Cover
Mulai sekarang gratis Cursus1BPM82024geschiedenisvandestaatFCaestecker-1.pdf
Summary
# De Franse Revolutie en de transformatie van de staat
De Franse Revolutie markeerde een radicale breuk met het Ancien Régime, waarbij de absolute monarchie werd vervangen door een republiek en fundamentele veranderingen werden doorgevoerd in de staatsstructuur, de rechten van burgers en het economisch beleid [13](#page=13).
### 1.1 Het Ancien Régime: een standenmaatschappij met een zwakke staat
Het Ancien Régime, de samenleving vóór 1789, kenmerkte zich door een eenzijdige machtsrelatie tussen de staat en het individu. Burgers waren onderdanen zonder rechten, en de wetgeving was arbitrair en niet gelijk voor iedereen [13](#page=13).
#### 1.1.1 Sociale ordening en identiteit
De sociale orde was gebaseerd op een standenmaatschappij (adel, clerus, en de Derde Stand). Identiteit was sterk gebonden aan lokale gemeenschappen en persoonlijke relaties, aangezien de staat nauwelijks controle uitoefende op migratie en identificatie. Registraties van geboorte, huwelijk en overlijden werden aanvankelijk door de Kerk beheerd, wat echter ook de groeiende penetratie van de publieke autoriteit in de samenleving weerspiegelde [13](#page=13) [14](#page=14).
#### 1.1.2 Beperkte macht van de vorst
De vorst verpersoonlijkte de staat, maar had beperkte greep op zijn territorium. Regionale privileges en de uitbesteding van functies, zoals belastinginning aan private pachters, verzwakten de effectieve macht van de monarch (#page=14, 16) [13](#page=13) [14](#page=14) [16](#page=16).
#### 1.1.3 Fragmentatie van macht en rechtspraak
De staat had weinig middelen om uniforme regels op te leggen, wat resulteerde in een fragmentatie van de macht en wetgeving. Toegang tot rechters en de uitvoering van straffen waren afhankelijk van sociale positie en financiële middelen. Strafmaatregelen waren vaak wreed en bedoeld om de zwakte van de staat te compenseren [15](#page=15).
#### 1.1.4 Beperkte bureaucratie en economisch beleid
De bureaucratie was beperkt en gericht op openbare orde, buitenlandse politiek en handel. Economische regulering werd uitbesteed aan private actoren zoals ambachtsgilden. Belastingen waren voornamelijk indirect (verbruiksbelastingen) en ongelijk verdeeld, waarbij adel en kerk grotendeels waren vrijgesteld [16](#page=16) [17](#page=17).
#### 1.1.5 De verstrengeling van Kerk en Staat
De Rooms-Katholieke Kerk en de Staat waren nauw verweven. De Kerk verleende legitimiteit aan de overheid en vervulde veel maatschappelijke functies. Andersgelovigen zoals joden en protestanten leefden onder strikte beperkingen en segregatie [17](#page=17).
### 1.2 De Franse Revolutie: omverwerping en transformatie (1789-1799)
De Franse Revolutie, die begon in 1789, had haar wortels in de financiële crisis van de staat na de Zevenjarige Oorlog. De bijeenroeping van de Staten-Generaal leidde tot de vorming van de Nationale Vergadering, die de soevereiniteit van de natie vertegenwoordigde [18](#page=18).
#### 1.2.1 Van monarchie naar republiek
Het verraad van koning Louis XVI, die probeerde te vluchten, leidde tot de uitroeping van de Franse Republiek en de executie van de koning. De radicale democraten, de Jacobijnen, namen de macht en radicaliseerden de revolutie, met de invoering van politieke en sociale rechten voor meer burgers [19](#page=19).
#### 1.2.2 De creatie van een natie van gelijken
De revolutie bracht een nieuwe sociale orde op basis van individuele capaciteiten, in plaats van geboorte en status. De Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger vestigde het principe van gelijkheid [20](#page=20).
* **Gelijkheid in erfrecht en huwelijk:** Het gedeelde erfrecht werd ingevoerd, waarbij zonen en dochters gelijke rechten hadden. De echtscheidingswetgeving werd gelijkgetrokken [20](#page=20).
* **Godsdienstvrijheid:** Het katholicisme werd afgeschaft als staatsgodsdienst en godsdienstvrijheid werd ingevoerd. Protestanten werden gelijkgesteld aan katholieken. De joden kregen na politieke strijd gelijke rechten en de joodse apartheid werd opgeheven [20](#page=20) [21](#page=21).
* **Verruiming van politieke participatie (voor mannen):** Hoewel vrouwen politieke rechten werd ontzegd, introduceerde de revolutie inspraakmechanismen voor mannen (#page=21, 22). Het stemrecht werd uitgebreid, zij het met criteria gebaseerd op onafhankelijkheid en rationaliteit. Directe democratie werd mogelijk via referenda [21](#page=21) [22](#page=22).
#### 1.2.3 De staat en haar directe relatie tot burgers
De revolutie centraliseerde burgerlijke registraties en verving religieuze rituelen door burgerlijke, zoals het burgerlijk huwelijk. De staat promootte een nationale identiteit door het opleggen van de Franse taal en verplicht lager onderwijs [23](#page=23).
* **Verkozen staatsadministratie:** Ambtenaren werden verkozen in plaats van benoemd. Frankrijk werd een eenheidsstaat met uniforme departementen en gemeenten [24](#page=24).
* **Uniformiteit van wetgeving:** Alle privileges werden afgeschaft en enkel de wet gold voor iedereen. Er werd een eenheidsrechtbank ingevoerd, hoewel rechtbanken voor koophandel en het handelsrecht bleven bestaan. Volksrechtspraak werd geïntroduceerd met vrederechters en het Assisenhof met volksjury's [24](#page=24).
* **Mensenrechten en afschaffing van marteling:** Gerechtelijke tortuur werd afgeschaft en de doodstraf werd gelijk getrokken, met de introductie van de guillotine [25](#page=25).
#### 1.2.4 Een actievere staat en economisch beleid
De staat nam een actievere rol op zich, inclusief een nationaal paspoortsysteem voor mobiliteitscontrole [25](#page=25).
* **Vrije arbeidsmarkt en afschaffing corporatisme:** Het corporatisme werd afgeschaft en de vrije arbeidsmarkt ingevoerd (#page=25, 26). Economische activiteiten werden grotendeels vrijgelaten en verenigingen van beroepen verboden. Overheidsinterventie werd tot een minimum beperkt [25](#page=25) [26](#page=26).
* **Armenzorg:** Armenzorg bleef voornamelijk een lokale aangelegenheid, georganiseerd via Bureaux de Bienfaisance (#page=26, 27) [26](#page=26) [27](#page=27).
* **Hervorming van belastingen:** De indirecte verbruiksbelasting werd afgeschaft en directe proportionele belastingen (grond-, personeel-, patentbelasting) werden ingevoerd [27](#page=27).
* **Geldcreatie en inflatie:** De staat drukte assignaten als geld, aanvankelijk met kerkelijke goederen als onderpand, wat leidde tot inflatie en een zwarte markt (#page=27, 28) [27](#page=27) [28](#page=28).
### 1.3 Thermidor en Napoleon: koerswijziging en consolidatie (1794-1814)
Na de val van Robespierre en de radicale democraten werd het regime minder democratisch. Napoleon Bonaparte beëindigde de revolutie met een staatsgreep en exporteerde aangepaste revolutionaire principes [28](#page=28).
#### 1.3.1 Verzoening met de Kerk en religieus pluralisme
Napoleon sloot een concordaat met de Heilige Stoel, waarbij het katholicisme werd erkend maar niet opnieuw tot staatsgodsdienst verheven. De godsdienstvrijheid bleef intact, met erkenning van protestantse en joodse religies. Secularisering van kerkhoven werd doorgevoerd, met respect voor verschillende erediensten (#page=29, 30, 33) [29](#page=29) [30](#page=30) [33](#page=33).
#### 1.3.2 Verraad aan het gelijkheidsprincipe
Napoleon consolideerde de eenheid van wetgeving met de Code Napoléon, maar introduceerde het *jus sanguinis*-principe voor de Franse nationaliteit. De gelijkheid van burgers werd minder principieel behandeld [30](#page=30) [31](#page=31).
* **Vrouwen:** De gelijkheid tussen man en vrouw werd teruggeschroefd, met de gehuwde vrouw onder het gezag van haar echtgenoot geplaatst [31](#page=31).
* **Joden:** Joden werden opgenomen in het burgerlijke stand, maar kregen ook specifieke verplichtingen en beperkingen, wat hen tot tweederangsburgers maakte. Het Consistorie werd opgericht om het jodendom te controleren [32](#page=32).
* **Economisch beleid:** De oprichting van Naamloze Vennootschappen vereiste overheidsgoedkeuring. Het werkboek werd ingevoerd, wat werkgevers meer controle gaf over arbeiders. Werkrechtersraden werden heringesteld [34](#page=34) [35](#page=35).
### 1.4 Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1814-1830) en de erfenis van de Revolutie
Na de val van Napoleon probeerde het Congres van Wenen de klok terug te draaien. Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden keerde terug naar elementen van het Ancien Régime, met een monarch die de macht belichaamde en een verzwakte burgerlijke inspraak [35](#page=35).
* **Bestuur:** De adel kreeg opnieuw politieke macht in de Eerste Kamer. Het stemrecht voor de Tweede Kamer werd via een getrapt kiessysteem afgezwakt. Veel lagere bestuursfuncties werden door de koning benoemd [35](#page=35).
* **Rechtspraak en belastingen:** Het Assisenhof bleef bestaan, maar de volksjury werd geschrapt. Directe en proportionele belastingen bleven behouden, maar de erfenisbelasting in de rechte lijn werd geschrapt [35](#page=35).
* **Taal en religie:** Willem I promootte het Nederlands als staatstaal, maar stootte de Franstalige elites niet voor het hoofd (#page=35, 36). Gelijkberechtiging en bescherming van alle erediensten werden in de grondwet opgenomen [35](#page=35) [36](#page=36).
* **Economie:** Willem I steunde de industriële ontwikkeling door de oprichting van de Société Générale [36](#page=36).
De Franse Revolutie legde echter fundamentele principes van vrijheid en gelijkheid, ondanks terugslagen, vast die de basis vormden voor moderne staten en burgerrechten (#page=13, 31, 36) [13](#page=13) [31](#page=31) [36](#page=36).
---
# De vorming van de Belgische staat na 1830
Hier is de studiegids voor het onderwerp "De vorming van de Belgische staat na 1830":
## 2. De vorming van de Belgische staat na 1830
Dit deel van de studiebegeleiding behandelt de Belgische Revolutie, de oprichting van de nieuwe staat, de rol van de grondwet en de uitbouw van het staatsapparaat en beleid in de periode 1830-1852 [37](#page=37).
### 2.1 België schudt het buitenlandse juk af
#### 2.1.1 De weg naar onafhankelijkheid
Het economisch landschap van het latere België werd gekenmerkt door sterk ondernemerschap in de secundaire sector en rurale industrie. De industrialisatie, die eind 18e eeuw op gang kwam met de stoommachine, werd gestimuleerd door de aanwezigheid van steenkool en investeringen van handelaars-ondernemers. De Continentale Blokkade van Napoleon (1806-1815) beschermde de beginnende industrie tegen Engelse concurrentie [37](#page=37) [38](#page=38).
De Belgische Revolutie van 1830 was gericht tegen Willem I van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Het verzet ontstond uit een "monsterverbond" van conservatieven (clerus) en vooruitstrevenden (middenklasse). De conservatieven wilden de positie van de Rooms-Katholieke Kerk herstellen, terwijl de progressieven democratische principes zoals pers-, verenigings- en geloofsvrijheid nastreefden. Een economische crisis in 1830, gekenmerkt door bankproblemen, bedrijfsfaillissementen, stijgende werkloosheid en een dure oogst, vergrootte de ontevredenheid. Petities werden een belangrijk oppositiemiddel [38](#page=38) [39](#page=39).
Louis de Potter, een radicale democraat, werd een martelaar van de oppositie na zijn veroordeling tot gevangenisstraf. Zijn cel werd een ontmoetingsplaats voor de oppositie. Na zijn ballingschap in Zwitserland en een verbod op toegang tot Frankrijk, kon De Potter terugkeren naar Parijs na de Julirevolutie van 1830, die leidde tot de installatie van Louis-Philippe als koning van de Fransen. Dit gaf de Belgische liberale oppositie hoop op democratisering [39](#page=39) [40](#page=40).
#### 2.1.2 De opstand van 1830
De opstand begon op 25 augustus 1830 in Brussel, geïnspireerd door de opera 'De Stomme van Portici', die ging over een Napolitaanse volksopstand. De stijgende voedselprijzen en werkloosheid creëerden een klimaat voor radicaal protest. Aanvankelijk namen gegoede jongeren deel aan lawaaierige aanvallen op symbolen van het regime, een tactiek uit de Franse Revolutie. Dit escaleerde tot meer gewelddadige acties door ambachtslieden en dagloners, inclusief vernieling van machines (ludditisme) en plunderingen [40](#page=40) [41](#page=41).
Willem I reageerde aarzelend. Het Nederlandse leger trok zich terug, waardoor een machtsvacuüm ontstond. Brusselse notabelen organiseerden een burgerwacht om hun bezittingen te beschermen en de orde te herstellen. Radicale opposanten slaagden erin leidinggevende functies binnen de burgerwacht te verkrijgen, wat hen politieke macht verschafte [41](#page=41) [42](#page=42).
Na een mislukte poging van kroonprins Willem om te onderhandelen, trok prins Frederik met het regeringsleger Brussel binnen op 23 september. Na vier dagen straatgevechten trok het leger zich terug. Op 4 oktober 1830 riep het Voorlopig Bewind, een feitelijke interim-regering, de onafhankelijkheid van België uit en schreef verkiezingen uit voor het Nationaal Congres [42](#page=42).
#### 2.1.3 De Ancien Regime vorsten verliezen de regie
De Europese mogendheden, gebonden aan de afspraken van het Congres van Wenen, konden Willem I geen militaire hulp bieden vanwege eigen interne opstanden. Frankrijk steunde de Belgische opstandelingen, terwijl Groot-Brittannië geen nieuwe oorlog wilde riskeren. Op de Conferentie van Londen erkenden de grootmachten België als onafhankelijke staat en stelden het Verdrag van de 18 Artikelen voor. België werd neutraal en moest een monarchie als staatsvorm aannemen [42](#page=42) [43](#page=43).
Leopold von Saksen-Coburg werd gekozen als eerste koning, Leopold I. Hij was aanvaardbaar voor de Europese grootmachten en de Belgische liberalen, die hem aanvaardden na het ondertekenen van de liberale grondwet op 21 juli 1831. De radicale democraten moesten hun republikeinse project opgeven. Een orangistische oppositie van industriëlen ijverde voor het herstel van het Verenigd Koninkrijk, maar slaagde er niet in de massa te mobiliseren [43](#page=43).
#### 2.1.4 Verkiezingen voor de Constituante
Het Nationaal Congres (de Constituante) werd opgericht om een grondwet op te stellen. Het stemrecht voor dit congres was beperkt: vrouwen werden uitgesloten op basis van vermeende "vrouwelijke kwaliteiten". Het stemrecht was voorbehouden aan mannen die een bepaalde som belastingen betaalden. Slechts 38.429 mannen konden stemmen, waardoor de arbeiders uitgesloten werden. De enige concessie voor de arbeiders was de afschaffing van het werkboekje (livret) [43](#page=43) [44](#page=44).
Het capacitair kiesrecht voor mannen met een universitair diploma (7670 personen) zorgde ervoor dat het Congres de belangen van de bezittende klasse en intellectuelen weerspiegelde. De grondwet van 1831 was een compromis tussen deze groepen [44](#page=44).
### 2.2 De grondwet legt de fundamenten van de nieuwe staat
#### 2.2.1 De scheiding der machten beschermt tegen machtsmisbruik
De grondwet voerde de scheiding der machten in om willekeur van de overheid tegen te gaan: wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht. Ministeriële verantwoordelijkheid garandeerde de koninklijke onschendbaarheid en beperkte de macht van de koning ten gunste van het parlement. Ministers moesten wetten en koninklijke besluiten medeondertekenen en droegen de juridische verantwoordelijkheid [44](#page=44) [45](#page=45).
Het parlement kreeg bevoegdheden zoals het interpellatierecht, het recht van onderzoek en de jaarlijkse controle op de begroting om de uitvoerende macht te controleren. Het Rekenhof werd ingesteld als een onafhankelijke controle-instelling op de overheidsfinanciën [45](#page=45).
De rechterlijke macht werd piramidaal opgebouwd met vrederechters, rechtbanken van eerste aanleg, hoven van beroep en het Hof van Cassatie als hoogste rechtbank. Het Assisenhof met de volksjury werd opnieuw ingevoerd voor criminele, politieke en drukpersmisdrijven. De grondwet gaf het Hof van Cassatie ook bevoegdheid over bevoegdheidsconflicten tussen de uitvoerende en rechterlijke macht [46](#page=46).
De scheiding der machten was niet absoluut. De koning en regering speelden een rol in de benoeming van rechters. Het openbaar ministerie (parket) behoorde functioneel tot de rechterlijke macht, maar was organisatorisch deel van de uitvoerende macht. Rechters waren voor het leven benoemd, wat hun onafhankelijkheid moest garanderen. De grondwet voorzag in jurisdictioneel pluralisme, waarbij administratieve rechtscolleges geschillen konden beslechten [46](#page=46) [47](#page=47).
#### 2.2.1.1 De volksvertegenwoordiging: van stem naar macht
Er werd gekozen voor een tweekamerstelsel: de Kamer (volksparlement) en de Senaat (reflectiekamer). Het stemrecht voor de Kamer werd nog verder vernauwd tot een hoog cijnskiesstelsel. Alleen economisch zelfstandige burgers met voldoende vermogen konden stemmen. Vrouwen, onvermogenden en buitenlanders werden uitgesloten. Mannen moesten minimaal 25 jaar zijn voor parlementsverkiezingen en 21 jaar voor gemeenteraadsverkiezingen [47](#page=47) [48](#page=48).
Kamerleden en senatoren werden verkozen via een meerderheidsstelsel. Verkiezingen gingen om de twee jaar door, waarbij steeds de helft van de provincies naar de stembus trok. Het geheim van de stemming was niet grondwettelijk gewaarborgd [48](#page=48) [49](#page=49).
De Senaat kende een nog hogere kiescijns (minimaal 1000 gulden aan directe belastingen). De macht van de Senaat was significant, aangezien elke wet hun goedkeuring vereiste. Rijkdom, in plaats van afstamming, werd de basis voor macht. De patentbelasting kon bijdragen aan het vereiste bedrag voor het stemrecht, wat ondernemerschap politieke rechten kon toekennen. Het overwicht van de grondbelasting zorgde ervoor dat vooral grootgrondbezitters, veelal aristocraten, de Senaat bevolkten [49](#page=49) [50](#page=50).
Voor de Kamer waren de verkiesbaarheidsvoorwaarden minder streng (vanaf 25 jaar), zonder cijnsvereiste, wat een democratische startpositie voor kandidaten betekende. Kamerleden kregen echter geen wedde, enkel een vergoeding voor reiskosten [50](#page=50).
#### 2.2.2 De grondwetgever vormt de Belgische natie met haar vrijheden
De Belgische grondwet was een uiting van het verbond tussen gematigde liberalen en katholieken (unionisme). Grondrechten zoals vergader-, verenigings- en persvrijheid werden verankerd. De persvrijheid werd wel ingeperkt door een zegelbelasting. Persmisdrijven werden aan het Hof van Assisen toegewezen [50](#page=50).
Centraal stond de bescherming van het individu tegen arbitraire staatsmacht. Vreemdelingen genoten grotendeels dezelfde natuurlijke rechten als Belgen, met uitzondering van politieke rechten en toegang tot openbare ambten [50](#page=50) [51](#page=51).
##### 2.2.2.1 Een welwillende scheiding van kerk en staat
De grondwet garandeerde godsdienstvrijheid en voorzag in staatssteun aan erkende erediensten. Dit werd gezien als compensatie voor genationaliseerde kerkelijke goederen. Het onderwijs was vrij [51](#page=51).
##### 2.2.2.2 Nieuw bloed tot de natie toelaten
De bevoegdheid voor naturalisatie werd toegekend aan de wetgevende macht. Naast gewone naturalisatie (gemeentelijk/provinciaal stemrecht) bestond staatsnaturalisatie (volledige politieke rechten) voor hen die "uitzonderlijke diensten hadden verleend". Dit beleid moest voorkomen dat immigranten te veel politieke invloed kregen [52](#page=52).
### 2.3 Het nieuwe regime wordt een realiteit
#### 2.3.1 Machtsconcentratie vermijden
De eerste verkiezingen voor het parlement vonden plaats op 29 augustus 1831, op basis van een kieswet met een selectief cijnskiesstelsel. Slechts 1,45% van de bevolking kon stemmen. Lokale belangen en gemeentelijke structuren speelden een grote rol [52](#page=52) [53](#page=53).
De gemeentewet van 1836 en de provinciewet van 1836 legden de basis voor lokaal en provinciaal bestuur. Burgemeesters en schepenen werden door de koning benoemd uit de verkozen gemeenteraadsleden. Provinciegouverneurs, benoemd door de vorst, beknotten de provinciale zelfstandigheid. De Bestendige Deputatie fungeerde als administratief rechtscollege voor fiscale en electorale geschillen [55](#page=55) [56](#page=56).
De Staatsveiligheid, onder parlementaire controle, hield immigranten in het oog. De vreemdelingenwet van 1835 wapende de uitvoerende macht tegen staatsgevaarlijke vreemdelingen, maar was een uitdovende wet die periodieke vernieuwing vereiste [56](#page=56).
#### 2.3.2 De staatsfinanciën, vooral inkomsten via dure leningen
België stond financieel wankel. De Société Générale weigerde haar gelden ter beschikking te stellen aan het nieuwe bewind. Door leningen bij buitenlandse kredietverschaffers, met name het huis Rothschild, moest België duur betalen. De staatsschuld liep snel op, deels door hoge defensie-uitgaven [57](#page=57).
De staatsinkomsten steunden op indirecte en directe belastingen (grond-, personeels-, patentbelasting). De personele belasting richtte zich op uiterlijke tekenen van rijkdom. Gemeenten en provincies konden eigen belastingen heffen [58](#page=58).
#### 2.3.3 Het bemannen van het staatsapparaat
De politieke zuivering was mild. Veel ambtenaren en rechters die trouw zwoeren aan het nieuwe regime konden hun positie behouden. Revolutionaire leiders uit de intellectuele elite kregen leidinggevende posten [58](#page=58).
Ambtenaren moesten Belg zijn, maar uitzonderingen waren mogelijk voor leidinggevende functies, hoger onderwijs en het leger. Het staatsapparaat bood ambtenaren privileges zoals een gewaarborgd salaris, ziekteverzekering en pensioen. De staat bouwde technische korpsen uit, zoals het Korps van Mijnen en Bruggen en Wegen [59](#page=59) [69](#page=69).
### 2.4 Het beleid van de Belgische staat
#### 2.4.1 De openbare orde en het staatsapparaat
De staat bewaakte de openbare orde met een leger en rijkswachters. Het leger was een dienstplichtigenleger, maar vermogende lotelingen konden zich laten vervangen. De gemeentepolitie stond onder het gezag van de burgemeester. Overheidsstatistiek, met name onder Adolphe Quetelet, speelde een cruciale rol in het beleid. De registratie van bevolking en sterfgevallen leverde de overheid een duidelijk beeld van de bevolking en haar gezondheidstoestand [64](#page=64) [70](#page=70).
De uitvoerende macht bleef dominant, ondanks de scheiding der machten. Ambtenaren-parlementsleden verzekerden de regering van comfortabele meerderheden. Het parlement had controle over de financiën via het Rekenhof, maar de uitvoerende macht kon zelfstandig beslissingen nemen door het goedkeuren van buitengewone kredieten. De provincie en gemeenten werden sterker ondergeschikt gemaakt aan de centrale overheid [65](#page=65) [66](#page=66) [67](#page=67).
#### 2.4.2 De boekhouding in het rood
De staatsschuld verdubbelde door de overname van de Nederlandse staatsschuld en overheidsinvesteringen in het spoorwegennet. De staatsinkomsten kwamen vooral uit indirecte belastingen en een beperkt aantal directe belastingen. De schuldgraad liep op tot 41% van het BNP [67](#page=67) [68](#page=68).
Het aantal ambtenaren was aanzienlijk, met een verdeling over centraal, lokaal en provinciaal niveau, onderwijs en het leger. De meeste overheidsambten vereisten geen diploma, wat ministers veel vrijheid gaf bij de rekrutering [68](#page=68) [69](#page=69).
#### 2.4.3 De staat ondersteunt de industrie
Het liberale ideeëngoed zag een beperkte rol voor de staat in het economisch leven, maar beroepsverenigingen waren verboden. De overheid faciliteerde grootschalige investeringen via de rechtsvorm Naamloze Vennootschap (NV). De aanleg van een spoorwegennetwerk was een prioriteit van de overheid om de economische consolidatie te verzekeren. De post bleef een overheidsdienst met een communicatiemonopolie [70](#page=70) [71](#page=71).
De industrie kreeg maximale steun, terwijl sociale rechten beperkt bleven. Het verbod op beroepsverenigingen maakte arbeiders politiek onmondig. Het werkboekje (livret) werd opnieuw ingevoerd in 1841 om de mobiliteit van arbeiders te beperken [72](#page=72) [73](#page=73).
#### 2.4.4 De Belgische natie creëren
De politieke elite initieerde een proces van natievorming, met de revolutie van 1830 als centrale mythe. Vrouwen werden als handelingsonbekwaam verklaard in het Burgerlijk Wetboek en uitgesloten van politieke inspraak [73](#page=73).
##### 2.4.4.1 Een open natie
Noord-Nederlanders werden niet in de Belgische natie opgenomen, maar het principe van naturalisatie stond open voor nieuw bloed. Tweede-generatievreemdelingen konden bij meerderjarigheid Belg worden door een verklaring van inboorlingschap. Immigratie werd nauwelijks door de staat gereguleerd. Belgen genoten absoluut verblijfsrecht, terwijl vreemdelingen die de openbare orde bedreigden konden worden uitgewezen [74](#page=74) [75](#page=75).
##### 2.4.4.2 Is het Belgisch volk katholiek?
De vrijheid van eredienst werd erkend, met staatssteun voor de katholieke, protestantse en joodse cultus. Het onderwijs was vrij en werd door katholieken, protestanten en joden gebruikt om eigen netwerken uit te bouwen. De Rooms-Katholieke Kerk kreeg een dominante positie in het onderwijs. De vrijheid van onderwijs leidde ook tot de oprichting van katholieke universiteiten en de afschaffing van de Leuvense rijksuniversiteit. Begraafplaatsen werden ook opgedeeld naar godsdienst [75](#page=75) [76](#page=76) [77](#page=77).
##### 2.4.4.3 De Belgen, een Franstalig volk?
Frans werd de bestuurstaal, wat leidde tot een verfransing van de centrale besturen. Hoewel de grondwet taalkeuzevrijheid garandeerde, stuurde Brussel aan op een nadrukkelijke verfransing. De Franstalige elite beschouwde Frans als de taal van beschaving, vooruitgang en moderniteit. Vlaamse taalminnaars, zoals Hendrik Conscience, probeerden het Nederlands te herwaarderen binnen een Belgisch patriottisch kader [77](#page=77) [78](#page=78) [79](#page=79).
#### 2.4.5 1848, een revolutiejaar
De tegenstellingen tussen katholieken en liberalen kwamen na 1839 duidelijker naar voren. De oprichting van de Liberale Partij in 1846 en hun overwinning in 1847 leidden tot een einde aan het Unionisme. De economische crisis van 1848, met dodelijke gevolgen in Vlaanderen, leidde tot opstanden [79](#page=79).
##### 2.4.5.1 De openbare orde blijvend vrijwaren door het criminaliseren van de radicale democraten
De revolutiegolf van 1848 overspoelde Europa, met een nieuwe democratische republiek in Frankrijk. Werkloze Belgische arbeiders in Frankrijk kregen gratis repatriëring aangeboden. Radicale democraten, georganiseerd in het republikeins Belgisch legioen, probeerden een opstand te ontketenen. De overheid reageerde met harde repressie, arrestaties en deportaties van buitenlanders. Zeventig beklaagden werden voor het Assisenhof gedaagd, waarvan zestien tot de dood veroordeeld, maar gevangenisstraf kregen. Dit vormde een politieke afrekening met radicale democraten [80](#page=80) [81](#page=81).
##### 2.4.5.2 De staat democratiseert en verovert nieuwe bevoegdheden
De liberale regering introduceerde politieke hervormingen: afschaffing van de zegelbelasting en verlaging van de kiescijns tot het grondwettelijke minimum van 43 BEF. De lokale democratie werd versterkt door het burgemeesterambt voor te behouden voor verkozen gemeenteraadsleden. Het werd onverenigbaar verklaard om een openbaar ambt te combineren met een parlementair mandaat [81](#page=81) [82](#page=82).
###### 2.4.5.2.1 De financiële crisis baart een Nationale Bank
De Société Générale kreeg te maken met een bankrun in 1848, wat leidde tot liquiditeitsproblemen. De overheid redde de bank, maar plaatste haar onder toezicht. In 1850 werd de Nationale Bank opgericht om het emissierecht van particuliere banken over te nemen en de geldhoeveelheid te beheersen. De staat richtte ook een staatsspaarkas op [82](#page=82) [83](#page=83) [84](#page=84).
###### 2.4.5.2.2 Een autonoom staatsbeleid mogelijk door nieuwe inkomstenbronnen
De liberale regering bouwde een administratieve structuur uit om de volksgezondheid te bewaken, hoewel de gemeentelijke autonomie en huiver voor aantasting van privédomein de respons temperden. De staat ontwikkelde een autonoom onderwijsnet, los van de Rooms-Katholieke Kerk, met de oprichting van rijksmiddelbare scholen. De regering zocht nieuwe inkomstenbronnen, zoals een bedrijfsbelasting voor NV's en een erfenisbelasting in de rechte lijn. De staat kreeg de bevoegdheid de waarde van onroerend vermogen te actualiseren [84](#page=84) [85](#page=85) [86](#page=86).
---
# De ontwikkeling van de staat en maatschappij in België tot 1914
Dit hoofdstuk analyseert de economische, sociale en politieke ontwikkelingen in België, de triomf van de liberale staat, de opkomst van een ondernemende staat onder druk van de straat en de groeiende staatsinterventie.
## 3. De triomf van de liberale staat (1852-1884)
De periode tussen 1852 en 1884 kenmerkte zich door een explosieve groei van de Belgische zware industrie, gefinancierd door gemengde banken zoals de Société Générale en de Banque de Belgique, die aanzienlijke investeringen deden in de nijverheid. Deze investeringsbanken waren cruciaal voor langetermijninvesteringen, maar leidden ook tot een concentratie van macht. De Frans-Duitse rivaliteit, zelfs na de oorlog van 1870, maakte België een neutrale markt voor buitenlands kapitaal, wat leidde tot de oprichting van banken zoals de Bank van Brussel met internationaal kapitaal. Risicokapitaal van de beurs financierde ook infrastructuurprojecten, zoals spoorwegen, wat de transportkosten drukte en de export bevorderde [89](#page=89).
De bevolkingsgroei, versneld door een vroegere huwelijksleeftijd en hogere fertiliteit bij industriearbeiders, voorzag in de arbeidshonger van de industrie. De Waalse zware industrie trok arbeidskrachten aan uit Vlaanderen, waar de huisnijverheid verdween door goedkopere fabrieksfabricage. Veel Vlamingen trokken naar Noord-Frankrijk of het Waalse industriegebied, terwijl Amerika een beperkte emigratiebestemming bleef. De industriële arbeid bood hogere lonen en werkzekerheid, maar ging gepaard met gevaren en intensiteit, wat leidde tot snelle fysieke uitputting [89](#page=89) [90](#page=90).
De agricultural invasion, veroorzaakt door goedkopere Amerikaanse graanexport na 1870, leidde tot een agrarische depressie in België. Tegelijkertijd begon de industriële economie te sputteren door een financiële crisis vanaf 1873 en de terugloop van infrastructuurwerken. De Belgische industrie had te kampen met buitenlandse concurrentie en technologieachterstand, wat leidde tot marktaandeelverlies. De Banque de Belgique moest in 1886 sluiten, terwijl de Société Générale de crisis overleefde door een voorzichtiger beleggingsbeleid [91](#page=91).
### 3.1. De elitaire politieke strijd beheerst door een levensbeschouwelijke polarisatie
Het kiesrecht werd geleidelijk uitgebreid, met een verlaging van de kiescijns op gemeentelijk en provinciaal niveau in 1870. Het meerderheidsstelsel zorgde voor een tweepartijensysteem waarin liberalen en katholieken elkaar afwisselden aan de regering. Kleine wetgevende ingrepen konden het aantal kiezers beïnvloeden. De invoering van de geheime stemming in 1877 en voorgedrukte kiesbrieven met partijkleuren introduceerde het concept van politieke partijen. De machtsbasis van de politieke families was diep lokaal geworteld, met parlementaire elites die hun positie versterkten door dominantie van lokale partijstructuren [91](#page=91) [92](#page=92).
De periode vanaf 1857 werd gekenmerkt door een triomf van het politieke en economische liberalisme, met homogene liberale regeringen. De regering Frère-Orban (1878-1884) voerde een radicaal antiklerikaal beleid, wat leidde tot een verschuiving van plattelandskiezers naar de katholieke partij. De Rooms-Katholieke Kerk verzette zich tegen de liberalisering en streefde naar een terugkeer naar de katholieke almacht. Ultramontanen ijverden voor een terugkeer naar het Ancien Régime en bouwden een sterk katholiek verenigingsleven uit. Tegelijkertijd ontstonden 'vrijdenkersbonden' die ideologisch weerwerk boden tegen de katholieke dogma's [92](#page=92) [93](#page=93).
De politieke macht lag in handen van grootindustriëlen, grootgrondbezitters en topbankiers, die ook leidinggevende politici voortbrachten. Er ontstond een fusie tussen de oude (agrarische) en nieuwe (industriële) economische elites, die samen een machtselite vormden en het economisch project om België tot een geïndustrialiseerde natie uit te bouwen boven levensbeschouwelijke verschillen plaatsten [94](#page=94).
### 3.2. De uitbouw van het staatsapparaat
De centrale overheid breidde haar takenpakket uit, met de oprichting van het ministerie van Openbaar Onderwijs in 1879 als een belangrijk liberaal strijdpaard. Autonome overheidsinstellingen, zoals de Nationale Bank en de Algemene Spaar- en Lijfrentekas, versterkten de aanwezigheid van de staat in de maatschappij [94](#page=94).
De staat streefde naar een beter overzicht van de bevolking via volkstellingen en bevolkingsregistratie, maar de kwaliteit hiervan verminderde na 1846 door financiële beperkingen. De registratie van immigranten werd ook laks uitgevoerd. De levensbeschouwelijke polarisatie bemoeilijkte de betrouwbaarheid van overheidsstatistieken, aangezien het katholieke onderwijsnet weigerde verifieerbare cijfers te verstrekken [95](#page=95).
Vanaf 1851 moesten gemeenten een gestandaardiseerd doodsoorzaakregister bijhouden, maar de kwaliteit van de mortaliteitsstatistiek bleef te wensen over. De staatscapaciteit voor een geïnformeerd gezondheidsbeleid werd gehypothekeerd door falende doodsoorzaakstatistieken en de weigering van artsen om adequaat te informeren [95](#page=95).
#### 3.2.1. Het institutioneel machtsevenwicht hersteld
De grondwet beoogde de macht van de uitvoerende macht te beperken. De doodstraf werd in de praktijk niet meer toegepast, en veroordeelden kregen in de regel gratie. Het onverenigbaar verklaren van een politiek mandaat met een gerechtelijk ambt vanaf 1848 leidde tot een professionalisering van de magistratuur en onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. Vanaf de jaren 1840 werd de rechterlijke macht terughoudender in het aansprakelijk stellen van de uitvoerende macht voor schade. Het Hof van Cassatie weigerde uitspraken te doen over statelijk handelen [96](#page=96).
In 1881 kon de rechterlijke macht als beroepsinstantie dienen voor burgers die hun politieke rechten geschonden voelden. De betekenis van de scheiding der machten verschoof van elkaar controleren naar elke macht die zijn eigen bevoegdheden had. De uitvoerende macht versterkte haar invloed ten opzichte van de wettelijke macht door de parlementaire controle op de begroting inefficiënt te maken. Het Rekenhof verloor preventieve controle over regeringsuitgaven. Het parlement verwierf meer slagkracht met onderzoekscommissies, die quasi de bevoegdheid van een onderzoeksrechter kregen [97](#page=97).
#### 3.2.2. De boekhouding gaat opnieuw in het rood
Tijdens de hoogconjunctuur (1850-1873) deed de overheid nauwelijks beroep op nieuwe leningen, maar de overheidsuitgaven namen sterk toe door investeringen in publieke gebouwen en infrastructuur. De economische neergang na 1873 bracht het budgettair evenwicht in het gedrang. De staatsschuld groeide aan tot 1,8 miljard BEF in 1885, of 76% van het BNP [98](#page=98).
De gemeenten moesten in 1860 hun fiscale autonomie grotendeels prijsgeven ten gunste van een ééngemaakte economische ruimte. De belangrijkste gemeentelijke belastinginkomst werd de opcentiemen op de directe rijksbelastingen. Fiscale en electorale geschillen werden behandeld door de Bestendige Deputatie, maar in 1881 werden deze toevertrouwd aan de Directeurs der Directe Belastingen en het Schepencolleges [98](#page=98) [99](#page=99).
#### 3.2.3. Het ambtenarenkorps
Tegen 1880 was het aantal ambtenaren bijna verdubbeld, voornamelijk door de groei van lokale en provinciale ambtenaren en overheidsbedrijven. Ambtenarenfuncties bij de nationale overheid waren gereserveerd voor zonen van de midden- en hogere klassen, vanwege de vereiste onbezoldigde stage. Ambtenaren genoten steeds meer van een vaste benoeming en pensioen. Ministers steunden op de ambtenarij voor het uitstippelen en uitvoeren van hun beleid, maar richtten ook politieke secretariaten op die geleid werden door een kabinetschef [100](#page=100) [99](#page=99).
#### 3.2.4. Een explosie van overheidsbedrijven
Overheidsbedrijven waren sterk aanwezig in financiële dienstverlening en basisinfrastructuur. De Algemene Spaar en Lijfrentekas (ASLK) werd opgericht in 1865 en werd de bank van de middenklasse. Het Gemeentekrediet werd opgericht in 1860 om gemeenten en provincies te financieren [100](#page=100) .
De staat werkte aan technische eenheidssystemen in transport en communicatie, wat leidde tot overheidsmonopolies. De staatsspoorweg groeide explosief, en vanaf 1870 kocht de staat alle privé-spoorlijnen op. De postbedeling werd sneller en goedkoper door samenwerking met de spoorwegen. De telegrafie werd een staatsmonopolie in 1850, waarbij winsten uit internationale lijnen het Belgische netwerk rendabel maakten. Op gemeentelijk vlak namen enkel een minderheid van de gemeenten zelf de productie en distributie van water en gas op zich via het regiesysteem .
## 3.3. De staat verdedigt het algemeen belang, wiens belang?
De levensverwachting bleef laag door besmettelijke ziektes en hoge zuigelingensterfte. Vrouwen hadden ondanks een biologisch voordeel een lagere levensverwachting dan mannen. Woonplaats speelde ook een rol .
Het centraal gecoördineerde gezondheidsbeleid van de jaren 1840 kon zich niet doen gelden, met gemeenten als enige verantwoordelijke voor gezondheidsbeleid. Na een cholera-epidemie in 1866 werd de Zenne overwelfd en werden brede boulevards aangelegd in Brussel. Arbeiderswijken werden gesloopt en gesaneerd, waardoor arbeidersgezinnen naar overbevolkte buitenwijken moesten verhuizen .
Het "gemene volk" moest de regels van hygiëne aangeleerd worden, met medisch schooltoezicht in publieke lagere scholen. Het gezondheidsbeleid bleef afhankelijk van gemeentelijke prioriteiten, met Brussel als pionier in stedelijke laboratoria voor voedselanalyse. De oprichting van een statelijke vaccinatieinstelling in 1871 verbeterde de kwaliteit van pokkenvaccins .
### 3.3.1. Het economisch beleid
Sinds 1848 versterkte het geloof in vrijhandel, waarbij de bescherming van de landbouw stelselmatig werd afgebouwd. De overheid bouwde een nationaal transport- en communicatie-infrastructuur uit om de internationale economische positie van België te versterken .
#### 3.3.1.1. Bedrijven ondersteunen om op de vrije markt te excelleren
De Belgische overheid promootte het vrije verkeer van goederen en handel door afschaffing van stedelijke tolmuren, tolrechten en douanerechten. Grootgrondbezitters steunden de vrijhandel door hun opgaan in de nieuwe industriële economie. De overheid stimuleerde de landbouw via oprichting van landbouwhogeschool in Gembloux en proefstations .
De wet op de verzekeringen beschermde de verzekeraar en bedwong het moral hazard probleem. Een wet uit 1856 bestrafte fraudeurs die voedsel vervalsten. De liberalisering van de financiële markten tussen 1865 en 1873 maakte van de Brusselse beurs een internationaal financieel centrum .
#### 3.3.1.2. De positie van werknemers herzien
De werkrechtersraden werden in 1859 hervormd van een disciplinerend werkgeversorgaan tot een paritair samengesteld overlegorgaan. Het coalitieverbod werd in 1866 geschrapt, wat de oprichting van vakbonden mogelijk maakte. Het strafwetboek werd in 1867 herzien om stakers die arbeidswilligen hinderden zwaar te kunnen veroordelen .
De staat trok zich terug uit relaties tussen werknemer en werkgever, en de plicht tot het voorleggen van een werkboekje raakte in onbruik. De overheid startte een minimaal sociaal beleid door mutualiteiten te steunen. Tegen midden jaren 1880 waren er 250 erkende mutualiteiten met 32.000 leden .
### 3.3.2. Bouwen aan de natie
Immigratie was vrij, maar landlopers en mensen met een strafblad waren niet welkom. Vanaf 1878 kozen autoriteiten voor een hardere repressie tegen terugkerende landlopers. Een vreemdeling kon op basis van de vreemdelingenwet van 1835 het land uitgewezen worden zonder beroepsmogelijkheid. Het parlement eiste echter gedetailleerde verslagen van het gebruik van dit uitzonderingswapen. Vreemdelingen gehuwd met een Belgische vrouw, en in België geboren vreemdelingen die opteerden voor de Belgische nationaliteit, genoten dezelfde bescherming als Belgen .
De Belgische staat maakte nauwelijks onderscheid tussen inwoners en ingezeten vreemdelingen, waardoor immigranten en hun nakomelingen zelden beroep deden op de nationaliteitswetgeving. Buitenlanders konden tot het openbaar ambt toegelaten worden, met uitzondering van leidinggevende functies. De Belgische nationaliteit werd begeerd door buitenlanders die geconfronteerd werden met de weinige discriminatie die er bestond .
#### 3.3.2.1. Een katholieke natie?
België erkende religieus pluralisme in haar grondwet en kende financiële steun toe aan drie erkende godsdiensten. De overheidsfinanciering van erediensten in 1870 was een compromis tussen liberalen en katholieken, met staatscontrole op de financiën van de kerken .
Protestantse en joodse lagere scholen kregen financiële overheidssteun, maar joodse scholen sloten één voor één hun deuren. Duits-joodse immigranten van liberale gezindheid, die het Consistorie domineerden, ijverden voor het opdoeken van het joods onderwijs .
De liberalen schaften de schoolwet van 1842 af en drukten hun interpretatie van de vrijheid van onderwijs door. Een publiek scholennetwerk moest het rationalisme propageren als alternatief voor het moralistische project van katholieke scholen. Dit leidde tot een schooloorlog, waarbij de Rooms-Katholieke Kerk weigerde de sacramenten aan aanhangers van het liberale schoolproject. De kerkelijke banvloek had dramatische gevolgen, met duizenden ontslagen onderwijzers en een sterke daling van het aantal leerlingen in staatsonderwijs .
De strijd om de begraafplaats: Vanaf het midden van de 19e eeuw rees protest tegen de behandeling van onkerkelijken op confessionele kerkhoven. Vrijdenkersverenigingen organiseerden burgerlijke begrafenissen, wat leidde tot conflicten met de kerkelijke overheid. Liberalen stelden de secularisatie van kerkhoven voor, met neutrale gemeentelijke begraafplaatsen. De Rooms-Katholieke Kerk wees seculaire begraafplaatsen radicaal af als promiscuïteit. Een compromisoplossing met een gescheiden rooms-katholiek onderdeel binnen gemeentelijke begraafplaatsen werd door een arrest van het Hof van Cassatie onder druk gezet. De Gentse bisschop Boyer boycotttte het nieuwe gemeentelijke, niet-gecompartimenteerde kerkhof .
Joden tussen de liberale hamer en het katholieke aambeeld: Voor joden waren er weinig uitwijkingsmogelijkheden in het conflict rond de begraafplaats. Orthodoxe joden meenden dat hun religieuze overtuiging geofferd werd, en werden in Brussel in het kamp van de klerikalen gedwongen. Een compromisoplossing in Ukkel creëerde een officieuze joodse begraafplaats, zij het met religieuze voorschriften die niet altijd nageleefd werden .
#### 3.3.2.2. Een Franstalige natie?
De verlaging van de kiescijns na 1848 gaf de Vlaamsgezinden meer gewicht, maar de klachten over achterstelling van het Nederlands kregen weinig gehoor. Vlaamsgezinden waren onderling verdeeld door de breuklijn tussen klerikalen en antiklerikalen .
Aan liberale zijde probeerden Vlaamse verenigingen zoals het Willemsfonds partijgenoten te overtuigen dat de miskenning van de volkstaal een oorzaak was van het moeizaam doordringen van liberale ideeën. Aan katholieke zijde zagen Vlaamsgezinden de volkstaal als deel van het volkskarakter en een bescherming tegen het gedachtegoed van de Franse Revolutie .
De eerste taalwetten erkenden het Nederlands als bestuurs- en onderwijstaal in Vlaanderen. De wet op gerechtszaken stond het gebruik van het Nederlands in strafrechtelijke zaken toe, maar met faciliteiten voor Franstaligen. De wet van 1878 bepaalde dat het bestuur in Vlaanderen tweetalig moest zijn. In 1883 werd bepaald dat in het secundair rijksonderwijs enkele vakken in het Nederlands gedoceerd zouden worden .
## 3.4. De machtsbasis van het politiek stelsel voorzichtig verruimen
Het aantal kiesgerechtigden voor parlementaire verkiezingen liep op tot 136.755 kiezers midden jaren 1880. Het politiek draagvlak werd met de versoepeling van de naturalisatiewetgeving in 1881 verruimd. De invoering van het capacitair gemeentelijk stemrecht in 1883 breidde het gemeentelijk kiezerskorps uit tot een half miljoen mannen .
De katholieke oppositie vreesde een electoraal blok van de Duitse gemeenschap in het Antwerpse kiesdistrict. De wet van 1881 maakte de staatsnaturalisatie toegankelijker, maar was een laatste stuiptrekking van het elitair politiek burgerschap .
## 3.5. Een ondernemende staat, onder druk van de straat (1884-1914)
De agricultural invasion na 1870 dwong de Belgische landbouw tot heroriëntatie, weg van graanteelt naar veeteelt en industriegewassen. De trek naar de industrie versterkte zich door de stijgende levensstandaard van de industriearbeider door dalende voedselprijzen. De economische crisis eind jaren 1870 trof vooral ongeschoolde werkkrachten. De tweede industriële revolutie met de macro-innovatie rond olie, elektriciteit en de verbrandingsmotor leidde tot nieuwe industriebranches. De Belgische economie bleef echter schatplichtig aan oude sectoren .
De economie kwam aan het einde van de eeuw in een opgaande conjunctuur terecht, met toenemende internationalisering van Belgische investeringen. De kolonisatie van Congo werd onderdeel van deze globalisering. De groeiende nood aan kapitaal leidde tot controle door grote banken over industriële sectoren. Het financieel kapitalisme, voortvloeiend uit de verstrengeling tussen banken en industrie, drong dieper door in de Belgische economie. Buitenlands kapitaal nam toe, en de Brusselse beurs werd een belangrijk internationaal financieel centrum .
### 3.5.1. De openbare orde in gevaar, wiens orde?
In maart 1886 barstte een gewelddadig protest uit, wat resulteerde in de opstand van 1886. De Belgische Werkliedenpartij (BWP) hield zich afzijdig van dit geweld en sloot de radicale arbeidersleider Alfred Defuisseaux uit. De BWP streefde naar democratisering van het politiek bedrijf door het systeem van binnenuit te hervormen .
De socialistische zuil, de ruggengraat van de BWP, was een antwoord op het absenteïsme van de staat en werd gedragen door coöperatieven, mutualiteiten en vakbonden. De eis van de BWP van algemeen stemrecht had een mobiliserende kracht, maar de door de BWP georganiseerde straatprotesten en de algemene staking gaven haar een agressief imago .
De Rooms-Katholieke Kerk zag de aantrekkingskracht van het socialisme en de secularisering onder arbeiders met lede ogen aan. Paus Leo XIII veroordeelde het socialisme, maar onderstreepte de rol van Kerk, Staat en werkgevers in het verbeteren van het lot van de arbeiders. De Boerenbond werd de katholieke organisatie die de Vlaamse boeren begeleidde. Een katholieke arbeidersbeweging kreeg vorm, overkoepeld door het ACV in 1912 .
De liberale partij was organisatorisch zwak en verdeeld tussen voorstanders van de elitaire laissez-faire staat en zij die een verdere democratisering bepleitten. In 1887 richtten radicale liberalen de Progressistische Partij op, die een bondgenootschap sloot met socialisten voor algemeen stemrecht. De katholieke regeringen ondersteunden het verenigingsleven door haar rechtspersoonlijkheid te verlenen. De vakbonden verkozen de gewone vrijheid van vereniging boven rechtspersoonlijkheid om overheidscontrole te vermijden .
#### 3.5.1.1. Lokale democratie nog selectiever .
De gemeentelijke kieshervorming van 1883 had het gemeentelijk bestuur gedemocratiseerd, waarbij de BWP in zestig Waalse gemeenten de absolute meerderheid haalde. De "loi des quatre infâmies" paste het gemeentelijk stemrecht aan, waardoor het gemeentelijk electoraat kleiner werd .
#### 3.5.1.2. Socialistische opgang fnuiken: evenredige vertegenwoordiging .
De democraten zetten de strijd voort voor algemeen enkelvoudig stemrecht en evenredige vertegenwoordiging. In 1899 werd evenredige vertegenwoordiging ingevoerd, waarbij zetels over lijsten werden verdeeld naargelang het aantal stemmen. Dit systeem, georganiseerd volgens het systeem-Dhondt, had tot doel de politieke vertegenwoordiging van minderheden te verbeteren en polarisatie te vermijden .
De antiaanstootgevende strategie om toe te geven aan één eis van democratische krachten, namelijk evenredige vertegenwoordiging, had succes. De liberalen behaalden evenveel zetels als de socialisten, en de katholieke meerderheid bleef intact. De liberalen herstelden hun eenheid en steunden het algemeen enkelvoudig stemrecht, wat een toenadering tot de BWP betekende .
### 3.5.2. De staat onder veranderingsdruk beweegt moeizaam
Het aantal ministeries breidde uit van zes naar tien, en het aantal parastatalen groeide tot negen in 1913. De expliciete verwijzing naar nijverheid en arbeid in 1884 leidde tot twee zelfstandige ministeries in 1895 en 1899. De centrale autoriteiten eigenden zich bevoegdheden toe die traditioneel aan lokale autoriteiten toekwamen, zoals sociaal beleid en lager onderwijs .
De bevoegdheid van gemeenten voor het beurswezen werd onder invloed van schandalen extensief geïnterpreteerd, met steeds strengere voorwaarden voor beursagenten .
#### 3.5.2.1. Veranderende machtsevenwichten
Het parlement verloor invloed ten voordele van de regering, die sterker woog op het beleid. Ministers steunden op politieke secretariaten met politiek loyale medewerkers. De Raad voor Wetgeving werd opgericht in 1912 om de kwaliteit van wetgeving te verbeteren .
De rechterlijke macht bleef weigeren de uitvoerende of wettelijke macht juridisch te controleren, vanuit de vrees haar onafhankelijkheid te schaden. In de jaren 1890 werd de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht publiekelijk ondermijnd toen kandidaten voor het Hof van Cassatie en Hoven van Beroep niet meer automatisch benoemd werden. De geschillen tussen werknemers en werkgevers werden sterker door een aparte sociale rechtbank behandeld .
#### 3.5.2.2. Transparantere staatsboekhouding, maar toenemende schulden
De katholieke regering die aantrad in 1884 sneed in de overheidsinvesteringen om de staatschuld te drukken. Sociale uitgaven verschenen voor het eerst op de nationale begroting in 1900. Het aandeel van directe belastingen daalde gevoelig, terwijl de inkomsten uit het gebruik van overheidsgoederen, vooral spoorwegen, toenamen. De staatsschuld liep op van 1,8 miljard BEF in 1885 tot 4,3 miljard BEF in 1913, maar de schuldgraad daalde licht .
De wetgevende macht kreeg meer invloed door een transparantere staatsboekhouding. Investeringen in wegeninfrastructuur en openbare werken, samen met de nationalisatie van spoorlijnen en telefonienetwerken, zorgden voor sterk toenemende buitengewone uitgaven, gedekt door leningen .
#### 3.5.2.3. Het ambtenarenapparaat groeit, maar werd het performanter?
Het aantal mensen in overheidsdienst steeg tot 205.000 personen in 1900, een bijna verdubbeling sinds 1880. Het Korps van Mijnen, het Korps van Bruggen en Wegen en het ministerie van Landbouw onderscheidden zich door hoopopgeleide technici. Het aanwervingsbeleid voor de administratie werd in 1896 aan banden gelegd, met een expliciete Belgische nationaliteitsvereiste en meer examens. Politieke patronage bleef bepalend voor aanwervingen en bevorderingen .
De statistieken werden nauwgezet bijgehouden, en de kwaliteit van onderwijsstatistieken verbeterde na de schooloorlog. De betrouwbaarheid van bevolkingsregistratie en immigratieregistratie nam toe. Ambtenaren maakten de maatschappij beter leesbaar, maar corruptie bleef een probleem, wat leidde tot de oprichting van het Hoog Comité van Toezicht in 1910 .
#### 3.5.2.4. Overheidsmonopolies bouwen een basisinfrastructuur uit
De nutsvoorzieningen in water, gas en elektriciteit bleven georganiseerd door de gemeenten, veelal via concessies. De elektriciteitsvoorziening was een zwak ontwikkelde sector door omvangrijke investeringen en onzeker rendement. Gemeentelijke gasconcessies en gasregies remden de expansie van elektriciteitsproductie af .
De telefonie werd in 1891, net als telegrafie en spoorwegen, een statelijk monopolie. Het overheidsbeleid richtte zich op het doorkruisen van het volledige territorium met telefoonlijnen ter ondersteuning van het economisch leven .
### 3.5.3. Het beleid van de overheid
De sterkere aanwezigheid van de centrale staat werd gevoeld door de meer dan verdubbeling van het effectief van de rijkswacht. Het gezondheidsbeleid op drie bestuursniveaus werd eindelijk realiteit, met geprofessionaliseerde gezondheidscommissies. De pokkenepidemieën werden minder dodelijk door gratis pokkenvaccinatie. De eetwareninspectie bleef een gemeentelijke bevoegdheid, maar werd sinds 1892 ondersteund door een nationale eetwareninspectie. De wet op voedselvervalsing verbeterde de controle op voedselveiligheid .
De regering poogde vruchteloos een dwingender rol op te eisen in het gezondheidsbeleid. De autonomie van gemeenten in gezondheidsbeleid werd gevrijwaard, maar dankzij dynamische lokale autoriteiten en centrale stimulansen kende dit beleid een sterke dynamiek. De overheid stimuleerde de bouw van gezonde arbeiderswoningen met fiscale voordelen. De verbeterde gezondheidszorg en gestegen levensstandaard drukten de mortaliteit en versnelden de bevolkingsgroei .
#### 3.5.3.1. Het economisch beleid van de staat
De industrie bleef de bevoorrechte partner van de overheid, maar de landbouw kreeg beduidend meer aandacht. De kunstmestwet legde een éénduidige benaming op met duidelijk omschreven vruchtbaarmakende ingrediënten. De goudstandaard zorgde voor vaste wisselkoersen en faciliteerde de internationalisering van de economie. Private banken konden door giraal geld opnieuw geld creëren, wat het monopolie van de Nationale Bank op het beheer van de geldhoeveelheid ondermijnde .
#### 3.5.3.1. Aarzelende staatsinterventie op de arbeidsmarkt
De katholieke regeringen gaven het nieuwe ministerie van Arbeid en Industrie niet de taak de marktkrachten te beïnvloeden. Een wet op kinderarbeid verbood de tewerkstelling van kinderen jonger dan 12 in de industrie. De Arbeidsdienst hield toezicht op hygiëne en veiligheid, en de verplichte zondagsrust werd opgelegd in 1905. België voerde als laatste geïndustrialiseerde natie het verplicht lager onderwijs in 1914 in .
De overheid stimuleerde arbeidsmobiliteit via de Nationale Maatschappij van Buurtspoorwegen. Pendelarbeid werd ingeburgerd, waardoor industriearbeiders konden blijven wonen in hun geboortedorp. Werkloosheidsverzekering werd op de vooravond van de Eerste Wereldoorlog een publieke taak, uitbesteed aan levensbeschouwelijke organisaties .
#### 3.5.3.2. De staat ondersteunt zelfhulp, maar ook sociale verzekeringen
De democratisering van het politiek systeem zette de heersende klasse onder druk om sociale hervormingen door te voeren. De ASLK kreeg een belangrijke rol toebedeeld in het aanzetten tot spaarzaamheid. Ziekte- en ouderdomsverzekering werd een sociale verzekering, gebaseerd op het subsidiariteitsbeginsel. In 1911 werd de verplichting voor mijnwerkers tot pensioenverzekering ingevoerd. Arbeidsongevallenverzekering werd in 1903 verplicht voor werkgevers, waarbij de werknemer een gelijk deel van de schuld in de schoenen geschoven kreeg. De wet op sociale bijstand nam de verantwoordelijkheid op voor werkonbekwame behoeftigen zonder vaste verblijfplaats .
### 3.5.3.2. Welke talen voor de Belgen?
De verbreding van het stemrecht in 1893 maakte politiek bedrijven in het Nederlands electoraal lonend. Een pluralistisch front van Vlaamsgezinden uit de katholieke, liberale en BWP ijverde voor behoorlijke taalwetten. De modernisering van de Vlaamse economie en de belangen van Vlaamse ondernemers versterkten de Vlaamse beweging .
De eis tot vernederlandsing van de Gentse Rijksuniversiteit werd het paradepaardje van Vlaamsgezinde politici. De 'Gelijkheidswet' van 1898 erkende het Nederlands als officiële staatstaal naast het Frans. De tweetaligheid van België werd verder uitgewerkt met Nederlandse teksten op staatsleningen, muntstukken, postzegels en in het Staatsblad .
Het project van collectieve emancipatie van Nederlandstaligen riep hevige controverse op in het leger. De katholieke regering koos voor een tweetalig legerkader, en verwierp eenheidspartijen in taalkundig homogene regimenten .
Tegenover de Vlaamse beweging vormde zich een Waalse beweging, opgestart door Franstalige ambtenaren in Vlaamse steden. De Waalse beweging was een vrijzinnige aangelegenheid, gedragen door liberalen. Het taalconflict groeide uit tot een conflict tussen Walen en Vlamingen die op basis van taal aparte solidariteitsbanden ontwikkelden .
De rechterlijke macht bleef immuun voor de Vlaamse pleidooien, en het francofiele Hof van Cassatie zag het Frans als eenheidselement voor de Belgische natie. De Senaat en de regering probeerden het beleid van het Hof van Cassatie bij te sturen door juristen met gevoeligheid voor het Nederlands te benoemen .
#### 3.5.3.2. De bescherming van de vrouw als moeder levert minder vrouwenrechten op
Vrouwen kregen bescherming in hun rol als moeder, maar de loonkloof tussen mannen en vrouwen werd gerechtvaardigd. De gehuwde vrouw verwierf minimale rechten, zoals het recht op vruchtgebruik van goederen van de overleden echtgenoot. Vanaf de jaren 1880 werden meisjes toegelaten tot universiteiten, maar een diploma bood niet altijd een garantie voor een succesvolle carrière .
Vrouwen bleven volledig uitgesloten van politieke rechten. De katholieke partij steunde het vrouwenstemrecht om de opmars van het socialisme in te dammen. De socialistische partij slikte deze eis in gezien ze een alliantie aanging met de liberalen tegen de katholieke partij .
#### 3.5.3.4. De uitsluiting van de ongewensten
Na 1886 werd de radicale vleugel van de socialistische partij als gevaarlijk volk beschouwd dat de arbeiders op sleeptouw had genomen. Het proces van het groot complot toonde aan dat veel onruststokers agenten van de Openbare Veiligheid waren. De sociale onvrede werd ernstiger genomen, en beleidsvoerders namen initiatieven gericht op de integratie van brede bevolkingslagen .
De uitsluiting van "gevaarlijk volk", "asocialen" en "buitenstaanders" bleef op de politieke agenda staan als onderdeel van een preventieve strategie van sociale verdediging. Minister Lejeune (1887-1894) zette de staat in om het land zedelijker, veiliger en ordentelijker te maken door gevaarlijke individuen te isoleren. Vanaf 1891 konden landlopers, vagebonden of werkschuwen voor maanden, zelfs tot zeven jaar, opgesloten worden in de strafkolonie van Merksplas .
Criminelen die tot een gevangenisstraf van meer dan vier maanden werden veroordeeld, verloren automatisch hun stemrecht voor zes jaar. De staat was bereid meer te investeren in de isolering en disciplinering van Belgische landlopers en criminelen, maar hun buitenlandse lotgenoten kwamen hiervoor niet in aanmerking. De vreemdelingenwet van 1897 werd een permanente wet, wat de drempel om tot uitwijzing over te gaan verlaagde .
## 3.6. Een natie in gevaar tot meer eensgezindheid maken .
In april 1913 werd een algemene politieke staking uitgeroepen, waaraan een half miljoen mensen deelnam. Koning Albert I zocht toenadering tot liberalen en socialisten om het arbeidersverzet te neutraliseren .
### 3.6.1. Legerdienstplicht voor elke man
Het leger moest ook het land verenigen. Het lotelingensysteem werd in 1909 ingeruild voor een beperkte, persoonlijke dienstplicht. Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog stemde het parlement in 1913 voor de algemene persoonlijke dienstplicht. Het leger werd een weerspiegeling van de natie, met een tweetalig legerkader .
### 3.6.2. Kapitaalinkomsten deel van een fiscale hervorming
De dure legerhervorming leidde tot een debat over fiscale hervormingen, waarbij inkomsten uit roerend vermogen werden belast. De fiscale hervorming van 1913 belastte inkomsten uit roerende goederen, en de patentbelasting werd meer een bedrijfsbelasting. De staat verkreeg meer inzicht in de nationale rijkdom en belastte deze iets sterker .
**Conclusie**
De periode 1852-1884 werd gekenmerkt door de triomf van het liberalisme, met een focus op economische groei en staatsinterventie in infrastructuur. De periode 1884-1914, onder katholiek bewind, zag een verschuiving naar een ondernemende staat onder druk van de straat, met toenemende staatsinterventie in sociale en economische domeinen. De arbeidersopstand van 1886 was een katalysator voor de doorbraak van een democratischere staat en een sociale interventiestaat. De katholieke partij drukte haar stempel op het actievere optreden van de staat, met een groeiende rol voor gemeenten en een centralisering van bevoegdheden. De levensbeschouwelijke polarisatie bleef de maatschappij structureren, met de opkomst van verzuilde maatschappelijke structuren. De staat trad steeds meer op in domeinen als gezondheid, financiële markten, arbeidsmarkt en huisvesting, vaak via financiële stimuli en regelgeving. De democratisering van het stemrecht leidde tot een verbreding van het politiek draagvlak, maar de politieke elite bleef aarzelend in het doorvoeren van verregaande hervormingen. Het taalconflict tussen Walen en Vlamingen werd een belangrijk politiek thema. De staat werd voor bepaalde bevolkingsgroepen, die als gevaarlijk werden beschouwd, sterker ervaren als een repressieve politiestaat, met een selectiever toelatingsbeleid voor immigranten. De financiële hervorming van 1913 en de militaire mobilisatie voor de Eerste Wereldoorlog zetten de katholieke regering aan tot een actievere staat en een fiscale hervorming die rijkdommen zwaarder belastte .
---
# België tijdens de twee wereldoorlogen en de interbellumperiode
Dit deel van de studie gids behandelt de ingrijpende transformaties die België onderging door de Eerste en Tweede Wereldoorlog, met bijzondere aandacht voor de periode tussen de twee conflicten.
## 4. België tijdens de twee wereldoorlogen en de interbellumperiode
### 4.1 De Eerste Wereldoorlog en haar nasleep (1914-1921)
#### 4.1.1 De natie in oorlog baart een gedemocratiseerde staat
De Duitse invasie in augustus 1914 leidde tot eenheid in het Belgische parlement en een tijdelijke "godsvrede" tussen de politieke partijen, inclusief de BWP. Duizenden Duitsers die in België verbleven, werden geviseerd, maar vermogende Duitsers in zakenkringen konden hun loyaliteit bewijzen .
Het Belgische leger was onvoldoende voorbereid op de Duitse aanval. Honderdduizenden Belgen vluchtten naar het buitenland, en de regering week uit naar Frankrijk. Koning Albert I nam als opperbevelhebber zelf de leiding over het leger en voerde een defensieve oorlogsvoering. Dit beperkte het dodental onder de Belgische soldaten, hoewel ziekte ook een rol speelde .
#### 4.1.2 Het onbezette België
Het gebied achter de IJzer bleef het enige onbezette deel, waar de regering in ballingschap wetten uitvaardigde. De godsvrede bezegelde de aanvaarding van oppositieleden in de regering in januari 1916, waardoor een tripartite regering ontstond .
De legerleiding bleef overwegend Franstalig en had een kritische houding ten opzichte van Vlaamsgezinden, die als subversief werden beschouwd. De Frontbeweging, die de Vlaamse zaak aan het front wilde uitdragen, werd verboden en vervolgde haar activiteiten ondergronds. Belgische militairen van Duitse herkomst werden gewantrouwd en van het front verwijderd .
De militaire rechtbanken spraken doodstraffen uit, waarvan er vijftien werden uitgevoerd in de beginfase van de oorlog .
#### 4.1.3 België onder Duitse bezetting
Onder militair gouverneur-generaal bleef het staatsapparaat functioneren, zij het onder Duits toezicht. De bezettingskosten waren exorbitant, en de economie werd ingeschakeld in de Duitse oorlogsinspanningen, wat leidde tot deportaties en plundering .
Het Nationaal Comité voor Hulp en Voeding, opgericht in oktober 1914, zorgde voor de bevoorrading van de bevolking, gefinancierd door de Belgische regering en buitenlandse steun. Dit comité ontwikkelde zich tot een professioneel concern dat miljoenen burgers steunde. De integratie van de arbeidersbeweging in dit initiatief symboliseerde de politieke cultuur van samenwerking .
De Duitse Flamenpolitik legde het gebruik van het Nederlands op in Vlaanderen en vernederlandste de Universiteit Gent. De Raad van Vlaanderen werd opgericht door activisten, die samenwerkten met de bezetter. Dit leidde tot protest en een confrontatie met het Hof van Beroep van Brussel, wat resulteerde in de schorsing van magistraten en de deportatie van Louis Franck .
#### 4.1.4 In het kielzog van de Eerste Wereldoorlog
De Grote Oorlog bracht de massa op het voorplan en leidde tot de opkomst van nieuwe natiestaten. De angst voor communistische revolutie leidde tot versterkte democratisering in veel Europese staten .
Het liberale politieke stelsel kwam onder druk te staan door economische en sociale problemen, wat in Italië leidde tot het fascisme. In België zegevierde echter de liberale democratie, mede door het individueel stemrecht en de doorbraak van vakbonden als collectieve vertegenwoordigers .
De economische omstandigheden na de oorlog, met hoge werkloosheid en inflatie, zetten het politiek bestel onder druk .
#### 4.1.5 Gedemocratiseerde machtsverhoudingen in het bevrijde land
Koning Albert I en Emile Francqui waren drijvende krachten achter hervormingen, waaronder de invoering van het algemeen enkelvoudig stemrecht voor mannen en de versterking van de evenredige vertegenwoordiging. Deze democratische verruiming gebeurde op onwettige wijze, maar werd door politieke realiteit doorgedrukt .
De invoering van het algemeen enkelvoudig stemrecht was een overwinning voor de BWP. De discussie over het vrouwenstemrecht leidde tot een compromis waarbij mannen vanaf 21 jaar integraal stemrecht kregen en vrouwen gemeentelijk stemrecht .
De parlementsverkiezingen van 1919 toonden de electorale doorbraak van de BWP. De partijstructuur van de BWP, de Katholieke Partij en de Liberale Partij wordt beschreven, met aandacht voor hun aanhang en interne dynamieken .
De grondwetsherziening van 1921 formaliseerde het enkelvoudig mannelijk stemrecht en introduceerde het vrouwenkiesrecht voor gemeenteraadsverkiezingen. De invoering van een wedde voor volksvertegenwoordigers maakte een verandering in de sociale compositie van het parlement mogelijk .
De democratische gemeenteraadsverkiezingen van 1921 leidden tot een toename van socialistische gemeenteraadsleden, terwijl vrouwen nog beperkt vertegenwoordigd waren .
Het enkelvoudig mannelijk stemrecht dwong tot coalitieregeringen en stimuleerde een politieke cultuur van consensus. De "godsvrede" uit de oorlog en de vrees voor communistische revolutie leidden tot de deelname van de BWP aan regeringen van nationale eenheid .
#### 4.1.6 Het staatsapparaat hervormd
Na de oorlog werden tijdelijke ministeries opgericht om de oorlogserfenis te beheren, en het aantal personeelsleden nam toe. Er ontstonden parastatalen met een zekere onafhankelijkheid voor sociaal, economisch en cultureel beleid. De Nationale Bank richtte een filiaal op voor kredietverlening aan de nijverheid .
Het lokale niveau kreeg meer slagkracht door de oprichting van intercommunales. Na de invoering van de leerplicht in 1914 werd de handhaving ervan strenger .
#### 4.1.7 De rechterlijke macht weert vernieuwing
De democratisering leidde tot agendering van politieke democratisering en bevoegdheidsuitbreiding van de gerechtelijke macht. Het Flandria-arrest van het Hof van Cassatie erkende de aansprakelijkheid van de overheid voor fouten begaan bij de uitoefening van openbaar gezag .
Het Hof van Cassatie probeerde haar macht uit te breiden door politieke rechten eng te definiëren, maar bleef bij het status quo. Parallel met een meer actieve staat ontstonden administratieve rechtscolleges. De procedure voor oorlogsschade bleek duur en traag, en werd later administratiever .
#### 4.1.8 Hoge schulden financieren met revolutionaire belastingen
De heropbouw van het land zorgde voor hoge uitgaven en een oplopende staatsschuld. De confiscatie van Duitse bezittingen leverde de Belgische schatkist miljoenen franken op .
Er werd een revolutionaire innovatie doorgevoerd met progressieve belastingsvoeten, eerst toegepast op oorlogswinsten. Een belangrijke hervorming was de invoering van de inkomstenbelasting, waarbij iedereen belastingen moest betalen op jaarlijkse inkomsten. Dit vereiste de indiening van een jaarlijkse belastingaangifte .
#### 4.1.9 Het beleid van de overheid tot het dienen van het algemeen belang
Het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn werd opgericht in 1919 om de zuigelingensterfte terug te dringen. De levensverwachting bij geboorte steeg spectaculair door de dalende zuigelingensterfte .
Het gezondheidsbeleid bleef een gemeentelijke bevoegdheid met beperkt succes. De invoering van de achturendag en het gebruik van de officiële index van kleinhandelsprijzen bij loonsbepaling waren belangrijke verworvenheden van de arbeidersbeweging .
#### 4.1.10 Het sociaal-economisch beleid op nieuwe sporen
De erkenning van syndicale vertegenwoordiging en de stakingsvrijheid versterkten de positie van de werknemers. Het Nationaal Crisisfonds steunde syndicale werkloosheidskassen, wat de vakbonden versterkte .
De verhoudingen tussen christelijke en socialistische vakbonden waren gespannen, met een "rood of geen brood" mentaliteit bij de dominante vakbond .
#### 4.1.11 De Belgische natie herzien
Na de oorlog werden maatregelen geëist tegen verraders, met 268 veroordelingen wegens activisme. Belgen van buitenlandse herkomst werden symbool van verraad, terwijl het verraad van autochtone Belgen aan betekenis verloor. De nationaliteitswet van 1922 kende Belgische vrouwen een onafhankelijke nationaliteit toe .
De integratie van de inwoners van Eupen-Malmédy verliep moeizaam, ondanks de aangeboden inspraakmogelijkheden. Het Frans en het katholiek geloof bleven de Belgische natie bepalen, met een status quo voor taal als bindmiddel na WO I .
De gelijkstelling van lonen voor onderwijzers en onderwijzeressen in 1921 was een officieel signaal van gelijk loon voor gelijk werk .
#### 4.1.12 Conclusie na WO I
De regering van nationale unie betekende het einde van de vooroorlogse politieke constellatie. De democratisering en integratie van de arbeidersbeweging in het politiek regime werden bezegeld door het akkoord van Loppem. De angst voor een sociale revolte en de bereidheid van de BWP om een loyale partner te zijn, zorgden voor de continuïteit van regeringen van nationale unie .
### 4.2 De interbellumperiode (1922-1939)
#### 4.2.1 Thermidor, de democratisering van de staat hapert (1922-1934)
De expansie van de geldhoeveelheid tijdens de oorlog zorgde voor inflatieproblemen in de jaren twintig. De Belgische industrie herstelde zich snel, maar er was weinig vernieuwing. De holdings, met de Société Générale als zwaargewicht, controleerden een aanzienlijk deel van het Belgisch economisch leven .
In 1926 stabiliseerde de BEF zich op een lager niveau, wat leidde tot economische groei en een daling van de werkloosheid. De economie bleef echter gericht op half afgewerkte producten, met beperkte innovatie .
De depressie van 1929 trof België als exportgerichte natie hard, met stijgende werkloosheid en het faillissement van bedrijven zoals Minerva .
#### 4.2.2 De grenzen aan het terugdringen van de democratisering
De katholiek-liberale regering Theunis sloot de socialisten uit van regeringsdeelname, wat een stap terug betekende in de democratisering. De macht van de vakbonden consolideerde zich, maar het socialistisch overwicht verzwakte ten voordele van de christelijke vakbond .
De werkgevers verzetten zich tegen sociaal overleg, maar de vakbonden slaagden erin zich te organiseren als betrouwbare onderhandelingspartners. De CAO's (Collectieve Arbeidsovereenkomsten) werden een symbool van syndicale erkenning .
De verkiezingen van 1925 toonden een polarisering van het electoraat, met een socialistische doorbraak en een liberale vrije val. De regering Poullet-Vandervelde (1925-1926) probeerde de BEF te stabiliseren via muntsanering, maar botste op weerstand van de financiële wereld .
Na de val van de regering Poullet-Vandervelde volgde een unionistisch zakenregering onder leiding van Emile Francqui om de BEF te redden. Dit leidde tot een consolidatie van de vlottende schuld en een dollarlening, waardoor de frank stabiliseerde .
De conservatieve regeringen voerden een deflatiebeleid, wat de crisis deed aanhouden. De staatsschuld liep op door de economische neergang en begrotingstekorten .
#### 4.2.3 Het staatsapparaat hervormd
Het Ministerie van Nijverheid en Arbeid werd uitgebreid tot Maatschappelijke Voorzorg, en later opgesplitst in drie ministeries. De overheidsstatistiek werd verwaarloosd, wat de beleidsvoering bemoeilijkte .
De centrale overheid nam steeds meer bevoegdheden op zich, terwijl de gemeenten een cruciale schakel bleven. De infrastructuurwerken werden hervat, met de aanleg van het Albertkanaal als hoogtepunt .
De invoering van de progressieve inkomstenbelasting was een belangrijke verworvenheid van de democratisering, maar de implementatie ervan was moeizaam. De staatsschuld werd afgebouwd in de jaren twintig, maar liep weer op door de crisis .
#### 4.2.4 Het ambtenarenkorps gedemocratiseerd
Het nationale ambtenarenapparaat was sterk gepolitiseerd, met partijloyaliteit als doorslaggevend criterium voor aanwerving en bevordering. Het statuut-Camu bracht een breuk met het gepolitiseerde beleid en bepleitte een uniform aanwervingsbeleid en de aantrekking van meer universitair geschoolden .
Bevorderingen moesten gebeuren op basis van meritocratische criteria, hoewel anciënniteit bleef spelen. De hervormingen van Camu reglementeerden ook de ministeriële kabinetten .
De begroting bleef steunen op indirecte belastingen, en de rechterzijde slaagde erin voorstellen voor hogere erfenisbelastingen te kelderen. De uitvoerende macht controleerde haar uitgaven minder door het parlement .
#### 4.2.5 Nieuwe instrumenten voor de staat, ook in de economie
Het Ministerie van Economische Zaken kreeg een versterkt elan en bouwde expertise op. Een nationale plaatsingsdienst werd opgericht om de arbeidsmarkt te organiseren. De Nationale Bank kreeg een sterker publiek karakter, en het Centraal Bureau voor de Kleine Spaarders kreeg toezicht op de spaarkassen .
Nieuwe openbare kredietinstellingen werden opgericht om de kredietverlening te verbeteren. De economische crisis legde de kwetsbaarheid van financiële instellingen bloot, wat leidde tot overheidsinterventie. De bankwereld werd gereguleerd, met een splitsing tussen depositobanken en zakenbanken .
#### 4.2.6 Het beleid
De regering Van Zeeland brak met het verleden door middel van een devaluatie van de Belgische frank en een verhoging van overheidsinvesteringen. De ideeën van Keynes over deficit spending vonden echter weinig weerklank in België .
De Nationale Dienst voor Economisch Herstel werd opgericht, maar fungeerde als een tijdelijk raadgevend agentschap. Het beleid streefde naar een gemengde economie, met nationalisatie van vitale sectoren als doel .
#### 4.2.7 Sociale gevolgen van de crisis afwentelen: Belgische mannen eerst
Tijdens de crisisjaren trok de overheid zich terug uit het sociaal beleid en discrimineerde zij selectief bepaalde sociale groepen. Immigranten werden geweerd, en werkloze Belgen kregen prioriteit .
Vrouwen en buitenlanders werden systematisch gediscrimineerd op de arbeidsmarkt. De belastingen werden hervormd, waarbij de inkomsten van echtgenoten werden samengevoegd, wat tweeverdieners in een hogere tariefschijf bracht .
#### 4.2.8 De Belgische natie herzien
De ambitie tot gendergelijkheid na de oorlog werd verlaten in de crisisjaren. De levensbeschouwelijke diversiteit bleef intact, met een scheiding tussen Kerk en Staat die ten gunste van de Rooms-Katholieke Kerk was .
Het talig dualisme werd aanvaard, met territoriale eentaligheid van Vlaanderen als doel. De Vlaamse beweging groeide uit tot een massa-organisatie, met brede steun van de Katholieke Partij. De wet op de bestuurlijke scheiding legde het territorialiteitsbeginsel op, maar het Frans bleef ook in Vlaanderen een optie .
De bestuurstaalwet van 1932 versterkte de territoriale eentaligheid, met hogere drempels voor taalfaciliteiten. De tweetaligheid van ambtenaren van de centrale administratie werd geschrapt, en de centrale besturen werden georganiseerd in eentalige afdelingen. Een drietaligheid van België werd radicaal afgewezen .
#### 4.2.9 Een immigratiegewest, maar weinig nieuw bloed voor de natie
Tijdens de crisisjaren werd immigratie sterk gereguleerd, met beperkingen op het recht op arbeid voor immigranten. De naturalisatiewetgeving werd in 1932 verstrengd, met langere verblijfsvereisten en een focus op assimilatie .
Het vreemdelingenbeleid aan de grens werd drastisch aangepast, met massale ontzegging van toegang aan immigranten. De Belgische autoriteiten ontwikkelden een administratieve oplossing voor vluchtelingen, erkend als politieke activisten, maar Joodse vluchtelingen kregen minder clementie .
#### 4.2.10 Conclusie interbellum
De regering van Zeeland betekende geen radicale breuk, maar gaf aanzetten tot beleidswijzigingen, gefnuikt door traditionele krachten. Nieuwe ideeën over een grotere rol van de staat in het economisch leven circuleerden, maar botsten op een orthodox begrotingsbeleid .
De partijdisciplinair en interne conflicten binnen traditionele partijen leidden tot politieke instabiliteit en een verschuiving van macht van parlement naar regering en belangengroepen. De financiële markten en energiesector konden staatsupervisie weren .
### 4.3 België tijdens de Tweede Wereldoorlog (1939-1942)
#### 4.3.1 De staat tijdens de drôle de guerre
Tijdens de "drôle de guerre" versterkte de uitvoerende macht zich, met het parlement uitgeschakeld. Burgers werden gevraagd tot financiële inspanningen voor de mobilisatie van het leger. De vreemdelingenwet werd ingrijpend gewijzigd, met meer macht voor de uitvoerende macht over vreemdelingen .
Het illegaal verblijf werd een crimineel vergrijp, en vluchtelingen werden niet ontzien. Het verblijfsrecht van ingezeten vreemdelingen werd geschrapt, met de mogelijkheid tot internering of uitwijzing .
#### 4.3.2 België bezet
België werd onder militair bestuur geplaatst, en de Oostkantons werden heringelijfd in het Duitse rijk. De Belgische autoriteiten volgden de "politiek van het minste kwaad", waarbij het Belgische staatsapparaat in stand werd gehouden, zij het met moeizame samenwerking met de bezetter .
Koning Leopold III werd krijgsgevangen genomen en de regering Pierlot vestigde zich in Londen. Kongo werd ingeschakeld in de geallieerde oorlogsinspanningen, met de levering van uranium voor het Manhattanproject .
#### 4.3.3 De bezetter verovert het staatsapparaat
De bezetter eiste de medewerking van de overheid bij het identificeren en ontslaan van Joden in overheidsdienst. Hoewel de Raad van Wetgeving stelde dat actief medewerken aan discriminatie strafbaar was, werd passieve medewerking getolereerd .
De Vlaams-nationalistische beweging, met het VNV, omarmde de nazi-ideologie en profiteerde van de Flamenpolitik van de bezetter. Degrelle kreeg toestemming om een Waals vrijwilligerslegioen op te richten .
#### 4.3.4 Een nieuw beleid gedicteerd of gefaciliteerd door de bezetter
De bezetter dwong de Belgische politiediensten tot samenwerking bij het aanhouden van verzetslui. Werkgevers heroverden terrein door fabrieksraden op te richten en vakbonden te marginaliseren .
De bezetter eiste de medewerking van gemeenten bij het aanleggen van Jodenregisters en het uitdelen van de Jodenster. De Antwerpse autoriteiten verleenden actieve medewerking, terwijl de Brusselse weigerden. De Duitse racistische politiek werd mede bepaald door politieke overtuigingen .
## 5. Conclusion
De periode van de twee wereldoorlogen en de interbellumperiode kenmerkte zich door diepgaande sociale, politieke en economische transformaties in België. De Eerste Wereldoorlog leidde tot democratisering en een versterkte rol van de staat, terwijl de interbellumperiode gekenmerkt werd door economische instabiliteit, politieke schuivingen en een conservatieve restauratie. De Tweede Wereldoorlog bracht een bezetting met zich mee die het staatsapparaat verder onder druk zette en de burgerrechten beperkte. Ondanks de turbulente periodes bleven de democratische instellingen, zij het onder druk, grotendeels behouden.
---
# De Belgische staat en samenleving na WO II: reconstructie en transformatie
De Belgische staat en samenleving ondergingen na de Tweede Wereldoorlog een significante transformatie, gekenmerkt door democratisering, de uitbouw van de welvaartsstaat, pacificatiepolitiek en regionale dynamiek.
## 5. De staat in de (schaduw van de) Tweede Wereldoorlog, 1942-1959
### 5.1 Blijvende compromisbereid met de bezetter, maar ook verzet
Gedurende de bezetting behield koning Leopold III een standpunt als verdediger van de Belgische neutraliteit, wat culmineerde in een politiek testament waarin hij de bevrijders als potentiële bezetters beschouwde en de onafhankelijkheid van België verdedigde. Hoewel hij aanvankelijk op steun kon rekenen door het Belgische leger niet in een hopeloze strijd te betrekken, groeide de kritiek op zijn passiviteit ten aanzien van de bevolkingseis en de jodenvervolging .
Het land werd bestuurd via secretaressen-generaal onder de voorwaarden van de nazi's. De Duitse bezetter waardeerde de samenwerking met deze bestuurders om de administratieve last te verminderen. De benoeming van collaborateurs in Waalse bestuursposten leidde tot aanslagen en de leegloop van Rex in 1943, terwijl het VNV in Vlaanderen standhield en tegen 1943 de helft van de burgemeesters leverde. De politiek van het minste kwaad kwam onder druk te staan door de verregaande bereidheid van het VNV om met de bezetter samen te werken, gedreven door hun loyaliteit aan het nazisme .
De samenwerking van het Belgische bedrijfsleven met de bezetter, zoals de export van industriële productie en grondstoffen naar Duitsland door Galopin, ging verder dan de initiële legitimering om de voedselbevoorrading veilig te stellen. Galopin trachtte het Belgische bedrijfsleven door de oorlog te loodsen, maar stuitte op de weigering van de Belgische regering in ballingschap om leveringen aan de vijand te decriminaliseren, wat in 1942 tot een breuk leidde. Ondanks massale leveringen aan Duitsland werd in 1943 de verplichte tewerkstelling van Belgen in Duitsland ingevoerd .
In de bedrijven trof de anti-syndicale houding van de bezetter de socialistische vakbond. Communistische eenheidssyndicaten versterkten hun invloed onder socialistische vakbondsleden. De Belgische communisten vormden de kern van het gewapende verzet, waarbij hun profileren als Belgische patriotten een pluralistische aantrekkingskracht gaf. Het verzet was sterk verdeeld, met naast links verzet ook rechts Belgisch nationalistisch verzet. Het verzet was grotendeels een Waalse zaak, met 59% van de terechtgestelde verzetslui uit Wallonië .
### 5.2 Na-oorlogse veranderingen of toch niet
België kende kort na de oorlog een stevige economische bloei, mede dankzij het relatief goed doorstaan van de oorlog door het Belgische industrieel apparaat. Hoewel het machinepark verouderd was, was het snel inzetbaar en sloot de sectorale specialisatie aan bij de wederopbouwvraag. De steenkoolindustrie en ijzermetallurgie bleven de ruggengraat van de geëxporteerde economie. De monetaire massa werd drastisch gereduceerd door het uit omloop nemen van bankbiljetten en het bevriezen van banktegoeden in oktober 1944, wat leidde tot een stabiele markteconomie en een sterke Belgische frank. De haven van Antwerpen was de enige grote operationele haven in West-Europa in 1945 .
De sterk opgedreven productie leidde tot een krapte op de arbeidsmarkt, met reële loonstijgingen voor werknemers in de zware industrie. Er was echter een tekort aan arbeidskrachten in de mijnindustrie, opgevuld met honderdduizend Italiaanse en Oost-Europese vluchtelingen tussen 1946 en 1948. Tegen 1948 begon het "Belgisch economisch mirakel" af te zwakken door verhoogde concurrentie en een conjuncturele neergang, wat leidde tot stijgende werkloosheid. De Belgische economie bleef steunen op traditionele sectoren en verouderde technologie, terwijl andere landen overschakelden op nieuwere sectoren. De Koreaanse oorlog zorgde voor tijdelijk herstel, gevolgd door een recessie in 1958 .
#### 5.2.1 Het politiek burgerschap: uitzuivering en vooral uitbreiding
De politieke gemeenschap werd uitgezuiverd van "politiek onbetrouwbare" Belgen door het ontnemen van electorale rechten voor landverraders en personen veroordeeld tot een gevangenisstraf van minimum acht dagen. In 1946 verloren 90.000 kiezers hun politiek burgerschap. Parallel hieraan werden in 1946 941 vreemdelingen die met verzetsdaden de Belgische natie hadden gediend genaturaliseerd .
In 1949 werd het kiezerscorps massaal uitgebreid met het toekennen van volwaardig politiek burgerschap aan vrouwen vanaf 21 jaar. Stemrecht voor vrouwen was al grondwettelijk mogelijk gemaakt na WO I, maar de uitbreiding werd door liberale en socialistische partijen tegengewerkt uit angst voor een katholieke bonus. De eerste nationale verkiezingen met deelname van vrouwen vonden plaats op 26 juni 1949, waarbij 59% van de bevolking stemrecht had. Vrouwen vertegenwoordigden echter slechts 4% van de verkozenen .
#### 5.2.2 De versterking van de traditionele partijen ten koste van nieuwe partijen
De Katholieke partij veranderde in 1945 haar naam naar CVP (Christelijke Volkspartij) en positioneerde zich als een gedeconfessionaliseerde partij, hoewel de invloed van de Kerk bleef bestaan. De CVP onderging een interne vernieuwing, met meer invloed voor de christen-democratische vleugel en een individueel lidmaatschap dat de partijleiding sterker maakte. De partij investeerde in een permanente structuur om haar afgevaardigden aan de partijlijn te houden en voerde een ingrijpende personeelsvernieuwing door .
De Belgische Werkliedenpartij (BWP) wijzigde haar naam naar Belgische Socialistische Partij (BSP) en positioneerde zich voor een links antifascisme, ook door de opkomst van de Communistische Partij van België (KPB) die prestige had opgebouwd in het verzet. De KPB kende na de bevrijding een grote aangroei, maar verloor kiezers en leden. De BSP voerde een succesvolle recuperatiepolitiek door de KPB regeringsverantwoordelijkheid te geven. Communisten leverden ministers, maar werden in maart 1947 uit de regering geweerd door de oplopende spanningen tussen de supermachten en de toetreding van België tot de NAVO .
Het naoorlogse politieke landschap schoof naar links, met de CVP die aan de behoudsgezinde kant bleef. De partij nam een gematigde houding aan tegenover de politieke zuiveringen, wat stemmen uit het Rex- en VNV-electoraat aantrok. Een links-katholieke partij die zich hiervan distantieerde, behaalde slechts 2% van de stemmen in 1946. De CVP kon in 1950 een homogene katholieke regering vormen na een strategische opstelling tijdens de Koningskwestie .
#### 5.2.3 Radicale aanzetten tot het veranderen van het staatsapparaat bij de bevrijding
De afwezigheid van de katholieke partij in de regering tussen augustus 1945 en maart 1947 leidde tot institutionele vernieuwingen, zoals de bevoegdheid van de Minister van Openbaar Onderwijs voor het volledige secundair onderwijs. De versterkte economische rol van de overheid uitte zich in nieuwe ministerposten, zoals Minister van Steenkoolmijnen en Economische Coördinatie. Een tijdelijk ministerie voor heropbouw van het land werd opgericht, met een administratieve dienst Oorlogsschade .
##### 5.2.3.1 De uitvoerende macht versterkt zich, maar aanvaardt dat de Raad van State haar controleert
Na de oorlog werd de Raad van State opgericht als administratieve rechtbank om de uitvoerende macht in te tomen en de naleving van basisrechten te verzekeren. De Raad van State kreeg de opdracht de kwaliteit van wetten te verzekeren en mocht bestuurshandelingen nietig verklaren bij niet-conformiteit met de wetgeving. De benoemingen voor de Raad van State werden gebaseerd op de partijpolitieke realiteit. Het toezicht van de Raad van State had gevolgen voor het staatsoptreden, onder meer in het vreemdelingenbeleid .
##### 5.2.3.2 De desastreuze staatsboekhouding noopt tot revolutionaire maatregelen
De openbare schuld liep op tot 202 miljard BEF op 31 maart 1945 en 254 miljard eind 1946. Nieuwe fiscale maatregelen, waaronder een eenmalige vermogensbelasting van 5% op het vermogen per 9 oktober 1944, werden ingevoerd om de inkomsten op te drijven. Bankleningen, met een opgelegde dekkingscoëfficient voor banken sinds 1946, werden de belangrijkste oplossing om de staatsschuld te financieren tegen een lage rente .
De Nationale Bank werd in 1948 publieker met 50% staatsparticipatie, en monetair beleid werd onttrokken aan de private sector. De private banken werden gecontroleerd via dekkingscoëfficiënten en minimale verhoudingen tussen eigen en vreemde werkmiddelen (solvabiliteit) en tussen snel oproepbaar vermogen en uitstaande leningen (liquiditeit) .
##### 5.2.3.3 De staat promoot het sociaal overleg als parallel besluitvormingscircuit
De oprichting van het ABVV op 1 mei 1945 zorgde voor herstel van de eenheid van de linkse vakbond, maar kende interne conflicten. Het Sociaal Pact van april 1944, dat een verplicht sociaal zekerheidssysteem en sociaal overleg uitstippelde, wordt gezien als het basismanifest van de Belgische welvaartsstaat. Het pact vertolkte het belang van loyale samenwerking tussen ondernemers en werknemers en bevatte de basisbeginselen van het fordisme. Het pact werd niet door alle syndicale en patronale organisaties gedragen en minister Van Acker drukte de wetgeving via bijzondere machten door het Parlement, zonder parlementair debat. Paritaire comités werden in alle sectoren opgericht en leidden tot collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO's) .
##### 5.2.3.4 Van sociale verzekeringen naar sociale zekerheid
De grote innovatie van het Sociaal Pact was de verplichte onderwerping van elke werknemer in de privé-sector aan de sociale zekerheid. Het pensioensysteem werd in 1958 van kapitalisatie naar repartitie omgezet, waarbij actieve werknemers de pensioenen van gepensioneerden betaalden. De sociale zekerheid kreeg een publiek karakter door verplichting en staatssubsidies. De meeste Belgianen woonden hun eigen woning in 1975, onafhankelijk van hun inkomenspositie .
#### 5.2.4 Het beleid
Het Ministerie van Volksgezondheid, opgericht na de oorlog, breidde haar actieradius uit naar sport en huisvesting. De levensverwachting steeg van 59 jaar in 1939 tot 68 jaar in 1952. Het verkeersbeleid werd aangepast met de verplichting van autoverzekeringen in 1956 en de invoering van rijbewijzen en snelheidslimieten eind jaren 60. Longkanker werd de belangrijkste doodsoorzaak bij mannen in de jaren 60, maar de overheid ondernam weinig actie ondanks wetenschappelijk bewijs van het verband met roken .
##### 5.2.4.1 Het economisch leven op nieuwe paden
Het monetair beleid werd gestabiliseerd door het Bretton Woodsakkoord dat de BEF een vaste wisselkoers met de dollar gaf. In 1949 gingen de West-Europese landen over tot een muntherchikking, waarbij de munten werden gedevalueerd. De Benelux-douane-unie werd in 1948 opgericht, en de handel binnen de Benelux nam in de jaren 50 sterk toe .
De oprichting van de EGKS (Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal) in 1951 beoogde een gemeenschappelijk beheer van de basisindustrieën. De Belgische steenkoolindustrie moest dringend investeren om productiever te worden om te kunnen concurreren met goedkopere Nederlandse en Duitse steenkool. Het Europees Gemeenschappelijk Landbouwbeleid van 1968 voerde een gemeenschappelijke markt voor landbouwproductie in, wat leidde tot hogere prijzen voor Europese consumenten .
De economische structuur van België werd gemoderniseerd door buitenlandse investeringen in de jaren 60, wat resulteerde in een sterke economische groei. Vlaanderen werd de voorkeursbestemming voor buitenlandse investeringen, mede door haar centrale geografische ligging. De internationale liberalisering van de wereldeconomie werd aangevuld met de europese integratie, wat leidde tot een sterkere exportoriëntatie van de Belgische economie .
Begin jaren 70 ontstonden inflatoire spanningen, verergerd door de oliecrisis van 1973, wat leidde tot stagflatie. De Belgische economie kreeg te maken met een structurele crisis in plaats van een conjuncturele crisis. De economische groei stagneerde, de werkloosheid explodeerde en het sociaal overleg raakte in een impasse .
#### 5.2.4.2 Sociaal overleg met steun van de staat
De jaren 60 zagen een versterking van het sociaal overleg, met een naamsverandering van het Verbond der Belgische Nijverheid naar het VBO (Verbond van Belgische Ondernemingen). Interprofessionele akkoorden vanaf 1960 legden de basis-sociale voordelen vast die wettelijk werden verankerd in CAO's. De werkgeversbijdragen aan de sociale zekerheid stegen sterk in de jaren 60, waardoor de sociale partners macht kregen over het beheer van de sociale zekerheid .
De migratiestop vanaf 1983 en de inkorting van de beroepsloopbaan moesten de oplopende werkloosheid afremmen. De overheidssteun aan noodlijdende bedrijven in de zware industrie leidde tot een exponentiële groei van de staatsschuld. De fiscale hervorming van 1962 bracht een eenheidsstelsel voor alle inkomens en verhoogde de belastingen op de hoogste inkomsten .
#### 5.2.4.3 De institutionalisering van de diversiteit van de Belgische natie
Nederlandstaligen en vrouwen werden door het beleid sterker erkend als Belgische burgers. De Joodse gemeenschappen in Antwerpen en Brussel konden dankzij ruimere financiële ondersteuning hun Joodse identiteit uiten. De opkomst van Grieken, Turken en Noord-Afrikanen diversifieerde het religieuze landschap, maar zonder institutionele erkenning van hun godsdiensten .
De taalwetten van 1962 en 1963 legden vier onveranderlijke taalgebieden vast, wat leidde tot pacificatie. Het tweetalig statuut van Brussel werd gecompenseerd door pariteit op nationaal niveau. De staatshervorming van 1970 creëerde de eerste stap naar federaal België, met culturele autonomie voor de gemeenschappen en economische autonomie voor de gewesten. De tweede staatshervorming van 1980 verruimde de bevoegdheden van de geregionaliseerde organen .
De gelijkheid van echtgenoten voor de wet werd in 1958 vastgelegd, en in 1976 vertaald in een nieuw huwelijksgoederenrecht. De overheid stimuleerde moeders om de arbeidsmarkt te vervoegen, en discriminaties in de werkloosheidsverzekering en fiscaliteit werden geschrapt. Gelijk loon voor gelijk werk werd vanaf 1975 een deel van de collectieve arbeidsovereenkomsten in België .
Het aantal vreemdelingen in België groeide sterk na WO II, wat leidde tot liberalisering van het vreemdelingenbeleid in de jaren 60. De toegang tot de Belgische natie werd minder exclusief, en de nationaliteitswetgeving verloor haar arbitraire implementatie. De Europese gemeenschap als economisch project met een brede interpretatie van de productiefactor arbeid legde de kiemen voor Europees burgerschap .
### 5.3 De Koningskwestie sluit de oorlogservaring af
Het politiek conflict tussen links en rechts over de sociale en democratische organisatie van de Belgische maatschappij werd gesymboliseerd door de monarchie. Leopold III werd onaanvaardbaar geacht door de geallieerden en de Belgische regering. De Koningskwestie leidde tot polarisatie tussen katholieken (pro-Leopold) en niet-katholieken (anti-Leopold) .
Het referendum op 12 maart 1950 toonde een meerderheid voor de terugkeer van Leopold III, met een sterke polarisatie tussen Leopoldistische regio's en Brussel/Waalse industriële bekken. Om een burgeroorlog te voorkomen, deed Leopold III troonsafstand ten voordele van zijn zoon Boudewijn. De beslechting van de Koningskwestie markeerde het einde van deze turbulente periode, met een afzwakking van de rol van de koning .
De poging om de katholieke school te mobiliseren leidde tot de Schoolstrijd, die met het Schoolpact in 1958 werd opgelost. Dit compromis garandeerde het pluralisme door elke ouder het recht te geven kinderen kosteloos naar een school van hun keuze te sturen .
## 5.4 Het beleid
De democratische opflakkering en het versterkt patriottisch sentiment bij de bevrijding leidden tot inspraak via parlementarisme en sociaal overleg, zonder het economisch liberaal beleid fundamenteel aan te tasten. De linkerzijde was versterkt, terwijl traditionele machthebbers in verdediging werden gedrongen door hun steun aan de bezetter. De CVP, als grootste partij, was bijna onafgebroken aan de macht, met een uitzondering tussen augustus 1945 en maart 1947 .
Het sociaal overleg groeide uit tot een fundament van het Belgische sociaal-economische systeem, een "democratisch kapitalisme" dat een compromis vormde tussen kapitalisme en de sociale eisen van werknemers. De sociale zekerheid, beheerd door sociale partners en deels gefinancierd door werkgevers en werknemers, werd een belangrijke wijziging in de sociaal-economische organisatie .
De staat groeide uit tot een welvaartsstaat, met bijna honderd parastatalen. De overheidsfinanciën explodeerden, maar de inkomstenbronnen weerspiegelden de veranderde machtsverhoudingen niet. De belastinghervorming van 1962 trok het aandeel van directe belastingen op inkomens en bedrijfswinsten op tot iets meer dan de helft van de fiscale inkomsten .
De staat verstevigde de controle over parastatalen, maar verloor invloed aan de gerechtelijke macht met de oprichting van arbeidsrechtbanken. De administratieve capaciteit van de fiscale staat werd opgedreven en de fiscaliteit hervormd, maar de inkomensdiversificatie bleef beperkt door het uitblijven van een vermogensbelasting. De uitdagingen van de postindustriële transitie zorgden ervoor dat de staat sterker naar voren trad .
### 5.4 Staatsmacht en partijpolitiek
De staat bleef schatplichtig aan de partijen voor haar personeel, waarbij de partijen de regeringsvorming en het regeerbeleid stuurden. De gemeentefusies in 1976 brachten de lokale politiek sterker binnen het bereik van de partijen. Het electoraal gewichtsverlies van de traditionele partijen met de doorbraak van regionale partijen leidde nauwelijks tot machtsverlies .
Het partijlandschap werd gehomogeniseerd, maar de traditionele partijen vielen uiteen in Vlaamse en Franstalige vleugels door de communautaire kwestie. De politieke beslissingen op Europees niveau kregen een ingrijpende invloed, met de oprichting van de EEG in 1957. Het Europees Hof van Justitie legde in 1964 de superioriteit van het Europees recht op het nationaal recht vast .
De grondwetsherzieningen van 1970 en 1980 zetten stappen naar een federaal België, met culturele autonomie voor de gemeenschappen en economische autonomie voor de gewesten. De gelijkheid van man en vrouw op de arbeidsmarkt werd gestimuleerd, en gelijk loon voor gelijk werk werd een onderdeel van collectieve arbeidsovereenkomsten. Immigranten verwierven sneller toegang tot de Belgische natie en sociale rechten, en de verzorgingsgemeenschap werd minder exclusief nationaal .
De Belgische pacificatiepolitiek onttrok de politieke discussie aan het publieke forum en maakte plaats voor onderhandelingen in besloten kring tussen de politieke partijen. Het sociaal overleg kreeg een sterke greep op het sociaal-economisch beleid en de sociale zekerheid, met tweejaarlijkse interprofessionele akkoorden. De staat versterkte haar greep op de arbeidsmarkt en de sociale zekerheid tijdens de postindustriële transitie .
De uitvoerende macht versterkte zich wel, maar verloor invloed aan de gerechtelijke macht. De fiscale staat werd hervormd met verbeterde rechtvaardigheid en transparantie, maar de inkomensdiversificatie bleef beperkt. Franstaligen, katholieken, autochtonen en mannen, groepen die lang disproportioneel veel invloed hadden, verloren wat macht, maar van een egalitaire diversiteit was geen sprake. De eerste, voorzichtige stappen werden gezet voor de verbetering van sociale en religieuze rechten van immigranten. De taalgrens bevroor een taalconflict, waarbij de taalrechten van Nederlandstaligen en Duitstaligen werden ingebed in de staatsstructuren .
---
# De staat en de maatschappij in het laatste kwart van de 20ste eeuw
Het laatste kwart van de 20ste eeuw werd in België gekenmerkt door ingrijpende staatshervormingen, een evoluerend politiek landschap, de impact van globalisering en Europese integratie, en een veranderende rol van de staat in de samenleving.
## 6. De staat en de maatschappij in het laatste kwart van de 20ste eeuw
### 6.1 Economische transformatie en sociale ongelijkheid
De Belgische economie onderging een transformatie van een industriële naar een postindustriële, diensteneconomie. Dit ging gepaard met een daling van de industriële tewerkstelling en een stijgende behoefte aan geschoolde arbeidskrachten. Globalisering en toenemende concurrentie leidden tot de delokalisatie van arbeidsintensieve sectoren. Ondanks economisch herstel bleef de werkloosheid hoog, vooral onder kortgeschoolden, wat de sociale ongelijkheid vergrootte. Het woningbezit nam toe, maar onevenredig meer bij hogere inkomens .
### 6.2 Politiek landschap in transitie
#### 6.2.1 Verschuivingen in het kiesrecht en partijlandschap
De periode zag een evolutie naar een diverser partijlandschap, met een afnemende loyaliteit van kiezers aan traditionele partijen .
* **Uitbreiding van politieke rechten:** Op initiatief van de Europese Unie kregen immigranten, burgers van Europese lidstaten, gemeentelijk stemrecht toegekend. Vanaf 2004 konden personen die reeds vijf jaar in België verbleven gemeentelijk stemrecht verwerven, ongeacht hun nationaliteit. Burgers van EU-lidstaten kregen actief stemrecht, terwijl dit voor niet-EU-burgers beperkt bleef tot passief stemrecht. Ook Belgen in het buitenland konden sinds 1998 hun (passief) stemrecht op federaal niveau behouden. Veroordeelden kregen na het uitzitten van hun straf hun stemrecht terug .
* **Versterking van de invloed van kiezers:** Wijzigingen in het kiessysteem halveerden de impact van de lijststem, waardoor voorkeurstemmen beslissender werden voor de kans op een zetel. Een kiesdrempel van 5% werd ingevoerd om politieke versnippering tegen te gaan. De invoering van provinciale kieskringen voor parlementaire verkiezingen leidde tot de splitsing van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde .
#### 6.2.2 Een turbulent partijlandschap
Verschillende partijen ondergingen transformaties en nieuwe politieke bewegingen kwamen op.
* **Vlaams-nationalisme:** De VU ontstrengelde zich, met een stroming die zich integreerde in VLD en SP.A, en een andere stroming die zich rond de NVA verzamelde en uitgroeide tot de grootste Vlaamse partij .
* **Franstalig België:** De PS slaagde erin haar traditionele kiezers te behouden. Extreem-rechts brak niet door in Franstalig België, deels door de zwakke organisatie .
* **Liberalen:** De Vlaamse liberale partij (PVV/VLD) bouwde haar aanhang uit en werd in 1999 de grootste Vlaamse partij. De Franstalige liberalen (PRL) gingen een alliantie aan met het FDF, wat leidde tot het Mouvement Réformateur .
* **Christendemocraten:** CVP en PSC zagen hun aanhang afslanken en vernieuwden zich met namen als CD&V en CdH (later les Engagés) .
* **Nieuwe politieke bewegingen:** Ecologische partijen (Agalev/Groen, Ecolo) braken electoraal door, mede door crises zoals Tsjernobyl en de dioxinevervuiling. Het Vlaams Blok (later Vlaams Belang) kende een doorbraak en speelde de xenofobe kaart, wat leidde tot een cordon sanitaire. De opkomst van de NVA ging ten koste van het Vlaams Belang .
#### 6.2.3 Regeringen stabiliseren, parlement verliest macht
* **Partijfinanciering en vernieuwing:** Schandalen rond partijfinanciering leidden tot publieke partijfinanciering, bedoeld om belangenvermenging te vermijden. Partijen democratiseerden zichzelf en trokken externe figuren aan om hun legitimiteit te heroveren. Parlementsleden moesten mandaten en vermogen openbaar maken, en hun onschendbaarheid werd afgezwakt .
* **Verlies van parlementaire macht:** Het parlement boette aan macht in, onder meer door de toekenning van bijzondere machten aan de regering en de invoering van programma- of kaderwetten. De besluitvorming verschoof naar de "kern" van de federale regering .
* **Nieuwe functie van het parlement:** Het parlement vond een nieuwe rol in het onderzoeken van schandalen en maatschappelijke onrust, wat leidde tot een toename van parlementaire onderzoekscommissies .
### 6.3 De staat en de staatscapaciteit
De staat onderging significante veranderingen, met een verschuiving van bevoegdheden en een herziening van de staatscapaciteit.
#### 6.3.1 Verticale bewegingen tussen bestuursniveaus
De politiek verplaatste zich naar supranationale, regionale en lokale niveaus.
* **Opwaartse beweging naar Europa:** Het Verdrag van Maastricht transformeerde de EEG naar de EG en gaf het Europees Parlement meer beslissingsbevoegdheid. Latere verdragen, zoals Amsterdam en Nice vergrootten de bevoegdheden van de EU en introduceerden gekwalificeerde meerderheden in de Raad. De EU breidde aanzienlijk uit met nieuwe lidstaten .
* **Neerwaartse beweging: regionalisering:** België evolueerde van een unitaire naar een federale staat via staatshervormingen in 1970, 1980, 1988, 1992 (Sint-Michielsakkoord) en 2011. Het Arbitragehof (later Grondwettelijk Hof) werd opgericht om bevoegdheidsconflicten te beslechten. De derde staatshervorming breidde de bevoegdheden van gemeenschappen en gewesten uit en maakte Brussel een volwaardig gewest. De vierde staatshervorming gaf gemeenschappen en gewesten rechtstreeks gekozen parlementen. De vijfde staatshervorming overhevelde verder bevoegdheden en middelen naar de deelstaten. De zesde staatshervorming faciliteerde de integratie van Brussel-Halle-Vilvoorde in de federale structuur .
* **Lokale en provinciale democratisering:** Provincies behielden hun bestaan en werden gedemocratiseerd door de macht van de gouverneur aan de provincieraad over te dragen. De provincie Brabant werd gesplitst in Vlaams- en Waals-Brabant. Gemeenten kregen een gemeentelijke volksraadpleging als participatie-instrument. Vanaf 2002 konden gewesten hun eigen gemeentewet opstellen, en de benoeming van burgemeesters werd door de kiezer bepaald .
#### 6.3.2 Herziening van de (federale) staatscapaciteit
De jaren 1980 kenmerkten zich door de terugdringing van de staatsschuld en het afslanken van de staat .
* **Administratieve vernieuwing:** Transparantie werd verhoogd door openbaarheid van bestuur en de oprichting van een federale ombudsman en een Ministerie van Ambtenarenzaken. De Copernicushervorming transformeerde ministeries tot Federale Overheidsdiensten (FOD's). Er werd ingezet op het aantrekken van managers uit de privé-sector, hoewel dit beperkt succes kende .
* **Macht van politici over ambtenaren:** Het aantal personen in overheidsdienst nam toe, maar het aantal federale ambtenaren daalde door functieverplaatsingen. Het aandeel contractuelen nam toe. De aanwerving en promoties tot het middenkader werden deels aan de politiek onttrokken, maar de politieke invloed op topfuncties bleef .
* **Streven naar een evenwichtig overheidsbudget:** De overheidsschuld liep hoog op, mede door rentelasten. Een neoliberale koers werd ingezet om de staat af te slanken en de marktwerking te bevorderen. De vennootschapsbelasting werd verlaagd en gunstige fiscale stelsels werden ingevoerd om buitenlandse investeerders aan te trekken .
* **Sanering van overheidsfinanciën:** De Europese druk, met name de Maastrichtnorm voor toetreding tot de euro, leidde tot besparingen en het terugdringen van het begrotingstekort. Privatisering van overheidsbedrijven leverde aanzienlijke inkomsten op. De financiering van de staatsschuld verschoot van banken naar directe oproep aan de financiële markten. Een gunstige conjunctuur en dalende rente zorgden voor een daling van de schuldenlast, maar de crisis van 2008 deed deze weer stijgen .
* **Triomf van de gerechtelijke macht:** Het aantal administratieve rechtscolleges nam af, terwijl de gerechtelijke macht aan onafhankelijkheid won. De affaire Dutroux leidde tot een radicale hervorming van justitie en de oprichting van de Hoge Raad voor Justitie. Het administratief rechtscollege voor fiscale geschillen verdween en werd vervangen door gespecialiseerde fiscale kamers bij de rechterlijke macht .
* **Parastatalen onder druk:** Regionalisering leidde tot de vervanging van nationale parastatalen door gewestelijke of communautaire instellingen. Parastatalen in transport en communicatie werden geherstructureerd tot autonome overheidsbedrijven en deels geprivatiseerd. Openbare kredietinstellingen werden geprivatiseerd .
* **Nieuwe parastatalen onder beheerscontracten:** Nieuwe gespecialiseerde parastatalen werden opgericht om efficiënter, zichtbaarder en wendbaarder overheidsbeleid te voeren .
#### 6.3.3 Beleid en maatschappelijke uitdagingen
Het beleid werd gekenmerkt door neoliberaal economisch beleid, een focus op infrastructuur, veranderingen in sociaal overleg en de strijd rond de financiering van de sociale zekerheid.
* **Neoliberaal economisch beleid:** Vanaf 1982 werd loonmatiging gepromoot om de concurrentiekracht van ondernemingen te herstellen. De overheidsregulering van financiële markten werd afgezwakt, wat bijdroeg aan de bankencrisis van 2008. De arbeidsmarktbemiddeling en opleiding werden geregionaliseerd en er werd meer ingezet op marktwerking .
* **De infrastructuurstaat:** De staat trok zich terug als ondernemer en reduceerde zijn rol tot regulator bij de uitbouw van infrastructuur .
* **Besluitvorming onttrokken aan sociaal overleg:** Het sociaal overleg verloor invloed op de besluitvorming, mede door de invoering van de loonnorm en de beperking van het indexmechanisme. In het immigratiebeleid en het beheer van de energiemarkt werd ook de invloed van vakbonden beperkt .
* **Strijd rond financiering sociale zekerheid:** De sociale zekerheid werd geconfronteerd met oplopende uitgaven door demografische veranderingen en stijgende medische kosten. Saneringsmaatregelen werden genomen en de financiering verschoof gedeeltelijk naar indirecte belastingen. De privatisering van (delen van) de sociale zekerheid, met name individueel pensioensparen, werd gestimuleerd .
* **De staat als marktmeester:** De staat nam een nieuwe rol op als marktmeester, erop toezien dat marktconcurrentie optimaal kon spelen door middel van regulerende instanties .
#### 6.3.4 Nationale identiteit en diversiteit
* **Wat delen de Vlaamse, Belgische en Europese naties?:** De opkomst van mensenrechten en het verbod op discriminatie beïnvloedden de exclusieve natievorming op verschillende bestuursniveaus. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens speelde een rol bij het versterken van de rechtstaat .
* **Globalisering en streektaal:** Meertaligheid werd gepromoot in het onderwijsbeleid, en Engels werd ingevoerd in het hoger onderwijs .
* **Gendergelijkheid:** De arbeidsmarktparticipatie van vrouwen werd gestimuleerd en wetgeving bevorderde gelijk loon voor gelijk werk. Positieve discriminatie, zoals quotawetten voor politieke vertegenwoordiging, werd ingevoerd. De identificatie van gender werd flexibeler, met wetgeving die zelfbeschikking erkende .
* **De natie verandert door immigratiesamenleving:** België werd een immigratiesamenleving, waarbij procedures voor nationaliteitsverwerving werden vereenvoudigd .
* **Kerk-Staat regime en diverser religieus landschap:** De invloed van de katholieke kerk op het openbaar leven nam af door secularisering. Het religieuze landschap werd diverser met de groeiende aanwezigheid van de islam. De relatie tussen de Belgische staat en de islamitische gemeenschap werd gekenmerkt door overheidsbemoeienis. Begraafplaatsen werden een nieuw strijdtoneel waar religieuze diversiteit tot uiting kwam .
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Ancien Régime | Periode in de Franse geschiedenis die voorafging aan de Franse Revolutie, gekenmerkt door een standenmaatschappij, absolute monarchie en privileges voor adel en geestelijkheid. |
| Assignaten | Papiergeld uitgegeven door de Franse revolutionaire regering, aanvankelijk gedekt door de verkoop van kerkelijke goederen, maar door overmatige druk sterk in waarde dalend. |
| Burgerlijke stand | Officiële registratie van geboorten, huwelijken en overlijdens, losgekoppeld van de kerkelijke registratie, geïntroduceerd tijdens de Franse Revolutie. |
| Constituante | Een grondwetgevende vergadering, zoals het Nationaal Congres in België na de revolutie van 1830, met als taak het opstellen van een nieuwe grondwet. |
| Corporatisme | Een economisch systeem waarbij beroepsgroepen (gilden of corporaties) de toegang tot economische activiteiten, lonen en arbeidsvoorwaarden lokaal en privaat regelden, afgeschaft tijdens de Franse Revolutie. |
| Cijnskiesstelsel | Een kiesstelsel waarbij het stemrecht wordt toegekend aan burgers die een bepaald bedrag aan belastingen betalen. |
| Deflatiebeleid | Een economisch beleid gericht op het verlagen van de prijzen en lonen om de concurrentiekracht te verhogen, vaak in crisistijden toegepast. |
| Flandria-arrest | Een arrest van het Hof van Cassatie dat oordeelde dat de overheid aansprakelijk kon worden gesteld voor fouten begaan bij de uitoefening van het openbaar gezag, wat een keerpunt betekende in de administratieve rechtspraak. |
| Gelijkheidswet | Wet uit 1898 die het Nederlands naast het Frans erkende als officiële staatstaal in België, wat een belangrijke stap betekende in de emancipatie van de Nederlandstaligen. |
| Godsvrede | Periode van politieke samenwerking en consensus tussen de traditionele politieke partijen, met name tijdens de Eerste Wereldoorlog en de beginjaren van het naoorlogse België. |
| Jus soli | Het principe waarbij het grondgebied bepaalt wie de nationaliteit verkrijgt (geboorterecht), in tegenstelling tot jus sanguinis (afstammingsrecht). |
| Jus sanguinis | Het principe waarbij de nationaliteit wordt bepaald door de afstamming (ouders), zoals toegepast onder Napoleon. |
| Laïcisering | Het proces van het scheiden van kerk en staat en het seculariseren van het openbaar leven, een belangrijk thema in het liberale beleid. |
| Levée en masse | De Franse revolutionaire oproep aan alle mannen om de democratische verworvenheden te verdedigen, wat leidde tot een aanzwellen van het Franse revolutionaire leger. |
| Ludditisme | Een beweging die zich verzette tegen de machines van de industriële revolutie, omdat deze de handenarbeid overbodig maakten. |
| Meritocratie | Een systeem waarbij posities en beloningen worden toegekend op basis van verdienste, capaciteiten en prestaties, in tegenstelling tot privileges gebaseerd op afkomst of stand. |
| Moreau (1963) | Een auteur of werk dat verwijst naar administratieve rechtscolleges en hun geschillenbeslechting. |
| Natie | Een gemeenschap van mensen die zich met elkaar verbonden voelen door gedeelde waarden, cultuur, taal en geschiedenis, vaak met het idee van zelfbeschikking. |
| Non-refoulement | Het principe in het internationale vluchtelingenrecht dat stelt dat vluchtelingen niet mogen worden teruggestuurd naar een land waar zij vervolging vrezen. |
| Oorlogsherstelbetalingen | Betalingen die door een verslagen land aan de overwinnaar werden opgelegd om de schade van een oorlog te vergoeden. |
| Pacificatiepolitiek | Een politiek van compromis en dialoog tussen verschillende politieke en levensbeschouwelijke stromingen om maatschappelijke conflicten te beheersen en stabiliteit te garanderen. |
| Particratie | Een politiek systeem waarin politieke partijen een dominante rol spelen in de besluitvorming en de benoeming van ambtenaren en leidinggevenden, soms ten koste van democratische principes. |
| Plan De Man | Een sociaal-economisch hervormingsplan van Hendrik De Man, voorgesteld in de jaren 30, dat een gemengde economie bepleitte met nationalisatie van vitale sectoren en overheidsinvesteringen ter bestrijding van de economische crisis. |
| Public sphere / Offentlichkeit | Het concept van een publieke ruimte waarin burgers vrij en openlijk ideeën en politieke standpunten kunnen uitwisselen, essentieel voor democratisering. |
| Publicitaire fondsen | Financiële middelen die door de overheid ter beschikking worden gesteld voor publieke diensten of investeringen. |
| Putseys (1986) | Een auteur of werk dat verwijst naar de rol van de politiek in media en uitzendingen. |
| Rentevoeten | De rente die betaald wordt op geleend geld, die invloed heeft op de financiering van de staatsschuld en economische groei. |
| Repartitiestelsel | Een pensioensysteem waarbij de bijdragen van actieve werknemers direct worden gebruikt om de pensioenen van gepensioneerden uit te betalen, in tegenstelling tot een kapitalisatiesysteem. |
| Repressie | Het onderdrukken of controleren van burgers of groepen door middel van wetgeving, politieoptreden of militaire macht. |
| Risicokapitaal | Kapitaal dat wordt geïnvesteerd in bedrijven met een hoog risico op falen, maar ook met een potentieel hoog rendement. |
| Sabena | De voormalige Belgische nationale luchtvaartmaatschappij, die na WO II een gemengd overheids-privébedrijf werd en uiteindelijk failliet ging. |
| Schaalvergroting | Het vergroten van de omvang van bedrijven of organisaties om efficiëntie en concurrentievermogen te verhogen, vaak door fusies of overnames. |
| Schoolstrijd | Periode van politieke en maatschappelijke strijd rond het onderwijsbeleid, met name de subsidiëring en de invloed van de kerk op het onderwijs. |
| Secularisering | Het proces waarbij religie en kerkelijke instellingen hun invloed op het openbare leven verliezen en de staat en de maatschappij zich losmaken van religieuze dogma's en tradities. |
| Sjalen | Een progressieve schaal die de hoogte van de belastingen bepaalt op basis van het inkomen van de belastingplichtige. |
| Staatsapparaat | Het geheel van instellingen, diensten en personeel dat instaat voor het bestuur en de uitvoering van het beleid van de staat. |
| Staatsschuld | Het totaal van de schulden die de overheid heeft aangegaan, vaak gefinancierd door leningen. |
| Standensamenleving | Een maatschappij die is opgedeeld in verschillende standen (adel, geestelijkheid, derde stand) met elk hun eigen rechten en plichten, kenmerkend voor het Ancien Régime. |
| Stuwdam | Een project om de waterkracht te benutten voor energieproductie. |
| Stuwdammen | Een dam gebouwd in een rivier om water op te slaan voor irrigatie, energieproductie of waterbeheer. |
| Suez | Een Franse groep die in de Belgische economie investeerde en een significante invloed had op de holdingsmaatschappij Société Générale. |
| Syndicaten | Vakbonden die opkomen voor de belangen van werknemers op het gebied van lonen, arbeidsvoorwaarden en sociale rechten. |
| Thermidor | Periode na de radicale fase van de Franse Revolutie (Terreur), gekenmerkt door een terugdringing van het radicalisme en een meer conservatief beleid. |
| Tripartite overleg | Overleg tussen drie partijen: overheid, werkgevers en werknemersorganisaties, cruciaal voor het sociaal beleid en de totstandkoming van collectieve arbeidsovereenkomsten. |
| Ultramontanen | Katholieken die de suprematie van de paus en de kerkelijke autoriteit in politieke en maatschappelijke zaken benadrukten, en zich afzetten tegen liberalisme en secularisering. |
| Unionisme | Politieke samenwerking tussen katholieken en liberalen in België na de revolutie van 1830, met als gemeenschappelijk doel de consolidatie van de nieuwe staat en de verdediging tegen Nederlandse invloed. |
| Union Sacrée | Periode van politieke eenheid en nationale solidariteit, met name tijdens de Eerste Wereldoorlog, waarbij politieke tegenstellingen opzij werden gezet om het vaderland te verdedigen. |
| Vrouwenbeweging | Een sociale en politieke beweging die strijdt voor de gelijkberechtiging van vrouwen op het gebied van rechten, kansen en politieke participatie. |
| Vredesverdrag van Wenen | Conferentie in 1814-1815 na de val van Napoleon, gericht op het herstellen van de machtsbalans in Europa en de restauratie van monarchieën. |
| Vrijhandel | Een economisch systeem waarbij handel tussen landen zo min mogelijk wordt beperkt door tarieven, quota of andere handelsbarrières. |
| Waals, Vlaams, Brussels | Verwijst naar de verschillende taalregio's en politieke entiteiten binnen België, met hun eigen culturele en politieke identiteit. |
| Wet op de Bestuurlijke Scheiding | Wet uit 1921 die de taalwetgeving voor de gemeentelijke besturen vastlegde, waarbij de streektaal als bestuurstaal werd opgelegd. |
| Wet op de voedsleveiligheid | Wetgeving die tot doel heeft de kwaliteit en veiligheid van voedselproducten te garanderen en fraude te bestrijden. |
| Zwart Geld | Geld dat is verdiend of verkregen buiten de wettelijke kanalen en belastingen om, vaak door illegale of ongeregistreerde activiteiten. |