Cover
Mulai sekarang gratis Oncologie les 2
Summary
# Epidemiologie van longkanker
Longkanker is wereldwijd en in Europa een aanzienlijk volksgezondheidsprobleem, gekenmerkt door hoge incidentie en mortaliteit, waarbij roken de meest dominante risicofactor is [6](#page=6) [8](#page=8).
### 1.1 Incidentie en mortaliteit van longkanker
Wereldwijd wordt de incidentie van longkanker geschat op 1.600.000 gevallen per jaar, met een mortaliteit van 1.370.000 gevallen per jaar, wat resulteert in een letaliteit van ongeveer 85%. In Europa waren de schattingen voor 2006 265.000 nieuwe gevallen per jaar en 236.000 sterfgevallen. Longkanker wordt beschouwd als de belangrijkste oorzaak van kankersterfte in Europa [6](#page=6) [8](#page=8) [9](#page=9).
> **Tip:** Let op het verschil tussen incidentie (nieuwe gevallen) en mortaliteit (sterfgevallen) bij het interpreteren van epidemiologische gegevens.
### 1.2 Risicofactoren voor longkanker
Roken wordt consequent geïdentificeerd als de meest dominante risicofactor voor longkanker, verantwoordelijk voor ongeveer 85% van alle gevallen. Andere risicofactoren omvatten radon en asbest, maar hun impact is significant kleiner in vergelijking met roken [10](#page=10).
#### 1.2.1 Roken als primaire risicofactor
* **Prevalentie van roken:** In België rookte in 2004 ongeveer een derde van de bevolking (33%), waarvan 27% dagelijks en 6% af en toe [11](#page=11).
* **Evolutie van roken:** Hoewel mannen traditioneel meer rookten, benadert het aantal vrouwelijke rokers geleidelijk het aantal mannelijke rokers [12](#page=12).
* **Gezondheidseffecten van tabak:** Tabaksrook is geassocieerd met minstens 23 verschillende ziekten, waaronder diverse vormen van kanker, cardiovasculaire aandoeningen, longaandoeningen zoals emfyseem en COPD, en problemen met de urinewegen, het spijsverteringskanaal en het voortplantingssysteem [13](#page=13).
* **Passief roken:** Passief roken draagt ook bij aan mortaliteit. In de VS (1995-1999) werden er jaarlijks ongeveer 3.000 sterfgevallen door longkanker toegeschreven aan passief roken, hoewel het aantal sterfgevallen door ischemisch hartlijden als gevolg van passief roken met 35.053 veel hoger was [14](#page=14).
#### 1.2.2 Mechanismen en relaties tussen roken en longkanker
* **Samenstelling van sigarettenrook:** Sigarettenrook is een complex aerosol dat bestaat uit "mainstream" rook (ingeademd door de roker) en "sidestream" rook (afkomstig van spontane verbranding, relevant voor passief roken) [15](#page=15).
* **Carcinogenen in tabaksrook:** Sigarettenrook bevat meer dan 40 carcinogenen, waaronder N-nitrosamines en polycyclische aromatische koolwaterstoffen, die DNA-adducts kunnen vormen en zo bijdragen aan het carcinogene effect [15](#page=15).
* **Dosis-respons relatie:** Er bestaat een duidelijke dosis-respons relatie tussen blootstelling aan tabaksrook en het risico op longkanker. Factoren die de "dosis" bepalen, omvatten de leeftijd waarop men begint te roken, het aantal sigaretten per dag en de duur van het roken ("pack year") [17](#page=17).
#### 1.2.3 Impact van stoppen met roken
Het relatieve risico op longkanker neemt af na het stoppen met roken, maar blijft gedurende lange tijd (jaren) 2 tot 3 keer hoger dan bij nooit-rokers. Het risico na stoppen met roken is verder gerelateerd aan de leeftijd waarop men is gestopt [17](#page=17).
#### 1.2.4 Genetische predispositie en roken
De combinatie van roken en genetische aanleg verhoogt het risico op longkanker aanzienlijk. Gegevens tonen aan dat het risico significant stijgt bij rokers met een familiegeschiedenis van kanker, waarbij de odds ratio aanzienlijk toeneemt bij aanwezigheid van beide factoren [18](#page=18).
> **Example:** Een persoon die zowel rookt als een familiegeschiedenis van longkanker heeft, heeft een 30.0 keer hogere kans op het ontwikkelen van longkanker vergeleken met iemand die niet rookt en geen familiegeschiedenis heeft [18](#page=18).
---
# Diagnostiek van longkanker
De diagnose van longkanker omvat een stapsgewijs proces dat begint met het vermoeden op basis van klinische symptomen en beeldvorming, gevolgd door het bevestigen van de maligniteit door middel van weefseldiagnostiek, het bepalen van het celtype, het vaststellen van de uitgebreidheid van de ziekte (stagering), en het beoordelen van de functionele status van de patiënt [19](#page=19) [20](#page=20).
### 2.1 Stappen in de diagnostiek
De diagnostiek van longkanker kan worden opgedeeld in de volgende hoofdfasen [20](#page=20):
1. **Vermoeden van de diagnose**: Dit wordt gevormd op basis van de klinische presentatie (symptomen) en/of bevindingen op beeldvorming, zoals een röntgenfoto van de thorax [19](#page=19) [20](#page=20).
2. **Bevestigen van de diagnose van maligniteit**: Dit vereist weefselonderzoek om de aanwezigheid van kanker aan te tonen [20](#page=20).
3. **Bepalen van het celtype**: Essentieel voor de keuze van de behandeling, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen kleincellig longcarcinoom (SCLC) en niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC) [20](#page=20).
4. **Bepalen van de uitgebreidheid (stadium) van de ziekte**: Dit is cruciaal voor de prognose en bepaalt of de tumor resectabel is of dat lokale therapieën zoals radiotherapie mogelijk zijn [20](#page=20).
5. **Bepalen van de functionele status van de patiënt**: Dit beoordeelt of de patiënt de voorgestelde behandeling, zoals een resectie of radiotherapie, kan ondergaan [20](#page=20).
### 2.2 Klinische symptomen en anamnese
De anamnese en de klinische symptomen spelen een belangrijke rol in het vermoeden van longkanker. Sommige symptomen die kunnen wijzen op longkanker zijn [19](#page=19):
* Persisterende pneumonieën die zich op dezelfde plaats herhalen [20](#page=20).
* Hemoptoe, wat betekent bloed in het sputum [20](#page=20).
* Klinische symptomen kunnen variëren van asymptomatisch tot symptomen gerelateerd aan de primaire tumor, metastasen of systemische effecten [22](#page=22).
### 2.3 Beeldvormende diagnostiek
Verschillende beeldvormende technieken worden ingezet om de diagnose te ondersteunen en de uitgebreidheid van de ziekte te beoordelen [20](#page=20) [34](#page=34):
#### 2.3.1 Thoraxfoto (Rx thorax)
* Een normale thoraxfoto sluit longkanker niet uit [37](#page=37).
* Kleine afwijkingen kunnen gemist worden [37](#page=37).
* Niet elke afwijking op een thoraxfoto duidt op longkanker [37](#page=37).
* Longkanker kan zich op verschillende manieren presenteren op een thoraxfoto [37](#page=37).
* Atelectase, het platvallen van een deel van de long, kan een aanwijzing zijn. Dit duidt op een gebrek aan ventilatie door obstructie in de luchtwegen, bijvoorbeeld door een slijmprop of postoperatief. In tegenstelling tot pleuravocht, leidt atelectase niet tot een verplaatsing van het mediastinum [39](#page=39).
#### 2.3.2 CT-scan (thorax en bovenbuik)
De CT-scan is een essentieel hulpmiddel voor het beoordelen van:
* De aanwezigheid en grootte van de tumor, evenals de relatie met omgevende structuren [41](#page=41).
* Vergrote lymfeklieren [41](#page=41).
* Metastasen (uitzaaiingen) naar andere organen zoals de andere long, lever, bijnieren of botten [41](#page=41).
* De CT-scan van de thorax en bovenbuik wordt routinematig ingezet bij de diagnostiek en stagering [34](#page=34).
#### 2.3.3 PET-scan
* Wordt gebruikt bij de diagnostiek en stagering van longkanker [34](#page=34).
#### 2.3.4 CT hersenen en botscan
* Deze scans worden ingezet om te screenen op metastasen in respectievelijk de hersenen en het skelet [34](#page=34).
### 2.4 Weefseldiagnostiek
Het verkrijgen van weefsel voor pathologisch onderzoek is noodzakelijk om de diagnose definitief te stellen en het celtype te bepalen. De keuze van de procedure hangt af van de locatie van de tumor [20](#page=20) [21](#page=21):
#### 2.4.1 Bronchoscopie
* Een endoscopisch onderzoek van de grotere luchtwegen met behulp van een flexibele scoop met een diameter van ongeveer 5 millimeter [44](#page=44).
* Wordt uitgevoerd onder lokale verdoving, via de neus of mond [44](#page=44).
* Patiënten dienen nuchter te zijn, met uitzondering van medicatie [44](#page=44).
* Wordt door een longarts uitgevoerd [44](#page=44).
* Bij centrale tumoren, die uitpuilen in de hoofdbronchus, is de bronchoscopie een effectieve methode om weefsel af te nemen voor bioptie. Als een tumor echter dieper gelegen is, kan de bronchoscopie ontoereikend zijn [49](#page=49).
#### 2.4.2 Percutane fijne-naald aspiratie (PFNA)
* Dit betreft het aanprikken van een perifere tumor met een fijne naald, met name wanneer bronchoscopie geen diagnose oplevert [50](#page=50).
* De procedure vindt plaats onder lokale verdoving [50](#page=50).
* Zeldzame complicaties zijn een klaplong of bloeding; een klaplong kan verholpen worden door het plaatsen van een thoraxdrain [50](#page=50).
* Wordt ook genoemd als optie bij perifere tumoren [21](#page=21).
#### 2.4.3 Andere procedures voor weefseldiagnostiek
* **Sputumcytologie**: Onderzoek van uitstrijkjes van sputum [21](#page=21).
* **Thoracotomie**: Chirurgische opening van de borstkas, een meer invasieve methode die zelden als eerste diagnostische stap wordt ingezet [21](#page=21) [34](#page=34).
* **Video-geassisteerde thoracoscopie (VATS)**: Een minimaal invasieve chirurgische techniek [21](#page=21).
* **Punctie van pleuravocht**: Indien er sprake is van pleuravocht, kan dit worden aangeprikt voor analyse [34](#page=34) [52](#page=52).
* **EUS-EBUS (Endoscopische Ultrasonografie - Endobronchiale Echografie)**: Techniek voor echogeleide punctie van lymfeklieren of tumoren in de mediastinale en peribronchiale regio's [34](#page=34).
### 2.5 Lichamelijk onderzoek en bloedonderzoek
* **Lichamelijk onderzoek**: Beoordeelt de algemene toestand, palpeert lymfeklieren (hals, oksels), examineert de longen, de buik (lever) en de huid, en controleert op kloppijn van de wervelkolom [35](#page=35).
* **Bloedonderzoek**: Een normaal bloedonderzoek sluit longkanker niet uit. Tumormerkers zoals CEA en NSE zijn weinig specifiek en worden niet aanbevolen voor diagnostiek of monitoring van de behandeling [36](#page=36).
> **Tip:** De diagnostische stappen worden iteratief doorlopen; bevindingen uit de ene stap kunnen leiden tot aanpassingen in de volgende [20](#page=20).
> **Tip:** Functionele status (Performance Status) van de patiënt is essentieel om de haalbaarheid van behandelingen te beoordelen [20](#page=20).
> **Tip:** De aanwezigheid van tumoren of vergrote lymfeklieren kan, naast de thorax en bovenbuik, ook elders in het lichaam voorkomen en vereist gerichte beeldvorming (bv. CT hersenen, botscan) [41](#page=41).
---
# Stagering van longkanker
De stagering van longkanker is cruciaal voor het bepalen van de prognose en het plannen van de behandeling. Dit gebeurt voornamelijk aan de hand van de TNM-classificatie, die de uitgebreidheid van de tumor (T), de status van de lymfeklieren (N) en de aanwezigheid van metastasen (M) beschrijft. Er wordt onderscheid gemaakt tussen niet-kleincellige longkanker (NSCLC) en kleincellige longkanker (SCLC), waarbij de stagering voor SCLC enigszins afwijkt [23](#page=23).
### 3.1 De TNM-classificatie
De TNM-classificatie is een internationaal geaccepteerd systeem om de mate van uitbreiding van kanker te beschrijven [23](#page=23).
#### 3.1.1 T-descriptor: Tumor
De T-descriptor beschrijft de grootte en de lokale uitbreiding van de primaire tumor. Over het algemeen geldt: hoe hoger het T-nummer, hoe slechter de prognose [23](#page=23) [25](#page=25).
* **TX**: Primaire tumor kan niet worden beoordeeld, of tumor is aangetoond door maligne cellen in sputum of bronchiaal spoelsel, maar niet zichtbaar op beeldvorming of bronchoscopie [60](#page=60).
* **T0**: Geen bewijs van primaire tumor [60](#page=60).
* **Tis**: Carcinoom in situ [60](#page=60).
* **T1**: Tumor van maximaal 3 cm in de grootste afmeting, omgeven door long of viscerale pleura, zonder bronchoscopisch bewijs van invasie proximaal van de lobaire bronchus (dus niet in de hoofdbronchus) [60](#page=60).
* **T1a**: Tumor van maximaal 2 cm in de grootste afmeting [60](#page=60).
* **T1b**: Tumor groter dan 2 cm maar maximaal 3 cm in de grootste afmeting [60](#page=60).
* **T2**: Tumor groter dan 3 cm maar maximaal 7 cm, of tumor met een van de volgende kenmerken: invasie van de hoofdbronchus (≥ 2 cm distaal van de carina), invasie van de viscerale pleura, of atelectase die zich uitbreidt tot het hilaire gebied (maar niet de gehele long) [60](#page=60).
* **T2a**: Tumor groter dan 3 cm maar maximaal 5 cm in de grootste afmeting [60](#page=60).
* **T2b**: Tumor groter dan 5 cm maar maximaal 7 cm in de grootste afmeting [60](#page=60).
* **T3**: Tumor groter dan 7 cm, of tumor die direct invasie vertoont in de borstwand (inclusief sulcustumoren), middenrif, n. phrenicus, mediastinale pleura, pariëtale pericardium; of tumor in de hoofdbronchus < 2 cm distaal van de carina zonder betrokkenheid van de carina; of geassocieerde atelectase of obstructieve pneumonie van de gehele long of aparte tumor nodules in dezelfde longkwab [60](#page=60).
* **T4**: Tumor van elke grootte die invasie vertoont in het mediastinum, hart, grote vaten, trachea, n. laryngeus recurrens, slokdarm, wervelkolom, carina; of aparte tumor nodules in een andere ipsilaterale longkwab [60](#page=60).
> **Tip:** De T-classificatie focust op de omvang van de primaire tumor en de directe invasie van omringende structuren. Grotere tumoren en invasie van vitale structuren duiden op een hogere T-categorie [25](#page=25) [28](#page=28).
#### 3.1.2 N-descriptor: Lymfeklieren (Nodi)
De N-descriptor beschrijft de betrokkenheid van regionale lymfeklieren [23](#page=23).
* **NX**: Regionale lymfeklieren kunnen niet worden beoordeeld [61](#page=61).
* **N0**: Geen regionale lymfeklieruitzaaiingen [61](#page=61).
* **N1**: Uitzaaiingen in ipsilaterale peribronchiale en/of ipsilaterale hilaire lymfeklieren en intrapulmonale klieren, inclusief betrokkenheid door directe extensie [61](#page=61).
* **N2**: Uitzaaiingen in ipsilaterale mediastinale en/of subcarinale lymfeklier(en) [30](#page=30) [61](#page=61).
* **N3**: Uitzaaiingen in contralaterale mediastinale, contralaterale hilaire, ipsilaterale ofContralaterale scalene, of supraclaviculaire lymfeklier(en) [29](#page=29) [31](#page=31) [61](#page=61).
> **Tip:** De beoordeling van de N-status is cruciaal, met name de betrokkenheid van de mediastinale lymfeklieren [53](#page=53).
**Diagnostische methoden voor N-staging:**
* **PET-scan**: Scoort duidelijk beter dan CT-scan voor het voorspellen van aantasting van mediastinale lymfeklieren, met een hogere sensitiviteit (85%) en specificiteit (90%) vergeleken met CT (61% en 79%). Echter, PET-scans kunnen vals positief zijn (circa 15%) door bijvoorbeeld infecties, of vals negatief bij minimale klieraantasting. Elke longkankerpatiënt zou idealiter een PET-scan moeten krijgen, tenzij de CT-scan al duidelijke metastasen toont [54](#page=54).
* **Endoscopische ultrasonografie (EBUS)**: Gebruikt een echokop op een flexibele fiberscoop om lymfeklieren te visualiseren en te puncteren [55](#page=55).
* **EBUS-TBNA (EndoBronchial UltraSound - TransBronchial Needle Aspiration)**: Minimimaal invasieve procedure via daghospitalisatie onder sedatie [55](#page=55) [56](#page=56).
* **EUS-FNA (Endoscopic Ultrasound – Fine Needle Aspiration)**: Procedure via de slokdarm om klieren aan te prikken [55](#page=55).
* **Heelkundige technieken (Mediastinoscopie)**: Een scoop wordt ingebracht in het mediastinum om lymfeklieren te preleveren voor biopsie. Cervicale mediastinoscopie wordt minder vaak gedaan dan voorheen [57](#page=57) [58](#page=58) [59](#page=59).
#### 3.1.3 M-descriptor: Metastasen (M)
De M-descriptor geeft aan of er sprake is van metastasen op afstand [23](#page=23).
* **MX**: Afstandsmetaestasen kunnen niet worden beoordeeld [61](#page=61).
* **M0**: Geen afstandsmetaestasen [61](#page=61).
* **M1**: Afstandsmetaestasen aanwezig [61](#page=61).
* **M1a**: Aparte tumor nodules in een contralaterale longkwab, of tumor met pleurale nodules of maligne pleuraal (of pericardiaal) effusie [32](#page=32) [61](#page=61).
* **M1b**: Afstandsmetaestasen [33](#page=33) [61](#page=61).
### 3.2 Stadiumindeling (NSCLC)
De TNM-descriptors worden gecombineerd om de algemene stadiumindeling van niet-kleincellige longkanker te bepalen [62](#page=62).
* **Occult carcinoom**: Tx N0 M0 [62](#page=62).
* **Stadium 0**: Tis N0 M0 [62](#page=62).
* **Stadium IA**: T1a,b N0 M0 [62](#page=62).
* **Stadium IB**: T2a N0 M0 [62](#page=62).
* **Stadium IIA**: T2b N0 M0 [62](#page=62).
* **Stadium IIB**: T1a,b N1 M0, T2a N1 M0, T2b N1 M0, T3 N0 M0 [62](#page=62).
* **Stadium IIIA**: T1a,b N2 M0, T2a,b N1 M0, T3 N1 M0, T3 N2 M0, T4 N0 M0, T4 N1 M0 [62](#page=62).
* **Stadium IIIB**: T4 N2 M0, elke T N3 M0 [62](#page=62).
* **Stadium IV**: Elke T, elke N, M1 [62](#page=62).
> **Tip:** Begrijp dat hogere T-, N- en M-waarden leiden tot hogere stadia. Het totale stadium loopt van 1 tot 4 [62](#page=62).
### 3.3 Stagering van kleincellige longkanker (SCLC)
De stagering van kleincellige longkanker wijkt af van de TNM-classificatie die voor NSCLC wordt gebruikt. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen 'limited disease' en 'extensive disease' [63](#page=63).
* **Limited disease (LD)**: De ziekte is beperkt tot één hemithorax en de regionale lymfeklieren, waaronder hilair, ipsilateraal en contralateraal mediastinaal, en (controversieel) supraclaviculaire lymfeklieren. Een ipsilaterale pleurale effusie wordt ook als LD beschouwd, hoewel dit controversieel is [63](#page=63).
* **Extensive disease (ED)**: Elke ziekte die verder gaat dan de definitie van 'limited disease', inclusief metastasen op afstand [63](#page=63).
Patiënten met LD kunnen vaak curatief behandeld worden met een combinatie van chemotherapie en bestraling. Ongeveer 40% van de SCLC-patiënten presenteert zich met LD, terwijl 60% met ED presenteert [63](#page=63) [64](#page=64).
> **Tip:** Onthoud de twee categorieën voor SCLC: 'limited disease' en 'extensive disease', en dat dit een vereenvoudigde stagering is vergeleken met NSCLC [63](#page=63) [64](#page=64).
---
# Classificatie en celtypes van longtumoren
Dit gedeelte bespreekt de classificatie van longtumoren, waarbij de nadruk ligt op de histologische celtypes, met name het niet-kleincellig en kleincellig bronchuscarcinoom [4](#page=4).
### 4.1 Algemene definitie en onderverdeling
Longkanker wordt gediagnosticeerd op basis van weefselonderzoek, niet enkel op basis van een scan. De onderverdeling in verschillende celtypes is essentieel voor de behandeling en wordt voornamelijk uitgevoerd door een patholoog [4](#page=4).
### 4.2 Belangrijkste histologische celtypes
De belangrijkste groepen longtumoren, gebaseerd op hun histologische kenmerken, zijn het niet-kleincellig bronchuscarcinoom (NSCLC) en het kleincellig bronchuscarcinoom (SCLC). Andere, minder voorkomende tumortypes omvatten carcinoïden, lymfomen en sarcomen [4](#page=4).
#### 4.2.1 Niet-kleincellig bronchuscarcinoom (NSCLC)
Het niet-kleincellig bronchuscarcinoom (NSCLC) vertegenwoordigt de meerderheid van de longtumoren, met een incidentie van ongeveer 80%. Binnen deze categorie zijn er verschillende subtypes [4](#page=4):
* **Adenocarcinoom:** Dit subtype heeft een incidentie van ongeveer 30% [4](#page=4).
* **Plaveiselcelcarcinoom:** Dit subtype heeft eveneens een incidentie van ongeveer 30% [4](#page=4).
* **Grootcellig carcinoom:** Dit subtype heeft een incidentie van ongeveer 10% [4](#page=4).
* **Niet verder gespecificeerd (NOS) / Not Otherwise Specified (NOS):** Dit subtype omvat ongeveer 10% van de NSCLC-gevallen [4](#page=4).
#### 4.2.2 Kleincellig bronchuscarcinoom (SCLC)
Het kleincellig bronchuscarcinoom (SCLC) is verantwoordelijk voor ongeveer 15% van alle longtumoren [4](#page=4).
#### 4.2.3 Andere longtumoren
Ongeveer 5% van de longtumoren behoort tot de categorie 'andere', wat onder andere carcinoiden, lymfomen en sarcomen kan omvatten [4](#page=4).
> **Tip:** Het is cruciaal om de verschillende histologische subtypes van longtumoren te kennen, aangezien dit direct invloed heeft op de keuze van de behandeling [4](#page=4).
> **Tip:** De Engelse terminologie zoals NSCLC (non-small cell lung cancer) en SCLC (small-cell lung cancer) wordt veel gebruikt [4](#page=4).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Epidemiologie | De wetenschappelijke studie van de verspreiding, oorzaken en controle van ziekten in populaties. Dit omvat het analyseren van incidentie, prevalentie, mortaliteit en risicofactoren. |
| Pathogenese | Het proces waardoor een ziekte zich ontwikkelt, inclusief de moleculaire, cellulaire en weefselniveau mechanismen die leiden tot de manifestatie van symptomen en ziekteprogressie. |
| Incidentie | Het aantal nieuwe gevallen van een ziekte die gedurende een specifieke periode in een bepaalde populatie optreden. Het meet het tempo van nieuwe ziektegevallen. |
| Mortaliteit | Het aantal sterfgevallen in een bepaalde populatie gedurende een specifieke periode. Dit kan worden uitgedrukt als een percentage of een aantal per 100.000 personen. |
| Bronchuscarcinoom | Een vorm van longkanker die ontstaat in de luchtwegen (bronchi) van de longen. Het wordt verder onderverdeeld op basis van celtype en histologische kenmerken. |
| Niet-kleincellig bronchuscarcinoom (NSCLC) | Een brede categorie van longkanker die ongeveer 80-85% van alle longkankers uitmaakt. Het omvat adenocarcinoom, plaveiselcelcarcinoom en grootcellig carcinoom. |
| Kleincellig bronchuscarcinoom (SCLC) | Een agressievere vorm van longkanker die zich vaak snel verspreidt. Het staat ook bekend als 'cavsinom' en vertegenwoordigt ongeveer 15-20% van de longkankers. |
| Risicofactor | Een omstandigheid, kenmerk of blootstelling die de kans op het ontwikkelen van een ziekte of aandoening vergroot. Roken is een prominente risicofactor voor longkanker. |
| Pathofysiologie | De studie van de abnormale fysiologische processen die ten grondslag liggen aan ziekten. Het onderzoekt hoe structurele en functionele veranderingen leiden tot ziekte. |
| Diagnose | Het proces van het identificeren van een ziekte of aandoening op basis van symptomen, klinische bevindingen, medische geschiedenis en diagnostische tests. |
| Stagering | Het proces van het bepalen van de uitgebreidheid van kanker, inclusief de grootte van de tumor, de betrokkenheid van lymfeklieren en de aanwezigheid van uitzaaiingen naar andere delen van het lichaam. Dit is cruciaal voor behandelplanning en prognose. |
| Carcinogeen | Een stof of agentia die kanker kan veroorzaken. Sigarettenrook bevat vele carcinogenen, zoals N-nitrosamines en polycyclische aromatische koolwaterstoffen. |
| DNA-adduct | Een fragment van een DNA-molecuul dat chemisch gebonden is aan een andere molecule, zoals een carcinogeen. Deze adducten kunnen leiden tot mutaties en kanker. |
| Dosis-respons relatie | Een relatie waarbij de mate van effect (respons) afhankelijk is van de hoeveelheid blootstelling (dosis). Bij roken en longkanker is er een dosis-respons relatie wat betreft rookblootstelling. |
| Pack year | Een maat voor de totale rookblootstelling, berekend door het aantal pakjes sigaretten dat per dag wordt gerookt te vermenigvuldigen met het aantal jaren dat iemand rookt. |
| Kliniek | De tak van de geneeskunde die zich bezighoudt met de observatie en diagnose van ziekten bij levende patiënten, inclusief symptomen, tekenen en lichamelijk onderzoek. |
| Beeldvorming | Technieken die worden gebruikt om interne structuren van het lichaam zichtbaar te maken voor diagnostische doeleinden, zoals röntgenfoto's, CT-scans en PET-scans. |
| Maligniteit | De eigenschap van een tumor om invasief te groeien, uit te zaaien naar andere delen van het lichaam (metastaseren) en potentieel dodelijk te zijn. |
| Celtype | De specifieke morfologische en functionele kenmerken van een cel. In de context van longkanker is het celtype (bv. plaveiselcel, adenocarcinoom) bepalend voor behandeling en prognose. |
| Thoraxfoto | Een röntgenfoto van de borstkas, vaak de eerste diagnostische stap bij verdenking op longziekten, inclusief longkanker. |
| CT-scan (Computed Tomography) | Een geavanceerde beeldvormingstechniek die gedetailleerde transversale beelden van het lichaam creëert door middel van röntgenstralen en computerverwerking. |
| Bronchoscopie | Een medische procedure waarbij een flexibele buis met een camera (bronchoscoop) wordt ingebracht in de luchtwegen om ze visueel te inspecteren en eventueel biopten te nemen. |
| Percutane fijne-naald aspiratie (PFNA) | Een diagnostische procedure waarbij een dunne naald door de huid wordt ingebracht om cellen of vloeistof uit een laesie (bv. longtumor) te verkrijgen voor analyse. |
| Thoracotomie | Een chirurgische ingreep waarbij de borstkas wordt geopend door een incisie in de borstwand, meestal om een longtumor te verwijderen of te onderzoeken. |
| Sputum cytologie | De analyse van cellen in opgehoest slijm (sputum) om afwijkingen, zoals kankercellen, te detecteren. |
| Hemoptoe | Het ophoesten van bloed, wat een symptoom kan zijn van verschillende aandoeningen van de luchtwegen, waaronder longkanker. |
| Lobaire pneumonie | Een ontsteking van een longkwab die zich vaak presenteert als een gebied van consolidatie op een röntgenfoto. Persisterende lobaire pneumoniën kunnen verdacht zijn voor een tumor. |
| TNM-classificatie | Een internationaal gebruikt systeem voor het stagering van kanker. T staat voor tumor, N voor nodus (lymfeklieren) en M voor metastasen (uitzaaiingen). |
| T-descriptor | Onderdeel van de TNM-classificatie dat de grootte, locatie en invasie van de primaire tumor beschrijft. Hogere T-waarden duiden op een grotere of verder ingegroeide tumor. |
| N-descriptor | Onderdeel van de TNM-classificatie dat de betrokkenheid van regionale lymfeklieren beschrijft. N-waarden geven de mate van lymfeklieruitzaaiing aan. |
| M-descriptor | Onderdeel van de TNM-classificatie dat de aanwezigheid van uitzaaiingen (metastasen) naar verre organen aangeeft. M1 betekent dat er uitzaaiingen zijn. |
| Mediastinum | De ruimte in de borstkas tussen de longen, die vitale organen zoals het hart, de grote bloedvaten en de luchtpijp bevat. |
| Lymfeklier | Kleine, boonvormige structuren die deel uitmaken van het lymfestelsel en een rol spelen bij de immuunrespons. Lymfeklieren kunnen kanker uitzaaiingen bevatten. |
| PET-scan (Positron Emission Tomography) | Een geavanceerde beeldvormingstechniek die radioactieve tracers gebruikt om metabole activiteit in weefsels te visualiseren. Het is nuttig bij het detecteren van kanker en uitzaaiingen. |
| EBUS (Endobronchiale Ultrasonografie) | Een techniek waarbij echografie wordt gecombineerd met bronchoscopie om structuren buiten de luchtwegwand, zoals lymfeklieren, te visualiseren en te puncteren. |
| EUS (Endoscopische Ultrasonografie) | Een techniek waarbij echografie wordt gebruikt via een endoscoop die door de slokdarm of maag wordt ingebracht om organen en lymfeklieren in de buurt te visualiseren en te puncteren. |
| Mediastinoscopie | Een chirurgische procedure waarbij een kijkbuis (scoop) in het mediastinum wordt ingebracht om lymfeklieren te onderzoeken en biopten te nemen. |
| Atelectase | Een volledige of gedeeltelijke instorting van een longdeel of een hele long, vaak veroorzaakt door obstructie van de luchtwegen. |
| Pleuravocht | Vochtophoping in de pleuraholte, de ruimte tussen de longen en de borstwand. Overmatig pleuravocht kan wijzen op kanker of andere ziekten. |
| Tumor | Een abnormale groei van cellen die zich ongecontroleerd vermenigvuldigen. Tumoren kunnen goedaardig (benigne) of kwaadaardig (maligne) zijn. |
| Metastase | Uitzaaiing van kanker van de primaire tumor naar andere delen van het lichaam via de bloedbaan of het lymfestelsel. |
| Carcinoom in situ | Een vroeg stadium van kanker waarbij de kankercellen nog beperkt zijn tot het oorspronkelijke weefsel van oorsprong en nog niet zijn doorgegroeid in omliggend weefsel. |
| Viscerale pleura | Het binnenste vlies dat de longen bedekt. Invasie hiervan door een tumor is een factor in de stagering. |
| Carina | De splitsing van de luchtpijp (trachea) in de linker- en rechterhoofdbronchus. Invasie van de carina duidt op een vergevorderd stadium van longkanker. |
| Ipsilateraal | Aan dezelfde kant. Bijvoorbeeld, ipsilaterale lymfeklieren bevinden zich aan dezelfde kant als de primaire tumor. |
| Contralateraal | Aan de tegenovergestelde kant. Bijvoorbeeld, contralaterale lymfeklieren bevinden zich aan de andere kant van de primaire tumor. |
| Supraclaviculair | Gelegen boven het sleutelbeen. Supraclaviculaire lymfeklieren kunnen betrokken zijn bij longkanker. |
| Occupied carcinoma | Een aandoening waarbij kanker aanwezig is, maar de primaire tumor niet zichtbaar is op beeldvorming of bronchoscopie, maar wel wordt aangetoond via maligniteit in sputum of bronchiaal spoelsel. |
| Tumor met pleurale noduli | Kanker die zich manifesteert als kleine tumoren (noduli) op het longvlies (pleura). |
| Maligne pleurale effusie | Ophoping van vocht met kankercellen in de pleuraholte. |
| Ipsilateraal hilar lymph nodes | Lymfeklieren die zich bevinden in de hilus (de poort van de long) aan dezelfde kant als de primaire tumor. |
| Subcarinaal | Gelegen onder de carina, de splitsing van de luchtpijp. |
| Afwijking van de long | Elke abnormale bevinding op medische beeldvorming van de longen, die kan variëren van een infectie tot een tumor. |
| Behandeling | Het medische management van een ziekte, gericht op genezing, verlichting van symptomen of verbetering van de kwaliteit van leven. |
| Prognose | De verwachte uitkomst of verloop van een ziekte, gebaseerd op de beschikbare medische kennis en patiëntkenmerken. |