukocytose
Leukocytose is een stijging van het totale aantal witte bloedcellen (WBC) per kubieke millimeter. Deze stijging treedt op bij een inflammatoire reactie, waarbij meer WBC worden vrijgezet vanuit het beenmerg. De leucoformule, die de onderlinge verhoudingen van de vijf WBC-subtypes weergeeft, geeft aanwijzingen over de oorzaak [20](#page=20).
* **Neutrofilie (Neutrofielen↑):** Vaak door bacteriële infecties, brandwonden, myocardinfarct, stress, roken [20](#page=20).
* **Eosinofilie (Eosinofielen↑):** Vooral bij allergieën (astma, eczeem) en parasitaire infecties (malaria, lintworm) [20](#page=20) [21](#page=21).
* **Basofilie (Basofielen↑):** Zeldzaam, soms geassocieerd met kanker [20](#page=20).
* **Monocytose (Monocyten↑):** Bij chronische infecties (bv. TBC, Crohn, malaria) [20](#page=20).
* **Lymfocytose (Lymfocyten↑):** Meestal door virale infecties (bv. EBV, CMV) [20](#page=20) [21](#page=21). Leukemie is een speciale vorm van leukocytose, gekenmerkt door kwaadaardige woekering van WBC's of hun voorlopers, vaak met zeer hoge WBC-waarden (> 50.000/mm³). Er bestaan myeloïde en lymfatische leukemieën. Een aleukemische leukemie kan voorkomen, waarbij er ondanks de woekering een daling van WBC's is [21](#page=21).
### 1.5 Leukopenie
Leukopenie is een daling van het totale aantal witte bloedcellen per kubieke millimeter [22](#page=22).
* **Oorzaken:** Verminderde aanmaak in het beenmerg (bv. leukemie), beschadiging door toxische stoffen (bv. chemotherapie), of acuut hoog verbruik (bv. sepsis) [22](#page=22).
* **Neutropenie (Neutrofielen↓):** Na chemotherapie of bestraling, sepsis, leukemie [22](#page=22).
* **Lymfopenie (Lymfocyten↓):** Virale infecties (bv. verkoudheid, griep), HIV/AIDS, leukemie [22](#page=22). Agranulocytose is een ernstige vorm van leukopenie waarbij vrijwel alle neutrofiele granulocyten verdwijnen (neutrofielen < 500/mm³ absolute telling). Dit is een medische urgentie, vaak medicatie-geïnduceerd, en levensbedreigend door het verlies van aspecifieke afweer. Symptomen zijn koorts, keel- en orale ulceraties [23](#page=23).
### 1.6 Acuut fase respons
De acuut fase respons omvat metabolische veranderingen in het lichaam als reactie op een inflammatoire stimulus. Tijdens inflammatie stijgen de plasmaconcentraties van ongeveer dertig eiwitten, de zogenaamde acuut fase eiwitten, die een rol spelen in de immuunrespons [23](#page=23).
* **Voorbeelden van acuut fase eiwitten:** C-reactief proteïne (CRP), fibrinogeen, ferritine, haptoglobine [23](#page=23).
* **Nut:** Detecteren en inschalen van inflammatie, en het opvolgen van de behandeling [24](#page=24).
* **Aandachtspunten:** De respons is aspecifiek en zegt niets over de oorzaak. Het kan de interpretatie van andere bloedanalyses verstoren (bv. ferritine) [24](#page=24).
* **Meten:** Wordt vooral gemeten via de erytrocytensedimentatie (ESR) en het C-reactief proteïne (CRP). CRP is gevoeliger en sneller aantoonbaar dan ESR. Sterke CRP-stijgingen (> 10 mg/dl) wijzen op ernstige pathologie [24](#page=24).
### 1.7 Antistoffen
Antistoffen (immunoglobulines) maken deel uit van de humorale, specifieke immuniteit. Ze worden geproduceerd door B-lymfocyten en passen op antigenen van ziekteverwekkers, wat de aspecifieke afweer stimuleert [25](#page=25).
* **Nut:** Het bepalen van antistoffen tegen ziekteverwekkers of lichaamseigen eiwitten is zinvol in de diagnostiek van aandoeningen [25](#page=25).
* **Klassen van antistoffen:** IgG, IgM, IgA, IgD, IgE, elk met specifieke functies en aanwezigheidspatronen [25](#page=25).
* **Geheugencellen:** Na een afweerreactie vormen zich B-geheugencellen, die bij herhaald contact een snellere reactie mogelijk maken. IgG-antistoffen zijn langdurig aantoonbaar en duiden op immuniteit [25](#page=25).
* **Aandachtspunten:** Het kan enkele dagen duren om antistoffen aan te tonen; interpretatie is complex en vereist expertise [25](#page=25).
### 1.8 Verhoogde bloedingsneiging
Een verhoogde bloedingsneiging ontstaat door problemen met bloedplaatjes, stollingsfactoren of bloedvaten [26](#page=26).
#### 1.8.1 Aggregatiestoornissen
Meestal te wijten aan een te laag aantal bloedplaatjes (trombocytopenie) [26](#page=26).
* **Oorzaken:** Gebrekkige productie (bv. beenmergfalen), verhoogde afbraak (bv. splenomegalie), medicatie, Idiopathische Trombocytopenische Purpura (ITP). ITP is een auto-immuunaandoening, vaak optredend na een virale luchtweginfectie bij kinderen, met als symptomen petechiën, purpura en mucosale bloedingen [26](#page=26).
#### 1.8.2 Coagulatiestoornissen
Tekorten aan stollingsfactoren kunnen erfelijk (bv. hemofilie A/B, ziekte van Von Willebrand) of verworven (bv. leverziekte, overdosering vitamine K-antagonisten) zijn [27](#page=27).
#### 1.8.3 Vaatstoornissen
Bij ernstige infecties kan de vaatwand zo beschadigd raken dat een verbruikscoagulopathie (DIC) ontstaat, waarbij plaatjes en stollingsfactoren worden opgebruikt en het bloedingsrisico paradoxaal toeneemt [27](#page=27).
#### Evaluatie van de hemostase
Verschillende parameters helpen bij de evaluatie: bloedplaatjes (Plt), protrombinetijd (PT), geactiveerde partiële tromboplastinetijd (aPTT), en fibrinogeen (F) [27](#page=27).
### 1.9 Verhoogde stollingsneiging
Dit omvat aandoeningen die leiden tot trombusvorming [28](#page=28).
#### 1.9.1 Diepe veneuze trombose (DVT)
Een klonter (trombus) in de diepe veneuze circulatie van de onderste ledematen [28](#page=28).
* **Risicofactoren:** Gebaseerd op de triade van Virchow: veneuze stase (bedrust, zwangerschap), schade aan de vaatwand (trauma, chirurgie), en hypercoagulabiliteit (pil, zwangerschap, kanker) [29](#page=29).
* **Pathofysiologie:** Ontstaat vaak ter hoogte van veneuze kleppen, waar bloedrestjes achterblijven en spontaan gaan stollen. Dit leidt tot veneuze stuwing en oedeem [29](#page=29) [30](#page=30).
* **Symptomen:** Gezwollen, rood, warm onderbeen; pijn in de kuit, verergerend bij activiteit; zwaar gevoel in de benen; positief teken van Homan [30](#page=30).
* **Complicaties:** Embolisatie, waarbij een deel van de trombus loskomt en elders in het lichaam terechtkomt [30](#page=30).
* **Diagnose:** Verhoogde D-dimeren (afbraakproducten van fibrine), duplex-echografie [31](#page=31).
* **Behandeling:** Anticoagulantia gedurende maanden om verdere groei te voorkomen [31](#page=31).
* **Preventie:** Elastische steunkousen, mobilisatie, preventieve medicatie bij risicopatiënten [31](#page=31).
#### 1.9.2 Longembolie (LE)
Een trombotische occlusie in de pulmonale arteriële circulatie, meestal een afbrokkeling van een DVT [32](#page=32).
* **Pathofysiologie:** Leidt tot een ventilatie/perfusie-mismatch, waardoor minder zuurstof in het bloed komt en de ademhalingsfrequentie stijgt [32](#page=32).
* **Symptomen:** Dyspnoe, thoracale pijn, hemoptoë (bloed ophoesten), tachypnoe, tachycardie, tekenen van shock [32](#page=32).
* **Diagnose:** Opsporen van DVT, verhoogde D-dimeren, afwijkend ECG, angiografie van longbloedvaten [32](#page=32).
* **Behandeling:** Hemodynamische stabilisatie, anticoagulantia, trombolyse of embolectomie in ernstige gevallen [32](#page=32).
#### 1.9.3 Voorkamerfibrillatie (VKF)
Chaotische elektrische activiteit van de voorkamers, resulterend in een onregelmatig hartritme [33](#page=33).
* **Pathofysiologie:** Ontstaat door abnormale elektrische impulsen in de longaders die de AV-knoop bereiken [33](#page=33).
* **Diagnose:** ECG toont onregelmatige tachycardie zonder P-toppen [33](#page=33).
* **Symptomen:** Vaak asymptomatisch, palpitaties, pols voelt zwakker, dyspnoe, symptomen van hartfalen [33](#page=33).
* **Complicaties:** Stase van bloed in de voorkamers, met vorming van trombi die cerebrovasculair accident (CVA) kunnen veroorzaken [34](#page=34).
* **Behandeling:** Ritmeregulatie (cardioversie) of snelheidsregulatie (rate-control), met preventie van embolisatie door anticoagulantia [34](#page=34).
### 1.10 Zuurstofsaturatie
De arteriële zuurstofsaturatie (SaO2) meet de hoeveelheid zuurstof gebonden aan hemoglobine in de RBC's als percentage van het totaal hemoglobine [35](#page=35).
* **Meting:** Pulsoximetrie (SpO2) aan de vingertop of oorlel, of arteriële bloedgassen (ABG) [35](#page=35).
* **Nut:** Hulpmiddel in de diagnose van hypoxie (onvoldoende O2-voorziening). Cyanose treedt pas op bij SaO2 < 80% [35](#page=35).
* **Mogelijke oorzaken van hypoxie:** Problemen met oxygenatie in de longen, problemen met perfusie van weefsels, of problemen met het bloed zelf (bv. anemie) [35](#page=35).
* **Referentiewaarden:** Normaal ≥ 95%. Een daling van ≥ 5% ten opzichte van de baseline vereist aandacht. Bij chronische aandoeningen zoals COPD kan de baseline lager zijn [35](#page=35) [36](#page=36).
* **Factoren die de meting kunnen verstoren:** Bewegingen, slechte perifere perfusie, hypothermie, ernstige anemie, donkere nagellak (vals verlaagd). CO-vergiftiging kan de meting vals verhogen [36](#page=36) [37](#page=37).
* **Interpretatietips:** De SaO2 is geen zeer gevoelige parameter; aanzienlijke dalingen duiden op ernstige problemen. 90% is geen goede saturatie; klinische symptomen van hypoxie zijn pas duidelijk bij SaO2 < 80-85% [37](#page=37).
* * *
# Pathologie van het cardiovasculaire en respiratoire systeem
Dit deel van de cursus behandelt de pathologie van het hart, de bloedvaten en de longen, met een focus op aandoeningen zoals atherosclerose, hypertensie, ischemisch hartlijden, shock, hartfalen, en longziekten zoals astma, COPD en longkanker [40](#page=40).
### 2.1 Perfusie
Perfusie is de doorbloeding van weefsels en organen, essentieel voor de aanvoer van zuurstof en voedingsstoffen. Ons circulatiesysteem functioneert als een centraal verwarmingssysteem, waarbij het hart als pomp, bloedvaten als leidingen en de longen als warmtewisselaar fungeren [46](#page=46).
#### 2.1.1 Atherosclerose
Atherosclerose is een centraal pathofysiologisch mechanisme dat leidt tot hart- en vaatziekten, waarbij vetten zich ophopen in de wanden van grote en middelgrote slagaders. Dit proces start vaak al in de kindertijd en vordert sneller bij een ongezonde levensstijl. Klinische uitingen omvatten myocardinfarct en claudicatio intermittens [49](#page=49).
##### 2.1.1.1 Lipiden
Vetten zoals cholesterol en triglyceriden zijn wateronoplosbaar en worden in het bloed getransporteerd in lipoproteïnen. Het lipidenprofiel, bestaande uit HDL (high density lipoprotein, 'goede' cholesterol), LDL (low density lipoprotein, 'slechte' cholesterol) en triglyceriden, is een belangrijke indicator voor cardiovasculair risico. Een ongunstig profiel (HDL↓, LDL↑, TG↑) wordt dyslipidemie genoemd en verhoogt het risico op atherosclerotische hart- en vaatziekten [50](#page=50).
##### 2.1.1.2 Ontstaan en evolutie van de atheroomplaque
Het proces begint met de infiltratie van LDL-deeltjes door het endotheel, vooral op plaatsen met beschadiging of verhoogde spanning, leidend tot een ontstekingsreactie [51](#page=51).
* **Fatty streak:** Ophoping van LDL-bevattende macrofagen (schuimcellen) in de tunica intima. Deze letsels zijn asymptomatisch en kunnen regresseren [51](#page=51).
* **Atheroma:** Groei van het letsel met afsterven van schuimcellen, extracellulaire lipidenophoping, en migratie van gladde spiercellen die een bindweefselkapsel vormen. Dit leidt tot een atheroomplaque die in het vaatlumen uitpuilt [52](#page=52).
##### 2.1.1.3 Complicaties van de atheroomplaque
* **Stenose:** Vernauwing van de slagader door de plaque, met verminderde bloedtoevoer naar stroomafwaarts gelegen weefsels. Symptomen treden op vanaf ongeveer 70% stenosering [52](#page=52).
* **Plaqueruptuur, trombose & occlusie:** Instabiliteit van de plaque, ruptuur van het kapsel, waardoor de lipidenkern met de bloedbaan in contact komt. Dit leidt tot trombusvorming en afsluiting van het bloedvat. Symptomen treden vaak op bij stenoses < 50% [52](#page=52).
* **Aneurysma:** Verbreding van een bloedvat door verzwakking van de wand ter hoogte van een atheroomplaque [53](#page=53).
##### 2.1.1.4 Klinische toepassingen
Symptomen ontstaan wanneer de zuurstofvoorziening van stroomafwaarts gelegen weefsels in het gedrang komt. De locatie van de plaque bepaalt de symptomen: beenslagaders leiden tot claudicatio intermittens, kransslagaders tot angor, myocardinfarct of plotse dood, en halsslagaders tot cerebrovasculair accident. Atherosclerose treedt vaak op meerdere plaatsen tegelijk op [53](#page=53).
##### 2.1.1.5 Cardiovasculaire risicofactoren
Factoren die atherosclerose bevorderen en het risico op hart- en vaatziekten verhogen, worden cardiovasculaire risicofactoren genoemd [54](#page=54).
* **ABCDEFG:** Age (leeftijd), Blood Pressure (hypertensie), Cigarettes (roken), Diabetes, Event (bekende cardiovasculaire pathologie), Family (erfelijke belasting), Gender (mannelijk) [54](#page=54).
* **Andere risicofactoren:** Obesitas, dyslipidemie, ongezonde voeding, chronische nierinsufficiëntie, weinig beweging, psychosociale factoren [54](#page=54).
Deze factoren hebben een cumulatief effect, wat leidt tot een globaal cardiovasculair risico (GCR). Risicotabellen zoals SCORE kunnen gebruikt worden om dit risico kwantitatief in te schatten [54](#page=54) [55](#page=55).
##### 2.1.1.6 Aanpakken van het globaal cardiovasculair risico
De aanpak combineert niet-medicamenteuze maatregelen (rookstop, gezonde voeding, beweging, vermagering) en medicamenteuze behandeling (behandeling comorbiditeiten, statines voor lipidenoptimalisatie, acetylsalicylzuur als anti-aggregans) [56](#page=56).
#### 2.1.2 Arteriële hypertensie
Arteriële hypertensie (AHT) is een chronische verhoging van de bloeddruk op de vaatwand, met een verhoogd risico op hart- en vaatziekten en orgaanbeschadiging. Het wordt ook wel de 'silent killer' genoemd [57](#page=57).
##### 2.1.2.1 Definities
* **Essentiële (primaire) hypertensie:** 90% van de gevallen, zonder duidelijke onderliggende oorzaak [57](#page=57).
* **Secundaire hypertensie:** 10% van de gevallen, met een aanwijsbare oorzaak zoals nierarteriestenose of hormonale aandoeningen [57](#page=57).
##### 2.1.2.2 Diagnose
* **Verhoogde bloeddruk:** Systolische RR ≥ 140 mmHg en/of diastolische RR ≥ 90 mmHg [57](#page=57).
* **Diagnose AHT:** Vereist de combinatie van conventionele bloeddrukmeting (auscultatie) en zelfmeting thuis gedurende 7 dagen. 'Wittejashypertensie' en 'gemaskeerde hypertensie' kunnen de diagnose bemoeilijken [57](#page=57) [58](#page=58).
* **Graden van AHT:**
* Prehypertensief: 120-139 / 80-89 mmHg
* Graad 1: 140-159 / 90-99 mmHg
* Graad 2: 160-179 / 100-109 mmHg
* Graad 3: ≥ 180 / ≥ 110 mmHg [58](#page=58).
##### 2.1.2.3 Pathofysiologie
De bloeddruk (RR) wordt bepaald door: $RR = SV \\times HF \\times PW$ [59](#page=59).
* **SV (slagvolume):** Hoeveelheid bloed per hartslag.
* **HF (hartfrequentie):** Aantal hartcontracties per minuut.
* **PW (perifere weerstand):** Weerstand in de systeemcirculatie [59](#page=59).
* **CO (cardiac output):** $CO = SV \\times HF$ [59](#page=59).
Verhoging van SV (bv. bij nierinsufficiëntie), HF (bv. bij hyperthyroïdie) of PW (bv. bij stijve bloedvaten) kan leiden tot hypertensie. Essentiële hypertensie wordt vermoedelijk veroorzaakt door een progressief verlies aan elasticiteit van de bloedvaten [59](#page=59).
AHT leidt tot versnelde atherosclerose, aneurysmavorming, linkerventrikelhypertrofie (LVH), nierschade (chronische nierinsufficiëntie), hypertensieve retinopathie en een verhoogd risico op CVA [60](#page=60).
##### 2.1.2.4 Behandeling
De behandeling van AHT is onderdeel van de globale aanpak van cardiovasculaire risicofactoren. Antihypertensiva omvatten thiaziden (bloedvolumedaling), calciumantagonisten (vasodilatatie), ACE-inhibitoren en sartanen (remming RAAS-systeem), en bèta-blokkers (remming sympathisch systeem) [60](#page=60) [61](#page=61).
#### 2.1.3 Ischemisch hartlijden
Ischemisch hartlijden omvat aandoeningen veroorzaakt door coronaire atherosclerose, waarbij een disbalans ontstaat tussen zuurstofvraag en -aanbod van de hartspier. Risicofactoren zijn dezelfde als voor atherosclerose [62](#page=62).
##### 2.1.3.1 Angor Pectoris
Angor pectoris is een pijnsyndroom op de borst, gekenmerkt door druk of een snoerend gevoel, met mogelijke uitstraling naar armen en keel. Het wordt veroorzaakt door myocardischemie en kan asymptomatisch zijn ('stille ischemie') [62](#page=62).
* **Stabiele angor:** Treedt op bij inspanning, emotie of na zware maaltijd en verdwijnt na < 15 minuten rust. Veroorzaakt door hooggradige coronaire stenose. Behandeling omvat risicovermindering, inspanningstesten en eventueel coronaire interventie [63](#page=63).
##### 2.1.3.2 Acuut Coronair Syndroom (ACS)
ACS omvat instabiele angor, non-STEMI en STEMI, gekenmerkt door acute myocardischemie. De indeling is gebaseerd op troponinespiegels en ECG-bevindingen (ST-segment) [63](#page=63) [64](#page=64).
* **Klinisch beeld:** Thoracale pijn langer dan 15 minuten, pijn in rust, crescendo-instabiele angor [64](#page=64).
* **Pathofysiologie:** Abrupte vermindering van bloedtoevoer door ruptuur van een atheroomplaque en trombusvorming. Partiële occlusie leidt tot instabiele angor/non-STEMI, volledige occlusie tot STEMI [64](#page=64) [65](#page=65).
* **Diagnose:** ECG (ST-segment), bloedanalyse (troponines), herhaalde metingen zijn cruciaal. Differentiaaldiagnoses omvatten o.a. slokdarmspasmen, galstenen, longpathologie [65](#page=65).
* **Acute behandeling ACS:**
* **Pre-hospitaal:** Reanimatie, O2, IV-lijn, acetylsalicylzuur, nitraten, morfine [66](#page=66).
* **In ziekenhuis:**
* **STEMI:** Primaire percutane coronaire interventie (PCI) (ballondilatatie ± stenting) of trombolyse [66](#page=66) [67](#page=67).
* **Instabiele angor/Non-STEMI:** Medicamenteus (anti-aggregantia, anticoagulantia, nitraten, bètablokkers). Coronaire evaluatie volgt meestal binnen 48 uur [67](#page=67).
* **Coronary Artery Bypass Grafting (CABG):** Chirurgische ingreep om bloedtoevoer te herstellen met een bypass [67](#page=67).
* **Hartrevalidatie:** Ambulant programma voor fysieke en psychologische revalidatie na hartaandoeningen, met verhoogde overlevingskansen [68](#page=68).
#### 2.1.4 Shock
Shock is een levensbedreigende toestand van ontoereikende weefselperfusie en -oxygenatie, met hypotensie als hoofdsymptoom ($RR↓ = SV \\times HF \\times PW$). Het is initieel reversibel [69](#page=69).
##### 2.1.4.1 Oorzaken van shock
* **Cardiogene shock:** Falen van de pompfunctie van het hart ($CO↓$, bv. myocardinfarct) [69](#page=69).
* **Obstructieve shock:** Stoornis van de pompfunctie door oorzaak buiten het hart (bv. longembolie, $SV↓$) [69](#page=69).
* **Hypovolemische shock:** Sterke daling van circulerend bloedvolume ($SV↓$), door bloedverlies (hemorragisch) of ander vochtverlies (niet-hemorragisch) [70](#page=70).
* **Distributieve shock:** Abnormale perifere vasodilatatie ($PW↓$), o.a. septische shock, neurogene shock, anafylactische shock [70](#page=70).
##### 2.1.4.2 Fasen van shock
* **Fase I: Gecompenseerde shock (pre-shock):** Lichaam houdt bloeddruk op peil door compensatiemechanismen (sympathisch ZS, RAAS) met tachycardie (HF↑) en verhoogde perifere weerstand (PW↑). Symptomen: bleke, koude huid, tachycardie [71](#page=71).
* **Fase II: Progressieve shock:** Compensatiemechanismen falen, symptomen van gedaalde weefselperfusie treden op: hypotensie, tachycardie, koude/klamme/bleke huid, tachypnoe, oligurie, veranderd bewustzijn [72](#page=72).
* **Fase III: Orgaanbeschadiging:** Metabole acidose, abnormale vasodilatatie, verbruikscoagulopathie. Leidt tot multi-orgaanfalen (MOF) [73](#page=73).
##### 2.1.4.3 Diagnose en behandeling
* **Diagnose:** Klinisch beeld, ABG (pH↓, SaO2↓), labo (anemie, CRP, lactaat↑, creatinine↑), ECG [74](#page=74).
* **Behandeling:** Reanimatie, snelle IV-vochttoediening (kristalloïden, bloed bij hemorragische shock), IV-vasopressoren, behandeling van de oorzaak (antibiotica, PCI) [74](#page=74).
##### 2.1.4.4 Nierinsufficiëntie (NI)
Nieren reguleren vochtbalans, zuur-base-evenwicht, bloeddruk (via RAAS) en bloedaanmaak. Nierfunctie wordt gemeten via de glomerulaire filtratiesnelheid (GFR). Nierinsufficiëntie wordt ingedeeld in [75](#page=75):
* **Acute NI:** Plotse, reversibele functiedaling (prerenaal, renaal, postrenaal) [76](#page=76).
* **Chronische NI:** Chronische, irreversibele functiedaling (vaak door hypertensie of diabetes) [76](#page=76).
Symptomen van NI omvatten oligurie/anurie en ureum-opstapeling [76](#page=76).
#### 2.1.5 Hartdecompensatie (hartfalen)
Hartfalen is een verzwakking van de pompfunctie van het hart, leidend tot onvoldoende bloedvoorziening van organen en spieren. Klassieke symptomen zijn dyspnoe d'effort, vochtretentie (oedeem) en vermoeidheid [77](#page=77).
##### 2.1.5.1 Cardiac Output (CO)
CO is afhankelijk van slagvolume (SV) en hartfrequentie (HF): $CO = SV \\times HF$. Daling van SV is de meest voorkomende oorzaak van hartfalen. SV wordt bepaald door [77](#page=77):
1. **Preload:** Vulling van de ventrikel aan het einde van de diastole (eind-diastolisch volume, EDV). Grote preload leidt tot groter SV (Frank-Starling mechanisme) [78](#page=78).
2. **Contractiliteit:** Intrinsieke contractiekracht van het hart [78](#page=78).
3. **Afterload:** Weerstand waartegen de ventrikel pompt (bv. perifere weerstand) [78](#page=78).
##### 2.1.5.2 Linkerhartfalen
* **Oorzaken:** Myocardinfarct, arteriële hypertensie, kleplijden [79](#page=79).
* **Pathofysiologie:** Daling van contractiliteit (bv. na infarct) leidt tot ↓SV en ↓CO. Neurohumorale overstimulatie (sympathisch ZS en RAAS) treedt op als compensatie, met ↑HF, ↑PW, ↑preload, wat leidt tot remodelling (verdikking/dilatatie van de ventrikelwand) [79](#page=79) [80](#page=80) [81](#page=81).
* **Symptomen:** Dyspnoe d'effort (volgens NYHA-klasse), orthopnoe, paroxismale nachtelijke dyspnoe, nycturie, vermoeidheid [82](#page=82).
* **Klinisch onderzoek:** Harttonen (S3), tachycardie, geruisen, longronchi/crepitaties, bleke/koude huid, gewichtstoename door vochtretentie [83](#page=83).
* **Diagnose:** ECG, bloedanalyse (natriuretische peptiden), Rx thorax, echocardiografie (belangrijkst, EF < 50% is afwijkend) [85](#page=85).
* **Epidemiologie:** Hoge prevalentie, vooral bij ouderen; hoge rehospitalisatiegraad en mortaliteit [85](#page=85).
* **Behandeling:** Niet-medicamenteus (behandeling oorzaak, beweging, vocht-/zoutbeperking, rookstop), medicamenteus (diuretica, ACE-inhibitoren, bètablokkers, kaliumsparende diuretica, digitalis), harttransplantatie bij terminaal hartfalen [86](#page=86).
##### 2.1.5.3 Rechterhartfalen
* **Oorzaken:** Linkerhartfalen, COPD, myocardinfarct RV, longembolie [83](#page=83).
* **Pathofysiologie:** Vergelijkbaar met linkerhartfalen, vaak door verhoogde afterload in de longcirculatie [83](#page=83).
* **Symptomen:** Vergelijkbaar met linkerhartfalen, maar dyspnoe kan ook door primaire longpathologie komen [84](#page=84).
* **Klinisch onderzoek:** Perifere stuwing: verhoogde centraal veneuze druk (CVD↑), perifeer pitting oedeem [84](#page=84).
##### 2.1.5.4 Acuut hartfalen
Ook wel acuut longoedeem of cardiogene shock genoemd. Ontstaat door snelle daling van pompfunctie, vaak bij patiënten met reeds bestaand chronisch hartfalen of na een massief myocardinfarct. Veroorzaakt stuwing in de longcirculatie met longoedeem [87](#page=87).
* **Symptomen:** Acute dyspnoe, tachypnoe, hoesten met rozig sputum, toenemende oede men [87](#page=87).
* **Behandeling:** Lasix, morfine, nitraten, O2, patiënt rechtop zetten (LMON-principe) [87](#page=87).
#### 2.1.6 Overige pathologie van hart en vaten
##### 2.1.6.1 Inflammatie van het hart
* **Pericarditis:** Ontsteking van het hartzakje (pericard) door virussen, bacteriën, auto-immuunziekten of idiopathisch. Symptomen: koorts, retrosternale pijn. Complicaties: harttamponnade (druk op hart door vocht/bloed in pericard) en pericarditis constrictiva (verlittekening pericard) [88](#page=88) [89](#page=89).
* **Myocarditis:** Ontsteking van het hartspierweefsel (myocard) door virussen, bacteriën, cardiotoxines. Kan leiden tot hartfalen [90](#page=90).
* **Endocarditis:** Ontsteking van de binnenbekleding van het hart en hartkleppen, meestal door bacteriën. Veroorzaakt hartgeruisen en vegetaties. Vereist IV antibiotica gedurende 4-6 weken. Endocarditisprofylaxe is geïndiceerd bij risicopatiënten [90](#page=90) [91](#page=91).
##### 2.1.6.2 Aneurysma Aorta Abdominalis (AAA)
Lokale, ballonvormige verdikking van de abdominale aorta (diameter ≥ 3 cm), meestal infrarenaal gelegen. Risicofactoren zijn dezelfde als voor atherosclerose. Pathofysiologie omvat een ontstekingsproces in de aortawand. Complicaties: ruptuur met ernstige bloeding en shock, trombusvorming, embolie. Behandeling is chirurgische reparatie, electief vanaf 5,5 cm diameter [91](#page=91) [92](#page=92) [93](#page=93).
##### 2.1.6.3 Perifeer arterieel vaatlijden (PAD)
Aandoeningen door atherosclerose van de slagaders naar de onderste ledematen [93](#page=93).
* **Chronische arteriële insufficiëntie:**
* **Ziekteverloop (Fontaines classificatie):** Stadium I (asymptomatisch), II (claudicatio intermittens, 'etalagebenen'), III (rustpijn), IV (necrose, ulcera) [93](#page=93) [94](#page=94).
* **Uitwendige tekens:** Koude extremiteiten, spieratrofie, bleke huidverkleuring, trofische stoornissen, afwezige pulsaties [94](#page=94).
* **Diagnose:** Enkel-arm-index (EAI), MR-arteriografie [94](#page=94) [95](#page=95).
* **Behandeling:** Evaluatie GCR, bewegingstherapie, medicatie (ASA, statines), chirurgische revascularisatie (PTA, bypass) [95](#page=95).
* **Acute arteriële insufficiëntie:** Acute occlusie door trombose of embolie. Symptomen: 'koud been', pijn, paresthesieën, paralyse, bleekheid, pulselessness (de 5 P's). Behandeling: embolectomie, anticoagulantia, trombolytica, eventueel amputatie [96](#page=96).
##### 2.1.6.4 Chronische veneuze insufficiëntie
Toename van druk in de veneuze circulatie door gebrekkige pompfunctie van de kuitspieren, falen van kleppen of na DVT [97](#page=97).
* **Risicofactoren:** Leeftijd, vrouwelijk geslacht, roken, staand beroep, overgewicht, zwangerschap [97](#page=97).
* **Symptomen:** Vermoeide/zware benen, varices (spataders), teleangiëctasieën, enkeloedeem, trofische stoornissen (oker dermatitis, atrofie blanche, lipodermatosclerose), veneuze ulcera [97](#page=97) [98](#page=98).
* **Behandeling:** Hoogstand lidmaat, lichaamsbeweging, compressietherapie, medicatie (beperkte doeltreffendheid), sclerotherapie, strippen van varices, lasertherapie [98](#page=98).
Verschillen tussen arteriële en veneuze insufficiëntie omvatten huidtemperatuur, pulsaties, klachten, verbetering bij bepaalde houdingen en lokalisatie van ulcera [99](#page=99).
### 2.2 Ademhaling
#### 2.2.1 Zuurstofsaturatie (herhaling)
Arteriële zuurstofsaturatie (SaO2) meet de hoeveelheid zuurstof gebonden aan hemoglobine. Een lage SaO2 (< 95% normaal) duidt op hypoxie [100](#page=100).
* **Pulsoximetrie:** Niet-invasieve meting van SpO2 (zuurstofsaturatie gemeten door pulsoximeter) .
* **Factoren die meting verstoren:** Patiëntbewegingen, slechte perifere perfusie, hypothermie, ernstige anemie, CO-vergiftiging .
* **Referentiewaarden SpO2:** < 95% bij gezonde individuen, of ≥ 5% daling ten opzichte van baseline .
* **Interpretatie:** SaO2 is geen gevoelige parameter; klinische symptomen (cyanose, bewustzijnsveranderingen) treden pas op bij SaO2 < 80-85% .
#### 2.2.2 Luchtweginfecties
* **Verkoudheid:** Infectie van de bovenste luchtwegen [41](#page=41).
* **Bronchitis:** Ontsteking van de bronchiën [41](#page=41).
* **Pneumonie:** Ontsteking van het longweefsel [41](#page=41).
* **Tuberculose:** Infectieziekte veroorzaakt door \_Mycobacterium tuberculosis [41](#page=41).
#### 2.2.3 Obstructief longlijden
Chronische aandoeningen gekenmerkt door airflowbeperking [41](#page=41).
* **Astma:** Chronische ontsteking van de luchtwegen met reversibele obstructie, vaak geassocieerd met allergieën [41](#page=41) [90](#page=90).
* **Chronische Obstructieve Pulmonary Disease (COPD):** Chronische, progressieve ziekte met irreversibele airflowbeperking, vaak door roken [41](#page=41) [93](#page=93).
* **Medicatie:** Bronchodilatoren, corticosteroïden [96](#page=96).
#### 2.2.4 Hyperventilatie
Snelle, diepe ademhaling die leidt tot een verlaagd koolstofdioxideniveau in het bloed [41](#page=41) [98](#page=98).
* **Pathofysiologie:** Kan psychosociaal (angst, stress) of somatisch (pijn, metabole acidose) zijn [98](#page=98).
#### 2.2.5 Longkanker
Maligne tumor in de longen [41](#page=41).
* **Epidemiologie, risicofactoren:** Roken is de belangrijkste risicofactor [100](#page=100).
* **Symptomen:** Hoest, kortademigheid, pijn op de borst [100](#page=100).
* **Types, diagnose, staging en aanpak:** Diverse subtypes met verschillende behandelstrategieën .
* * *
# Transfusiereacties en bloedtransfusie
Transfusiereacties zijn ongewenste effecten die optreden tijdens of na een transfusie met bloed of bloedcomponenten, en kunnen variëren van goedaardig tot levensbedreigend. Een vroege herkenning van afwijkende parameters of nieuwe symptomen is essentieel voor een gepaste aanpak. Transfusiereacties kunnen immunologisch, veroorzaakt door interacties tussen antilichamen en antigenen, of niet-immunologisch van aard zijn (infectieus, mechanisch, chemisch) .
### 8.1 Immunologische reacties
Immunologische transfusiereacties ontstaan door een immuunrespons tegen componenten in het transfusieproduct .
#### 8.1.1 Febrile non-hemolytische transfusiereactie (FNHTR)
Een febriele niet-hemolytische transfusiereactie wordt gedefinieerd als een temperatuurstijging van minimaal 2 graden Celsius tijdens of binnen twee uur na een transfusie, zonder andere duidelijke oorzaak en zonder hemolyse. Het komt voor bij 1 tot 2 op 1000 transfusies en is minder frequent geworden door deleukocyteren. De oorzaak ligt in antistoffenreacties op leukocytenantigenen of de aanwezigheid van pyrogene stoffen (cytokines) die vrijkomen uit leukocyten. Symptomen zijn onder andere koorts, koude rillingen, milde dyspnoe, misselijkheid en braken, meestal 1 tot 6 uur na de transfusie. Bij een temperatuurstijging van meer dan 1 graad Celsius moet de transfusie gestopt worden en de behandelende arts verwittigd worden. Paracetamol kan als symptomatische behandeling worden gegeven. Deleukocyteren van bloedproducten vermindert het voorkomen van FNHTR .
#### 8.1.2 Acute hemolytische transfusiereactie (HTR)
Een acute hemolytische transfusiereactie is een levensbedreigende reactie die optreedt binnen minuten tot 24 uur na transfusie, gekenmerkt door snelle afbraak van rode bloedcellen (RBC's). De meest voorkomende oorzaak is ABO-incompatibiliteit, waarbij het lichaam van de ontvanger antistoffen heeft tegen de antigenen op de donor-RBC's. Deze reactie is zeldzaam (< 1 op 10.000 transfusies). De pathofysiologie berust op de activatie van het complementsysteem door ABO-antistoffen, wat leidt tot intravasculaire hemolyse. Symptomen treden snel op en omvatten koorts, koude rillingen, hypotensie, lage rugpijn, dyspnoe, hemoglobinurie en symptomen van shock en acute nierinsufficiëntie. Vanaf 200 milliliter getransfundeerd bloed kunnen ernstige reacties optreden. Bij verdenking moet de transfusie onmiddellijk gestopt worden, de IV-lijn opengehouden worden met NaCl 0,9%, en de arts verwittigd worden. Het bloedproduct moet teruggestuurd worden naar het laboratorium voor analyse. Preventie omvat correcte identificatie van de patiënt en observatie tijdens de transfusie .
#### 8.1.3 Vertraagde hemolytische transfusiereactie (vHTR)
Een vertraagde hemolytische transfusiereactie treedt gemiddeld 3 tot 30 dagen na een transfusie op en wordt gekenmerkt door de afbraak van RBC's door IgG-antistoffen (irreguliere antistoffen) bij de ontvanger. Deze antistoffen kunnen gevormd zijn na eerdere transfusies of zwangerschappen. De transfusie leidt tot een verhoging (boostering) van de titer van deze antistoffen, wat resulteert in hemolyse. Symptomen omvatten een onverwachte daling van hemoglobine, tekenen van hemolyse op laboratoriumonderzoek, icterus, hemoglobinurie, koorts en koude rillingen. Identificatie van het specifieke antigeen is belangrijk, maar er is geen specifieke behandeling bij milde klachten. Preventie is moeilijk, maar bij bewezen irreguliere antistoffen moet hier levenslang rekening mee gehouden worden bij bloedselectie .
#### 8.1.4 Anafylactische transfusiereactie (ATR)
Een anafylactische transfusiereactie is een snel verlopende allergische reactie die optreedt binnen enkele seconden tot kort na de transfusie, met systemische verschijnselen zoals respiratoire, cardiovasculaire of gastro-intestinale symptomen. De incidentie is zeldzaam (1 op 20.000 tot 1 op 50.000 transfusies). De pathofysiologie is meestal gerelateerd aan IgA-deficiënte ontvangers die antistoffen tegen IgA aanmaken en die bij contact met IgA in het donorbloed een anafylactische reactie uitlokken. Symptomen zijn jeuk, urticaria, ernstige dyspnoe, stridor, hypotensie en kunnen evolueren naar anafylactische shock. Bij verdenking moet de transfusie onmiddellijk gestopt worden, de IV-lijn opengehouden worden met NaCl 0,9%, en de arts verwittigd worden. Adrenaline is de aangewezen behandeling. Preventie kan door het gebruik van 'gewassen' bloedproducten .
#### 8.1.5 Niet-systemische allergische (urticariële) transfusiereactie (UTR)
Een urticariële transfusiereactie kenmerkt zich door milde allergische verschijnselen zoals jeuk en urticaria, die optreden binnen enkele minuten of uren na transfusie, zonder ernstige systemische symptomen. Deze reactie is tamelijk frequent (1 op 100 tot 3 op 100 transfusies). De oorzaak is de reactie op allergenen in het donorbloed waartegen de ontvanger gesensibiliseerd is, leidend tot histaminevrijzetting. In tegenstelling tot andere ernstige reacties, mag de transfusie bij een UTR doorgaans worden voortgezet, tenzij de symptomen ernstig zijn. Preventie kan door gebruik van geconcentreerde of gewassen bloedproducten .
#### 8.1.6 Post-transfusiepurpura (PTP)
Post-transfusiepurpura is een tijdelijke, soms ernstige trombocytopenie met purpura die optreedt meerdere dagen na transfusie met een plaatjesbevattend bloedproduct. Dit treft bijna altijd vrouwen met een voorgeschiedenis van zwangerschap of bloedtransfusies en wordt veroorzaakt door versnelde afbraak van bloedplaatjes .
#### 8.1.7 Transfusion associated graft-vs.-host disease (taGvHD)
TaGvHD is een zeer ernstige, fatale reactie waarbij T-lymfocyten uit het donorbloed (graft) een immuunrespons ontwikkelen tegen de weefsels van de ontvanger (host). Dit gebeurt voornamelijk bij immuungecompromitteerde patiënten. Symptomen treden dagen tot weken na transfusie op en omvatten huiduitslag, pancytopenie, leverfunctiestoornissen en diarree. Er is geen behandeling mogelijk. Preventie omvat het gebruik van bestraalde bloedproducten bij risicopatiënten .
#### 8.1.8 Transfusion related acute lung injury (TRALI)
TRALI is een acute, levensbedreigende longinsufficiëntie (ARDS) die optreedt binnen 6 uur na een plasmatransfusie. De incidentie is ongeveer 1 op 5000 transfusies, maar vaker bij kritisch zieke patiënten en rokers. TRALI vereist twee voorwaarden: een verhoogde waakzaamheid van neutrofielen in de longcapillairen en het triggeren van deze neutrofielen door HLA-antistoffen in het donorplasma, wat leidt tot vochtophoping in de alveoli. Symptomen zijn dyspnoe, hypoxie, hypotensie, tachycardie en koorts. Diagnose wordt gesteld met een thoraxfoto die bilaterale infiltraten toont. Bij verdenking moet de transfusie gestopt worden en respiratorische ondersteuning geboden worden. Preventie omvat donoruitsluiting na een TRALI-reactie of bij de aanwezigheid van specifieke HLA-antistoffen .
### 8.2 Niet-immunologische reacties
Niet-immunologische transfusiereacties worden veroorzaakt door infecties, mechanische of chemische factoren .
#### 8.2.1 Primaire hypotensie
Primaire hypotensie is een bloeddrukdaling van minimaal 30 mmHg die snel optreedt na de start van een transfusie en spontaan herstelt na afloop. Het is belangrijk om ernstige transfusiereacties die ook met hypotensie gepaard gaan uit te sluiten. Er is geen specifieke behandeling nodig .
#### 8.2.2 Transfusion associated circulatory overload (TACO)
TACO is volume-overbelasting door een bloedtransfusie, wat leidt tot symptomen die lijken op TRALI of acuut longoedeem. Het is een frequent voorkomende reactie (1 op 20 tot 1 op 50 transfusies). De pathofysiologie is vaak een combinatie van te snelle toediening van grote vochtvolumes bij risicopatiënten, zoals ouderen, kinderen of patiënten met hart- of nierproblemen. Symptomen omvatten dyspnoe, hypoxie, hypotensie en tekenen van overvulling zoals verhoogde centraal veneuze druk (CVD) en perifeer oedeem. Bij verdenking moet de transfusie gestopt worden, de patiënt rechtop gezet worden, en zuurstof en diuretica toegediend worden. Preventie omvat langzamer transfunderen en eventueel pre-medicatie met een diureticum .
#### 8.2.3 Transfusiehemosiderose
Transfusiehemosiderose is ijzerstapeling door frequente transfusies, met een ferritinegehalte van minimaal 1000 microgram per liter, wat kan leiden tot orgaanschade. Elke eenheid RBC-concentraat bevat ongeveer 200-250 milligram ijzer. De behandeling bestaat uit ijzerchelatoren, zoals deferoxaminesilaat .
#### 8.2.4 Infectieuze complicaties (contaminatie)
Infectieuze complicaties treden op wanneer een ziekteverwekker wordt overgedragen vanuit een gecontamineerd bloedproduct. Dit betreft meestal gramnegatieve bacteriën. De contaminatiegraad is ongeveer 0,5%, maar kan hoger zijn bij trombocytensuspensies. Symptomen zijn koorts, koude rillingen, tachycardie en hypotensie, vaak optredend binnen 30 minuten na start van de transfusie. Bij verdenking moet de transfusie gestopt worden, breedspectrumantibiotica worden gestart, en hemoculturen worden afgenomen van zowel de patiënt als het bloedproduct. Preventie omvat donor screening, correcte bloedafname, en deleukocyteren van bloed .
### 8.3 Stroomdiagram
Bij het vermoeden van een acute, ernstige transfusiereactie zijn de basisacties: de transfusie onmiddellijk stoppen, de IV-lijn openhouden met NaCl 0,9%, de arts waarschuwen, de vitale functies bewaken, de patiëntidentiteit en het kruisproefrapport controleren, gerichte behandeling starten, en het bloedtransfusielaboratorium informeren. Een stroomdiagram kan helpen bij het differentiëren tussen verschillende ernstige transfusiereacties .
* * *
# Pathologie van het maag-darmstelsel en de pancreas
Hier is de samenvatting over de pathologie van het maag-darmstelsel en de pancreas, opgesteld als een studiehandleiding.
## 4 Pathologie van het maag-darmstelsel en de pancreas
Dit deel bespreekt diverse aandoeningen die het spijsverteringsstelsel en de pancreas kunnen treffen, met aandacht voor hun oorzaken, symptomen, diagnose en behandeling.
### 4.1 Anatomische lokalisatie van pijnpunten in het abdomen
Bij buikpijn is het essentieel om de exacte locatie te specificeren, aangezien dit een indicatie kan geven van het betrokken orgaan. De praktijk maakt gebruik van een indeling in 9 zones :
1. **Rechter hypochonder**: Lever, galblaas (cholecystitis) .
2. **Epigastrium**: Slokdarm (oesofagitis), maag (peptisch ulcus) .
3. **Linker hypochonder**: Pancreas (pancreatitis), milt .
4. **Rechter lumbaal**: Galstenen, nierstenen .
5. **Peri-umbilicaal**: Dunne darm (IBD, IBS), maagdarmontsteking (gastro-enteritis) .
6. **Linker lumbaal**: Nierstenen .
7. **Rechter fossa**: Appendix (appendicitis), terminale ileum (ileïtis) .
8. **Suprapubisch**: Blaas (cystitis), IBD .
9. **Linker fossa**: Colon sigmoïdeum (diverticulitis), constipatie .
> **Tip:** Buikpijn kan ook veroorzaakt worden door niet-abdominale aandoeningen zoals pneumonie of myocardinfarct, en bij vrouwen ook gynaecologische oorzaken hebben. Het peritoneum is pijngevoelig, niet de organen zelf .
### 4.2 Aandoeningen van de slokdarm
#### 4.2.1 Reflux-oesofagitis
* **Definitie**: Ontsteking van de distale slokdarmmucosa door herhaald contact met zure maaginhoud .
* **Pathofysiologie**: Veroorzaakt door onvoldoende sluiten van de onderste slokdarmsfincter, vaak geassocieerd met een hernia diafragmatica. Maagzuur veroorzaakt erosies en ulceraties. Stimulerende factoren zijn vetrijke voeding, alcohol, koffie, roken, overgewicht en zwangerschap .
* **Symptomen**:
* Pyrosis (brandend gevoel achter het borstbeen) .
* Retrosternale of epigastrische pijn .
* Zure regurgitaties .
* Prikkelhoest, hik .
* Progressieve dysfagie (slikproblemen) bij chronische, ernstige oesofagitis door verlittekening en vernauwing (stenose/strictuur). Dit kan ook wijzen op een tumor .
* Ferriprieve anemie door bloedende ulceraties .
* **Diagnose**: Endoscopisch onderzoek (gastroscopie). Ernst wordt ingedeeld in graden (A-D) .
* **Behandeling**:
* **Niet-medicamenteus**: Stoppen met roken, aanpassing voeding (minder koffie, alcohol, vetrijk), hoogstand hoofdeinde bed, vermageren bij overgewicht, geen grote maaltijden voor slapengaan .
* **Medicamenteus**:
1. Antacida (neutraliseren zuur, symptoombehandeling) .
2. H2-blokkers (onderdrukken zuursecretie) .
3. Protonpompinhibitoren (PPIs) (krachtigste zuurremmers, blokkeren H+-pomp) .
* **Barrett-slokdarm**: Een Barrett-slokdarm ontstaat bij chronische oesofagitis graad D, waarbij het normale plaveiselcelepitheel wordt vervangen door maagepitheel. Dit verhoogt het risico op slokdarmcarcinoom en vereist intensieve opvolging .
### 4.3 Aandoeningen van de maag
#### 4.3.1 Peptisch ulcus
* **Definitie**: Diep weefseldefect in het slijmvlies van slokdarm, maag of duodenum, ontstaan door maagzuur en verteringssappen .
* **Pathofysiologie**: Meerdere oorzaken:
* **Te veel maagzuurproductie**: Overproductie van HCl en pepsine .
* **Te weinig mucosale weerstand**: Verminderde bescherming door slijmlaag, bicarbonaatproductie en prostaglandines. NSAIDs remmen prostaglandines en verlagen zo de weerstand .
* **Helicobacter pylori**: Deze bacterie speelt een significante rol in ulcerogenese .
* **Erfelijkheid**: Komt vaker voor in bepaalde families .
* **Diagnose**: Gastroscopie met bioptname (uitsluiten maligniteit, opsporen H. pylori) .
* **Behandeling**:
* **Niet-medicamenteus**: Niet roken, voedingsadviezen .
* **Medicamenteus**: Protonpompinhibitoren (PPIs) en eradicatietherapie met antibiotica bij H. pylori .
* **Complicaties**:
* **Bloeding**: Aantasting van bloedvat, variërend van beperkt tot fataal. Symptomen: anemie, hematemesis (braken van bloed, incl. koffiedik braken), melaena (pekzwarte ontlasting), shock. Diagnose en behandeling: endoscopie, soms urgent chirurgie .
* **Perforatie**: Ulcus vreet door de maagwand naar de peritoneale holte (vrije of gedekte perforatie). Symptomen: acuut abdomen, hevige buikpijn, diffuse peritonitis, plankharde buik. Behandeling: urgente chirurgie .
* **Maligne ontaarding**: Mogelijk bij maagulcus, nooit bij duodenumulcus. Symptomen: vage epigastrische klachten, dyspepsie, anorexie, vermagering, horror carnis, anemie. Diagnose: gastroscopie en biopsie. Behandeling: resectie .
* **Gastric outlet obstruction**: Doorgangsbelemmering thv maaguitgang door zwelling of verlittekening. Symptomen: anorexie, projectielbraken. Behandeling: maagsonde, zuurremmers, chirurgie .
### 4.4 Aandoeningen van de darm
#### 4.4.1 Infectieuze gastro-enteritis
* **Definitie en verwekkers**: 'Buikgriep' veroorzaakt door virussen (rota-, norovirus), bacteriën (Salmonella, Campylobacter, E. coli, Clostridium difficile) of parasieten (Giardia lamblia). Transmissie via faeco-orale weg .
* **Symptomen**: Diarree, nausea, braken, anorexie, buikpijn, krampen .
* **Niet-invasieve verwekkers**: Waterige diarree door enterotoxines .
* **Invasieve verwekkers**: Waterige diarree met bloed, slijm, etter (dysenterie) .
* **Verloop**: Ernstiger bij jonge kinderen en ouderen (risico op dehydratie). Clostridium difficile infecties komen vooral voor bij ouderen na antibiotica .
* **Behandeling**: Ondersteunend (vocht), loperamide (symptomatisch). Antibiotica zelden nodig .
#### 4.4.2 Irritable Bowel Syndrome (IBS)
* **Definitie**: Functionele darmaandoening zonder zichtbare afwijkingen .
* **Symptomen**: Opgeblazen gevoel, vage buikpijn, krampen, wisselend stoelgangspatroon (diarree/obstipatie). Vaak geassocieerd met stress en neurovegetatieve symptomen (vermoeidheid, hoofdpijn). Geen alarmsymptomen zoals gewichtsverlies of rectaal bloedverlies .
* **Diagnose**: Uitsluiten van organische pathologie bij alarmsymptomen, familiaal voorkomen, ouderen .
* **Behandeling**: Patiënteducatie, evenwichtig dieet, lichaamsbeweging, probiotica, spasmolytica .
#### 4.4.3 Coeliakie
* **Definitie**: Glutenintolerantie van de dunne darm, veroorzaakt door contact met gluten uit tarwe, rogge, gerst en haver .
* **Pathofysiologie**: Gluten leidt tot inflammatie en beschadiging van de darmvlokken (villi). Dit veroorzaakt malabsorptie, wat zich bij vetten uit als steatorree (vette, stinkende ontlasting). Begint typisch op kinderleeftijd .
* **Symptomen**: Chronische (vet)diarree, flatulentie, vermagering, buikkrampen, ondervoedingssymptomen .
* **Diagnose en behandeling**: Biopt dunne darm met vlokatrofie. Behandeling: levenslang glutenvrij dieet .
#### 4.4.4 Inflammatory Bowel Disease (IBD)
* **Definitie**: Chronische ontstekingsziekten van de darm: de ziekte van Crohn en Colitis Ulcerosa (CU). Veroorzaakt door een auto-immuunreactie, omgevingsfactoren en erfelijkheid spelen een rol .
* **Vergelijking Crohn vs. Colitis Ulcerosa**:
KenmerkZiekte van CrohnColitis Ulcerosa
| **Leeftijd aanvang** | Jongvolwassen | Jongvolwassen | . | **Plaats** | Gehele maagdarmkanaal, meestal terminale ileum (terminale ileïtis) | Rectum en variabel deel van colon (rectitis, colitis) | . | **Ontstekingsletsels** | Transmuraal, diepe ulceraties | Enkel mucosa, oppervlakkige ulceraties | . | **Verspreiding** | Wisselende aangetaste zones met gezonde mucosa (vlekkerig) | Doorlopend vanaf rectum | . | **Malabsorptie** | Ja | Nee | . | **Symptomen** | Buikpijn Re fossa, steatorree, gewichtsverlies, koorts | Buikpijn, frequente kleine ontlastingen met slijm en bloed, valse stoelgangsnood | . | **Complicaties** | Darmperforatie, stenose, colonkanker | Colonkanker | . | **Anale letsels** | Vaak (fissuren, abcessen) | Nooit | .
* **Crohn**: Treft dunne darm, veroorzaakt malabsorptie, ondervoeding, gewichtsverlies, anemie. Acute opflakkering met terminale ileïtis lijkt op appendicitis .
* **Colitis Ulcerosa**: Treft colon, veroorzaakt frequente ontlasting met bloed en slijm. Geen malabsorptie, wel anemie bij bloedverlies .
* **Diagnose**: Labo (WBC, sedimentatie, CRP, anemie), coloscopie .
* **Behandeling**: Ontstekingsremmers (5-ASA, corticosteroïden, TNF-remmers), chirurgie bij complicaties .
#### 4.4.5 Appendicitis
* **Definitie en voorkomen**: Ontsteking van de appendix, meest voorkomende oorzaak van acuut abdomen, treedt vaakst op bij tieners en jongvolwassenen .
* **Pathofysiologie**: Afsluiting van het appendixlumen door stoelgang leidt tot bacteriële infectie, zwelling en peritoneale prikkeling. Verdere complicaties zijn gangreen (weefselafsterving) door belemmering bloedcirculatie en perforatie .
* **Symptomen**: Vage epigastrische pijn die migreert naar de Re fossa (punt van McBurney), anorexie, nausea, braken, koorts, acuut abdomen met peritoneale prikkeling .
* **Diagnose**: Labo (leukocytose, linksverschuiving, CRP), echografie of CT abdomen bij twijfel .
* **Behandeling**: Appendectomie (verwijdering appendix) .
#### 4.4.6 Diverticulitis
* **Definitie**: Diverticulose is de aanwezigheid van zakvormige uitstulpingen van de colonmucosa, meestal in het colon sigmoïdeum. Diverticulitis is de ontsteking van deze divertikels. Ongeveer 80% van de patiënten met diverticulose blijft asymptomatisch .
* **Pathofysiologie**: Komt vaker voor in Westerse landen met laag vezelinname. Laag vezelpatroon leidt tot tragere darmtransit, constipatie en hogere druk in het darmlumen, waardoor mucosa tussen spierlagen hernieert. Diverticulitis ontstaat door achterblijven van faeces en bacteriën of door perforatie. Treedt op vanaf middelbare leeftijd .
* **Symptomen**: Geen (bij diverticulose zonder ontsteking), krampende pijn in de onderbuik (links), (occult) bloedverlies, bij diverticulitis: hevige buikpijn, peritonitis, acuut abdomen .
* **Diagnose**: Labo, CT abdomen. Geen coloscopie bij acute diverticulitis (risico op perforatie) .
* **Behandeling**: Antibiotica IV, chirurgie (sigmoidresectie) 'a chaud' (acuut) of 'a froid' (gepland) .
#### 4.4.7 Darmkanker
* **Voorkomen**: Een van de belangrijkste doodsoorzaken in België. Komt vooral voor bij personen ouder dan 60 jaar .
* **Pathofysiologie**: Meestal ontstaan uit adenomateuze poliepen die na jaren kunnen evolueren tot kwaadaardigheid. Risicofactoren: leeftijd, inname rood/vet vlees, weinig vezels, obesitas, roken, alcohol, IBD. Tumor kan lokaal infiltreren en metastaseren naar lymfeknopen en organen (bv. lever) .
* **Symptomen**: Veranderd stoelgangspatroon, tenesmen (rectumtumor), rood bloedverlies per anum (kan occult zijn), opgeblazen gevoel, buikkrampen, obstructie. Vroegtijdige opsporing is cruciaal (bv. bevolkingsonderzoek) .
* **Diagnose**: Faecesonderzoek op occult bloed (screening), coloscopie (poliepen kunnen verwijderd worden), zo nodig staging (echo lever, CT, PET-scan) .
* **Behandeling**: Chirurgie, chemotherapie, radiotherapie, afhankelijk van stadium .
### 4.5 Aandoeningen van de lever, galwegen en pancreas
#### 4.5.1 Hepatitis
* **Definitie en oorzaken**: Leverontsteking met necrose van levercellen. Kan acuut en/of chronisch zijn. Veroorzaakt door virussen (hepatitis A-E), toxische stoffen (alcohol, drugs), medicatie (paracetamol overdosis), metabool en auto-immuun .
* **Virale hepatitis**:
* **Hepatitis A (HAV)**: Faeco-orale transmissie, incubatie 2-6 weken. Veroorzaakt levercelnecrose (AST/ALT stijging). Symptomen: koorts, hoofdpijn, anorexie, braken, pijn Re hypochonder, icterus. Diagnose: anti-HAV IgM. Vaccin beschikbaar. Meestal gunstige evolutie .
* **Hepatitis B (HBV)**: Transmissie via bloed, naalden, seksueel, moeder op kind. Incubatie 6 weken - 6 maanden. Immuunsysteem valt hepatocyten aan. Meestal asymptomatisch; bij symptomen: vage klachten, soms icterus. In 10% chronische hepatitis B, met risico op levercirrose en leverkanker. Diagnose: HBs-antigen, anti-HBV antistoffen. Vaccinatie deel van vaccinatieschema .
* **Hepatitis C (HCV)**: Vergelijkbaar met HBV, vaker chronische infectie (60-85%), verhoogd risico op cirrose en kanker. Geen vaccin .
* **Symptomen hepatitis (algemeen)**: Icterus, donkere urine, ontkleurde stoelgang, pijn Re hypochonder, stollingsstoornissen, aspecifieke symptomen (anorexie, misselijkheid, vermoeidheid). Icterus is gevolg van stijging bilirubine .
#### 4.5.2 Levercirrose
* **Definitie en oorzaken**: Irreversibel eindstadium van langdurige leverschade, meest frequent door alcohol of chronische hepatitis B/C. Lever verschrompelt en verlittekent, met portale hypertensie tot gevolg. Verhoogd risico op leverkanker .
* **Symptomen**: Vaak aspecifiek in beginfase. Later: icterus, encefalopathie (neurologische symptomen door slechte klaring afvalstoffen), hormonale klachten, stollingsstoornissen .
* **Symptomen portale hypertensie**:
* **Ascites**: Vochtophoping in peritoneale holte door verhoogde druk en hypoalbuminemie .
* **Slokdarmvarices**: Varices in aanvoerende vaten (distale slokdarm) die kunnen bloeden (hematemesis, shock) .
* **Spider naevi**: Kleine, uitgezette adertjes aan huidoppervlak .
#### 4.5.3 Galblaas en galwegen
* **Terminologie**: Cholestase (galstuwing), cholelithiase (galstenen), cholangitis (galwegontsteking), cholecystitis (galblaasontsteking), cholecystectomie (verwijdering galblaas) .
* **Cholestase**: Stoornis in afvloei van gal. Gekenmerkt door hyperbilirubinemie (icterus), galzurenretentie en jeuk. Kan leiden tot vetmalabsorptie .
* **Intrahepatische cholestase**: Stoornis in excretie van galzuren/bilirubine in de lever. Oorzaken: leverziekte, medicatie, zwangerschap .
* **Extrahepatische cholestase**: Obstructie buiten de lever. Oorzaken: galstenen, tumor, pancreaspathologie .
* **Cholelithiase**: Vorming van galstenen, meestal cholesterolstenen. Risicofactoren: vrouwen, hogere leeftijd, overgewicht, orale anticonceptie. Vaak asymptomatisch .
* **Galkoliek**: Plotse, hevige krampende pijn in Re hypochonder, uitstralend naar de rug, typisch na maaltijd, met bewegingsdrang .
* **Acute cholecystitis**: Continue pijn in Re hypochonder, koorts, koude rillingen, nausea, braken. Meestal gevolg van obstructie ductus cysticus door galsteen .
* **Diagnose**: Echografie, CT abdomen .
* **Behandeling**: Laparoscopische cholecystectomie. Voor stenen in galweg: ERCP (endoscopische verwijdering) .
#### 4.5.4 Pancreatitis
* **Definitie**: Ontsteking van de pancreas met oedeem en autodigestie. Kan levensbedreigend zijn .
* **Oorzaken**: Overmatige alcoholconsumptie (meest voorkomend), galblaasaandoeningen (cholelithiase), hypertriglyceridemie, hypercalcemie, infecties .
* **Klinisch beeld**: Hevige epigastrische pijn, bandvormige uitstraling naar rug, beter bij vooroverbuigen, nausea, braken, anorexie, koorts, icterus (bij galwegobstructie) .
* **Diagnose en behandeling**: Stijging amylase en lipase in bloed, CT-scan. Beleid is ondersteunend: NPO, pijnstilling, vocht en voeding IV .
* **Andere aandoeningen van de pancreas**:
* **Chronische pancreatitis**: Trage destructie van pancreasweefsel met inflammatie en verlittekening. Gevolgen: exocriene insufficiëntie (malabsorptie) en endocriene insufficiëntie (diabetes mellitus). Oorzaken: alcohol, mucoviscidose .
* **Pancreaskanker**: Meestal adenocarcinoom van pancreaskop. Ongunstige prognose. Symptomen kunnen laat optreden: (pijnloze) icterus, malabsorptie, vage pijn, vermagering. Vaak al uitzaaiingen bij diagnose .
* * *
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
* Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
* Let op formules en belangrijke definities
* Oefen met de voorbeelden in elke sectie
* Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Anemie | Bloedarmoede, een aandoening waarbij de hoeveelheid hemoglobine in het bloed lager is dan normaal. |
| Atherosclerose | Een complex ziekteproces waarbij vetten zich ophopen in de wand van grote en middelgrote slagaders, wat kan leiden tot vernauwingen en occlusies. |
| Bronchodilatoren | Geneesmiddelen die de luchtwegen verwijden door relaxatie van de bronchiale gladde spieren, wat de ademhaling vergemakkelijkt. |
| COPD (Chronic Obstructive Pulmonary Disease) | Een chronische, vermijdbare longziekte gekenmerkt door progressieve en niet volledig reversibele bronchusobstructie, hoofdzakelijk veroorzaakt door roken. |
| Diastolische bloeddruk | De lagere waarde van de bloeddruk, gemeten wanneer het hart ontspant tussen twee slagen. |
| Dyspnoe | Kortademigheid of benauwdheid. |
| Echo | Echografie, een medische beeldvormingstechniek die gebruik maakt van geluidsgolven om interne organen en structuren in beeld te brengen. |
| ECG (Elektrocardiogram) | Een medische test die de elektrische activiteit van het hart registreert, gebruikt voor diagnose van hartritmestoornissen en ischemie. |
| Endocarditis | Ontsteking van de binnenbekleding van het hart (endocard) en de hartkleppen, vaak veroorzaakt door bacteriële infectie. |
| Epigastrium | Het bovenste middelste deel van de buik, boven de navel. |
| Erytropoëtine (EPO) | Een hormoon dat de aanmaak van rode bloedcellen stimuleert, voornamelijk geproduceerd door de nieren. |
| Gastroscopie | Een endoscopisch onderzoek van de slokdarm, maag en twaalfvingerige darm, waarbij met een flexibele buis met camera de binnenkant wordt bekeken. |
| Hematemesis | Braken van bloed, wat kan duiden op bloedingen in het spijsverteringskanaal. |
| Hemoglobine (Hb) | Het eiwit in rode bloedcellen dat zuurstof transporteert van de longen naar de rest van het lichaam. |
| Hemolyse | Afbraak van rode bloedcellen. |
| Hepatitis | Leverontsteking, veroorzaakt door diverse factoren zoals virussen, toxische stoffen of auto-immuunprocessen. |
| Hypertensie | Hoge bloeddruk, een chronische verhoging van de druk van het bloed op de vaatwand. |
| Hypoxie | Een toestand waarbij er onvoldoende zuurstoftoevoer is naar de weefsels van het lichaam. |
| Icterus | Geelzucht, een geelverkleuring van huid en slijmvliezen door een verhoogd bilirubinegehalte in het bloed. |
| Inflammatie | Ontsteking, een complex biologisch proces van het lichaam als reactie op weefselschade of infectie. |
| Ischemisch hartlijden | Aandoeningen die veroorzaakt worden door een verminderd zuurstoftoevoer naar de hartspier, meestal door coronaire atherosclerose. |
| Leukocyten (WBC) | Witte bloedcellen, een belangrijk onderdeel van het immuunsysteem dat helpt bij de bestrijding van infecties. |
| Lipidenprofiel | Een bloedtest die de hoeveelheid verschillende vetten in het bloed meet, zoals cholesterol (HDL en LDL) en triglyceriden, belangrijk voor de evaluatie van cardiovasculair risico. |
| Longembolie (LE) | Een bloedklonter die vanuit de diepe venen (meestal in de benen) loskomt en naar de longcirculatie wordt meegevoerd, wat leidt tot een obstructie van een longslagader. |
| Longkanker | Kwaadaardige tumor die ontstaat in het longweefsel, vaak geassocieerd met roken. |
| Longperfusie | De doorbloeding van de longen, essentieel voor de gasuitwisseling. |
| Malabsorptie | Verminderde of onvolledige opname van voedingsstoffen uit de darm in het bloed. |
| MOGELIJKE COMPLICATIES | Mogelijke ongewenste effecten of gevolgen van een ziekte of behandeling. |
| Myocardinfarct | Hartinfarct, een situatie waarbij een deel van de hartspier afsterft door een gebrek aan zuurstoftoevoer (meestal door een afgesloten kransslagader). |
| Nierinsufficiëntie (NI) | Een verminderde functie van de nieren, waarbij ze afvalstoffen minder goed kunnen klaren uit het bloed. |
| Obstructief longlijden | Aandoeningen van de longen waarbij er een vernauwing van de luchtwegen optreedt, wat de uitademing bemoeilijkt, zoals astma en COPD. |
| Oedeem | Vochtophoping in weefsels, meestal in de ledematen. |
| Pancreatitis | Ontsteking van de alvleesklier (pancreas), vaak veroorzaakt door galstenen of alcoholmisbruik. |
| Pathofysiologie | De studie van de abnormale functies van het lichaam die optreden bij ziekte of verwonding. |
| Perifeer arterieel vaatlijden (PAD) | Aandoeningen van de slagaders in de ledematen, meestal veroorzaakt door atherosclerose, wat kan leiden tot claudicatio intermittens (etalagebenen) en ernstigere ischemie. |
| Pneumonie | Longontsteking, een infectie van het longweefsel waarbij zich een ontstekingsinfiltraat in de longblaasjes ontwikkelt. |
| PRERENAAL | Een oorzaak van acute nierinsufficiëntie die te maken heeft met een gebrekkige bloedtoevoer naar de nieren, bijvoorbeeld door bloedverlies of shock. |
| Pulsoximetrie | Een niet-invasieve methode om de zuurstofsaturatie van het bloed te meten, meestal aan de vingertop of oorlel. |
| Reflux-oesofagitis | Ontsteking van het onderste deel van de slokdarm, veroorzaakt door langdurige blootstelling aan maagzuur door reflux. |
| Risicofactoren | Factoren die de kans op het ontwikkelen van een bepaalde ziekte of aandoening verhogen. |
| SaO2 (Arteriële zuurstofsaturatie) | De mate van zuurstofverzadiging van het hemoglobine in het arteriële bloed. |
| Shock | Een levensbedreigende toestand waarbij de weefselperfusie en oxygenatie ontoereikend zijn, wat leidt tot een daling van de bloeddruk en orgaanfalen. |
| Sikkelcelanemie | Een erfelijke bloedaandoening waarbij rode bloedcellen een sikkelvorm aannemen, wat leidt tot chronische anemie en bloedvatverstoppingen. |
| Spirometrie | Een longfunctieonderzoek dat de capaciteit en flow van de luchtwegen meet, gebruikt voor de diagnose van obstructieve en restrictieve longaandoeningen. |
| Stenose | Vernauwing van een bloedvat of kanaal. |
| Systolische bloeddruk | De hogere waarde van de bloeddruk, gemeten wanneer het hart samentrekt om bloed in de slagaders te pompen. |
| Tachycardie | Een versnelde hartslag (hartfrequentie > 100 slagen per minuut). |
| Tachypnoe | Een versnelde ademhaling (ademhalingsfrequentie > 20 ademhalingen per minuut). |
| Trombocytopenie | Een te laag aantal bloedplaatjes in het bloed, wat de bloedstolling kan beïnvloeden. |
| Trombose | Bloedstolselvorming in een bloedvat, wat kan leiden tot occlusie (verstopping) van het vat. |
| TRALI (Transfusion Related Acute Lung Injury) | Een ernstige transfusiereactie die zich manifesteert als acute longinsufficiëntie, veroorzaakt door interactie tussen donorantistoffen en de neutrofielen van de ontvanger in de longen. |
| Urticaria | Netelroos, een allergische huidreactie met jeukende, verheven bultjes. |
| Vasodilatatie | Verwijd van bloedvaten, wat leidt tot een lagere bloeddruk. |
| Vasoconstrictie | Vernauwing van bloedvaten, wat leidt tot een hogere bloeddruk. |
| Veneuze stase | Trage bloedstroom in de aders, een risicofactor voor trombose. |
| Virchow triade | Drie groepen risicofactoren voor veneuze trombose: veneuze stase, schade aan de vaatwand en hypercoagulabiliteit. |