Cover
Mulai sekarang gratis H8 - Virale voedselgebonden
Summary
# Picornaviridae en enterovirussen
Dit topic behandelt de familie Picornaviridae, met een focus op enterovirussen zoals poliovirus, coxsackievirus en echovirus, hun eigenschappen, pathogenese, epidemiologie en de ziekte poliomyelitis.
### 1.1 Familie Picornaviridae
De familie Picornaviridae omvat virussen die klein zijn ('pico') en RNA bevatten ('RNA'), zonder een envelop, met een diameter van ongeveer 30 nm. Ze bezitten een genoom van 7.1 tot 8.9 kilobasen (kb) dat een enkel open reading frame (ORF) codeert [1](#page=1).
#### 1.1.1 Belangrijke groepen binnen Picornaviridae
Belangrijke groepen binnen deze familie zijn:
* **Enterovirussen**: Deze groep omvat onder andere het poliovirus, coxsackievirus, echovirus, enterovirus 68-71, en het Hepatitis-A virus [1](#page=1).
* **Rhinovirussen**: Deze groep staat bekend als de veroorzaker van verkoudheid [1](#page=1).
#### 1.1.2 Eigenschappen van enterovirussen en rhinovirussen
* **Enterovirussen** hebben een zuurresistent kapside, waardoor ze bestand zijn tegen zuren en gal. Dit maakt ze overleefbaar in rioolwater, oppervlaktewater, gechloreerd zwembadwater en zeewater [1](#page=1).
* **Rhinovirussen** missen daarentegen een zuurresistent kapside en vermenigvuldigen zich moeilijk bij temperaturen boven 33°C [1](#page=1).
### 1.2 Enterovirussen
De verschillen in pathogenese tussen diverse enterovirussen hangen samen met hun tropisme voor verschillende organen [1](#page=1).
#### 1.2.1 Coxsackievirus
* **Besmetting en verspreiding**: Coxsackievirussen verspreiden zich via druppels, besmette oppervlakten en handen. De initiële vermenigvuldiging vindt plaats in het lymfatisch weefsel nabij het gastro-intestinale (GI) kanaal. Vervolgens verspreiden ze zich via de bloedbaan naar 'target organs' [1](#page=1).
* **Ziektebeelden**:
* **Coxsackie A** wordt geassocieerd met hand-, voet- en mondziekte en herpangina, gekenmerkt door blaasjes in de mond en keel [1](#page=1).
* **Coxsackie B** kan Bornholmse ziekte veroorzaken en aanleiding geven tot myocarditis [1](#page=1).
#### 1.2.2 Echovirus
Echovirussen worden in verband gebracht met meningitis [1](#page=1).
#### 1.2.3 Poliovirus
Poliovirus is een specifiek enterovirus met een gedetailleerde pathogenese en epidemiologie [1](#page=1) [2](#page=2).
> **Tip:** Het verschil in tropisme verklaart de diverse ziektebeelden veroorzaakt door verschillende enterovirussen.
### 1.3 Epidemiologie van poliovirus
* **Doelgroep**: Poliovirus infecteert voornamelijk kinderen en wordt geassocieerd met slechte hygiëneomstandigheden, met name in lage- en middeninkomenslanden (LMIC) [2](#page=2).
* **Uitscheiding**: Het virus wordt wekenlang uitgescheiden in de faeces [2](#page=2).
* **Klinische presentatie**: Veel infecties verlopen asymptomatisch. Echter, in populaties met lage vaccinatiegraden kunnen epidemieën optreden. Na 1978 namen de explosieve uitbraken af, met uitzondering van specifieke religieuze groepen in Nederland [2](#page=2).
* **Eradicatieprogramma**: Er bestaat een wereldwijd poliovaccinatieprogramma gericht op de uitroeiing van het virus [2](#page=2).
#### 1.3.1 Epidemiologie van andere enterovirussen
Andere enterovirussen vertonen een vergelijkbare epidemiologie als poliovirus [2](#page=2).
### 1.4 Pathogenese van enterovirussen
Enterovirussen zijn besmettelijk en kunnen worden verspreid vanuit de keel en via ontlasting [2](#page=2).
#### 1.4.1 Pathogenese van poliovirussen
Het verloop van een poliovirusinfectie omvat de volgende stappen:
1. **Oropharynx**: Initiële vermenigvuldiging van het virus [2](#page=2).
2. **Maag**: Het virus passeert de maag [2](#page=2).
3. **Gastro-enteritis**: Er kan een gastro-enteritis optreden [2](#page=2).
4. **Viremie**: Het virus verspreidt zich via de bloedbaan, wat koorts kan veroorzaken [2](#page=2).
5. **Centraal zenuwstelsel (CZS)**: In zeldzame gevallen bereikt het virus het CZS en tast motorische voorhoorncellen aan, leidend tot slappe paralyse, bekend als poliomyelitis acuta anterior [2](#page=2).
> **Tip:** De viremie is een cruciale stap voor de verspreiding van het virus naar het CZS en de ontwikkeling van verlamming.
> **Example:** Zelfs na herstel van de acute fase, kan een permanente gedeeltelijke verlamming of dystrofie optreden door inactiviteit van de spieren [3](#page=3).
#### 1.4.2 Klinische presentatie van polio
* **Incubatietijd**: De incubatietijd van polio bedraagt gemiddeld 7 tot 14 dagen [2](#page=2).
* **Symptomen**:
* Asymptomatisch: 72% van de gevallen [2](#page=2).
* Griepachtig beeld: 25% van de gevallen [2](#page=2).
* Neurologische symptomen: Minder dan 1% van de gevallen. Dit kan variëren van meningitis (1 op 25 gevallen) tot paresthesieën en slappe paralyse (1 op 200 gevallen) [2](#page=2).
* **Mortaliteit**: Ongeveer 2 tot 10% van de patiënten overlijdt [2](#page=2).
* **Post-polio syndroom**: Dit syndroom kan later in het leven optreden bij overlevenden van polio [2](#page=2).
* **Besmettelijkheid**: Besmettelijke personen verspreiden het virus via hun stoelgang gedurende dagen tot weken [2](#page=2).
* **Diagnose**: De diagnose wordt gesteld door het detecteren van het virus in keeluitstrijkjes en stoelgang [2](#page=2).
> **Tip:** Het onderscheid tussen polio, Guillain-Barré en botulisme is belangrijk voor de juiste behandeling. Polio wordt gekenmerkt door aantasting van motorneuronen, terwijl Guillain-Barré een inflammatoir proces is met opstijgende verlamming, en botulisme toxine-gemedieerd is [3](#page=3).
### 1.5 Historische context en vaccinatie
* **Historische prevalentie**: Polio bestaat al zeer lang, met afbeeldingen uit het oude Egypte. De New Yorkse polio-epidemie in 1916 veroorzaakte 20.000 verlammingen en 6.000 doden, wat tot grote angst leidde. Grote uitbraken waren er in de jaren 1950, wat leidde tot het gebruik van de 'ijzeren long' voor beademing [3](#page=3).
* **Vaccinatiecampagne**: De introductie van vaccinatie heeft geleid tot een drastische afname van polio. De vaccinatie tegen polio was in Nederland ooit de enige verplichte vaccinatie. Er is nog steeds urgente poliovaccinatie gaande in gebieden zoals Gaza [3](#page=3).
* **Types poliovirus**: Momenteel onderscheidt men Wild poliovirus (WPV), dat nauwelijks meer voorkomt, en circulating Vaccine-Derived Poliovirus (cVDPV), dat afkomstig is van verzwakte virussen die in oraal toegediende vaccins worden gebruikt [3](#page=3).
> **Example:** De huidige focus ligt op de uitroeiing van Wild Poliovirus (WPV), terwijl de circulatie van Vaccine-Derived Poliovirus (cVDPV) voornamelijk een gevolg is van het gebruik van levend verzwakte vaccins in het verleden in bepaalde gebieden [3](#page=3).
---
# Reoviridae en Calciviridae: virussen die diarree veroorzaken
Dit deel van het document beschrijft de Reoviridae en Calciviridae families, met een focus op de virussen die gastro-enteritis veroorzaken, inclusief hun pathologie, verloop en transmissieroutes [4](#page=4) [5](#page=5).
### 2.1 Reoviridae
De Reoviridae familie omvat virussen zoals rotavirus en norovirus. Deze virussen staan bekend om hun typische radstructuur. De structurele componenten die deel uitmaken van de envelop zijn VP-eiwitten [4](#page=4).
#### 2.1.1 Epidemiologie en transmissie
Reoviridae zijn wijdverspreid. In België komen ze vooral voor in de wintermaanden, waarbij de overdracht via handen plaatsvindt. Epidemieën worden gezien in ziekenhuizen en kinderdagverblijven. In het globale zuiden kan dit virus hoge mortaliteit veroorzaken. Rotavirus komt ook in Nederland voor, maar is meer prominent in sub-Sahara Afrika [4](#page=4).
#### 2.1.2 Pathologie en verloop
Reoviridae veroorzaken acute gastro-enteritis, met name bij kinderen jonger dan twee jaar. De symptomen omvatten hevige waterige diarree. De infectie richt zich op de dunne darm en leidt tot destructie van de bovenste villi, voornamelijk van de epitheelcellen [4](#page=4).
Het intracellulaire verloop van de infectie omvat de volgende stappen [4](#page=4):
1. Aanhechting en internalisatie in een endosoom [4](#page=4).
2. Het virus verliest zijn kapsel en blijft in het cytoplasma [4](#page=4).
3. Transcriptie en translatie vinden plaats in het cytoplasma [4](#page=4).
4. Er vormt zich een intracellulair organel genaamd viroplasma [4](#page=4).
5. Viruscomponenten worden aangemaakt [4](#page=4).
6. Viruspartikels bewegen naar het endoplasmatisch reticulum (ER) en associëren daarmee [4](#page=4).
7. De viruspartikels worden naar buiten gelyseerd om de cyclus te herstarten [4](#page=4).
Tijdens de intracellulaire replicatie dringen viruspartikels epitheelcellen binnen en maken het eiwit EPV aan. Dit leidt tot een verhoogde calciumconcentratie en de productie van de neurotransmitter 5-HT (serotonine). Dit signaal wordt doorgegeven aan de hersenen, die vervolgens signalen naar de maag sturen via VIP (vasoactief intestinaal peptide). Dit resulteert in een hogere secretie van NaCl en water, wat leidt tot misselijkheid, overgeven en waterige diarree. Het virus zelf is niet actief in de maag, maar de symptomen worden veroorzaakt door de neurochemicaliën [4](#page=4).
> **Tip:** De destructie van de epitheelcellen in de dunne darm is cruciaal voor de symptomatologie van diarree [4](#page=4).
### 2.2 Calciviridae
De Calciviridae familie bestaat uit kleine RNA-virussen zonder envelop. Belangrijke vertegenwoordigers zijn norovirus en Sapporo-like virussen, evenals Hepatitis E [5](#page=5).
#### 2.2.1 Norovirus
Norovirus, waaronder de Norwalk en Norwalk-like virussen vallen, veroorzaakt gastro-intestinale klachten bij alle leeftijden. Symptomen omvatten misselijkheid, braken, abdominale krampen en waterige diarree, vaak vergezeld van hoofdpijn, koorts en algemeen onwel gevoel [5](#page=5).
De transmissie van norovirus vindt voornamelijk faeco-oraal plaats, maar kan mogelijk ook via braaksel verspreid worden. Schelpdieren en schaaldieren vormen een bekend risico, aangezien deze virussen daar langdurig (vier tot zes weken) in infectieuze vorm aanwezig kunnen blijven. Het is niet mogelijk om besmette van niet-besmette schelp- of schaaldieren te onderscheiden door te proeven of te ruiken [5](#page=5).
> **Voorbeeld:** Een uitbraak op een cruiseschip is een klassiek scenario voor snelle verspreiding van norovirus door de nauwe leefomstandigheden en de faeco-orale transmissieroute [5](#page=5).
#### 2.2.2 Sapporo-like virussen
Sapporo-like virussen veroorzaken gastro-intestinale klachten voornamelijk bij kinderen. De overdracht vindt plaats via voedsel en door mens-op-mens contact [5](#page=5).
#### 2.2.3 Algemene kenmerken van Calciviridae
Virussen binnen de Calciviridae familie hebben een korte incubatietijd van minder dan 24 uur. Ze staan ook bekend om het veroorzaken van uitbraken op locaties zoals cruiseschepen [5](#page=5).
### 2.3 Vergelijking
De documentatie bevat een tabel die het geschatte aantal gevallen van infectieuze en toxine-gerelateerde diarree in Nederland vergelijkt, hoewel de specifieke vergelijking tussen Reoviridae en Calciviridae in dit fragment niet gedetailleerd wordt weergegeven [5](#page=5).
> **Tip:** Bij het bestuderen van deze virussen is het belangrijk om de transmissieroutes te onthouden, aangezien dit cruciaal is voor preventie- en bestrijdingsmaatregelen [4](#page=4) [5](#page=5).
---
# Hepatitis virussen: HAV, HBV, HCV, HDV en HEV
Dit topic vergelijkt en contrasteert verschillende hepatitisvirussen, waaronder Hepatitis A, B, C, D en E, met aandacht voor hun casussen, structuur, pathogenese, transmissie, klinische presentatie en laboratoriumdiagnostiek.
### 3.1 Hepatitis A (HAV)
Hepatitis A is een acute infectie veroorzaakt door een picornavirus met een enkel serotype wereldwijd. De transmissie verloopt faeco-oraal, via persoon-tot-persoon contact of besmet voedsel en water. Het virus verspreidt zich via de darm naar het bloed (viremie), vervolgens naar de lever, en wordt via de gal uitgescheiden in de stoelgang. Besmetting kan leiden tot acute, soms subklinische, hepatitis. Hoewel de infectie acuut is, ontwikkelen patiënten levenslange immuniteit na doorgemaakte infectie [6](#page=6) [7](#page=7).
#### 3.1.1 Klinische presentatie en verloop
Klinische ziekte wordt veroorzaakt door de afbraak van levercellen. Symptomen kunnen misselijkheid, braken, diarree, koorts, extreme vermoeidheid, gekleurde stoelgang en gele verkleuring van de sclerae (icterus) omvatten (#page=6, 7). Fulminante hepatitis (leverfalen) kan voorkomen, met name bij reizigers. De duur tot het ontwikkelen van IgG-antistoffen is ongeveer 10-12 weken. Er is geen specifieke behandeling voor HAV. In geïndustrialiseerde landen komt HAV vaker voor bij volwassenen, terwijl in ontwikkelingslanden kinderen vaker geïnfecteerd zijn. De infectie kan zich wereldwijd voordoen, met hogere prevalentie in de Middellandse Zeegebied, het Verre Oosten en het Midden-Oosten, en toont mogelijk seizoensgebondenheid in de herfst en winter [6](#page=6) [7](#page=7).
### 3.2 Hepatitis B (HBV)
Hepatitis B wordt veroorzaakt door een HBV-virus dat acuut of chronisch kan verlopen, symptomatisch of asymptomatisch. De cel-gebonden immuniteit en inflammatie in de lever bepalen het verloop. De incubatieperiode varieert van 45 tot 160 dagen en is afhankelijk van de infectieuze dosis, besmettingsroute en het individu. Een sterke immuunrespons leidt tot meer leverbeschadiging, symptomen en een grotere kans op resolutie. Een verzwakt immuunsysteem kan leiden tot een sluimerende infectie en chronische hepatitis B. Complicaties kunnen cirrose en hepatocellulair carcinoom zijn [8](#page=8).
#### 3.2.1 Structuur en stabiliteit
HBV is zeer stabiel en vereist specifieke maatregelen voor inactivatie, zoals autoclaveren; koken is onvoldoende. Desinfectantia zijn niet de eerste keuze, maar hypochloriet of formol zijn bruikbaar. Het virus is ook zeer resistent aan UV-stralen [8](#page=8).
#### 3.2.2 Transmissie en verspreiding
Transmissie van HBV vindt plaats via seksueel contact, van moeder op kind (transplacentair) en via contact met lichaamsvloeistoffen zoals bloed en speeksel, met name prikaccidenten in de zorg. Het virus verspreidt zich via het bloed naar de lever, waar het repliceert en antigenen produceert [9](#page=9).
#### 3.2.3 Klinische presentatie en verloop
Bij een goede cellulaire immuniteit wordt HBV gedood, resulterend in een acute, milde infectie waarna alleen antistoffen aanwezig zijn. Bij onvoldoende cellulaire immuniteit kan HBV sluimerend aanwezig blijven in de levercellen, wat leidt tot chronische ziekte. Dit kan leiden tot periodes van ziekte met tijdelijke controle. Besmetting met HIV, bijvoorbeeld, kan resulteren in een slechte immuniteit en onvoldoende controle over HBV [9](#page=9).
Bij pasgeborenen en jonge kinderen (< 5 jaar) verloopt HBV-infectie vaker asymptomatisch en is het risico op chronische infectie hoger. Bij kinderen, adolescenten en volwassenen (> 5 jaar) is de immuniteit sterker, wat een grotere kans op genezing geeft [10](#page=10).
#### 3.2.4 Laboratoriumdiagnostiek
De diagnose van HBV wordt gesteld door het detecteren van specifieke antigenen en antistoffen:
* **HB cAB positief:** geeft aan dat de patiënt in contact is geweest met HBV (doorgemaakt) [11](#page=11).
* **HB sAg positief:** wijst op een actieve, chronische HBV-infectie [11](#page=11).
* **HB sAB positief:** duidt op ontwikkelde immuniteit (doorgemaakt of door vaccinatie) [11](#page=11).
* **HB eAg positief:** geeft aan dat de patiënt besmettelijk is [11](#page=11).
#### 3.2.5 Epidemiologie en risicogroepen
HBV-endemiciteit varieert geografisch:
* **Hoog endemische zones** (bv. China, Afrika): 15% dragers, 80% HBV-markers [11](#page=11).
* **Matig endemische zones** (bv. Midden-Oosten, Centraal-Europa): 2-7% dragers, 20-55% HBV-markers [11](#page=11).
* **Laag endemische zones** (bv. West-Europa, Noord-Amerika): <2% dragers, <20% HBV-markers [11](#page=11).
Overdracht kan plaatsvinden via bloed, serum, wondvocht, sperma, vaginale secreties en speeksel. Minder bewezen transmissieroutes zijn urine, stoelgang, zweet, tranen en moedermelk. Belangrijke transmissiewegen zijn seksueel contact, bloedtransfusies, verticale transmissie van moeder op kind tijdens de bevalling en horizontale transmissie via wondjes en speeksel [12](#page=12).
Risicogroepen voor HBV, met name ongevaccineerden, omvatten parenterale druggebruikers, personen in gesloten gemeenschappen, medisch personeel, ontvangers van bloedtransfusies, hemodialysepatiënten, personen met wisselende seksuele contacten en kinderen van moeders die drager zijn [12](#page=12).
### 3.3 Hepatitis C (HCV)
Hepatitis C is een virus dat chronische hepatitis kan veroorzaken. Besmetting kan leiden tot viremie, gevolgd door een incubatietijd van gemiddeld 6-7 weken, met een bereik van 2 weken tot 6 maanden [12](#page=12) [13](#page=13).
#### 3.3.1 Pathogenese en verloop
Acute HCV-infecties zijn vaak asymptomatisch of mild, omdat de ontsteking minder uitgesproken is. Dit wordt deels verklaard doordat het virus zijn enveloppe-eiwit kan wijzigen door mutaties in hypervariabele regio's, wat de immuunrespons ontwijkt. Een significant percentage van de geïnfecteerden ontwikkelt chronische hepatitis (60-70%). Op lange termijn kan dit leiden tot cirrose (10-20% na 20-30 jaar) en hepatocellulair carcinoom (10-15% van de cirrose-patiënten) [13](#page=13).
Factoren die de verdere evolutie van HCV beïnvloeden, zijn onder andere de omstandigheden en hoeveelheid van het inoculum, de tijdsduur sinds besmetting, het genotype, co-infecties met HBV en HIV, en de immuunstatus van de patiënt. Bij een acute HCV-infectie met genezing zijn er weinig symptomen en worden pas maanden na de infectie antistoffen aangemaakt. Bij progressie naar chronische infectie blijft HCV RNA aantoonbaar, wat aangeeft dat het virus niet verdwijnt [13](#page=13).
#### 3.3.2 Transmissie
HCV wordt voornamelijk overgedragen via bloed en bloedproducten. Ongeveer 40% van de transmissies blijft onbekend. Percutane routes, zoals bij druggebruikers en prikongevallen, zijn significant. Niet-parenterale transmissie, zoals seksueel en familiaal (vooral bij HIV-positiviteit), en verticaal (moeder op kind) zijn ook beschreven [14](#page=14).
#### 3.3.3 Risicogroepen
Risicogroepen voor HCV omvatten personen die bloedtransfusies hebben ontvangen voor 1990, patiënten met meervoudige transfusies, hemofiliepatiënten, hemodialysepatiënten, transplantatiepatiënten, HIV-patiënten en IV-druggebruikers [14](#page=14).
#### 3.3.4 Vergelijking met HBV
| Kenmerk | HBV | HCV |
| :--------------- | :---------------------------------- | :------------------------------------------ |
| Begin | Vaak symptomatisch | Vaak asymptomatisch |
| Icterus | 15-20% | 5% |
| Overdracht | Parenteraal, Seksueel, PerinataL | Parenteraal (++), Seksueel (++), PerinataL (+) |
| Chroniciteit | Drager (3-5%), Chronische hepatitis (5-10%), Dikwijls sluipend | ±50%, 60-70%, Dikwijls polyfasisch |
| Vaccinatie | JA | Nee |
### 3.4 Hepatitis D (HDV)
Hepatitis D is minder belangrijk dan A, B en C. Het delta-agens is een RNA-virus, omgeven door een delta-antigeen (HDAg) en de HBsAg-enveloppe. HDV is een defectief virus en vereist de aanwezigheid van HBV voor vermenigvuldiging. Dit betekent dat vaccinatie tegen HBV ook bescherming biedt tegen HDV. Geografisch komt HDV voor in het Middellandse Zeegebied, Afrika en Zuid-Amerika. In België zijn parenterale druggebruikers en hemofiliepatiënten risicogroepen [15](#page=15).
### 3.5 Hepatitis E (HEV)
Hepatitis E is ook van minder belang. Het is een RNA-virus (calicivirus), vergelijkbaar met het Norwalk-agens dat diarree veroorzaakt. De transmissie verloopt faeco-oraal. Geografisch komt HEV voor in de tropen (vooral India) en in Europa vanuit de varkensstapel, via besmet drinkwater. Klinisch kan het leiden tot milde tot fulminante acute hepatitis, vergelijkbaar met HAV. Bij zwangeren in Azië kan HEV fataal zijn (10-20%). Bij immuungecompromitteerden kan HEV leiden tot een sluipende chronische hepatitis [15](#page=15).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Term | Definitie |
| Picornaviridae | Een familie van virussen die gekenmerkt wordt door hun kleine formaat (ongeveer 30 nm), een RNA-genoom en het ontbreken van een envelop. Ze bevatten doorgaans één open leesraam (ORF). |
| Enterovirussen | Een subgroep binnen de Picornaviridae familie. Deze virussen staan bekend om hun zuurresistente capside, waardoor ze bestand zijn tegen de zure omgeving van het maag-darmkanaal en gal. Ze kunnen voorkomen in rioolwater, oppervlaktewater en gechloreerd zwembadwater. |
| Poliovirus | Een bekend enterovirus dat de ziekte poliomyelitis (kinderverlamming) kan veroorzaken. Het virus vermenigvuldigt zich in de orofarynx en kan via de bloedbaan het centrale zenuwstelsel bereiken, met mogelijke aantasting van motorische voorhoorncellen en slappe verlamming tot gevolg. |
| Coxsackievirus | Een type enterovirus dat verschillende ziektebeelden kan veroorzaken, afhankelijk van het specifieke type (A of B). Coxsackievirus A is geassocieerd met hand-, voet- en mondziekte en herpangina. Coxsackievirus B kan Bornholmse ziekte en myocarditis veroorzaken. |
| Echovirus | Een type enterovirus dat met name geassocieerd wordt met meningitis. Net als andere enterovirussen, heeft het een zuurresistente capside. |
| Pathogenese | Het mechanisme waarmee een ziekteverwekkende entiteit (zoals een virus) een ziekte veroorzaakt in een gastheer. Bij enterovirussen hangt de pathogenese af van het tropisme van het virus voor specifieke organen. |
| Epidemiologie | De studie van de verspreiding, oorzaken en controle van ziekten in populaties. Voor poliovirus is de epidemiologie sterk verbonden met hygiënische omstandigheden en vaccinatiegraad. |
| Viremie | De aanwezigheid van virussen in het bloed. Na vermenigvuldiging in de orofarynx en het maag-darmkanaal kunnen enterovirussen via de bloedbaan verspreid worden naar andere organen. |
| Poliomyelitis acuta anterior | Een zeldzame, ernstige vorm van polio waarbij de motorische voorhoorncellen in het ruggenmerg worden aangetast, leidend tot slappe verlamming. |
| Post-polio syndroom | Een syndroom dat jaren na een doorgemaakte polio-infectie kan optreden, gekenmerkt door toenemende spierzwakte, vermoeidheid en pijn. |
| Wild poliovirus (WDV) | De oorspronkelijke, wilde stam van het poliovirus die nauwelijks meer voorkomt dankzij vaccinatieprogramma's. |
| Circulating Vaccine-Derived Poliovirus (cVDPV) | Een verzwakte vorm van het poliovirus die in vaccins wordt gebruikt. In zeldzame gevallen kan dit virus zich in de bevolking verspreiden en circuleren, vooral bij lage vaccinatiegraden. |
| Reoviridae | Een familie van virussen die, zoals Rota- en Norovirus, gastro-enteritis kunnen veroorzaken. Deze virussen worden gekenmerkt door hun radstructuur en structurele eiwitten die deel uitmaken van de envelop. Ze komen wereldwijd voor, met specifieke epidemiologische patronen zoals in de wintermaanden in België en hoge mortaliteit in het globale zuiden. |
| Calciviridae | Een familie van kleine RNA-virussen zonder envelop, waartoe onder andere Norovirus en Sapporo-like virussen behoren. Deze virussen zijn een veelvoorkomende oorzaak van gastro-intestinale klachten bij alle leeftijden, waaronder misselijkheid, braken en waterige diarree. |
| Gastro-enteritis | Een acute ontsteking van het maag-darmkanaal, die zich manifesteert als hevige waterige diarree, vaak gepaard gaande met misselijkheid, braken en buikkrampen. Het wordt typisch veroorzaakt door virale infecties, zoals die door Reoviridae en Calciviridae. |
| Pathologie | De studie van ziekten, in deze context verwijzend naar hoe virussen zoals Reoviridae en Calciviridae het lichaam aantasten. Dit omvat de infectie van de dunne darm en de destructie van de epitheelcellen aan de bovenste villi, wat leidt tot de symptomen van gastro-enteritis. |
| Verloop (virale replicatie) | Het proces dat een virus doorloopt binnen een gastheercel om zich te vermenigvuldigen. Dit omvat aanhechting, internalisatie in een endosoom, het uitdoen van het kapsel, transcriptie en translatie in het cytoplasma, de vorming van een viroplasma en de assemblage van nieuwe viruspartikels die vervolgens de cel verlaten. |
| Viroplasma | Een intracellulaire structuur die wordt gevormd tijdens de replicatie van bepaalde virussen, zoals Reoviridae. Het is de plaats waar virale componenten worden aangemaakt en viruspartikels worden geassembleerd binnen de geïnfecteerde cel. |
| Faeco-orale transmissie | Een manier van virusoverdracht waarbij het virus via ontlasting (faeces) wordt verspreid en vervolgens via de mond (oraal) wordt opgenomen door een nieuwe gastheer. Dit is een belangrijke transmissieroute voor virussen die diarree veroorzaken, zoals Norovirus. |
| Norovirus | Een type virus binnen de familie Calciviridae dat verantwoordelijk is voor gastro-intestinale klachten bij alle leeftijden. Bekende voorbeelden zijn het Norwalkvirus. De transmissie vindt voornamelijk faeco-oraal plaats, maar kan ook via braaksel voorkomen. |
| Structurele componenten | De eiwitten die de structuur van een viruspartikel vormen. Bij Reoviridae zijn de VP-eiwitten belangrijke structurele componenten die deel uitmaken van de envelop van het virus. |
| Villi | Kleine, vingerachtige uitsteeksels aan de binnenwand van de dunne darm die verantwoordelijk zijn voor de opname van voedingsstoffen. Virussen zoals Reoviridae kunnen de bovenste villi beschadigen, wat leidt tot malabsorptie en diarree. |
| Hepatitis A virus (HAV) | Een picornavirus met een RNA-genoom dat acute hepatitis veroorzaakt. Besmetting vindt plaats via de faeco-orale route, door contact met besmet voedsel of water, en leidt tot een infectie die over het algemeen geen chronisch verloop kent, maar wel levenslange immuniteit kan opwekken na genezing. |
| Hepatitis B virus (HBV) | Een DNA-virus dat zowel acute als chronische hepatitis kan veroorzaken, afhankelijk van de cel-gebonden immuniteit en de ontsteking in de lever. Transmissie gebeurt via seksueel contact, moeder op kind, of bloedcontact, en de incubatieperiode varieert aanzienlijk. |
| Hepatitis C virus (HCV) | Een RNA-virus dat vaak leidt tot een asymptomatische of milde acute infectie, maar met een hoge kans (60-70%) op progressie naar chronische hepatitis. Verdere evolutie kan resulteren in cirrose en hepatocellulair carcinoom, beïnvloed door factoren zoals genotype en co-infecties. |
| Hepatitis D virus (HDV) | Een defectief RNA-virus dat enkel kan repliceren in de aanwezigheid van Hepatitis B virus (HBV). Het is omgeven door een delta-antigeen en de HBsAg-enveloppe, wat betekent dat vaccinatie tegen HBV ook bescherming biedt tegen HDV-infectie. |
| Hepatitis E virus (HEV) | Een RNA-virus, vergelijkbaar met het calicivirus, dat voornamelijk via de faeco-orale route wordt overgedragen. Het kan leiden tot milde tot fulminante acute hepatitis, vergelijkbaar met HAV, maar bij immuungecompromitteerden kan het een sluipende chronische hepatitis veroorzaken. |
| Chronische hepatitis | Een langdurige ontsteking van de lever, veroorzaakt door een virale infectie die niet volledig door het immuunsysteem wordt opgeruimd. Bij Hepatitis B en C kan dit leiden tot aanzienlijke leverbeschadiging over tijd, zoals cirrose en leverkanker. |
| Fulminante hepatitis | Een zeldzame, zeer ernstige vorm van hepatitis die leidt tot acuut leverfalen. Dit kan optreden bij bepaalde hepatitisvirussen, zoals HAV en HEV, en vereist vaak een spoedige levertransplantatie. |
| Immuniteit | Het vermogen van het lichaam om zich te verdedigen tegen infecties. Na een doorgemaakte hepatitisinfectie of vaccinatie, ontwikkelt het lichaam antilichamen die bescherming bieden tegen toekomstige infecties met hetzelfde virus. |
| Antilichaam (AL/Ab) | Eiwitten die door het immuunsysteem worden geproduceerd als reactie op de aanwezigheid van een antigeen (zoals een virus). Antilichamen helpen het virus te neutraliseren en te elimineren. |
| Antigeen (Ag) | Een stof (vaak een deel van een virus of bacterie) die een immuunrespons opwekt. Bij hepatitisvirussen worden specifieke antigenen zoals HBsAg gebruikt voor diagnostische doeleinden om infectie of immuniteit aan te tonen. |
| Icterus | Geelzucht, een gelige verkleuring van de huid en het oogwit, veroorzaakt door een verhoogd bilirubinegehalte in het bloed. Het is een veelvoorkomend symptoom bij acute hepatitis, maar niet altijd aanwezig. |
| Hepatocellulair carcinoom | Kanker van de levercellen (hepatocyten). Langdurige chronische infectie met Hepatitis B en C virussen zijn belangrijke risicofactoren voor de ontwikkeling van dit type leverkanker. |
| Cirrose | Een ernstige vorm van littekenvorming in de lever, die de normale leverfunctie verstoort. Dit kan een gevolg zijn van langdurige ontsteking, vaak veroorzaakt door chronische virale hepatitisinfecties. |
| Incubatieperiode | De tijdspanne tussen de blootstelling aan een infectieus agens en het optreden van de eerste symptomen. De incubatieperiodes variëren aanzienlijk per hepatitisvirus. |
| Cel-gebonden immuniteit | Een deel van het immuunsysteem dat voornamelijk wordt gemedieerd door T-cellen, die direct geïnfecteerde cellen kunnen herkennen en vernietigen. Dit speelt een cruciale rol bij het bestrijden van virale infecties zoals HBV. |
| Parenterale transmissie | Overdracht van een infectie via bloed of andere lichaamsvloeistoffen die de bloedbaan binnendringen, bijvoorbeeld door injecties met besmette naalden of bloedtransfusies. Dit is een belangrijke transmissieweg voor HBV en HCV. |
| Verticaal transmissie | Overdracht van een infectie van moeder op kind, tijdens de zwangerschap, bevalling of borstvoeding. Dit is een risico bij HBV en HCV infecties. |
| Horizontale transmissie | Overdracht van een infectie tussen individuen die geen ouder-kind relatie hebben, bijvoorbeeld via direct contact, speeksel of besmet materiaal. Dit kan voorkomen bij HBV en HCV, zij het minder frequent dan parenterale transmissie bij HCV. |