Cover
Mulai sekarang gratis H3 Chirurgie
Summary
# Postoperatieve behandeling en herstelperiode
De postoperatieve fase omvat de behandeling direct na een chirurgische ingreep, gericht op het handhaven van de homeostase en het minimaliseren van de biologische respons op het trauma, gevolgd door een herstelperiode die gericht is op het volledig functioneren van de patiënt [1](#page=1) [2](#page=2).
### 1.1 Postoperatieve behandeling
De postoperatieve behandeling is een teamgebeuren waarbij de chirurg de eindverantwoordelijkheid draagt. Belangrijke aandachtspunten zijn het behoud van de homeostase door aandacht te besteden aan weefselperfusie, oxygenatie, zuur-base evenwicht, water- en elektrolytenbalans, en energievoorziening [2](#page=2).
#### 1.1.1 Weefselperfusie
Goede weefselperfusie vereist een adequate perfusiedruk, een goede vullingstoestand en een goede vascularisatie. Onvoldoende weefselperfusie kan leiden tot metabole acidose, lactaatstijging, oligurie en een slechte genezing van wonden en naden [3](#page=3).
#### 1.1.2 Oxygenatie
De normale respiratoire functie en zuurstofvoorziening kunnen bedreigd worden door reeds bestaande respiratoire aandoeningen, de effecten van anesthesie (zoals V/Q mismatch en atelectase), hypoventilatie door pijn, en problemen met het ophoesten van sputum. Preventie omvat pulmonaire voorbereiding en behandeling kan bestaan uit zuurstoftoediening, pijnstilling en ademhalingskine [3](#page=3).
> **Tip:** Ventilatie-perfusie (V/Q) mismatch tijdens anesthesie kan ontstaan doordat de patiënt in een bepaalde positie ligt, waardoor een deel van het bloed niet effectief van zuurstof wordt voorzien [3](#page=3).
#### 1.1.3 Vochtbeleid
Het doel van vochtbeleid is het op peil houden van de hydratietoestand, het stimuleren van de diurese en het handhaven van een evenwicht in de elektrolyten. Normale behoeften zijn circa 2000-2500 ml water en 75-150 mmol natrium en 30-60 mmol kalium per dag. Herstel van reeds bestaande tekorten, compensatie van bijkomende verliezen (zoals door maagsonde, braken, diarree of fistels) en het evalueren van de vullingsstatus via centrale veneuze druk en diurese zijn essentieel [4](#page=4) [5](#page=5) [9](#page=9).
Diurese is een zeer goede parameter om de vullingstoestand te evalueren, met een minimum van 0,5 liter per kilogram per uur als streven [4](#page=4).
Er worden kristalloïden (zoals NaCl 0,9%, glucose 5%, Hartmann) en colloïden (zoals bloed, plasma, albumine, gelatines, dextranen) gebruikt, afhankelijk van de samenstelling van het verloren lichaamsvocht en het te herstellen intravasculaire volume [5](#page=5).
> **Example:** Bij vochttoediening verandert voornamelijk het intravasculaire deel van het vocht [4](#page=4).
#### 1.1.4 Energiebehoeften
De perioperatieve periode kenmerkt zich door een verhoogde energiebehoefte voor het behoud van vitale functies, de stressrespons en weefselherstel. Bij onvoldoende energietoevoer worden eerst glycogeenreserves aangesproken, gevolgd door vrije vetzuren (VVZ) en gluconeogenese uit eiwitten, wat leidt tot spierafbraak en verminderde immuunweerstand. De basale metabole behoefte is ongeveer 25 kcal/kg/dag, met een toename van 5-15 kcal/kg/dag voor kleine en middelgrote ingrepen, en 50-100% voor grote ingrepen of sepsis. Enterale voeding heeft de voorkeur, terwijl parenterale voeding (glucose-oplossing kortdurend, of totale parenterale nutritie met koolhydraten, vetten en eiwitten langdurig) ingezet wordt indien nodig [11](#page=11) [12](#page=12) [6](#page=6).
> **Tip:** Bij langdurige parenterale voeding dienen levertesten gemonitord te worden [6](#page=6).
#### 1.1.5 Monitoring
Klinische parameters die gemonitord worden, omvatten temperatuur, hartritme, bloeddruk, ademhalingsfrequentie, zuurstof-saturatie, diurese, vochtbalans en centrale veneuze druk. Verhoogde temperatuur kan wijzen op infectie, terwijl lage temperatuur te wijten kan zijn aan warmteverlies. Hartritmestoornissen of bloeddrukveranderingen kunnen duiden op vocht- of bloedverlies, stress of cardiale problemen [14](#page=14) [7](#page=7).
#### 1.1.6 Laboratoriumwaarden
Labowaarden kunnen verstoord zijn in de postoperatieve periode. Specifieke aandachtspunten zijn: glucose is altijd verhoogd postoperatief, hematocriet daalt pas na enige tijd bij bloeding door verdunning, witte bloedcellen (WBC) stijgen gedurende 2-3 dagen, C-reactief proteïne (CRP) stijgt na de ingreep en moet na 3-4 dagen dalen, en natrium (Na+) kan na zware ingrepen licht dalen gedurende 2-5 dagen [15](#page=15) [8](#page=8).
#### 1.1.7 Sonde en drains
Maag- en urinesondes worden gebruikt voor evacuatie en monitoring. Maagsonde is geïndiceerd bij darmparalyse om maagdistensie te voorkomen. Urinesondes helpen bij het volgen van de diurese en het vermijden van urineretentie, maar verhogen het risico op blaasinfectie. Abdominale, thorax- en wonddrains evacueren postoperatief vocht en bloed. Specifieke drains zoals de Kehr-drain (gal) en Pezzer-drain (enterale drainage) kunnen ook worden toegepast. Actieve drainage maakt gebruik van vacuüm, passieve drainage laat vocht gewoon aflopen [16](#page=16) [8](#page=8) [9](#page=9).
### 1.2 Herstelperiode
De herstelperiode omvat de periode na het verlaten van het ziekenhuis, waarbij patiënten naar huis, een hersteloord of een woonzorgcentrum kunnen gaan. Goede voorlichting over alarmsymptomen en het informeren van de huisarts zijn essentieel, aangezien kortere ziekenhuisverblijven het risico op complicaties na ontslag kunnen verhogen [19](#page=19) [20](#page=20).
#### 1.2.1 Mogelijke complicaties
Diverse complicaties kunnen optreden in de postoperatieve fase:
* **Respiratoire insufficiëntie:** Veroorzaakt door atelectase, inadequate ademhaling, slechte sputum evacuatie, of longinfectie [10](#page=10).
* **Myocardinfarct – hartfalen:** Meestal direct postoperatief door stress van de ingreep, cardiale depressie door anesthetica, of reeds bestaand cardiaal lijden [10](#page=10).
* **Nierinsufficiëntie:** Kan ontstaan door langdurige hypoperfusie van de nieren door hypotensie, hypovolemie, slechte cardiale functie of sepsis. Adequate vullingstoestand en bloeddrukbehoud zijn cruciaal ter preventie [11](#page=11).
* **Wondinfectie:** Symptomen zijn roodheid, warmte, zwelling, pijn en etterverlies. Behandeling omvat het verwijderen van suturen, spoelen van de wond en eventueel systemische antibiotica [11](#page=11).
* **Dehiscentie (wondloslating):** Kan oppervlakkig, diep en verborgen, of diep en open zijn, met verschillende gevolgen zoals littekenbreuk of evisceratie. Oorzaken zijn slechte wondheling, infectie of mechanische factoren [12](#page=12) [13](#page=13).
* **Lekkage:** Loslating van een naad, bijvoorbeeld van een darmsutuur, wat kan leiden tot infectie, sepsis of evacuatie van darminhoud [13](#page=13).
* **Sepsis:** Gegeneraliseerde infectie met systemische weerslag, gekenmerkt door koorts, hypotensie en tachycardie [14](#page=14).
* **Bloeding:** Kan chirurgisch zijn of ontstaan door stollingsstoornissen [14](#page=14).
* **Hypotensie – shock:** Kan hypovolemisch, cardiogeen of septisch zijn [16](#page=16).
* **Diepe veneuze trombose (DVT):** Profylaxe omvat anti-embool kousen, LMWH en mobilisatie [16](#page=16).
> **Tip:** Bij een diepe en open dehiscentie, wat leidt tot evisceratie, is dringend herstel noodzakelijk en moeten de darmen in afwachting bedekt worden [13](#page=13).
#### 1.2.2 Zorgen op de verpleegafdeling
Op de verpleegafdeling wordt gefocust op het controleren van vitale parameters, het vroegtijdig detecteren van complicaties, het handhaven van de vocht- en elektrolytenbalans, de overgang naar enterale voeding, wondverzorging, mobilisatie en de voorbereiding op ontslag [17](#page=17).
#### 1.2.3 Specifieke patiëntgroepen
* **Bejaarden:** Hebben een verhoogd risico op complicaties, zijn gevoeliger voor medicatie en kunnen sneller gedesoriënteerd raken [18](#page=18).
* **Psychiatrische patiënten en alcoholici:** Psychische medicatie mag best niet onderbroken worden. Bij alcoholici is aandacht voor stollingsstoornissen, nutritionele status en ontwenningsverschijnselen belangrijk [18](#page=18).
* **Diabetespatiënten:** Risico op hyperglycemie of hypoglycemie. Goede glycemiecontrole is cruciaal voor wondgenezing en vereist continue monitoring en insulinetoediening volgens schema [19](#page=19).
#### 1.2.4 Ontslagvoorbereiding
Bij ontslag wordt gezorgd voor een brief naar de huisarts, voorschriften voor medicatie, thuisverpleging en kinesitherapie, en een afspraak voor een polibezoek voor controle. Wondproblemen zijn de meest frequente complicatie na ontslag, maar zijn zelden ernstig en vereisen meestal lokale behandeling [19](#page=19) [20](#page=20).
---
# Bewaking van klinische parameters en laboratoriumwaarden
Het bewaken van klinische parameters en laboratoriumwaarden is essentieel in de postoperatieve periode om de fysiologische status van de patiënt te evalueren, complicaties vroegtijdig op te sporen en de behandeling tijdig aan te passen [7](#page=7) [8](#page=8).
### 2.1 Klinische parameters
Klinische parameters geven directe inzichten in de vitale functies van de patiënt [7](#page=7).
#### 2.1.1 Temperatuur
* **Laag:** Kan het gevolg zijn van warmteverlies tijdens de ingreep [7](#page=7).
* **Hoog:** Een lichte stijging van $+1^\circ$C kan de eerste twee dagen na een ingreep normaal zijn [7](#page=7).
#### 2.1.2 Hartritme
* **Hoog:** Kan duiden op vocht- of bloedverlies, stress, of cardiale oorzaken [7](#page=7).
* **Laag:** Kan gerelateerd zijn aan medicatie of cardiale problemen [7](#page=7).
#### 2.1.3 Bloeddruk
* **Hoog:** Kan veroorzaakt worden door stress of pijn [7](#page=7).
* **Laag:** Kan wijzen op vocht- of bloedverlies, of shock [7](#page=7).
#### 2.1.4 Ademhalingsfrequentie
* **Hoog:** Kan duiden op respiratoire distress, zuurstoftekort, of CO2-retentie [7](#page=7).
* **Laag:** Kan het gevolg zijn van oversedatie [7](#page=7).
#### 2.1.5 Zuurstofsaturatie
* **Laag:** Duidt op een tekort aan zuurstof of respiratoire insufficiëntie [7](#page=7).
#### 2.1.6 Diurese
* Diurese is een belangrijke indicator van de renale perfusie en de vullingstoestand van de patiënt [7](#page=7).
* Het is ook een indirecte maat voor de algemene weefselperfusie [7](#page=7).
#### 2.1.7 Vochtbalans
* De registratie van alle in- en uitgaande vloeistoffen is cruciaal voor het behoud van het evenwicht in het lichaam [7](#page=7).
#### 2.1.8 Centraal veneuze druk (CVD)
* De CVD wordt gebruikt om de intravasculaire vullingstoestand te evalueren [7](#page=7).
> **Tip:** Klinische parameters worden doorgaans periodiek gecontroleerd, bijvoorbeeld om de vier, zes of twaalf uur, afhankelijk van de afdeling en de toestand van de patiënt [7](#page=7).
### 2.2 Laboratoriumwaarden in de postoperatieve periode
Na een operatie kunnen laboratoriumwaarden verstoord zijn, wat specifieke interpretatie vereist [8](#page=8).
#### 2.2.1 Indicaties voor laboratoriumonderzoek
Laboratoriumonderzoek is aangewezen bij:
* Zwaardere ingrepen of significant bloedverlies [8](#page=8).
* Infectie of sepsis [8](#page=8).
* Langdurige parenterale voeding of enterale verliezen [8](#page=8).
* Specifieke indicaties, zoals problemen met de stolling [8](#page=8).
#### 2.2.2 Typische veranderingen in laboratoriumwaarden
* **Glycemie:** Is postoperatief altijd verhoogd [8](#page=8).
* **Hematocriet:** Zakt niet onmiddellijk bij een bloeding, maar pas na verdunning (uit de extracellulaire ruimte) of door bijvulling [8](#page=8).
* **Witte bloedcellen (WBC):** Stijgen meestal gedurende 2-3 dagen na de ingreep [8](#page=8).
* **C-reactief proteïne (CRP):** Stijgt na de ingreep en moet na 3-4 dagen beginnen te dalen [8](#page=8).
* **Natrium (Na+):** Zakt meestal wat na een zware ingreep (2-5 dagen) [8](#page=8).
### 2.3 Sonde en drains
Sondes en drains zijn hulpmiddelen die gebruikt worden voor monitoring of therapie [8](#page=8).
#### 2.3.1 Maagsonde
* **Indicatie:** Wordt ingezet bij darmparalyse, die kan optreden na abdominale of retroperitoneale ingrepen [8](#page=8).
* **Functie:** Afzuigen van maagsap dat niet geëvacueerd wordt, om maagdistensie te voorkomen [8](#page=8).
* **Nadeel:** Kan oncomfortabel zijn voor de patiënt [8](#page=8).
#### 2.3.2 Urinesonde
* **Functie:**
* Voorkomen van urineretentie [8](#page=8).
* Monitoren van de diurese [8](#page=8).
* **Nadeel:** Verhoogt het risico op blaasinfectie [8](#page=8).
> **Tip:** Het is aan te raden om een urinesonde zo snel mogelijk na gebruik te verwijderen om het risico op infectie te minimaliseren [8](#page=8).
---
# Postoperatieve complicaties en hun beheer
Een breed scala aan postoperatieve complicaties kan optreden, variërend van respiratoire en cardiale problemen tot infecties en trombo-embolische aandoeningen, die elk specifieke oorzaken, symptomen en behandelingsstrategieën vereisen .
### 3.1 Respiratoire insufficiëntie
Respiratoire insufficiëntie na een operatie kan diverse oorzaken hebben, waaronder atelectase na anesthesie, inadequate ademhaling door pijn, sedatie of obesitas, slechte sputum evacuatie door indroging of ciliaire parese, en slechte zuurstofuitwisseling zoals bij ARDS of longinfecties. Symptomen omvatten respiratoire distress, hypoxie en cyanose. Behandeling richt zich op zuurstoftherapie, kunstmatige ventilatie indien nodig, en het aanpakken van de onderliggende oorzaak, zoals antibiotica, pijnstilling of fysiotherapie .
### 3.2 Myocardinfarct en hartfalen
Deze complicaties treden meestal op in de directe postoperatieve periode, vaak als gevolg van de stress van de ingreep, cardiale depressie door anesthetica, of reeds bestaand cardiaal lijden. Symptomatologie kan afwijken van klassieke presentaties door medicatie. Diagnose gebeurt via ECG en laboratoriumonderzoek (troponine, CK). Behandeling volgt de standaardprotocollen voor deze aandoeningen, met cardiale ondersteuning indien nodig .
### 3.3 Nierinsufficiëntie
Oorzaken van nierinsufficiëntie zijn onder meer langdurige hypoperfusie van de nieren door hypotensie of hypovolemie, slechte cardiale functie, of sepsis. Bestaand nierlijden is een predisponerende factor. Preventie omvat het handhaven van adequate vullingstoestanden en bloeddruk. Diagnose wordt gesteld op basis van oligurie (gestreefde diurese van min 0,5-1 ml/kg/uur), creatininemie en creatinineklaring. Behandeling is gericht op het herstellen van de nierperfusie, het toedienen van diuretica, en eventueel dialyse .
### 3.4 Wondinfectie
Profylaxe omvat goede huidvoorbereiding, ontsmetting en antibiotische profylaxie. Symptomen manifesteren zich als roodheid, warmte, zwelling, pijn en etterverlies. Behandeling bestaat uit het verwijderen van hechtingen, spoelen van de wond met antiseptische oplossingen, en eventueel systemische antibiotica. Lichte inflammatie kan zonder antibiotica behandeld worden .
### 3.5 Dehiscentie (wondloslating)
Oorzaken van dehiscentie zijn onder andere slechte wondheling, chirurgische techniek, of infectie. Predisponerende factoren zijn mechanisch (obesitas, abdominale distensie, hoesten) en metabool (malnutritie, diabetes, corticosteroïden, ouderdom) .
#### 3.5.1 Vormen van dehiscentie
Dehiscentie kan oppervlakkig en open zijn (enkel huid), duidelijk na 10-14 dagen. Een diepe en verborgen vorm waarbij de huid intact is maar de fascia gescheurd is, kan later tot een littekenbreuk leiden. Een diepe en open vorm, die zich 5-10 dagen postoperatief kan voordoen, omvat het loslaten van fascia, subcutis en huid, en kan leiden tot evisceratie waarbij de darmen bloot komen te liggen .
#### 3.5.2 Behandeling van dehiscentie
Oppervlakkige dehiscentie kan worden behandeld met secundaire sutuur of open laten genezen. Littekenbreuken vereisen secundair herstel, vaak met een wandprothese, en dit is niet altijd dringend tenzij er sprake is van inklemming. Evisceratie is een urgente situatie die onmiddellijk herstel vereist; in afwachting moeten de darmen bedekt worden .
### 3.6 Lekkage
Lekkage kan optreden door loslating van een naad, bijvoorbeeld van darmsituren, en wordt gepredisponeerd door slechte weefselperfusie, infectie, of tractie. Symptomen omvatten infectie, mogelijk leidend tot sepsis, en de evacuatie van darminhoud via de wond of drain. Behandeling kan bestaan uit reoperatie met re-resectie en re-sutuur, het creëren van een extern traject met een drain, of een enterostomie .
### 3.7 Sepsis
Sepsis is een gegeneraliseerde infectie met systemische gevolgen, veroorzaakt door circulerende cytokines en inflammatoire mediatoren die arteriolaire dilatatie induceren. Symptomen zijn hoge koorts, hypotensie, tachycardie en een warme periferie. Behandeling omvat circulatoire ondersteuning (vulling, vasopressoren) en behandeling van de infectie, waarbij breed-spectrum antibiotica initieel worden gestart .
### 3.8 Bloeding
Oorzaken van postoperatieve bloedingen zijn chirurgische bloedingen of stollingsstoornissen. Diagnose gebeurt op basis van bloedverlies via de wond of drains, verborgen bloedverlies met hemodynamische gevolgen (tachycardie, hypotensie, shock), en een daling van het hematocriet. Behandeling is gericht op het stoppen van de bloeding, bloedtransfusie indien nodig, en correctie van stollingsstoornissen .
#### 3.8.1 Bloed en bloedcomponenten
#### Volbloed
Wordt niet meer routinematig gebruikt .
#### Packed cells
Geconcentreerde rode bloedcellen (hematocriet 60%). Vereist test op overdraagbare ziekten en bloedgroepcompatibiliteit. Transfusiegrens is circa een hematocriet van 25% .
#### Trombocytenconcentraat
Indicatie is afhankelijk van het aantal functionerende trombocyten, waarbij 50.000 per microliter als voldoende kan worden beschouwd. Geen trombocyten geven als de patiënt niet bloedt .
#### Plasma
Fresh frozen plasma bevat alle eiwitten en stollingsfactoren en vereist bloedgroepcompatibiliteit .
#### Albumine
Geïndiceerd bij belangrijke hypoalbuminemie .
#### PPSB (Protrombine Complex Concentraat)
Bevat vier vitamine K-afhankelijke stollingsfactoren en wordt ingezet bij belangrijke stollingsafwijkingen .
#### Autologe transfusie
Kan pre-donatie of hemodilutie omvatten. Hemodilutie houdt in dat er veel vocht wordt toegediend aan het begin van de operatie, waardoor het hematocriet daalt; bij significant bloedverlies worden dan minder rode bloedcellen verloren dan zonder deze verdunning .
### 3.9 Hypotensie en shock
Oorzaken van hypotensie en shock kunnen hypovolemisch, cardiogeen of septisch zijn. Profylaxie omvat monitoring, met aandacht voor de interpretatie van bloeddruk in de context van de patiënt, en vroege behandeling gebaseerd op de oorzaak. Behandeling omvat volumeherstel (eventueel met bloed) en stoppen van verlies, cardiale ondersteuning, en het gebruik van vasopressoren en antibiotica bij septische shock .
### 3.10 Diepe veneuze trombose (DVT)
Profylaxe omvat anti-embool kousen, laagmoleculair heparine (LMWH), en mobilisatie. Klinische diagnose is niet altijd duidelijk; D-dimeren zijn sensitief maar niet-specifiek, en duplex-echografie kan worden ingezet. Behandeling bestaat uit therapeutische doses heparine of LMWH, gevolgd door orale anticoagulantia gedurende 3-6 maanden. Vroege mobilisatie van de patiënt is belangrijk .
---
# Zorg op de verpleegafdeling en speciale patiëntengroepen
Dit gedeelte van de studiehandleiding richt zich op de dagelijkse zorgverlening binnen een verpleegafdeling, met speciale aandacht voor specifieke patiëntengroepen en hun unieke zorgbehoeften.
### 4.1 Dagelijkse zorgverlening op de verpleegafdeling
De dagelijkse zorg op een verpleegafdeling omvat een breed scala aan taken gericht op het herstel en welzijn van de patiënt. Essentiële onderdelen zijn onder andere [17](#page=17):
* **Controle vitale parameters**: Het nauwkeurig monitoren van levensfuncties is cruciaal voor het vroegtijdig detecteren van problemen [17](#page=17).
* **Detectie van complicaties**: Vroegtijdige opsporing van zowel algemene als specifieke complicaties is een kernonderdeel van de zorg [17](#page=17).
* **In stand houden vocht- en elektrolytenbalans**: Het waarborgen van een adequate vocht- en elektrolytenhuishouding is essentieel voor herstel [17](#page=17).
* **Overgang naar enterale voeding**: Het begeleiden van patiënten bij de overstap naar enterale voeding vereist specifieke aandacht [17](#page=17).
* **Wondverzorging en -controle**: Zorgvuldige aandacht voor wondgenezing en het voorkomen van infecties is van groot belang [17](#page=17).
* **Mobilisatie**: Het stimuleren en ondersteunen van mobilisatie draagt bij aan het voorkomen van complicaties zoals trombose en decubitus [17](#page=17).
* **Voorbereiding ontslag**: Een goede voorbereiding op ontslag, inclusief informatie en nazorg, is cruciaal voor een soepel herstel thuis [17](#page=17).
#### 4.1.1 Wondverzorging en -controle
Gedetailleerde richtlijnen voor wondverzorging omvatten:
* **Verbandwissels**: Een niet-vervuild verband hoeft niet noodzakelijk vervangen te worden. Bij vervanging dient de wond ontsmet en steriel afgehandeld te worden [17](#page=17).
* **Blootstelling van de wond**: Vanaf de vierde dag mag een wond bloot blijven [17](#page=17).
* **Verwijderen van hechtingen**: De timing voor het verwijderen van hechtingen is afhankelijk van de aard van de ingreep:
* Hals: vierde dag [17](#page=17).
* Kleine ingrepen: 8-10 dagen [17](#page=17).
* Abdominaal: 10-12 dagen [17](#page=17).
* Ter hoogte van een gewricht: 14 dagen [17](#page=17).
* Amputatie: 3 weken [17](#page=17).
> **Tip**: Intradermale hechtingen hoeven niet altijd verwijderd te worden, vooral wanneer de bloedtoevoer naar het gebied beperkt is [17](#page=17).
#### 4.1.2 Mobilisatie
Mobilisatie is een belangrijk onderdeel van de zorg om complicaties te voorkomen en het herstel te bevorderen [17](#page=17).
#### 4.1.3 Overgang naar enterale voeding
Deze overgang vereist een gestructureerde aanpak om de patiënt optimaal te ondersteunen [17](#page=17).
### 4.2 Speciale patiëntengroepen
Binnen de verpleegafdeling is het van belang om specifieke aandacht te besteden aan risicogroepen, aangezien deze patiënten unieke uitdagingen met zich meebrengen.
#### 4.2.1 Bejaarden
Ouderen vormen een risicogroep voor postoperatieve complicaties, vaak door orgaanaantasting. Belangrijk is dat de fysiologische leeftijd, en niet de kalenderleeftijd, leidend is voor het risico. Ouderen zijn gevoeliger voor medicatie en kunnen na een chirurgische ingreep sneller gedesoriënteerd of verward raken, mede doordat ze niet in hun vertrouwde omgeving zijn [18](#page=18).
> **Tip**: Het plaatsen van de patiënt in de buurt van de kamerdeur en het handhaven van een dag-nachtritme kunnen helpen bij desoriëntatie [18](#page=18).
#### 4.2.2 Psychiatrische patiënten: alcoholici
Bij psychiatrische patiënten, en in het bijzonder alcoholici, is het van belang:
* **Medicatie**: Psychische medicatie wordt bij voorkeur niet onderbroken [18](#page=18).
* **Mentale impact**: Chirurgisch ingrijpen is ook mentaal een belangrijke gebeurtenis [18](#page=18).
* **Veroorzakers van psychose**: Een psychose kan ook een teken zijn van infectie, sepsis, pneumonie, ontwenning of delirium [18](#page=18).
* **Specifieke aandachtspunten bij alcoholici**:
* Stollingsstoornissen [18](#page=18).
* Nutritionele status [18](#page=18).
* Ontwenningsverschijnselen [18](#page=18).
#### 4.2.3 Diabetespatiënten
Diabetespatiënten hebben verhoogde risico's op complicaties zoals hyperglycemie (mede door operatieve stress), ketoacidose en hyperosmolair coma. Hypoglycemie is eveneens een risico. Een goede regulatie van de bloedsuikerspiegel is essentieel voor een adequate wondgenezing [19](#page=19).
* **Profylaxie**:
* Glycemiecontrole elke 4-6 uur [19](#page=19).
* Insuline dient toegediend te worden volgens een specifiek schema [19](#page=19).
* Controle is ook aangewezen in de beginfase na het hervatten van normale voedselinname [19](#page=19).
### 4.3 Herstelperiode en ontslag
De herstelperiode omvat het proces van ontslag en nazorg. Dit kan verschillende bestemmingen hebben, zoals naar huis, een hersteloord of een woonzorgcentrum [19](#page=19).
* **Communicatie**: Er wordt een brief gestuurd naar de huisarts (eventueel te verwittigen) [19](#page=19).
* **Voorschriften**: Dit omvat medicatie, eventuele thuisverpleging en kinesitherapie [19](#page=19).
* **Controle**: Poliklinische controleafspraken zijn onderdeel van de nazorg [19](#page=19).
> **Example**: Een schema voor pijnstilling zal deel uitmaken van de ontslaginstructies [19](#page=19).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Postoperatieve fase | De periode direct na een chirurgische ingreep, waarin het lichaam herstelt en er monitoring en specifieke zorg nodig is om complicaties te voorkomen en het herstel te bevorderen. |
| Postoperatieve behandeling | De medische en verpleegkundige zorg die wordt geboden aan een patiënt na een operatie, gericht op het stabiliseren van vitale functies, pijnmanagement, wondzorg en het voorkomen van complicaties. |
| Herstelperiode | De tijd die nodig is voor het lichaam om te herstellen van een chirurgische ingreep, waarin fysiologische functies geleidelijk terugkeren naar het normale niveau en de patiënt weer mobieler wordt. |
| Weefselperfusie | De toevoer van bloed naar de weefsels van het lichaam, essentieel voor de levering van zuurstof en voedingsstoffen en de afvoer van afvalstoffen, cruciaal voor weefselherstel en -functie. |
| Homeostase | Het vermogen van een organisme om zijn interne milieu constant te houden, ondanks veranderingen in de externe omgeving; het handhaven van een stabiele, evenwichtige toestand. |
| Oxygenatie | Het proces waarbij zuurstof aan het bloed wordt toegevoegd en door het lichaam wordt getransporteerd naar de weefsels; adequate oxygenatie is vitaal voor celmetabolisme. |
| Zuur-base evenwicht | De balans tussen zuren en basen in lichaamsvloeistoffen, die essentieel is voor de normale werking van cellen en enzymen; een verstoring kan leiden tot metabole acidose of alkalose. |
| Water- en elektrolyten balans | Het evenwicht van water en essentiële mineralen (elektrolyten zoals natrium, kalium, chloride) in het lichaam, cruciaal voor celvolume, zenuwfunctie, spiercontractie en vochtregulatie. |
| Energievoorziening | De toevoer en benutting van energiebronnen (koolhydraten, vetten, eiwitten) door het lichaam om fysiologische processen te ondersteunen, zoals basaal metabolisme, fysieke activiteit en herstel. |
| Acidose | Een aandoening waarbij de zuurgraad van het bloed of lichaamsweefsels abnormaal hoog is, vaak veroorzaakt door een ophoping van zuren of verlies van basen. |
| Oligurie | Een verminderde urineproductie, wat kan duiden op een ontoereikende nierperfusie of andere ernstige medische aandoeningen. |
| Vochtbeleid | Het beheer van de vochtinname en -uitscheiding van een patiënt, gericht op het handhaven van adequate hydratatie, elektrolytenbalans en orgaanfunctie. |
| Diurese | De productie en uitscheiding van urine door de nieren, een belangrijke indicator van nierfunctie en vochtbalans. |
| Intravasculair | Verwijst naar de ruimte binnen de bloedvaten (arteriën, venen, capillairen). |
| Interstitieel | Verwijst naar de ruimte tussen de cellen in de weefsels, buiten de bloedvaten en lymfevaten. |
| Kristalloïden | Intraveneuze vloeistoffen die kleine moleculen bevatten, zoals zout en glucose, die snel in het interstitiële compartiment kunnen diffunderen en worden gebruikt voor vloeistofvervanging. |
| Colloïden | Intraveneuze vloeistoffen die grotere moleculen bevatten, zoals eiwitten of zetmeelderivaten, die langer in de bloedbaan blijven en effectiever zijn in het verhogen van het intravasculaire volume. |
| Enteraal | Verwijst naar de spijsverteringskanaal, van de mond tot de anus; enterale voeding vindt plaats via de normale weg van het maagdarmkanaal. |
| Parenteraal | Verwijst naar de toediening van voedingsstoffen of medicijnen buiten het maagdarmkanaal, meestal intraveneus. |
| Totale parenterale nutritie (TPN) | Een methode van intraveneuze voeding waarbij alle benodigde voedingsstoffen (koolhydraten, vetten, eiwitten, vitaminen, mineralen) direct in de bloedbaan worden toegediend, wanneer enterale voeding niet mogelijk is. |
| Respiratoire insufficiëntie | Een aandoening waarbij de longen niet in staat zijn om voldoende zuurstof aan het bloed te leveren of kooldioxide te verwijderen, wat leidt tot hypoxie en/of hypercapnie. |
| Atelectase | Het gedeeltelijk of volledig inklappen van een longkwab of de gehele long, vaak veroorzaakt door obstructie van de luchtwegen of onvoldoende ademhaling. |
| Hypoxie | Een tekort aan zuurstof in het bloed of weefsels, wat kan leiden tot celschade of orgaanfalen. |
| ARDS (Acute Respiratory Distress Syndrome) | Een ernstige, levensbedreigende longconditie gekenmerkt door plotselinge, wijdverspreide ontsteking in de longen, wat leidt tot ernstige hypoxie. |
| Myocardinfarct (Hartaanval) | Schade aan de hartspier als gevolg van een onderbreking van de bloedtoevoer naar een deel van het hart, meestal veroorzaakt door een bloedstolsel in een kransslagader. |
| Nierinsufficiëntie | Een aandoening waarbij de nieren niet goed functioneren en niet in staat zijn om afvalstoffen uit het bloed te filteren, vocht te reguleren en elektrolyten in balans te houden. |
| Wondinfectie | Infectie van een chirurgische wond, gekenmerkt door roodheid, zwelling, pijn, warmte en soms ettervorming. |
| Dehiscentie (Wondloslating) | Het openbarsten of scheiden van een chirurgische wond, wat kan variëren van oppervlakkig tot diep, waarbij de onderliggende weefsels of organen zichtbaar worden. |
| Lekkage | Onbedoelde doorgang van vloeistof (bv. darminhoud, gal) uit een naad of verbinding, vaak bij gastro-intestinale chirurgie, wat kan leiden tot infectie of sepsis. |
| Sepsis | Een levensbedreigende reactie van het lichaam op een infectie, waarbij ontstekingsmediatoren wijdverspreid schade aanrichten aan organen en weefsels, leidend tot hypotensie en orgaanfalen. |
| Bloeding | Verlies van bloed uit de bloedvaten, hetzij uitwendig zichtbaar of inwendig verborgen, wat kan leiden tot hypovolemie en shock. |
| Hypotensie | Lage bloeddruk, wat kan duiden op onvoldoende circulerend bloedvolume, hartfalen of een gegeneraliseerde vaatverwijding zoals bij sepsis. |
| Shock | Een levensbedreigende toestand waarbij het lichaam onvoldoende bloedtoevoer krijgt om organen en weefsels van zuurstof te voorzien, wat leidt tot orgaanfalen en celschade. |
| Diepe veneuze trombose (DVT) | De vorming van een bloedstolsel (trombus) in een diepe ader, meestal in de benen, wat kan leiden tot zwelling, pijn en het risico op een longembolie. |
| Volbloed | Bloed dat bestaat uit rode bloedcellen, witte bloedcellen, bloedplaatjes en plasma, gebruikt voor transfusie wanneer er aanzienlijk bloedverlies is. |
| Packed cells (Gepakte cellen) | Geconcentreerde rode bloedcellen die na centrifugatie uit volbloed worden verkregen, gebruikt om de zuurstoftransportcapaciteit te herstellen bij bloedarmoede of bloedverlies. |
| Trombocytenconcentraat | Een preparaat dat verrijkt is met bloedplaatjes, gebruikt bij patiënten met een laag aantal bloedplaatjes of stollingsstoornissen om bloedingen te stoppen of te voorkomen. |
| Plasma | Het vloeibare deel van het bloed dat eiwitten, antistoffen en stollingsfactoren bevat; gebruikt bij stollingsstoornissen of grote bloedverliezen. |
| Albumine | Een belangrijk eiwit in het bloedplasma dat helpt bij het handhaven van de oncotische druk en het transport van verschillende stoffen; gebruikt bij ernstige hypoalbuminemie. |
| PPSB (Protrombine Complex Concentraat) | Een preparaat dat stollingsfactoren bevat die afhankelijk zijn van vitamine K, gebruikt voor de behandeling van ernstige stollingsafwijkingen. |
| Autologe transfusie | Het gebruik van het eigen bloed van de patiënt, vooraf gedoneerd of tijdens de operatie teruggewonnen, voor transfusie. |
| Hemodilutie | Een techniek waarbij bloed wordt verdund met vloeistoffen om de hoeveelheid circulerende bloedcellen te verminderen, wat de bloeding tijdens een operatie kan beperken. |
| Entérale voeding | Voeding die via de normale route van het maagdarmkanaal wordt toegediend, hetzij per os of via een sonde. |
| Wondverzorging | Het proces van het reinigen, verbinden en beschermen van een chirurgische wond om infectie te voorkomen en genezing te bevorderen. |
| Mobilisatie | Het proces van het aanmoedigen en ondersteunen van een patiënt om zo snel mogelijk na een operatie te bewegen, wat essentieel is voor herstel en het voorkomen van complicaties. |
| Bejaarden | Ouderen, die vaak een verhoogd risico lopen op postoperatieve complicaties vanwege verminderde orgaanfuncties en verhoogde gevoeligheid voor medicatie. |
| Psychiatrische patiënten | Personen met psychische aandoeningen, die speciale aandacht vereisen vanwege mogelijke interacties met medicatie, mentale impact van chirurgie en risico op delier of psychose. |
| Alcoholici | Personen met een alcoholverslaving, die specifieke risico's lopen zoals stollingsstoornissen, nutritionele tekorten en ontwenningsverschijnselen na een operatie. |
| Diabetespatiënten | Personen met diabetes mellitus, die een verhoogd risico hebben op hyperglycemie, ketoacidose, hypoglycemie en slechte wondgenezing na een operatie. |
| Glycemie | De concentratie van glucose (suiker) in het bloed. |
| Ontslag | Het formele moment waarop een patiënt uit het ziekenhuis mag vertrekken naar huis, een hersteloord of een andere zorginstelling. |
| Alarmsymptomen | Tekenen of symptomen die wijzen op een potentieel ernstige medische toestand die onmiddellijke medische aandacht vereist na ontslag uit het ziekenhuis. |