Cover
Mulai sekarang gratis 8 ZSO 42 bloedgroepen circulatie.docx
Summary
# Het ABO- en resussysteem van bloedgroepen
Dit document beschrijft de vorming en de implicaties van het ABO- en resussysteem van bloedgroepen, met een focus op antigenen, antistoffen en hun relevantie voor bloedtransfusies en zwangerschap.
### 1.1 Het ABO-bloedgroepsysteem
Het ABO-bloedgroepsysteem is gebaseerd op de aanwezigheid van specifieke antigenen op het celmembraan van rode bloedcellen (RBC) en corresponderende antistoffen in het bloedplasma.
#### 1.1.1 Antigenen op rode bloedcellen
Er zijn twee hoofdtypen bloedantigenen, aangeduid als A en B. De combinatie van deze antigenen op de RBC bepaalt de bloedgroep:
* **Bloedgroep A:** Antigeen A is aanwezig op de RBC.
* **Bloedgroep B:** Antigeen B is aanwezig op de RBC.
* **Bloedgroep AB:** Zowel antigeen A als antigeen B zijn aanwezig op de RBC.
* **Bloedgroep O:** Geen antigenen A of B zijn aanwezig op de RBC.
#### 1.1.2 Antistoffen in het bloedplasma
Naast antigenen op de RBC, bevat het bloedplasma ook bloedantistoffen. Deze antistoffen reageren met en breken het corresponderende antigeen af. Cruciaal is dat een persoon normaal gesproken geen antistoffen heeft tegen de antigenen die op hun eigen RBC aanwezig zijn.
* Een persoon met bloedgroep A (met antigeen A) heeft geen antistof A in het plasma, omdat dit de eigen RBC zou afbreken. Wel heeft deze persoon antistof B in het plasma.
* Een persoon met bloedgroep B (met antigeen B) heeft geen antistof B in het plasma, maar wel antistof A.
* Een persoon met bloedgroep AB heeft geen antistoffen A of B in het plasma.
* Een persoon met bloedgroep O heeft zowel antistof A als antistof B in het plasma.
> **Tip:** Onthoud dat het plasma van een persoon altijd antistoffen bevat tegen de antigenen die *niet* op de eigen rode bloedcellen aanwezig zijn.
### 1.2 Het resussysteem (Rh-factor)
Naast het ABO-systeem, is er het resussysteem, gebaseerd op de aanwezigheid van het D-antigeen (resusantigeen) op het membraan van de RBC.
* **Resuspositief (Rh+):** Personen bij wie het D-antigeen aanwezig is. Ongeveer 85% van de bevolking is Rh+.
* **Resusnegatief (Rh-):** Personen bij wie het D-antigeen afwezig is. Ongeveer 15% van de bevolking is Rh-.
In tegenstelling tot het ABO-systeem, komen resusantistoffen (anti-D) normaal gesproken niet voor in het plasma van resusnegatieve personen. Echter, deze antistoffen worden aangemaakt wanneer een resusnegatief persoon in contact komt met resuspositief bloed, omdat het D-antigeen dan als een lichaamsvreemde stof wordt beschouwd.
### 1.3 Bloedtransfusies: Universaliteit en compatibiliteit
Bloedtransfusies vereisen zorgvuldige compatibiliteitscontroles om schadelijke reacties, zoals agglutinatie (samenklontering) van donorbloed, te voorkomen.
#### 1.3.1 Universele donor en acceptor
* **Bloedgroep O:** Wordt beschouwd als de **universele donor**. Personen met bloedgroep O kunnen bloed geven aan iedereen omdat hun RBC geen A- of B-antigenen hebben die door antistoffen in het plasma van de ontvanger herkend en aangevallen zouden kunnen worden. Zij kunnen echter alleen bloed ontvangen van personen met bloedgroep O.
* **Bloedgroep AB:** Wordt beschouwd als de **universele acceptor**. Personen met bloedgroep AB kunnen bloed ontvangen van personen met bloedgroep A, B, AB en O, omdat hun plasma geen antistoffen A of B bevat die de donor-RBC zouden kunnen aanvallen. Zij kunnen echter alleen bloed geven aan andere personen met bloedgroep AB.
#### 1.3.2 Compatibiliteitsregels bij transfusies
Het belangrijkste principe bij bloedtransfusies is dat de antistoffen in het plasma van de **ontvanger** niet mogen reageren met de antigenen op de **donor**-RBC.
* De antistoffen in het donorbloed worden over het algemeen als minder problematisch beschouwd, omdat deze in het lichaam van de ontvanger sterk verdund worden.
#### 1.3.3 De rol van de resusfactor bij transfusies
* Resusnegatieve personen die voor het eerst een transfusie krijgen met resuspositief bloed, ontwikkelen antistoffen (anti-D) tegen het D-antigeen.
* Bij een volgende transfusie met resuspositief bloed zal het immuunsysteem van de resusnegatieve ontvanger de donor-RBC onmiddellijk afbreken, wat leidt tot ernstige agglutinatie.
* Daarom mogen resuspositieve personen **geen** bloed geven aan resusnegatieve personen.
> **Voorbeeld:** Een resusnegatieve ontvanger kan veilig bloed ontvangen van een resusnegatieve donor (ongeacht hun ABO-bloedgroep, zolang de ABO-compatibiliteit ook in orde is), en van een resuspositieve donor (indien de ABO-compatibiliteit in orde is en er geen eerdere sensibilisatie heeft plaatsgevonden). Een resuspositieve ontvanger kan bloed ontvangen van zowel resuspositieve als resusnegatieve donoren.
#### 1.3.4 Noodtransfusies en herhaalde transfusies
* **Hoogdringende transfusie (geen tijd voor testen):** Er wordt direct bloed van de isogroep (exact dezelfde bloedgroep) toegediend. Indien dit niet beschikbaar is, wordenpacked cells (geconcentreerde rode bloedcellen) van bloedgroep O gebruikt, of een beperkte transfusie met vol bloed O. Hoewel vol bloed O antistoffen bevat, is de verdunning doorgaans voldoende om agglutinatie te voorkomen.
* **Herhaalde transfusie:** Bij patiënten die al eerder bloed hebben ontvangen, en dus een gesensibiliseerd immuunsysteem hebben, wordt strikt de voorkeur gegeven aan packed cells van de isogroep om immuunreacties te minimaliseren.
### 1.4 Bepaling van bloedgroepen
De bepaling van bloedgroepen geschiedt middels specifieke laboratoriumtests.
#### 1.4.1 Standaardtest (directe bepaling)
Bij deze test wordt het bloed van de patiënt (ontvanger) gemengd met laboratoriumoplossingen die specifieke antistoffen bevatten (anti-A, anti-B en anti-D).
* **Reactie (agglutinatie/klontering):** Geeft aan dat het corresponderende antigeen aanwezig is op de RBC van de patiënt.
* Klontering met anti-A duidt op bloedgroep A.
* Klontering met anti-B duidt op bloedgroep B.
* Klontering met zowel anti-A als anti-B duidt op bloedgroep AB.
* Geen klontering met anti-A of anti-B duidt op bloedgroep O.
* Klontering met anti-D duidt op Rh-positief.
De **kolomtechniek** is een veelgebruikte methode waarbij RBC van de patiënt worden gemengd met anti-A, anti-B en anti-D in aparte ruimtes (bv. in een microplaat).
#### 1.4.2 Kruisproef (compatibiliteitstest)
De kruisproef is essentieel om te controleren of het plasma van de **ontvanger** antistoffen bevat die kunnen reageren met de RBC van de **donor**.
* Het serum (plasma met antistoffen) van de ontvanger wordt gemengd met de RBC van de donor.
* **Agglutinatie (reactie):** Treedt op wanneer de ontvanger antistoffen heeft tegen antigenen op de donor-RBC. Dit betekent dat het donorbloed 'incompatibel' is en een transfusie is niet mogelijk.
* **Geen agglutinatie (negatieve kruisproef):** Geeft aan dat het donorbloed compatibel is.
> **Tip:** De kruisproef wordt ook wel de indirecte Coombstest of indirecte antiglobulinetest (IAT) genoemd.
### 1.5 Problemen met de resusfactor tijdens zwangerschap
De resusfactor kan problematisch zijn bij resusnegatieve vrouwen die zwanger worden van een resuspositief kind (erfelijke bepaling).
#### 1.5.1 Sensibilisatie van de moeder
* Tijdens de zwangerschap is er weinig bloedcontact, maar tijdens de bevalling kan het bloed van de resusnegatieve moeder in contact komen met het resuspositieve bloed van de baby.
* Dit leidt tot een immuunrespons bij de moeder, waarbij zij anti-D antistoffen aanmaakt tegen het D-antigeen van de baby. De baby is dan al geboren, dus dit veroorzaakt nog geen directe schade. De antistoffen blijven echter wel aanwezig in het bloed van de moeder.
#### 1.5.2 Erytroblastosis foetalis (hemolytische ziekte van de pasgeborene)
* Bij een volgende zwangerschap, wanneer de moeder opnieuw resuspositief bloed van de foetus heeft, kunnen de reeds aanwezige anti-D antistoffen via de placenta worden overgedragen naar de foetale bloedbaan.
* Deze antistoffen vernietigen de rode bloedcellen van de foetus (RBC), wat leidt tot ernstige bloedarmoede (erytroblastosis foetalis). Dit kan resulteren in miskraam, vroeggeboorte of foetale sterfte.
#### 1.5.3 Preventie van rhesusproblemen bij zwangerschap
Om deze ernstige complicaties te voorkomen, worden preventieve maatregelen genomen:
* De bloedgroep van de moeder wordt vroeg in de zwangerschap bepaald.
* Bij resusnegatieve zwangere vrouwen wordt binnen 48 uur na de bevalling **resusantistoffen (anti-D-immunoglobulinen)** toegediend. Dit is een vorm van passieve immunisatie.
* De toegediende antistoffen neutraliseren het resusantigeen van het kind dat eventueel in het bloed van de moeder terecht is gekomen.
* Hierdoor wordt de immuunrespons van de moeder onderdrukt; zij maakt zelf geen anti-D antistoffen aan en ontwikkelt geen immunologisch geheugen.
* De toegediende antistoffen zijn van korte duur en verdwijnen vanzelf.
> **Tip:** Dit preventieve protocol voorkomt de vorming van immunologische afweerstoffen bij de moeder, waardoor volgende zwangerschappen met een resuspositieve foetus veilig verlopen.
---
# Bloedtransfusieprincipes en compatibiliteit
Hier is een samenvatting van de principes van bloedtransfusie en compatibiliteit, opgesteld als een studiehandleiding voor examens.
## 2 Bloedtransfusieprincipes en compatibiliteit
Dit hoofdstuk verklaart de basisprincipes achter bloedgroepen, hoe compatibiliteit tussen donor en ontvanger wordt bepaald, en de implicaties hiervan voor veilige bloedtransfusies.
### 2.1 Bloedgroepen: ABO en Resus
Bloedgroepen worden bepaald door de aanwezigheid van specifieke antigenen op het celmembraan van rode bloedcellen (RBC's) en antistoffen in het bloedplasma.
#### 2.1.1 Het ABO-systeem
Het ABO-systeem is gebaseerd op twee belangrijke antigenen, A en B, en de afwezigheid daarvan.
* **Bloedgroep A:** RBC's dragen antigeen A. Plasma bevat anti-B antistoffen.
* **Bloedgroep B:** RBC's dragen antigeen B. Plasma bevat anti-A antistoffen.
* **Bloedgroep AB:** RBC's dragen zowel antigeen A als antigeen B. Plasma bevat geen anti-A of anti-B antistoffen.
* **Bloedgroep O:** RBC's dragen geen antigeen A of antigeen B. Plasma bevat zowel anti-A als anti-B antistoffen.
Antistoffen in het plasma reageren met overeenkomstige antigenen en veroorzaken afbraak. Een persoon heeft nooit antistoffen tegen de eigen aanwezige antigenen.
#### 2.1.2 Het Resussysteem (Rh-systeem)
Naast het ABO-systeem, is er het resussysteem, gebaseerd op de aanwezigheid van het D-antigeen.
* **Resuspositief (Rh+):** De RBC's dragen het D-antigeen. Ongeveer 85% van de bevolking is Rh+.
* **Resusnegatief (Rh-):** De RBC's dragen het D-antigeen niet. Ongeveer 15% van de bevolking is Rh-.
Normaal gesproken bevat het plasma van Rh-negatieve personen geen anti-D antistoffen. Deze worden echter aangemaakt wanneer een Rh-negatief persoon in contact komt met Rh-positief bloed, omdat het D-antigeen dan als een lichaamsvreemde stof wordt beschouwd.
### 2.2 Universele Donoren en Acceptoren
De combinatie van ABO- en resusantistoffen bepaalt de universele donor- en acceptorstatus.
* **Bloedgroep AB (AB Rh+):**
* **Universele acceptor:** Personen met bloedgroep AB hebben geen anti-A, anti-B of anti-D antistoffen (indien Rh+). Ze kunnen daarom bloed ontvangen van elke bloedgroep.
* **Bloedgroep O (O Rh-):**
* **Universele donor:** Personen met bloedgroep O hebben geen antigenen op hun RBC's (geen A, geen B, geen D indien Rh-). Hun bloedplasma bevat echter wel anti-A en anti-B antistoffen, en bij Rh-negatieven geen anti-D. Dit bloed kan aan iedereen gegeven worden omdat er geen antigenen zijn die door de antistoffen van de ontvanger kunnen worden aangevallen. Echter, ontvangers met bloedgroep O kunnen alleen bloed ontvangen van bloedgroep O.
#### 2.2.1 Compatibiliteit bij Transfusies
Bij een bloedtransfusie is het cruciaal dat de antistoffen in het plasma van de **ontvanger** niet reageren met de antigenen op de RBC's van de **donor**. De antistoffen in het donorbloed worden, vanwege verdunning, over het algemeen als minder problematisch beschouwd voor de ontvanger.
> **Tip:** Het belangrijkste is om te kijken naar de reactie van de antistoffen van de ontvanger met de antigenen van de donor.
* **Problemen met het Resussysteem:**
* Een Rh-negatieve persoon die voor het eerst Rh-positief bloed ontvangt, ontwikkelt anti-D antistoffen.
* Bij een volgende transfusie met Rh-positief bloed, zullen deze reeds gevormde anti-D antistoffen de donor-RBC's direct aanvallen, wat leidt tot agglutinatie (samenklontering) en hemolyse.
* Daarom mogen Rh-positieve personen geen bloed geven aan Rh-negatieve personen.
### 2.3 Bepaling van Bloedgroepen
Bloedgroepen worden vastgesteld met standaardtests en kruisproeven.
#### 2.3.1 Standaard bloedgroepbepaling (serologie)
Deze test identificeert de antigenen op de RBC's van de patiënt.
* **Methode:** RBC's van de patiënt worden gemengd met oplossingen die specifieke antistoffen bevatten (anti-A, anti-B, anti-D).
* **Resultaat:** Aanwezigheid van agglutinatie (samenklontering) duidt op de aanwezigheid van het corresponderende antigeen:
* Klontering met anti-A: Antigeen A aanwezig (Bloedgroep A).
* Klontering met anti-B: Antigeen B aanwezig (Bloedgroep B).
* Klontering met anti-A en anti-B: Antigeen A en B aanwezig (Bloedgroep AB).
* Geen klontering: Geen A of B antigeen aanwezig (Bloedgroep O).
* Klontering met anti-D: D-antigeen aanwezig (Resuspositief).
* Geen klontering met anti-D: D-antigeen afwezig (Resusnegatief).
#### 2.3.2 Kruisproef (Crossmatch)
De kruisproef controleert op onverwachte reacties tussen het plasma van de ontvanger en de RBC's van de donor, en detecteert ook antistoffen tegen andere, minder voorkomende bloedgroepantigenen.
* **Methode:** Het serum (plasma met antistoffen) van de ontvanger wordt gemengd met de RBC's van de donor.
* **Resultaat:**
* **Agglutinatie:** De antistoffen in het serum van de ontvanger reageren met de antigenen op de donor-RBC's. De transfusie is **incompatibel** en mag niet doorgaan.
* **Geen agglutinatie:** Het bloed van de donor is compatibel met het serum van de ontvanger.
* **Indirecte Coombstest (Indirect antiglobulinetest - IAT):** Een specifieke methode voor de kruisproef waarbij men observeert of er agglutinatie of hemolyse optreedt wanneer het serum van de patiënt (met potentiële antistoffen) gemengd wordt met de RBC's van de donor.
#### 2.3.3 Spoedsituaties en Herhaalde Transfusies
* **Hoogdringende transfusie:** Wanneer er geen tijd is voor uitgebreide labo-analyses, wordt eerst bloed van dezelfde bloedgroep (isogroep) toegediend. Indien niet beschikbaar, wordt vol bloed O of "packed cells" (geconcentreerde rode bloedcellen) van groep O gebruikt. Verdunning van agglutininen in vol bloed O voorkomt normaal gesproken agglutinatie.
* **Herhaalde transfusie:** Bij patiënten die al meerdere transfusies hebben gehad en mogelijk al antistoffen hebben gevormd, wordt uitsluitend gebruik gemaakt van "packed cells" van de isogroep om het risico op immuunreacties te minimaliseren.
### 2.4 Rhesusfactor en Zwangerschap
De rhesusfactor kan complicaties veroorzaken tijdens zwangerschappen bij Rh-negatieve moeders.
* **Probleem:** Als een Rh-negatieve moeder zwanger is van een Rh-positieve baby, kan er tijdens de bevalling bloeduitwisseling plaatsvinden. Het Rh-positieve bloed van de baby kan bij de moeder een immuunrespons opwekken, waardoor zij anti-D antistoffen aanmaakt.
* **Gevolgen voor volgende zwangerschappen:** Deze anti-D antistoffen kunnen de placenta passeren en de RBC's van een volgende Rh-positieve foetus aantasten. Dit kan leiden tot hemolytische ziekte van de pasgeborene (erythroblastosis foetalis), gekenmerkt door bloedarmoede en potentieel miskramen.
* **Preventie:**
* Bij zwangere Rh-negatieve vrouwen wordt bloedgroepbepaling gedaan.
* Binnen 48 uur na de bevalling van een Rh-positieve baby krijgt de moeder een injectie met anti-D antistoffen (anti-D immunoglobuline). Dit is een vorm van passieve immunisatie die de aanmaak van eigen antistoffen en geheugencellen door de moeder voorkomt, zonder blijvende effecten. Hierdoor wordt de vorming van schadelijke resusantistoffen bij de moeder verhinderd.
---
# Methoden voor bloedgroepbepaling
Dit hoofdstuk beschrijft de fundamentele methoden voor bloedgroepbepaling, essentieel voor veilige bloedtransfusies en het voorkomen van ernstige medische complicaties.
### 3.1 De basisprincipes van bloedgroepen
Bloedgroepen zijn gebaseerd op de aanwezigheid van specifieke antigenen op het celmembraan van rode bloedcellen (RBC) en antistoffen in het bloedplasma.
#### 3.1.1 Het ABO-systeem
Het ABO-systeem kent vier hoofdcombinaties van antigenen op de RBC:
* **Bloedgroep A**: Antigeen A is aanwezig op de RBC.
* **Bloedgroep B**: Antigeen B is aanwezig op de RBC.
* **Bloedgroep AB**: Zowel antigeen A als antigeen B zijn aanwezig op de RBC.
* **Bloedgroep O**: Geen antigenen (A of B) zijn aanwezig op de RBC.
In het bloedplasma bevinden zich antistoffen. Deze antistoffen reageren met overeenkomstige antigenen en breken deze af. Cruciaal is dat er nooit antistoffen aanwezig zijn tegen de eigen antigenen van de bloedgroep.
* Een persoon met bloedgroep A heeft antigeen A op de RBC, maar geen antistof A in het plasma. Wel heeft deze persoon antistof B in het plasma.
* Een persoon met bloedgroep B heeft antigeen B op de RBC, maar geen antistof B in het plasma. Wel heeft deze persoon antistof A in het plasma.
* Een persoon met bloedgroep AB heeft zowel antigeen A als B op de RBC, en dus geen antistoffen A of B in het plasma.
* Een persoon met bloedgroep O heeft geen antigenen A of B op de RBC, maar wel antistoffen A en B in het plasma.
#### 3.1.2 Het resussysteem
Naast het ABO-systeem is het resussysteem van belang, gebaseerd op de aanwezigheid van het D-antigeen (resusantigeen) op het membraan van RBC.
* **Resuspositief (Rh+)**: Personen bij wie het D-antigeen aanwezig is. Ongeveer 85% van de bevolking is Rh+.
* **Resusnegatief (Rh-)**: Personen bij wie het D-antigeen afwezig is. Ongeveer 15% van de bevolking is Rh-.
Normaal gesproken bevat het plasma van resusnegatieve personen geen resusantistoffen (anti-D). Deze antistoffen kunnen echter worden aangemaakt wanneer een resusnegatief persoon in contact komt met resuspositief bloed, omdat het D-antigeen dan als een lichaamsvreemde stof wordt beschouwd.
#### 3.1.3 Universele donor en acceptor
De kennis van bloedgroepen is essentieel voor bloedtransfusies.
* **Universele acceptor**: Personen met bloedgroep AB kunnen bloed ontvangen van elke bloedgroep, omdat zij geen antistoffen A of B in hun plasma hebben die de donor RBC zouden kunnen aanvallen. Ze kunnen echter alleen bloed geven aan andere personen met bloedgroep AB.
* **Universele donor**: Personen met bloedgroep O kunnen bloed geven aan iedereen, omdat hun RBC geen antigenen A of B bevatten die door de antistoffen van de ontvanger kunnen worden aangevallen. Zij kunnen echter alleen bloed ontvangen van andere personen met bloedgroep O.
#### 3.1.4 Compatibiliteit bij bloedtransfusies
Bij bloedtransfusies is het cruciaal dat de antistoffen in het bloed van de *ontvanger* niet reageren met de antigenen op de RBC van de *donor*. Antistoffen in het donorbloed zijn in het algemeen te verdund om schade te veroorzaken bij de ontvanger.
* **Resusfactor**: Resusnegatieve personen mogen geen bloed ontvangen van resuspositieve donoren, omdat dit kan leiden tot de aanmaak van anti-D antistoffen. Bij een tweede transfusie met resuspositief bloed kan dit leiden tot snelle afbraak van de donor RBC (agglutinatie).
> **Tip:** Bij spoedeisende transfusies waarbij geen tijd is voor uitgebreide analyses, wordt vaak eerst een transfusie met de eigen bloedgroep (isogroep) uitgevoerd. Als dit niet beschikbaar is, kan gekozen worden voor Packed-O-Cell's (geconcentreerde rode bloedcellen van bloedgroep O) of, met voorzichtigheid, voor een beperkte transfusie met vol bloed O. Bij herhaalde transfusies wordt het risico op reacties van het immuunsysteem groter geacht, waardoor enkel packed-cells worden gebruikt.
### 3.2 Methoden voor bloedgroepbepaling
Er zijn twee standaardtests voor bloedgroepbepaling: de standaardtest (kolomtechniek) en de kruistest (indirecte Coombstest).
#### 3.2.1 De standaardtest (kolomtechniek)
Deze test bepaalt de bloedgroep van een patiënt door het bloed te mengen met laboratoriumoplossingen die specifieke antistoffen bevatten (anti-A, anti-B, anti-D). De aanwezigheid van antigenen op de RBC wordt gedetecteerd door agglutinatie (klontering).
* **Procedure**: RBC van de patiënt worden apart gemengd met anti-A, anti-B en anti-D reagentia.
* **Interpretatie**:
* Klontering met anti-A: Antigeen A aanwezig (Bloedgroep A).
* Klontering met anti-B: Antigeen B aanwezig (Bloedgroep B).
* Klontering met zowel anti-A als anti-B: Antigenen A en B aanwezig (Bloedgroep AB).
* Geen klontering: Geen antigenen A of B aanwezig (Bloedgroep O).
* Klontering met anti-D: D-antigeen aanwezig (Resuspositief, Rh+).
* Geen klontering met anti-D: D-antigeen afwezig (Resusnegatief, Rh-).
> **Example:** Een patiënt vertoont klontering met anti-A en anti-D, maar niet met anti-B. Dit wijst op bloedgroep A positief (A+).
#### 3.2.2 De kruistest (kruisproef)
De kruisproef (ook wel indirecte Coombstest of indirecte antiglobulinetest, IAT genoemd) onderzoekt de aanwezigheid van antistoffen in het plasma van de ontvanger die kunnen reageren met de RBC van de donor. Dit is cruciaal om compatibiliteit te garanderen, vooral wanneer er antistoffen aanwezig zijn tegen andere antigenen dan die van het ABO- en resussysteem.
* **Procedure**: Het serum (plasma met antistoffen) van de ontvanger wordt gemengd met de RBC van de donor. Soms worden hierbij ook andere antigenen dan A, B en D meegenomen.
* **Interpretatie**:
* **Negatieve kruisproef**: Er treedt geen agglutinatie of hemolyse op. Dit betekent dat het bloed van de donor compatibel is met de ontvanger en een transfusie kan veilig plaatsvinden.
* **Positieve kruisproef**: Er treedt agglutinatie of hemolyse op. Dit duidt op de aanwezigheid van antistoffen in het serum van de ontvanger tegen antigenen op de RBC van de donor. De donor is dan 'incompatibel' en een transfusie is niet mogelijk.
### 3.3 Rhesusproblematiek bij zwangerschap
Het resussysteem kan ernstige problemen veroorzaken bij resusnegatieve vrouwen die zwanger zijn van een resuspositieve baby.
#### 3.3.1 Het mechanisme van rhesusincompatibiliteit
* Tijdens de zwangerschap is er meestal geen direct bloedcontact tussen moeder en kind. Tijdens de geboorte kan er echter bloed van de baby in de bloedbaan van de moeder terechtkomen.
* Als de moeder Rh- is en de baby Rh+, zal het immuunsysteem van de moeder reageren op het resuseiwit van de baby door anti-D antistoffen te produceren. Dit gebeurt meestal na de geboorte van de eerste baby, dus de eerste baby wordt niet beïnvloed.
* Deze anti-D antistoffen blijven in het bloed van de moeder aanwezig.
* Bij een volgende zwangerschap met een Rh+ foetus kunnen deze antistoffen via de placenta worden doorgegeven aan de baby. De antistoffen vallen de RBC van de baby aan, wat leidt tot bloedarmoede (erytroblastosis foetalis) en mogelijk tot miskraam.
#### 3.3.2 Preventie van rhesusproblemen
* Bloedgroepbepaling van de moeder wordt uitgevoerd tijdens de zwangerschap.
* Binnen 48 uur na de bevalling van een Rh- moeder met een Rh+ baby, worden resusantistoffen (anti-D immunoglobuline) toegediend.
* Dit is een vorm van passieve immunisatie: de toegediende antistoffen neutraliseren de foetale RBC die mogelijk in de moeder zijn terechtgekomen voordat het immuunsysteem van de moeder kan reageren.
* Hierdoor wordt de aanmaak van anti-D antistoffen en geheugencellen bij de moeder voorkomen, waardoor toekomstige zwangerschappen veilig zijn. De toegediende antistoffen zijn kortwerkend en verdwijnen vanzelf.
---
# Rhesusproblematiek tijdens zwangerschap
De rhesusfactor kan specifieke complicaties veroorzaken tijdens de zwangerschap wanneer een resusnegatieve moeder een resuspositieve baby draagt, wat preventieve maatregelen vereist.
### 4.1 Het resussysteem en bloedgroepen
Het resussysteem is een van de belangrijkste bloedgroepsystemen, naast het ABO-systeem. Op het celmembraan van rode bloedcellen (RBC) bevindt zich een specifieke antigeen, het D-antigeen, ook wel het resusantigeen genoemd.
* **Resuspositief (Rh+):** Personen bij wie het D-antigeen aanwezig is op hun RBC. Ongeveer 85% van de bevolking is Rh+.
* **Resusnegatief (Rh-):** Personen bij wie het D-antigeen afwezig is op hun RBC. Ongeveer 15% van de bevolking is Rh-.
In tegenstelling tot het ABO-systeem, hebben resusnegatieve personen normaal gesproken geen natuurlijke antistoffen (anti-D) in hun bloedplasma. Deze antistoffen worden echter wel aangemaakt wanneer een resusnegatief persoon in contact komt met resuspositief bloed, omdat het D-antigeen als een lichaamsvreemde stof wordt beschouwd.
### 4.2 Bloedtransfusies en de rhesusfactor
Bloedtransfusies vereisen zorgvuldige compatibiliteitstests. Bij transfusies is het primair belangrijk om te letten op de antistoffen in het bloed van de ontvanger. Deze antistoffen mogen niet reageren met de antigenen op de RBC van de donor, omdat dit kan leiden tot gevaarlijke samenklontering (agglutinatie) en afbraak van de donor-RBC's.
Bij het resussysteem geldt dat resuspositief bloed niet aan resusnegatieve personen mag worden gegeven. Een eerste blootstelling van een resusnegatief persoon aan resuspositief bloed kan leiden tot de vorming van anti-D antistoffen en geheugencellen. Een volgende transfusie met resuspositief bloed zal dan onmiddellijk een heftige reactie veroorzaken, leidend tot agglutinatie en hemolyse van de donor-RBC's.
* **Universele donor:** Bloedgroep O wordt beschouwd als universele donor omdat de RBC's geen A- of B-antigenen hebben. Echter, het bloedplasma kan anti-A en anti-B antistoffen bevatten. Daarom kunnen personen met bloedgroep O alleen bloed van zichzelf ontvangen.
* **Universele acceptor:** Bloedgroep AB wordt beschouwd als universele acceptor omdat hun plasma geen anti-A of anti-B antistoffen bevat. Zij kunnen dus bloed ontvangen van elke bloedgroep. Zij kunnen echter alleen bloed geven aan personen met bloedgroep AB.
### 4.3 De rhesusproblematiek tijdens zwangerschap
De rhesusfactor kan aanzienlijke problemen veroorzaken tijdens de zwangerschap wanneer er sprake is van een resusnegatieve moeder en een resuspositieve baby.
* **Eerste zwangerschap:** Tijdens de zwangerschap is er doorgaans weinig contact tussen het bloed van moeder en kind. Het grootste risico op bloedcontact ontstaat tijdens de geboorte. Wanneer resusnegatief bloed van de moeder in contact komt met resuspositief bloed van de baby, kan dit een immuunrespons bij de moeder opwekken. De moeder kan anti-D antistoffen aanmaken tegen het D-antigeen van de baby. Aangezien de baby dan al geboren is, heeft dit geen directe gevolgen meer voor die specifieke baby. Deze anti-D antistoffen blijven echter wel aanwezig in het bloed van de moeder.
* **Tweede en volgende zwangerschappen:** Indien de moeder opnieuw zwanger is van een resuspositieve baby, kunnen de reeds aanwezige anti-D antistoffen van de moeder via de placenta worden overgedragen naar de foetus. Deze antistoffen zullen de RBC's van de resuspositieve baby aanvallen en afbreken, wat leidt tot hemolytische ziekte bij de foetus. Dit kan zich uiten als ernstige bloedarmoede (erytroblastosis foetalis) en in het ergste geval leiden tot miskramen of intra-uteriene vruchtdood.
### 4.4 Preventie van rhesusproblematiek
Om de gevaren van rhesusincompatibiliteit tijdens de zwangerschap te voorkomen, worden specifieke preventieve maatregelen genomen:
* **Bloedgroepbepaling:** Bij aanvang van de zwangerschap wordt altijd de bloedgroep van de moeder bepaald, inclusief de rhesusfactor.
* **Toediening van anti-D immunoglobulinen (passieve immunisatie):** Aan resusnegatieve zwangere vrouwen wordt na de bevalling (binnen 48 uur) een injectie met anti-D antistoffen toegediend. Dit is een vorm van passieve immunisatie. De toegediende antistoffen neutraliseren effectief de D-antigenen die mogelijk vanuit de foetus in het bloed van de moeder zijn terechtgekomen. Hierdoor wordt de eigen immuunrespons van de moeder onderdrukt: het immuunsysteem maakt geen anti-D antistoffen en geen geheugencellen aan. De toegediende antistoffen zijn tijdelijk en verdwijnen na verloop van tijd vanzelf. Dit voorkomt de vorming van antistoffen en de potentiële complicaties bij een volgende zwangerschap.
> **Tip:** Het is cruciaal dat resusnegatieve vrouwen die zwanger zijn van een resuspositieve baby tijdig en correct worden behandeld met anti-D immunoglobulinen om ernstige gevolgen voor toekomstige zwangerschappen te voorkomen.
### 4.5 Bepaling van bloedgroepen
Bloedgroepen, inclusief het ABO- en resussysteem, worden bepaald met behulp van specifieke laboratoriumtests:
* **Standaardtest (Directe antiglobulinetest/Kolomtechniek):** Hierbij wordt het bloed van de patiënt (ontvanger) gemengd met labo-oplossingen die specifieke antistoffen bevatten (anti-A, anti-B, anti-D). De aanwezigheid van agglutinatie (klontering) duidt op de aanwezigheid van het corresponderende antigeen op de RBC's van de patiënt.
* Klontering met anti-A: Bloedgroep A
* Klontering met anti-B: Bloedgroep B
* Klontering met zowel anti-A als anti-B: Bloedgroep AB
* Geen klontering met anti-A of anti-B: Bloedgroep O
* Klontering met anti-D: Resuspositief (Rh+)
* Geen klontering met anti-D: Resusnegatief (Rh-)
* **Kruisproef (Indirecte antiglobulinetest - IAT):** Deze test is essentieel om de compatibiliteit van donorbloed met het bloed van de ontvanger te verzekeren, met name door te onderzoeken of het plasma van de ontvanger antistoffen bevat die de RBC's van de donor kunnen aantasten. Het serum van de ontvanger wordt gemengd met de RBC's van de donor. Als er agglutinatie optreedt, wijst dit op een kruisreactie, wat betekent dat de antistoffen van de ontvanger de donor-RBC's aanvallen. In dit geval is de transfusie niet mogelijk omdat het donorbloed incompatibel is. Een negatieve kruisproef (geen reactie) betekent dat het bloed compatibel is.
Bij hoogdringende transfusies waar geen tijd is voor uitgebreide analyses, wordt indien mogelijk een isogroep (dezelfde bloedgroep) transfusie uitgevoerd. Als deze niet voorradig is, kunnenPacked-O-Cell’s of een beperkte transfusie met vol bloed van groep O worden overwogen, hoewel dit bij vol bloed O meer risico's met zich mee kan brengen door de aanwezigheid van antistoffen in het donorplasma. Bij herhaalde transfusies wordt eveneens de voorkeur gegeven aan packed cells of de isogroep, gezien het toenemende risico op immuunreacties.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Antigenen | Moleculen op het oppervlak van rode bloedcellen die bepalen tot welke bloedgroep een persoon behoort; ze kunnen een immuunrespons opwekken. |
| Antistoffen | Proteïnen in het bloedplasma die specifiek binden aan corresponderende antigenen, wat leidt tot agglutinatie (samenklontering) of vernietiging van de cel. |
| Agglutinatie | Het proces waarbij bloedcellen (zoals rode bloedcellen) samenklonteren door de interactie met antistoffen, wat een indicatie is van een incompatibele bloedtransfusie. |
| Bloedgroep A | Een bloedgroep waarbij de rode bloedcellen antigeen A op hun oppervlak dragen en het plasma antistoffen tegen B bevat. |
| Bloedgroep B | Een bloedgroep waarbij de rode bloedcellen antigeen B op hun oppervlak dragen en het plasma antistoffen tegen A bevat. |
| Bloedgroep AB | Een bloedgroep waarbij de rode bloedcellen zowel antigeen A als antigeen B op hun oppervlak dragen en het plasma geen ABO-antistoffen bevat. |
| Bloedgroep O | Een bloedgroep waarbij de rode bloedcellen geen ABO-antigenen op hun oppervlak dragen, maar het plasma wel antistoffen tegen zowel A als B bevat. |
| Rhesuspositief (Rh+) | Personen die het D-antigeen (resusantigeen) op het oppervlak van hun rode bloedcellen hebben. |
| Rhesusnegatief (Rh-) | Personen die het D-antigeen (resusantigeen) niet op het oppervlak van hun rode bloedcellen hebben. |
| Universele acceptor | Een persoon met bloedgroep AB, die bloed kan ontvangen van donoren met elke bloedgroep, omdat hun plasma geen antistoffen bevat tegen A of B antigenen. |
| Universele donor | Een persoon met bloedgroep O, die bloed kan geven aan ontvangers met elke bloedgroep, omdat hun rode bloedcellen geen A of B antigenen hebben om een reactie op te wekken. |
| Standaardtest | Een laboratoriummethode om bloedgroepen te bepalen door patiëntenbloed te mengen met oplossingen die specifieke antistoffen bevatten (anti-A, anti-B, anti-D) en te observeren op agglutinatie. |
| Kruistest | Een test die de compatibiliteit van donorbloed met het acceptorbloed onderzoekt door het serum van de acceptor te mengen met de rode bloedcellen van de donor om te zien of er agglutinatie optreedt. |
| Indirecte Coombstest (IAT) | Een methode binnen de kruistest waarbij het serum van de patiënt (met antistoffen) wordt gemengd met de rode bloedcellen van de donor om op agglutinatie te controleren, vaak gebruikt om de compatibiliteit van bloedtransfusies te beoordelen. |
| Erytroblastosis foetalis | Een aandoening bij pasgeborenen veroorzaakt door hemolytische ziekte, vaak als gevolg van rhesusincompatibiliteit tussen moeder en foetus, wat leidt tot ernstige bloedarmoede en geelzucht. |