Cover
Mulai sekarang gratis Lesnota's - Algemene rechtsleer (1).docx
Summary
---
## Deel I – Wat is recht?
### Inleiding: een moeilijke vraag
Er is geen universeel aanvaarde definitie van recht. Elke poging tot definiëren impliceert bepaalde keuzes en perspectieven. Desondanks is een definitie wel noodzakelijk in het recht om misverstanden te vermijden bij de toepassing ervan. Twee hoofdopvattingen onderscheiden zich:
* **Essentialistische opvatting:** Recht heeft een inherente essentie die ontdekt kan worden. Het probleem hierbij is dat deze essentie nog niet eenduidig is vastgesteld.
* **Conventionalistische opvatting:** Wat recht is, is een afspraak tussen mensen. De inhoud van deze afspraak kan echter variëren in tijd en plaats.
### Definities van recht: vele vormen
Er bestaan diverse benaderingen om recht te definiëren, gebaseerd op de oorsprong of het karakter van de regels:
* **Statelijk recht:** Recht dat voortkomt uit de staat of haar actoren.
* **Gewoonterecht:** Recht dat organisch is ontstaan vanuit langdurige praktijk en algemene overtuiging.
* **Religieus recht:** Recht dat is ingebed binnen een specifieke religieuze traditie.
* **Natuurrecht:** Rechten en principes die voortkomen uit de natuurlijke orde of de menselijke natuur, met verschillende interpretaties (van rechtvaardigheid tot recht van de sterkste).
* **Internationaal recht:** Regels die internationale betrekkingen tussen staten en andere internationale actoren regelen.
### Definities van recht: vergelijking
Er is geen enkel kenmerk dat alle vormen van recht gemeenschappelijk delen. Wel delen verschillende vormen overlappende kenmerken. Dit leidt tot de conclusie dat recht eerder een **conventie** is, afhankelijk van **standpunt- of maatschappijafhankelijkheid**. De omschrijving van recht hangt dus af van de specifieke context en de gehanteerde rechtsopvatting. De **conventionalistische opvatting** benadrukt dat recht relatief is naar plaats en tijd, wat historische en contextuele rekening houdt.
### Kenmerken die men in verband brengt met ‘recht’
* **Geheel aan regels:** Recht omvat voorschriften die menselijk gedrag reguleren.
* **Gericht op normatieve ordening:** Recht streeft naar het creëren van orde en structuur in de samenleving.
* **Rol van handhaving:** De naleving van rechtsregels wordt doorgaans verzekerd, hoewel de effectiviteit hiervan kan variëren.
* **Rol van rechtvaardigheid:** Hoewel niet elk recht noodzakelijk rechtvaardig is, wordt rechtvaardigheid vaak als een fundamenteel doel of ideaal van recht beschouwd.
### Titel I. Fundamentele transformaties van de mensenmaatschappij
Mensen zijn sociale wezens wiens sociale ontwikkeling binnen een gemeenschap wordt gevormd door materiële en ideële facetten.
#### Sociale instituten en praktijken
* **Sociale instituten:** Patronen van sociale orde die maatschappelijke behoeften lenigen (bv. het gezin, de staat).
* **Sociale praktijken:** Alledaagse handelingen en gedragspatronen die gebruikelijk worden in een samenleving.
De complexiteit van deze structuren varieert per gemeenschap, en de betekenis en functie van ‘recht’ evolueren mee met de maatschappelijke structuur.
#### Hoofdstuk 1. Jager-voedselverzamelaars
Deze samenlevingsvorm, bestaande tot de landbouwsamenleving (ca. 12.000 v.C.), kenmerkt zich door:
* **Clans en netwerken:** Kleine groepen gebaseerd op familiebanden, vaak deel van grotere netwerken.
* **Egalitair karakter:** Weinig verticale organisatie, leiderschap gebaseerd op persoonlijke kwaliteiten.
* **Delen en wederkerigheid:** Gebruikelijk voor goederen, voedsel, kennis en arbeid.
* **Regels en gebruiken:** Betrekking hebbend op persoonlijk letsel, huwelijksbeperkingen, en het bezit en gebruik van goederen. Roerende goederen konden individueler worden verkregen.
* **Twee soorten clans:**
* **Onmiddellijk wederkerige clans:** Korte termijnoriëntatie, directe consumptie, weinig investering in gereedschappen, flexibel.
* **Uitgesteld wederkerige clans:** Lange termijnoriëntatie, bewaren en onderhouden van goederen, investeringen in gereedschappen, langdurige engagementen zoals uithuwelijken. Uithuwelijken wordt gezien als een investering in de toekomst waarbij economische waarde en toekomstige steun centraal staan.
#### Hoofdstuk 2. Chiefdoms
Ontstaan vanaf circa 5000 v.C., gekenmerkt door:
* **Grotere groepen:** Honderden tot duizenden leden, sedentair.
* **Erfelijke sociale stratificatie:** Meer ongelijkheid en duidelijk onderscheiden rollen, met een erfelijke leider (vaak met een quasi-goddelijke legitimatie) en een elite versus gewone bevolking.
* **Regels en gebruiken:** Meer hiërarchisch, gebaseerd op tribuut (belastingen). De chef had zeggenschap, vaak goddelijk gelegitimeerd, en droeg verantwoordelijkheid voor het voortbestaan van de gemeenschap. Rampen en schaarste konden leiden tot verlies van status en afzetting. De sedentaire samenleving faciliteerde controle over grond en rijkdommen.
#### Hoofdstuk 3. Rijken
Ontstaan rond 4000-3000 v.C. op meerdere plaatsen, gekenmerkt door:
* **Grote bevolkingsgroepen:** Meer dan 100.000 leden.
* **Schrift en bureaucratie:** Mogelijk gemaakt door de aanwezigheid van schrift, wat inventarisatie en bureaucratische organisatie bevorderde.
* **Dwingend retributiesysteem:** Belastingen waren essentieel voor het onderhoud van het staatsapparaat en de organisatie van grote projecten en geweldsuitoefening.
* **Staatsreligie:** Vaak verweven met leiderschap en legitimatie.
* **Onderhoud van landbouw, ambachten en handelsnetwerken:** Noodzakelijk voor het voortbestaan van zulke grote gemeenschappen.
* **Regels:** Vaak verbonden met religieuze en bovennatuurlijke overtuigingen (bv. Codex Hammurabi). Handhaving was waarschijnlijk beperkt, wat dreiging van zware straffen noodzakelijk maakte ter aanmoediging van zelfregulering.
* **Redergulering constanten:** Concepten die voortkomen uit algemene menselijke behoeften, ongeacht samenlevingstype.
* **Evoluties:** Overkoepelend bestuur, groei in omvang en bereik, belang van erfelijke sociale status en rijkdom. De Verlichting bracht een vermindering van het belang van religie en magie.
#### Hoofdstuk 4. Moderne staten
**1648:** De Vrede van Münster en het Verdrag van Westfalen markeren een breuklijn door de consolidatie van territoriale grenzen en een gecentraliseerd bestuur.
* **Moderne staat:** Oefent soevereine macht uit over een afgebakend grondgebied. Politieke macht viel samen met territoriale grenzen, in tegenstelling tot eerdere chiefdoms (cultureel-etnisch) of rijken (economisch). Ongeclaimd gebied werd gekoloniseerd.
* **Uitoefening soevereine macht:** Vereist een geweldmonopolie, wat middelen (geld via belastingen) en snel beschikbare mensen vereist. Centralisatie van kennis en uitbouw van bestuurlijke capaciteit (politie, gerechtsdeurwaarders, geschoolde ambtenaren zoals juristen) zijn cruciaal.
* **Voorbeeld:** De Grote Raad van Mechelen (vanaf 1435) ontwikkelde zich als een voorbeeld van politieke, bestuurlijke en rechtsprekende taken met ambtenarenspecialisatie.
* **Verdere ontwikkelingen:**
* **Territoriale staat:** Nadruk op afgebakend grondgebied, militaire bezetting, belastingen en één centrale gezagsinstantie.
* **Natiestaat:** Meebouwen aan een nationale identiteit, groeiende impact op het dagelijks leven.
* **Welvaarts- of verzorgingsstaat:** Ontstaan in de 19e eeuw als reactie op sociale spanningen door industrialisatie en de kloof tussen rijk en arm. De staat garandeert een bepaald welvaartspeil.
* **Actieve welvaartsstaat (jaren 1980 - heden):** Reactie op budgettaire problemen en hoge werkloosheid. Burgers wordt gevraagd actiever bij te dragen (participatiesamenleving), waarbij publieke taken meer naar burgers of de private markt worden verschoven. Globalisering en AI beïnvloeden ook de sociale zekerheid.
* **Government vs. governance:**
* **Government:** Nadruk op de staat en zijn instituten, met strikte scheiding der machten en voorgeschreven regels (prescriptief recht).
* **Governance:** Nadruk op het bestuurlijke proces, waarbij de staat niet de soevereine macht heeft, maar een factor is binnen een netwerk van samenwerkende actoren. Wetgever stelt zich bescheidener op met reflexief recht (randvoorwaarden en ruimte voor zelfregulering). Beslissingsmacht is verspreid.
* **Governance en territoriale grenzen:** Territoriale grenzen boeten aan belang in, macht verspreidt zich over mondiale netwerken, wat verantwoording bemoeilijkt.
### Titel II. Kenmerken van recht
#### Proloog: twee benaderingen
Recht wordt gekeken vanuit twee invalshoeken:
* **Regelgeoriënteerde benadering (RB):** Focust op de (abstracte, ideële) regels en gedragsvoorschriften. De nadruk ligt op hoe mensen zich behoren te gedragen. Traditionele juristen hanteren deze benadering.
* **Gedragsgeoriënteerde benadering (GB):** Focust op het (concrete, feitelijke) gedrag en de praktijk. De nadruk ligt op hoe mensen zich daadwerkelijk gedragen. Sociologen hanteren deze benadering meer.
#### Hoofdstuk 1. Gericht op of voortvloeiend uit een normatieve ordening
* **Het begrip ‘ordening’ en de centrale rol van normatieve verwachtingen:**
* **Descriptieve ordening:** Brengt orde aan zonder het object te wijzigen (bv. indelingen, inhoudstafels).
* **Normatieve ordening:** Brengt orde aan door gedragsvoorschriften te stellen, wat de sociale verhoudingen wijzigt. Recht streeft naar een rechtvaardige maatschappelijke ordening.
* **Twee soorten verwachtingen:**
* **Cognitieve verwachting:** Feitelijk voorzien of voorspellen van een uitkomst, neutraal over de uitkomst.
* **Normatieve verwachting:** Een sturende verwachting die een oordeel of wens bevat over hoe iets zou moeten zijn.
* **Ordening en soorten verwachtingen:**
* Als een cognitieve verwachting niet uitkomt, wordt de verwachting bijgestuurd (beschrijvende ordening).
* Als een normatieve verwachting niet uitkomt, blijft de normatieve ordening intact en wordt verwacht dat het gedrag dient te veranderen.
* **Recht en normatieve ordening:**
* **RB:** Recht creëert normatieve ordening door gedragsvoorschriften vast te leggen.
* **GB:** Recht vloeit voort uit de normatieve ordening die zichtbaar wordt in sociale praktijken en feitelijk gedrag, waarbij mensen rekening houden met de normatieve verwachtingen van anderen.
* **Ordeningen en samenlevingstypes:**
* **Weinig complexe samenlevingen (JVV, Chiefdoms):** Informele gedragsregels (gebruiken, moraal, etiquette) volstaan door nabijheid en frequent contact. Geen scherp onderscheid tussen cognitieve en normatieve verwachtingen.
* **Complexe samenlevingen (rijken, moderne staten):** Meerdere regulerende systemen opereren vaak naast elkaar, wat leidt tot **rechtspluralisme**. Dit kan "zacht" (met voorrangsregels) of "hard" (zonder voorrangsregels) zijn.
* **De omvattendheid van ordening:** Recht is overkoepelend (personeel toepassingsgebied), maar laat ruimte voor zelfbestuur en heeft een afnemend aantal rechtsvrije ruimten door **juridisering**.
#### Hoofdstuk 2. Al dan niet institutionele oorsprong
* **RB (geschreven):** Recht komt van de staat en formele maatschappelijke instituten die door de staat zijn gecreëerd.
* **GB:** Recht komt voort uit wat mensen in de praktijk doen, niet noodzakelijk van de staat.
#### Hoofdstuk 3. Afdwingbaarheid
De vraag of recht dat niet afdwingbaar is, wel recht is.
* **RB:** Recht is een rechtsregel als de staat de naleving ervan kan verzekeren.
* **GB:** Afdwingbaarheid kan ook komen van sociale controle, actorcontrole, tweedepartijcontrole of derde-partijcontrole (formeel, organisatorisch, statelijk). Internationaal recht wordt vaak gezien als "onvolmaakt" recht vanwege de beperkte derdepartijcontrole.
* **Rol effectieve naleving:**
* **RB (geschreven):** Regel blijft recht, ook al wordt hij niet nageleefd (normatieve geldigheid).
* **RB (ongeschreven):** Niet-naleving kan leiden tot opheffing door gewoonte.
* **GB:** Feitelijke naleving is cruciaal; geen naleving betekent geen regel (sociale geldigheid).
* **Rol effectieve handhaving:** Niet-naleving van statelijke regels door de staat ondermijnt het gezag, het vertrouwen in de rechtsstaat en de eerbied voor het recht en haar handhavers.
#### Hoofdstuk 4. Gericht op of voortvloeiend uit een ‘juiste’ ordening
* **Op zoek naar de grondslag van regels en normatieve verwachtingen:** Een normatieve ordening moet ook ‘juist’ of ‘rechtvaardig’ zijn. De vraag naar de rechtvaardiging van een gedragsvoorschrift is cruciaal voor het bepalen welke regels als rechtsregels gelden en welke normatieve verwachtingen we moeten volgen.
* **Normatieve aanvaarding:** Regels worden vrijwillig geaccepteerd als ze normatief aanvaardbaar zijn. Factoren die dit beïnvloeden zijn persoonlijkheid, vertrouwen in de regelgever, andermans gedrag en culturele factoren.
* **Wanneer regel niet strookt met grondslag:** Spanningen tussen opgelegde regels en persoonlijke overtuigingen komen voor (bv. Antigone, Muurschuttersprocessen).
#### Afdeling 2. Het begrip ‘rechtvaardigheid’
* **Verdelende en vereffende rechtvaardigheid:**
* **Verdelende rechtvaardigheid:** Betreft de verdeling van goederen, diensten en rechten in de samenleving, vaak via publiekrecht. Regels zijn gebaseerd op achtergrond, verdienste, behoefte, etc.
* **Vereffende (ruil)rechtvaardigheid:** Betreft de juiste verhouding tussen twee personen op hetzelfde niveau, zowel bij vrijwillige ruil (contracten) als onvrijwillige (aansprakelijkheid, strafrecht).
* **Rechtvaardigheidstheorieën:**
* **Gedragsgeoriënteerde theorieën:** Focussen op de concrete handeling en het karakter van de persoon. Omvatten deugdethische (Aristoteles) en consequentialistische theorieën (gevolgen).
* **Regelgeoriënteerde theorieën:** Focussen op de rechtvaardigheid van het gedragsvoorschrift zelf. Onderscheid tussen:
* **Formele theorie (oorsprong/herkomst):** Loyauteit aan de bron (bv. democratie).
* **Materiële theorie (inhoud/moreel mandaat):** Inhoud moet overeenstemmen met bv. natuurrecht, utilitarisme, egalitarisme.
* **Procedurele theorie:** De rechtvaardigheid van de gevolgde procedure (bv. rechtsstaat, democratie in brede zin).
#### Afdeling 3. Diverse stromingen in een rivier van rechtvaardigheid
* **Theocratische stroming:** Recht komt van een godheid.
* **Autocratische stroming:** Recht komt van de vorst (bv. Machiavelli).
* **Democratische stroming:** Recht ontstaat uit het volk en de algemene wil (bv. Rousseau, Hobbes).
* **Natuurrechtelijke stroming:** Recht is gebaseerd op de natuurlijke orde of menselijke natuur (antiek, christelijk-theologisch, verlicht, mensenrechtelijk).
* **Utilitaristische stroming:** Recht dient het grootste geluk voor het grootste aantal mensen (Bentham).
* **Historische stroming:** Recht is het gevolg van een historische ontwikkeling en de 'Volksgeist' (Von Savigny).
* **Positivistische stroming:** Recht is wat de wetgever of rechter als zodanig bepaalt, los van moraal (formele, ideologische, normatieve stromingen).
* **Nomocratische stroming:** Nadruk op de heerschappij van de wet, louter omdat ze van de wetgever komt.
* **Egalitaire stroming:** Focust op materiële gelijkheid en de verdeling van goederen en middelen (bv. Marx, Rawls).
* **Capability approach:** Focust op menselijke bloei en de capaciteiten die mensen kunnen ontwikkelen (Nussbaum).
#### Deel II – Functies en finaliteit van het recht
#### Titel I. Functies van het recht
Recht heeft vele functies die evolueren met de samenleving:
* **Gedragsafstemming (Hoofdstuk 1):**
* **Bevordering groepscohesie:** Regels drukken gemeenschappelijke waarden uit en versterken het gemeenschapsgevoel via socialiserende, educatieve en ideologische functies.
* **Conflictvermijding:** Regels sturen gedrag om conflicten te voorkomen (sociale en economische ordening).
* **Formele orderingsfunctie:** Zorgt voor een vlotte werking, ook al is de inhoud van de regels minder belangrijk dan het feit dát er regels zijn (bv. verkeersregels).
* **Staat:** Fungeert via machtsbehoud, werkingsbevordering en instrumentaliteit (recht als middel voor verandering).
* **Uitwisseling van middelen:** Regels faciliteren uitwisseling, stimuleren handel en reguleren activiteiten, vaak door middel van vertrouwen substituten (geld, statelijke regels). Herverdeling van middelen wordt belangrijker in complexere samenlevingen.
* **Conflictverwerking (Afdeling 3):** Regels helpen bij het afweren, herstellen en bestraffen van grieven en geschillen, met het doel sociale vrede te bewaren. Methoden variëren van informele oplossingen (bemiddeling, onderhandelen) tot formele berechting (statelijke rechtspraak, arbitrage).
* **Besluitvorming binnen de groep (Hoofdstuk 2):** Regels bepalen wie mag beslissen, hoe beslissers worden gekozen, wat ze mogen beslissen, en hoe ze worden gecontroleerd. Dit omvat **politieke functies** zoals machtsverdeling (scheiding der machten) en waarborgen voor burgers (grondrechten).
#### Titel II. Finaliteit van het recht
* **Codificatie:** De opvatting dat recht dient om bestaande, objectieve normen en waarden te behouden. Het recht wordt gezien als een uitdrukking van een hogere orde.
* **Modificatie:** De opvatting dat recht een instrument is om de maatschappij te veranderen en te verbeteren. Dit is ontstaan vanaf midden 19e eeuw met de industrialisatie en het geloof in de maakbaarheid van de samenleving via regels.
* **Technieken:** Recht wordt ingezet als middel om gedrag te sturen via griefherstel, bestraffing, bestuur/regulering, stimulering en facilitering.
* **Welvaart en welbevinden:** Een sterk geloof in de maakbaarheid van de samenleving leidt tot een actievere rol van de staat in het bevorderen van welzijn en het beheren van risico's.
* **Limieten:** Rechtsinstrumentalisme stuit op praktische (gebrekkige maakbaarheid) en financiële limieten. Gedragsverandering is niet vanzelfsprekend, en hoge maatschappelijke verwachtingen vereisen grote investeringen. De horizontale doorwerking van grondrechten (plichten van burgers jegens burgers) wint terrein.
---
## Deel III – Normen en hun samenhang
### Titel I. Wat is een (rechts)norm?
#### Hoofdstuk 1. Descriptieve vs. prescriptieve normen
* **Normen:** Kunnen verwijzen naar de gebruikelijke toestand (descriptief) of hoe een situatie behoort te zijn (prescriptief).
* **Descriptieve normen:** Beschrijven een gebruikelijke toestand (bv. natuurwetten, gedragspatronen). Ze zijn waar of onwaar en kunnen niet worden overtreden of afgedwongen.
* **Prescriptieve normen:** Schrijven voor hoe iets behoort te zijn (bv. gedragsvoorschriften). Ze zijn geldig of ongeldig, vatbaar voor overtreding, en kunnen worden afgedwongen.
#### Hoofdstuk 2. PN en (hun) talige uitdrukkingen
* **Prescriptieve normen (PN):** Centraal in de Regelgeoriënteerde Benadering (RB). Ze creëren sociale of institutionele feiten en zijn veranderlijk.
* **Descriptieve normen (DN):** Centraal in de Gedragsgeoriënteerde Benadering (GB). Ze beschrijven feitelijke toestanden en zijn onveranderlijke wetmatigheden.
* **Raakvlakken:** Er zijn verbanden tussen PN en DN ("de normatieve kracht van het feitelijke"), maar het perspectief (RB vs. GB) blijft cruciaal.
* **Talige uitdrukkingen:**
* **Verifieerbare uitspraken:** Kunnen waar of onwaar zijn (feiten, natuurwetten, gedragspatronen).
* **Logische en definiërende uitspraken:** Drukken formele verbanden uit tussen begrippen en uitspraken.
* **Geloofsuitspraken:** Onbewijsbare aannames die uitgangspunten vormen.
* **Waarderingsuitspraken:** Drukken een evaluatie uit (descriptief of prescriptief).
* **Performatieve uitspraken:** Creëren rechtsgevolgen door de uiting ervan (bv. "Ik verklaar u getrouwd").
#### Titel II. Algemene bestanddelen van rechtsregels
* **Normsteller:** De oorsprong van de regel. RB (geschreven) stelt de staat als normsteller, terwijl GB en RB (ongeschreven) ook gewoonte en sociale praktijken erkennen.
* **Normbestemmeling:** De personen tot wie de regel gericht is (burgers, rechtspersonen, overheden, rechters). Er is een onderscheid tussen gedragsnormen (voor rechtssubjecten) en beslissingsnormen (voor rechters).
* **Voorgeschreven gedragingen:**
* **Volledige rechtsregels:** Bevatten alle bestanddelen om gedrag te normeren.
* **Onvolledige rechtsregels:** Bevatten slechts een deel van de bestanddelen en moeten gecombineerd worden.
* **Verduidelijkende uitspraken:** Leggen de betekenis van begrippen vast (vaak nominale definities in het recht).
* **Veranderende en verwijzende uitspraken:** Bepalen het toepassingsgebied van regels of verwijzen naar andere bepalingen.
* **Constitutieve uitspraken:** Creëren sociale feiten (bv. de staat, rechtbanken).
* **Regulatieve uitspraken:**
* **Actie-uitspraken:** Schrijven direct gedrag voor (geboden, verboden).
* **Doeluitspraken:** Leggen een doel vast, maar laten de methode open.
* **Modaliteiten:** De houding van de regel ten opzichte van het gedrag (gebod, verbod, positieve toelating, negatieve toelating).
* **Geviseerde feitelijke situatie (GFS):** Het geheel aan rechtsfeiten dat aangeeft onder welke omstandigheden een rechtsgevolg intreedt. Rechtsregels zijn meestal **algemene normen** (met uitzonderingen), maar **absolute normen** (zonder uitzonderingen) bestaan ook.
* **Concretiseringsgradaties:**
* **Gesloten normen:** GFS is zeer duidelijk omschreven.
* **Open normen:** GFS is minder duidelijk, wat de rechter meer rol geeft bij de interpretatie en concretisering.
* **Algemene rechtsbeginselen:** Drukken grondgedachten van de rechtsorde uit (bv. gelijkheidsbeginsel, rechtszekerheid).
* **Adagia:** Rechtsspreuken die algemene beginselen concreet verwoorden.
#### Titel III. De samenhang van rechtsregels: recht als systeem?
* **Recht als dogmatisch systeem (RB):** Recht wordt gezien als een geheel van samenhangende gedragsvoorschriften. Dit omvat een **uitwendig systeem** (indelingen en structurering van regels) en een **inwendig systeem** (de interne consistentie en coherentie van waardeoordelen).
* **Recht als sociaal systeem (GB):** Recht wordt gezien als een geheel van samenhangende sociale instellingen en praktijken, met **emergentie** als kenmerk (het geheel is meer dan de som der delen). De centrale rol van **interne normativiteit** en **operationele geslotenheid** (maar cognitieve openheid) wordt benadrukt.
* **Recht als chaotische janboel:** Kritiek op de idee van een perfect systeem, waarbij recht wordt gezien als een resultaat van uiteenlopende belangen, historische ontwikkelingen en individuele interpretaties.
* **Twee metaforen:**
* **Recht als taal:** Vergelijkbaar met natuurlijke talen, met regels voor grammatica, fonetiek, semantiek en pragmatiek, en met een open-eindekarakter.
* **Recht als stad:** Een menselijke constructie, weerspiegelend de overtuigingen en geschiedenis van vele generaties, met verschillende perspectieven op de gebruikers (bazaar, jungle, organisme, machine).
---
Glossary
## Woordenschat
| Term | Definitie |
|---|---|
| Descriptieve ordening | Een ordening die het object van beschrijving niet wijzigt; het aanbrengen van orde ten behoeve van begrip, zonder de werkelijkheid zelf te veranderen. |
| Normatieve ordening | Een ordening die het object van beschrijving wel wijzigt; het aanbrengen van orde met als doel het sturen van gedrag of het bewerkstelligen van een bepaalde gewenste toestand. |
| Gedragsgeoriënteerde benadering (GB) | Een benadering van recht die zich focust op de feitelijke gedragspatronen in de samenleving, hoe mensen zich daadwerkelijk gedragen, als de kern van het recht. |
| Regelgeoriënteerde benadering (RB) | Een benadering van recht die de nadruk legt op het geheel van regels (gedragsvoorschriften) en hoe mensen zich behoren te gedragen, ongeacht hoe ze zich feitelijk gedragen. |
| Rechtspluralisme | De situatie waarin meerdere rechts- of regulerende systemen tegelijkertijd claimen dat hun regels bij voorrang op andere regels gelden voor een specifieke situatie. |
| Juridisering | Het proces waarbij steeds meer aspecten van het maatschappelijk leven onderworpen worden aan wettelijke regels en overheidsregulering. |
| Codificerende finaliteit | De opvatting dat het recht primair dient om bestaande normen, waarden en maatschappelijke ordeningen te behouden en vast te leggen, voortkomend uit een idee van een buitenmenselijke orde. |
| Modificerende finaliteit | De opvatting dat het recht een instrument is om de maatschappij te veranderen en bij te sturen, gericht op het realiseren van wenselijke sociale en economische doelstellingen. |
| Prescriptieve norm | Een uitspraak die voorschrijft hoe een situatie behoort te zijn, inclusief een gedragsvoorschrift en een evaluatie van hoe men zich dient te gedragen. |
| Descriptieve norm | Een uitspraak die een gebruikelijke of feitelijke toestand onder woorden brengt, gericht op beschrijving en begrip, zoals natuurwetten of gedragspatronen. |
| Performatieve uitspraak | Een uitspraak die door de uiting ervan rechtsgevolgen doet intreden, mits uitgesproken door een bevoegde entiteit en voldaan aan de toepassingsvoorwaarden van de relevante rechtsregels. |
| Autopoietisch systeem | Een systeem dat in staat is zichzelf te creëren en in stand te houden, waarbij het zelf de criteria bepaalt voor wat tot het systeem behoort. |
| Interne normativiteit (IN) | De leidende, inwendige structuur en systematiek van een systeem, die bepaalt welke elementen als geldig tot het systeem behoren en welke niet. |