Cover
Mulai sekarang gratis cursus economie.pdf
Summary
# Introductie tot economie en basisbegrippen
Dit gedeelte introduceert de economie als wetenschap en deelt de basisbegrippen zoals micro- en macro-economie, behoeften, schaarste en de principes van productie en consumptie [14](#page=14).
### 1.1 De economie als wetenschap
Economie is afgeleid van het Oudgriekse "oikos" (huis) en "nomos" (regel), wat letterlijk huishoudkunde betekent. Het is de wetenschap die zich bezighoudt met de keuzes die mensen maken bij de productie, distributie en consumptie van schaarse goederen en diensten [14](#page=14).
#### 1.1.1 Micro- en macro-economie
* **Micro-economie**: Bestudeert het economisch gedrag van individuele economische eenheden zoals producenten en consumenten, en de markten die deze eenheden omvatten [15](#page=15).
* **Macro-economie**: Bestudeert het economisch gedrag van samengestelde economische eenheden, meestal landen of nog grotere eenheden [15](#page=15).
#### 1.1.2 Ceteris paribus
Dit principe, wat betekent "een element wijzigt, de andere blijven constant", geeft aan dat bij economisch onderzoek slechts één factor tegelijk mag veranderen. Hoewel omstandigheden in werkelijkheid zelden gelijk blijven, maakt dit economische redeneringen beter bevatbaar en hanteerbaar in eenvoudige modellen [15](#page=15).
> **Tip:** Het 'ceteris paribus'-principe is cruciaal om economische concepten te isoleren en te analyseren, ook al is het een vereenvoudiging van de realiteit.
### 1.2 Kernbegrippen in de economie
#### 1.2.1 Behoeften
Mensen hebben inherent behoeften, oftewel voelen noden of tekorten die ze willen opvullen. Deze behoeften kunnen levensnoodzakelijk zijn (zoals voeding, kledij, onderdak) of immaterieel (zoals onderwijs, ontspanning, zorg). Een kenmerk van de mens is dat hij meer behoeften heeft dan middelen om deze te bevredigen. Dit leidt tot een keuzeprobleem en een waardeverschijnsel, waarbij aan goederen en diensten een prijs wordt toegekend [15](#page=15).
#### 1.2.2 Schaarste
Iets is schaars als er productiefactoren voor moeten worden aangewend (opgeofferd), die ook voor alternatieve doeleinden gebruikt konden worden. Productiefactoren worden dus onttrokken aan een alternatieve aanwendbare richting. Ruwe aardolie is bijvoorbeeld schaars omdat het, na het raffineren tot brandstof, ook als grondstof voor kunststoffen kan dienen. Zonder schaarste zouden deze goederen gratis zijn en zou er een tekort ontstaan [15](#page=15).
#### 1.2.3 Productie en consumptie
* **Productie**: Het voortbrengen van producten, zowel goederen als diensten [15](#page=15).
* **Consumptie**: Het gebruik van goederen en diensten voor de behoeftebevrediging [15](#page=15).
> **Voorbeeld:** De productie van brood omvat het verbouwen van graan, het malen tot meel en het bakken in een oven. De consumptie is het eten van het brood om de behoefte aan voeding te bevredigen. Dit proces maakt gebruik van schaarse productiefactoren zoals land, arbeid en kapitaal.
### 1.3 Doelstellingen van de cursus
Deze cursus legt de theoretische basis voor het begrijpen van economische concepten, met aandacht voor micro- en macro-economie. Vervolgens wordt ingegaan op de theoretische basis voor het opstarten van een onderneming, inclusief de maatschappelijke dimensie. Ook de economische aspecten van het verkoopproces komen aan bod. Deze pijlers vormen de basis voor praktische projecten op het gebied van ondernemingszin. Daarnaast is er een praktijkcursus die gebruikt wordt tijdens werksessies en voor het indienen van opdrachten [14](#page=14).
---
# De consument en het consumentengedrag
Hieronder volgt een gedetailleerd en omvangrijk overzicht van het onderwerp "De consument en het consumentengedrag", bedoeld als een examengericht studiemateriaal.
## 2. De consument en het consumentengedrag
Dit hoofdstuk behandelt de preferenties van consumenten, de budgetlijn en de vraagcurve, inclusief verschuivingen daarin, en de prijselasticiteit van de vraag en de omzet.
### 2.1 Preferenties
De economische theorie gaat ervan uit dat consumenten hun keuzes maken op basis van hun preferenties, wat neerkomt op een ordening van geluk, tevredenheid of nut die consumptie van goederen oplevert. Deze preferenties zijn individueel verschillend en worden beïnvloed door diverse factoren [16](#page=16).
#### 2.1.1 Factoren die preferenties beïnvloeden
* **Demografische en sociologische factoren:** Leeftijd, levensfase, gezinssituatie, woonplaats, sociale klasse, religie en nationaliteit bepalen mede de voorkeuren van consumenten [16](#page=16).
* **Psychologische invloeden:** Persoonlijkheid, levensstijl en attitude spelen een cruciale rol in hoe consumenten hun budget besteden [16](#page=16).
* **Veranderlijkheid van preferenties:** Preferenties kunnen in de loop van de tijd veranderen, mede door seizoensinvloeden, veroudering en reclame [16](#page=16).
### 2.1.2 Budgetlijn
Een budgetlijn toont alle mogelijke combinaties van de bestedingen van een consument gegeven een bepaald budget en de prijzen van twee goederen [17](#page=17).
* **Formule:** De budgetlijn kan worden weergegeven door de vergelijking: $P_{goed1} \times Q_{goed1} + P_{goed2} \times Q_{goed2} = Budget$ [17](#page=17).
* **Voorbeeld:** Stel een budget van 120 euro, een prijs van bier van 8 euro per sixpack ($P_{bier}$), en een prijs van snacks van 3 euro per doos ($P_{snacks}$). De budgetvergelijking is $8 \times Q_{bier} + 3 \times Q_{snacks} = 120$ [17](#page=17).
* **Uitersten:** De uiterste punten van de budgetlijn representeren de situatie waarin het volledige budget aan slechts één van de twee goederen wordt besteed. In het voorbeeld: maximaal 15 sixpacks bier ($120 / 8$) of 40 dozen snacks ($120 / 3$) [17](#page=17).
#### 2.1.3 Verschuivingen van de budgetlijn
* **Verandering van budget:** Een daling van het budget zorgt voor een parallelle verschuiving van de budgetlijn naar links, wat aangeeft dat er minder van beide goederen geconsumeerd kan worden. Een stijging van het budget leidt tot een verschuiving naar rechts [18](#page=18) [21](#page=21).
* **Verandering van prijzen:** Een verandering in de prijs van één goed, bij gelijkblijvend budget, leidt tot een kanteling van de budgetlijn. Als de prijs van snacks stijgt, wordt de budgetlijn vlakker ten opzichte van de snack-as, en andersom [18](#page=18).
### 2.2 Vraagcurve
De vraagcurve geeft de relatie weer tussen de prijs van een product en de gevraagde hoeveelheid van dat product door een consument, waarbij alle andere factoren (ceteris paribus) constant worden gehouden [19](#page=19).
* **Afleiding:** De vraagcurve wordt afgeleid door de relatie tussen de prijs van een goed en de door de consument gevraagde hoeveelheid bij verschillende prijzen weer te geven, vaak door een van de goederen uit de budgetlijn als vast te nemen en de prijs van het andere goed te variëren [19](#page=19).
* **Beweging langs de vraagcurve:** Een verandering in de prijs van het product zelf veroorzaakt een beweging *langs* de vraagcurve. Een prijsdaling leidt tot een toename van de gevraagde hoeveelheid, en vice versa [20](#page=20).
* **Collectieve vraagcurve:** De collectieve vraagcurve is de optelsom van alle individuele vraagcurves van een groep consumenten voor een bepaald product [20](#page=20).
### 2.3 Verschuivingen van de vraagcurve
Een verschuiving van de vraagcurve vindt plaats wanneer, bij een constante prijs van een goed, andere parameters van het consumentengedrag wijzigen [21](#page=21).
#### 2.3.1 Verandering van inkomen
* Een **daling van het inkomen** leidt tot een **gedaalde vraag**, waardoor de vraagcurve naar links verschuift [21](#page=21).
* Een **stijging van het inkomen** leidt tot een **stijging van de vraag**, waardoor de vraagcurve naar rechts verschuift [22](#page=22).
#### 2.3.2 Verandering van voorkeur
Een verandering in de voorkeur of smaak van de consument (bijvoorbeeld door reclame) leidt tot een evenwichtige verschuiving van de vraagcurve. Een grotere voorkeur voor een product zorgt voor een verschuiving naar rechts, een kleinere voorkeur voor een verschuiving naar links [22](#page=22).
#### 2.3.3 Verandering van prijs van andere goederen
De prijs van gerelateerde goederen kan de vraag naar een ander goed beïnvloeden, wat leidt tot verschuivingen van de vraagcurve [23](#page=23).
* **Complementaire goederen:** Goederen die samen worden gebruikt om aan een behoefte te voldoen (bv. tandenborstels en tandpasta, auto's en benzine). Een prijsdaling van het ene goed leidt tot een toename van de vraag naar het andere goed (vraagcurve verschuift naar rechts) [23](#page=23).
* **Substitueerbare (vervangbare) goederen:** Goederen die elkaar kunnen vervangen om aan een behoefte te voldoen (bv. koffie en thee, appels en peren). Een prijsdaling van het ene goed leidt tot een afname van de vraag naar het andere goed (vraagcurve verschuift naar links) [24](#page=24).
### 2.4 Prijselasticiteit van de vraag
De prijselasticiteit van de vraag meet de gevoeligheid van de gevraagde hoeveelheid voor veranderingen in de prijs van een goed. Het is de verhouding tussen de procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid en de procentuele verandering van de prijs [24](#page=24) [25](#page=25).
#### 2.4.1 Formule
De prijselasticiteit van de vraag ($E_v$) wordt berekend met de volgende formules:
$$E_v = \frac{\text{procentuele verandering gevraagde hoeveelheid}}{\text{procentuele verandering prijs}}$$
of
$$E_v = \frac{\Delta Q / Q_0}{\Delta P / P_0}$$
waarbij:
* $Q_0$ = oorspronkelijke hoeveelheid
* $Q_1$ = nieuwe hoeveelheid
* $P_0$ = oorspronkelijke prijs
* $P_1$ = nieuwe prijs
* $\Delta Q = Q_1 - Q_0$
* $\Delta P = P_1 - P_0$
#### 2.4.2 Interpretatie van de prijselasticiteitscoëfficiënt
De prijselasticiteitscoëfficiënt ($E_v$) heeft doorgaans een negatieve waarde omdat een prijsstijging leidt tot een vraagdaling, en omgekeerd [25](#page=25).
* **Unitair prijselastische vraag:** $E_v = -1$. Een prijsverandering van 1% leidt tot een hoeveelheidsverandering van 1% [26](#page=26).
* **Prijselastische vraag:** $E_v < -1$. Een prijsverandering van 1% leidt tot een hoeveelheidsverandering van meer dan 1% [26](#page=26).
* **Prijsinelastische vraag:** $-1 < E_v < 0$. Een prijsverandering van 1% leidt tot een hoeveelheidsverandering van minder dan 1% [26](#page=26).
* **Volkomen elastische vraag:** $E_v = -\infty$. De consument past de vraag extreem aan bij de minste prijswijziging [26](#page=26).
* **Volkomen inelastische vraag:** $E_v = 0$. De consument is niet gevoelig voor prijswijzigingen en behoudt zijn gevraagde hoeveelheid [26](#page=26).
#### 2.4.3 Factoren die de prijselasticiteit beïnvloeden
* **Noodzakelijkheid:** Essentiële goederen (bv. voedsel, water) hebben doorgaans een prijsinelastische vraag [27](#page=27).
* **Aandeel in budget:** Goederen die een klein deel van het consumentenbudget innemen, hebben vaak een lagere elasticiteit (dichter bij 0) [27](#page=27).
* **Vervangbaarheid:** Goederen met veel substituten hebben een hogere prijselasticiteit [27](#page=27).
* **Tijdsspanne:** Op lange termijn is de vraag vaak elastischer dan op korte termijn, omdat consumenten zich dan beter kunnen aanpassen of alternatieven kunnen vinden [27](#page=27).
#### 2.4.4 Elasticiteit en omzet
De prijselasticiteit is van cruciaal belang voor producenten om te voorspellen wat het effect van een prijswijziging op de totale omzet zal zijn [28](#page=28).
* **Totale Omzet (TO):** $TO = P \times Q$ (prijs maal hoeveelheid) [27](#page=27).
* **Bij prijselastische vraag:**
* Prijsverhoging leidt tot omzetdaling (de afname in $Q$ is groter dan de toename in $P$) [28](#page=28).
* Prijsdaling leidt tot omzetstijging (de toename in $Q$ is groter dan de daling in $P$) [28](#page=28).
* **Bij prijsinelastische vraag:**
* Prijsverhoging leidt tot omzetstijging (de afname in $Q$ is kleiner dan de toename in $P$) [28](#page=28).
* Prijsdaling leidt tot omzetdaling (de toename in $Q$ is kleiner dan de daling in $P$) [28](#page=28).
#### 2.4.5 Kruiselingse prijselasticiteit van de vraag
De kruiselingse prijselasticiteit meet het verband tussen de prijswijziging van het ene goed en de gevraagde hoeveelheid van een ander goed [29](#page=29).
* **Formule:**
$$E_k = \frac{\Delta Q_x / Q_{x0}}{\Delta P_y / P_{y0}}$$
of
$$E_k = \frac{Q_{x1} - Q_{x0}}{Q_{x0}} \div \frac{P_{y1} - P_{y0}}{P_{y0}}$$
waarbij:
* $Q_{x0}$ = oorspronkelijke hoeveelheid van goed x
* $Q_{x1}$ = nieuwe hoeveelheid van goed x
* $P_{y0}$ = oorspronkelijke prijs van goed y
* $P_{y1}$ = nieuwe prijs van goed y
* **Interpretatie:**
* **Complementaire goederen:** Negatieve $E_k$. Een prijsstijging van goed y leidt tot een daling van de gevraagde hoeveelheid van goed x [29](#page=29).
* **Substitueerbare goederen:** Positieve $E_k$. Een prijsstijging van goed y leidt tot een stijging van de gevraagde hoeveelheid van goed x [29](#page=29).
* Hoe dichter de waarde van $E_k$ bij nul ligt, hoe minder invloed het ene goed heeft op de vraag naar het andere goed [29](#page=29).
---
# De producent en marktwerking
Hieronder volgt een gedetailleerde samenvatting van het onderwerp "De producent en marktwerking", gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 3. De producent en marktwerking
Dit deel behandelt de fundamentele aspecten van de producent in de economie, van optimale productie en kosten/opbrengsten tot verschillende marktvormen en markt equilibria.
### 3.1 Optimale productie
Bedrijven streven naar winstmaximalisatie, niet naar maximale productie. Winst wordt berekend als het verschil tussen totale opbrengsten (TO) en totale kosten (TK) [30](#page=30).
### 3.2 Toenemende en afnemende meeropbrengst
Wanneer productiefactoren worden ingezet, is de stijging van de opbrengst niet altijd evenredig. Dit fenomeen kan worden onderverdeeld in zones [30](#page=30):
* **Meer dan evenredige stijging:** Door samenwerking en specialisatie is de totale productie groter dan de som van individuele bijdragen (bv. "1+1=3") [31](#page=31).
* **Minder dan evenredige stijging:** De productiviteit blijft stijgen, maar in mindere mate door beperkingen van vaste productiefactoren (bv. grond, machines) [31](#page=31).
* **Verzadigingspunt:** Het punt waar extra inzet van productiefactoren leidt tot een daling van de totale productie, vaak door overbevolking op de werkvloer. Productie vindt in de praktijk altijd plaats vóór dit punt [31](#page=31).
### 3.3 Kostenverloop
Kosten worden onderverdeeld in vaste (constante) kosten en variabele kosten [32](#page=32).
#### 3.3.1 Vaste (constante) kosten
Totale constante kosten (TCK) zijn onafhankelijk van de productiehoeveelheid, zolang de productiecapaciteit niet verandert. Voorbeelden zijn afschrijvingskosten, rente op leningen en pacht. De grafiek van TCK verloopt horizontaal ten opzichte van de productie [32](#page=32).
#### 3.3.2 Variabele kosten
Totale variabele kosten (TVK) zijn afhankelijk van de productiehoeveelheid. Voorbeelden zijn grondstoffen, brandstof en de meeste vormen van arbeid. De grafiek van TVK kent een stijgend verloop. Dit verloop is niet lineair en wordt beïnvloed door de efficiëntie, wat leidt tot minder dan evenredige stijgingen bij lage aantallen productiefactoren (productiviteitsstijging) en meer dan evenredige stijgingen bij hogere aantallen (afnemende meeropbrengst) [32](#page=32) [33](#page=33).
#### 3.3.3 Totale kosten
Totale kosten (TK) zijn de som van de totale constante kosten en de totale variabele kosten [34](#page=34).
$$TK = TCK + TVK$$
De TK-curve heeft hetzelfde verloop als de TVK-curve, maar start op het niveau van de TCK [34](#page=34).
#### 3.3.4 Gemiddelde kosten
Gemiddelde kosten worden berekend per eenheid product [35](#page=35).
* **Gemiddelde constante kosten (GCK):** $GCK = \frac{TCK}{Q}$ . GCK dalen continu bij toenemende productie omdat de constante kosten over meer eenheden worden verspreid [35](#page=35).
* **Gemiddelde variabele kosten (GVK):** $GVK = \frac{TVK}{Q}$ . GVK dalen eerst door efficiëntie en stijgen daarna weer door de wet van de toenemende en afnemende meeropbrengsten [35](#page=35).
* **Gemiddelde totale kosten (GTK):** $GTK = \frac{TK}{Q}$ . GTK dalen aanvankelijk door de dalende GCK en stijgen later door de stijgende GVK [35](#page=35).
#### 3.3.5 Marginale kosten
Marginale kosten (MK) zijn de extra kosten die ontstaan door de productie met één eenheid te verhogen [36](#page=36).
De MK-curve kent een dalend verloop in de eerste fase (toenemende meeropbrengst) en een stijgend verloop in de latere fase (afnemende meeropbrengst) . De MK-curve snijdt de GTK-curve in het minimum van de GTK. Dit komt omdat als MK < GTK, GTK dalen, en als MK > GTK, GTK stijgen. In het minimum geldt dus MK = GTK [36](#page=36).
### 3.4 Opbrengsten
Opbrengsten zijn alle inkomsten die een bedrijf genereert uit de verkoop van goederen, diensten, premies of subsidies [37](#page=37).
#### 3.4.1 Verloop
In een situatie van volkomen concurrentie is de verkoopprijs constant. De totale opbrengsten (TO) zijn dan recht evenredig met de verkochte hoeveelheid (Q) en de grafiek is lineair stijgend [37](#page=37).
* **Totale opbrengst (TO):** $TO = P \times Q$ ] [37](#page=37).
* **Gemiddelde opbrengst (GO):** $GO = \frac{TO}{Q} = P$ ] [38](#page=38).
* **Marginale opbrengst (MO):** De extra opbrengst van één extra eenheid product. Bij constante prijs is $MO = P$ ] [38](#page=38).
In volkomen concurrentie zijn de curves voor GO en MO horizontaal en samenvallend met de prijs [38](#page=38).
#### 3.4.2 Optimale productiegrootte
Winst wordt gemaximaliseerd waar het verschil tussen totale opbrengsten en totale kosten het grootst is. Het **breakevenpunt** (BE) is het punt waar totale opbrengsten gelijk zijn aan totale kosten ($TO = TK$), wat betekent dat er noch winst, noch verlies is [38](#page=38).
De maximale winst wordt bereikt op de productiegrootte waarbij de marginale opbrengst gelijk is aan de marginale kost ($MO = MK$) . Zolang $MO > MK$, is het voordelig om extra eenheden te produceren [39](#page=39).
### 3.5 Aanbodcurve
De aanbodcurve toont het verband tussen de prijs van een goed en de hoeveelheid die een producent bereid is aan te bieden. De optimale productiehoeveelheid wordt bepaald door $MO = MK$. In een markt met volkomen concurrentie ($P = GO = MO$) zal bij een hogere prijs de producent meer willen aanbieden. Hierdoor ontstaat een stijgende aanbodcurve [40](#page=40) [41](#page=41).
#### 3.5.1 Individueel en collectief aanbod
De individuele aanbodcurve toont het aanbod van één producent. Het **collectieve aanbod** is de optelsom van het aanbod van alle producenten in een markt [42](#page=42).
### 3.6 Verschuivingen van de aanbodcurve
De aanbodcurve verschuift wanneer bij een constante prijs de kostenstructuur verandert (bv. stijgende brandstofkosten, dalende belastingen, productiviteitsverbeteringen) . Een stijging van de kosten leidt tot een afname van het aanbod (verschuiving naar links), terwijl een daling van de kosten leidt tot een toename van het aanbod (verschuiving naar rechts) ] [43](#page=43).
### 3.7 Breakevenanalyse
Het breakevenpunt is waar totale opbrengsten gelijk zijn aan totale kosten: $P \times Q = TCK + (GVK \times Q)$ . Hiermee kan de breakevenhoeveelheid worden berekend: $Q = \frac{TCK}{(P - GVK)}$ ] [43](#page=43) [44](#page=44).
### 3.8 Prijselasticiteit van het aanbod
De prijselasticiteit van het aanbod ($E_a$) meet de gevoeligheid van de aangeboden hoeveelheid voor prijsveranderingen [44](#page=44).
$$E_a = \frac{\%\Delta Q_a}{\%\Delta P} = \frac{\frac{\Delta Q_a}{Q_0}}{\frac{\Delta P}{P_0}} = \frac{Q_1 - Q_0}{Q_0} : \frac{P_1 - P_0}{P_0}$$
* **Inelastisch aanbod ($0 < E_a < 1$):** De aangeboden hoeveelheid verandert relatief minder dan de prijs [44](#page=44).
* **Elastisch aanbod ($E_a > 1$):** De aangeboden hoeveelheid verandert relatief meer dan de prijs [44](#page=44).
Factoren die de prijselasticiteit van het aanbod beïnvloeden zijn:
* **Capaciteit:** Beperkte tijdelijke beschikbaarheid maakt het aanbod inelastisch [44](#page=44).
* **Complexiteit en productiesnelheid:** Lange en complexe productietrajecten maken het aanbod inelastisch [44](#page=44).
* **Aanpassingsvermogen leverancier:** Gemakkelijke overstap naar andere producten maakt het aanbod elastisch [44](#page=44).
### 4 Marktwerking
Marktwerking beschrijft de interactie tussen vragers en aanbieders. Een markt wordt gekenmerkt door het aantal marktpartijen, de doorzichtigheid, de toegankelijkheid en de aard van het product (homogeen of heterogeen) ] [45](#page=45).
#### 4.1 Marktvormen
De organisatie van een markt hangt af van specifieke parameters [45](#page=45).
#### 4.2 Volkomen concurrentie
Kenmerken: veel aanbieders en veel vragers, volledig doorzichtige en toegankelijke markt, homogeen product. De prijs wordt bepaald door collectieve vraag en aanbod. Producenten zijn **prijsnemers** ] [46](#page=46).
##### 4.2.1 Marktevenwicht
Het **marktevenwicht** ontstaat waar de gevraagde hoeveelheid gelijk is aan de aangeboden hoeveelheid ($Q_v = Q_a$) . De evenwichtsprijs ($P_E$) wordt hierdoor bepaald [46](#page=46).
* **Aanbodoverschot:** Prijs is te hoog, aanbod > vraag [47](#page=47).
* **Vraagoverschot:** Prijs is te laag, vraag > aanbod [47](#page=47).
* **Lineaire curves:** Vraag en aanbod kunnen als lineaire functies worden voorgesteld om de evenwichtsprijs en -hoeveelheid te berekenen [48](#page=48).
##### 4.2.2 Verschuiving marktevenwicht
Verschuivingen van de vraag- of aanbodcurve leiden tot een nieuw marktevenwicht. Een daling van het inkomen kan bijvoorbeeld leiden tot een vraagsverschuiving naar links, met een lagere evenwichtsprijs en -hoeveelheid tot gevolg. Klimaatverandering kan de oogst beïnvloeden, de aanbodcurve naar links verschuiven, en leiden tot een hogere evenwichtsprijs en lagere hoeveelheid [49](#page=49).
##### 4.2.3 Spinnenwebtheorema (= varkenscyclus)
Dit fenomeen beschrijft de tijd die nodig is om een nieuw marktevenwicht te bereiken, vooral bij producten met een prijsinelastisch aanbod. Prijsveranderingen leiden tot over- of onderschatting van toekomstige prijzen door producenten, wat cyclische prijs- en hoeveelheidsbewegingen veroorzaakt [50](#page=50).
##### 4.2.4 Maximum- en minimumprijs
* **Maximumprijs:** Een door de overheid vastgestelde prijs die niet overschreden mag worden, ingesteld om consumenten te beschermen tegen te hoge prijzen. Dit creëert een vraagoverschot [51](#page=51).
* **Minimumprijs:** Een door de overheid vastgestelde prijs die niet onderschreden mag worden, ingesteld om producenten te beschermen tegen te lage prijzen. Dit creëert een aanbodoverschot [52](#page=52).
##### 4.2.5 Winstmaximalisatie
Net als bij andere marktvormen maximaliseert de producent de winst waar $MO = MK$ ] [53](#page=53).
#### 4.3 Monopolie
Kenmerken: één aanbieder en veel vragers. De monopolist is een **prijszetter** . Toetreding is extreem moeilijk, onder andere door wettelijke, natuurlijke of feitelijke barrières [54](#page=54).
* **Wettelijk monopolie:** Door overheid beschermd [54](#page=54).
* **Natuurlijk monopolie:** Door exclusief bezit van grondstoffen [54](#page=54).
* **Feitelijk monopolie:** Door overname concurrenten of patenten [54](#page=54).
##### 4.3.1 Marktevenwicht
De monopolist stelt zelf de prijs vast, waarbij een hogere prijs leidt tot lagere afzet. De totale opbrengsten (TO) van een monopolist zijn niet lineair stijgend zoals bij volkomen concurrentie, maar volgen een parabolisch verloop. De gemiddelde opbrengst (GO) is een dalende curve [54](#page=54) [55](#page=55).
##### 4.3.2 Winstmaximalisatie
Winst wordt gemaximaliseerd waar $MO = MK$ . Vergeleken met volkomen concurrentie produceert een monopolist minder en hanteert een hogere prijs, maar behaalt wel een grotere totale winst [57](#page=57).
#### 4.4 Oligopolie
Kenmerken: enkele aanbieders en veel vragers. Komt veel voor bij homogene of heterogene producten. Toetreding is moeilijk door hoge investeringen, kennis of reclamekosten. Er is sprake van een relatieve benedendwaartse prijsstarheid, omdat prijsdalingen leiden tot prijzenoorlogen. Producenten concurreren meer op kwaliteit, reclame en service [58](#page=58).
#### 4.5 Monopolistische concurrentie
Kenmerken: veel aanbieders en veel vragers, waarbij de producten heterogeen zijn. Elke producent creëert een klein eigen monopolie door productdifferentiatie (kwaliteit, imago) . Producenten zijn prijszetters, maar met minder marge dan een monopolist door de vele vervangproducten [58](#page=58).
##### 4.5.1 Marktevenwicht
Winstmaximalisatie vindt plaats waar $MO = MK$ . De winst is kleiner dan bij een monopolie door vrije toetreding van nieuwe spelers. Ten opzichte van volkomen concurrentie hanteren producenten een hogere prijs en produceren ze minder, deels door productdifferentiatie en de bijhorende hogere kosten (marketing, service) ] [59](#page=59).
---
# Geld, inflatie en internationaal betalingsverkeer
Dit gedeelte behandelt de functies en soorten geld, geldschepping, de vraag en het aanbod van geld, monetair evenwicht, inflatie, deflatie, stagflatie en de totstandkoming en bepaling van wisselkoersen [60](#page=60).
### 5.1 Functies van geld
Geld is essentieel voor betalingen en het vereffenen van schulden, en vervangt ruilhandel die tijdrovend en inefficiënt zou zijn. De belangrijkste functies van geld zijn [60](#page=60):
* **Ruilmiddel:** Maakt transacties eenvoudiger door geld te ruilen voor producten of diensten [60](#page=60).
* **Waardemeter:** Biedt een manier om de economische waarde van goederen en diensten vast te stellen en te vergelijken [60](#page=60).
* **Oppotmiddel:** Maakt het mogelijk om geld te sparen voor toekomstig gebruik, bijvoorbeeld door het te deponeren, op een spaarrekening te zetten of te beleggen [60](#page=60).
* **Kredietmiddel:** Maakt het mogelijk om geld te lenen van een bank voor investeringen of aankopen, waarvoor rente betaald wordt [60](#page=60).
### 5.2 Soorten geld
#### 5.2.1 Chartaal en giraal geld
* **Chartaal geld:** Fysiek geld dat men kan aanraken, zoals munten en bankbiljetten [60](#page=60).
* **Giraal geld:** Geld dat niet fysiek is, maar op een bankrekening staat en direct gebruikt kan worden voor betalingen, bijvoorbeeld via overschrijvingen of pinbetalingen. Geld op spaarrekeningen telt hierbij niet mee als giraal geld in omloop [60](#page=60) [61](#page=61).
* **Deposito:** Het in bewaring geven van geld aan een bank [61](#page=61).
SEPA (Single Euro Payments Area) en het IBAN-nummer hebben het betalingsverkeer binnen Europa vereenvoudigd door uniforme betaalmethoden te creëren [61](#page=61).
#### 5.2.2 Elektronisch geld
Elektronisch geld (e-money) is een vorm van giraal geld dat elektronisch wordt overgedragen, zoals via chipkaarten, mobiele betaaldiensten (Payconiq, Apple Pay, Google Pay) of geld dat via een netwerk wordt verstuurd [61](#page=61).
#### 5.2.3 Quasigeld
Quasigeld omvat deposito's op spaar- en termijnrekeningen met een looptijd tot maximaal één jaar. Dit geld staat voor een bepaalde periode vast en kan minder direct gebruikt worden dan zichtdeposito's, maar kan wel zonder kosten of verliezen in relatief korte tijd worden omgezet in geld [61](#page=61).
#### 5.2.4 Cryptogeld
Cryptogeld, zoals bitcoin, is een digitale munteenheid die als alternatief betaalsysteem wordt gebruikt. Het wordt bijgehouden in een blockchain, een gedistribueerd register waarin data in blokken wordt opgeslagen die niet gewijzigd kunnen worden. De waarde van cryptogeld wordt bepaald door vraag en aanbod [61](#page=61) [62](#page=62).
### 5.3 Geldsubstitutie - geldschepping
Geldschepping vergroot de maatschappelijke geldhoeveelheid, voornamelijk door banken die krediet verlenen [62](#page=62).
* **Geldsubstitutie:** Het omzetten van chartaal geld naar giraal geld of vice versa [62](#page=62).
* **Geldschepping:** Wanneer banken krediet verlenen, stijgt het girale geld op betaalrekeningen, wat de maatschappelijke geldhoeveelheid doet toenemen zonder dat er chartaal geld voor wordt ingeruild [62](#page=62).
Banken moeten echter voldoende liquide middelen aanhouden om aan opvragingen van chartaal geld te voldoen. De Europese Centrale Bank (ECB) bepaalt de totale hoeveelheid euro's in omloop door de kasreservecoëfficiënt en rentebeleid te beïnvloeden, en is de enige instantie die chartaal geld mag uitgeven in de eurozone [62](#page=62).
**Voorbeeld van geldschepping:**
Stel dat Sofie EUR 100 cash stort op haar rekening. De bank houdt een kasreservecoëfficiënt van 10% aan. De bank kan dan EUR 90 uitlenen aan Bart. Van Bart's EUR 90 moet weer 10% (EUR 9) als reserve worden aangehouden, waardoor er EUR 81 beschikbaar is voor een nieuwe lening. Dit proces gaat door en creëert giraal geld op basis van chartaal geld [63](#page=63).
### 5.4 Vraag naar en aanbod van geld
* **Vraag naar geld:** Komt van gezinnen (investeringen, consumptie, beleggingen), bedrijven (financiering netto-investeringen) en de overheid (wanneer uitgaven de ontvangsten overschrijden). Obligaties uit het buitenland zorgen ook voor vraag naar geld [64](#page=64).
* **Aanbod van geld:** Komt van sparen door gezinnen, bedrijven, de overheid en het buitenland, en door geldcreatie [64](#page=64).
Vraag en aanbod van geldkapitaal ontmoeten elkaar op de vermogensmarkt, die is onderverdeeld in de geldmarkt (kortlopende kredieten, 1 dag tot 1 jaar) en de kapitaalmarkt (langlopende of onbepaalde looptijd vermogenstitels zoals aandelen en obligaties). De prijs op de geldmarkt is de korte rente [64](#page=64).
### 5.5 Het monetaire evenwicht
Het monetaire evenwicht wordt beschreven door de ruilvergelijking van Fisher: $M \times V = P \times T$ [65](#page=65).
* **M (money):** De totale hoeveelheid geld in omloop (chartaal en giraal) [65](#page=65).
* **V (velocity):** De omloopsnelheid van geld, oftewel hoe vaak een geldeenheid per jaar van eigenaar wisselt. Dit hangt samen met de economische activiteit [65](#page=65).
* **P (price):** Het algemeen prijspeil, een maat voor de waarde van goederen [65](#page=65).
* **T (trade volume):** Het handelsvolume, het aantal verhandelde goederen of transacties [65](#page=65).
Deze vergelijking stelt dat de geldomzet ($M \times V$) gelijk is aan de goederenomzet ($P \times T$) binnen een bepaalde periode. Een actieve geldsfeer (geld wordt uitgegeven of belegd) verhoogt de omloopsnelheid, terwijl inactieve geldsferen (oppotten uit voorzorg of speculatie) de omloopsnelheid verlagen [65](#page=65).
### 6 Inflatie
#### 6.1 Wat is inflatie?
Inflatie is een aanhoudende en algemene stijging van het prijspeil van een substantieel deel van de consumentenproducten. Het wordt gemeten aan de hand van de consumptieprijsindex (CPI), die de prijzen van een mandje van courante producten volgt. De ECB streeft naar een inflatie van ongeveer 2% op middellange termijn om de koopkracht te behouden [66](#page=66).
* **Kerninflatie:** Houdt rekening met de prijzen van consumptiegoederen, exclusief volatiele voedingsmiddelen en energiebronnen, en dient als indicator voor de langetermijnprijsontwikkeling [66](#page=66).
#### 6.2 Oorzaken
De oorzaken van inflatie leiden tot verschillende typen inflatie:
* **Kosteninflatie/aanbodinflatie:** Stijgende prijzen van productiemiddelen (grondstoffen, loonkosten die sneller stijgen dan de productiviteit) maken de productie duurder, wat leidt tot hogere prijzen voor eindproducten [66](#page=66).
* **Vraaginflatie:** Een stijging van de vraag naar goederen of diensten, bij gelijkblijvend aanbod, drijft de prijzen op [67](#page=67).
* **Monetaire inflatie:** Een toename van de geldhoeveelheid ($M$) in de economie kan, volgens de ruilvergelijking van Fisher ($M \times V = P \times T$), leiden tot een stijging van het prijspeil ($P$) als het handelsvolume ($T$) gelijk blijft of minder snel stijgt. Een extreem voorbeeld hiervan is hyperinflatie, zoals in Duitsland na de Tweede Wereldoorlog [67](#page=67).
#### 6.3 Gevolgen
Inflatie heeft diverse gevolgen:
* **Daling van de koopkracht:** Minder goederen kunnen worden gekocht met hetzelfde inkomen [67](#page=67).
* **Ontwaarding van spaargeld:** Spaargeld verliest zijn reële waarde [67](#page=67).
* **Vermindering van schulden in waarde:** Schulden worden in reële termen minder waard, wat gunstig is voor debiteuren maar ongunstig voor crediteuren [67](#page=67).
* **Zwakkere internationale concurrentiepositie:** Geëxporteerde goederen worden duurder en minder aantrekkelijk voor buitenlandse kopers [67](#page=67).
#### 6.4 Inflatie: niet ver van ons bed
In België zijn lonen, pensioenen en uitkeringen gekoppeld aan de (gezondheids)index, wat zorgt voor automatische loonindexatie en het behoud van koopkracht. Dit kan echter leiden tot hoge loonkosten in vergelijking met andere landen en een inflatoire spiraal (loon-prijsspiraal). Soms worden indexsprongen toegepast om de concurrentiepositie te verbeteren. Het niet indexeren van belastingtarieven kan leiden tot een verborgen belastingverhoging door inflatie [67](#page=67) [68](#page=68).
### 6.5 Deflatie
Deflatie is een daling van het algemeen prijspeil. Hoewel prijsdalingen aantrekkelijk lijken, kan deflatie negatieve economische gevolgen hebben doordat consumenten aankopen uitstellen, wat leidt tot een dalende vraag, lagere productie en stijgende werkloosheid. Als deflatie beperkt blijft tot één land, kan het de internationale concurrentiepositie ten goede komen [68](#page=68).
### 6.6 Stagflatie
Stagflatie treedt op wanneer economische groei stagneert gecombineerd met stijgende prijzen (inflatie). Deze combinatie kan leiden tot een economische crisis, zoals geïllustreerd door de oliecrisissen in de jaren '70 [68](#page=68).
### 7 Internationaal betalingsverkeer
#### 7.1 De wisselmarkt
##### 7.1.1 Begrippen wisselmarkt
* **Wisselkoers:** De prijs van een buitenlandse valuta uitgedrukt in de eigen valuta; de ruilverhouding tussen twee valuta [69](#page=69).
* **Wisselmarkt:** Het geheel van vraag en aanbod naar vreemde valuta's [69](#page=69).
* **Aankoopkoers (biedkoers):** De prijs die banken willen betalen voor valuta's die worden aangeboden [69](#page=69).
* **Verkoopkoers (laatkoers):** De prijs waartegen banken valuta's verkopen; deze is hoger dan de biedkoers om winst te maken [69](#page=69).
##### 7.1.2 De vraag en het aanbod van vreemde valuta's
* **Vraag naar vreemde valuta's:** Ontstaat door import van goederen/diensten, primaire inkomens en inkomensoverdrachten naar buiten de eurozone, aankopen van buitenlandse aandelen/obligaties en investeringen buiten de eurozone [69](#page=69).
* **Aanbod van vreemde valuta's:** Ontstaat door export van goederen/diensten, primaire inkomens en inkomensoverdrachten uit het buitenland, en door investeringen in de eurozone door niet-ingezetenen [69](#page=69).
##### 7.1.3 Het ontstaan van de wisselkoers
De wisselkoers ontstaat op het snijpunt van vraag en aanbod, vergelijkbaar met productmarkten. Een aanbodoverschot leidt tot een dalende wisselkoers, terwijl een aanbodtekort een stijgende wisselkoers veroorzaakt. Vragers op de valutamarkt zijn buitenlandse partijen die de lokale valuta nodig hebben, terwijl aanbieders binnenlandse partijen zijn die hun eigen valuta aanbieden om buitenlandse valuta te verkrijgen. De waarde van een valuta wordt altijd uitgedrukt in een andere valuta, bijvoorbeeld EUR 1 = USD 1,18 [70](#page=70).
##### 7.1.4 Factoren bepalend voor vraag naar en aanbod vreemde valuta's
Verschillende factoren beïnvloeden de vraag en het aanbod van vreemde valuta's, en daarmee de wisselkoers:
* **De graad van inflatie:** Hogere inflatie in het ene land ten opzichte van het andere leidt tot een lagere wisselkoers van dat land (bijvoorbeeld hogere inflatie in Canada leidt tot een lagere Canadese dollar) [71](#page=71).
* **Wijziging preferentie consument:** Een toename in de vraag naar producten uit een bepaald land leidt tot een hogere wisselkoers van dat land (bijvoorbeeld grotere vraag naar Canadese producten leidt tot een hogere Canadese dollar) [72](#page=72).
* **Veranderingen in het inkomensniveau:** Een snellere stijging van het inkomensniveau in een land leidt tot een hogere vraag naar import, wat de eigen valuta kan doen dalen ten opzichte van andere valuta's (bijvoorbeeld snellere inkomensstijging in Groot-Brittannië leidt tot een depreciatie van de Britse Pond ten opzichte van de Euro) [73](#page=73).
* **Rentevoeten binnen en buiten de eurozone:** Hogere rentevoeten in een land maken beleggen in die valuta aantrekkelijker, wat leidt tot een stijging van de wisselkoers (bijvoorbeeld hogere rente in Groot-Brittannië leidt tot appreciatie van de Britse Pond ten opzichte van de Euro) [74](#page=74).
* **Verandering in productiviteit:** Snellere productiviteitsgroei in een land maakt producten goedkoper, wat kan leiden tot een grotere importvraag vanuit andere landen en dus tot een depreciatie van de eigen valuta (bijvoorbeeld hogere productiviteit in de EU leidt tot depreciatie van de Japanse Yen ten opzichte van de Euro) [74](#page=74).
---
# De rol van de overheid en het starten van een onderneming
Dit hoofdstuk verkent de cruciale rol van de overheid in de economie, van het stimuleren van groei en het waarborgen van stabiliteit tot het faciliteren van ondernemerschap, en beschrijft de essentiële stappen en overwegingen bij het opstarten van een eigen zaak.
## 9 De overheid
De overheid speelt een veelzijdige rol in de economie, gericht op het stimuleren van economische groei, het waarborgen van een aanvaardbaar inkomensniveau en een rechtvaardige inkomensverdeling, het optimaliseren van werkgelegenheid, het stabiliseren van het prijspeil en de wisselkoers, het streven naar een evenwichtige betalingsbalans en het bevorderen van duurzame ontwikkeling [79](#page=79).
### 9.1 Stimuleren van economische groei
Economische groei is essentieel voor een gezonde economie, omdat het zorgt voor activiteit, werkgelegenheid en inkomsten. Het wordt voornamelijk uitgedrukt als de procentuele stijging of daling van het Bruto Binnenlands Product (BBP) [79](#page=79).
### 9.2 BBP en BNP
* **Bruto Binnenlands Product (BBP):** De totale waarde van goederen en diensten geproduceerd binnen de grenzen van een land in één jaar [79](#page=79).
* **Nominaal BBP (BBP tegen lopende prijzen):** Gebruikt de prijzen van het betreffende jaar voor de berekening [79](#page=79).
* **Reëel BBP (BBP naar volume):** Gebruikt constante prijzen (bv. van een basisjaar) om de productiegroei te meten, los van prijsstijgingen [79](#page=79).
* **Bruto Nationaal Product (BNP):** De totale waarde van goederen en diensten geproduceerd door de inwoners van een land, ongeacht waar ze zich bevinden [79](#page=79).
### 9.3 Economische conjunctuur
De economische conjunctuur beschrijft de schommelingen in de economische groei over de tijd, die cyclisch verlopen [80](#page=80).
* **Trend:** De gemiddelde economische groei over een langere periode, bepaald door productiviteitsstijging en groei van de beroepsbevolking [80](#page=80).
* **Hoogconjunctuur:** Periodes waarin de economische groei boven de trend ligt [80](#page=80).
* **Laagconjunctuur:** Periodes waarin de economische groei onder de trend ligt [80](#page=80).
* **Recessie:** Een periode van dalende, maar nog steeds boven de trend liggende, economische groei [80](#page=80).
* **Depressie:** Een periode van sterk dalende economische groei, onder de trend [80](#page=80).
De overheid streeft naar een **anticyclisch beleid** om de pieken en dalen van de conjunctuurcyclus af te vlakken, bijvoorbeeld door investeringen te doen of belastingen aan te passen [81](#page=81).
### 9.4 Evenwichtige handels- en betalingsbalans
Een **positieve handelsbalans** ontstaat wanneer de export groter is dan de import. De betalingsbalans geeft de volledige geldstroom weer, waarvan de handelsbalans een groot deel uitmaakt. De overheid kan hierop ingrijpen door bijvoorbeeld loonkosten onder controle te houden [81](#page=81).
### 9.5 Rechtvaardige inkomensverdeling
De overheid streeft naar een aanvaardbaar inkomensniveau voor iedereen door middel van sociale bijdragen en de sociale zekerheid. Een goede inkomensverdeling stimuleert koopkracht en daarmee economische groei [81](#page=81).
### 9.6 Duurzame ontwikkeling
Duurzame ontwikkeling is cruciaal om de behoeften van het heden te vervullen zonder het vermogen van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Dit concept is de basis voor nieuwe economische modellen zoals de **Donut-economie** van Kate Raworth, die streeft naar een veilige en rechtvaardige ruimte voor de mensheid binnen ecologische grenzen [81](#page=81) [82](#page=82).
### 9.7 Overheidsfinanciën
#### 9.7.1 Overheidsinkomen
Overheidsinkomsten worden voornamelijk gegenereerd uit:
* **Belastingen en accijnzen:** Directe (bv. personen- en vennootschapsbelasting) en indirecte belastingen (bv. BTW, accijnzen) [83](#page=83).
* **Bijdragen aan sociale zekerheid** [83](#page=83).
* **Opbrengsten van overheidsdiensten** [83](#page=83).
* **Inkomsten uit het buitenland** [83](#page=83).
#### 9.7.2 Overheidsuitgaven
Overheidsuitgaven omvatten:
* **Werking van het overheidsapparaat** [83](#page=83).
* **Investeringen** (bv. infrastructuur) [83](#page=83).
* **Subsidies en uitkeringen** [83](#page=83).
* **Rentelasten** op overheidsschulden [83](#page=83).
* **Primaire uitgaven:** Overheidsuitgaven exclusief rentelasten [83](#page=83).
#### 9.7.3 Begrotingstekort en overheidsschuld
* **Begrotings-/financieringssaldo:** Het verschil tussen overheidsinkomsten en -uitgaven [83](#page=83).
* **Begrotingstekort (deficit):** Een negatief financieringssaldo (meer uitgaven dan inkomsten) [83](#page=83).
* **Begrotingsoverschot (surplus):** Een positief financieringssaldo [83](#page=83).
* **Overheidsschuld:** De som van jaarlijkse tekorten [83](#page=83).
* **Schuldgraad:** De overheidsschuld uitgedrukt als percentage van het BBP [83](#page=83).
Hoge overheidsschulden kunnen leiden tot hogere rentelasten, een rentesneeuwbaleffect en stijgende rentetarieven op de geldmarkt, wat lenen voor private bedrijven duurder maakt (#page=83, 84). De EU heeft criteria vastgesteld voor het overheidstekort (maximaal 3% van BBP) en de overheidsschuld (maximaal 60% van BBP) in het Verdrag van Maastricht [83](#page=83) [84](#page=84).
## 10 Starten met een onderneming
Ondernemen is het zien en benutten van kansen om toegevoegde waarde te creëren, gedreven door passie en niet enkel financiële overwegingen [85](#page=85).
### 10.1 Indelingen van ondernemingen
Ondernemingen kunnen op verschillende manieren worden ingedeeld:
#### 10.1.1 Volgens de aard van de ondernemingsactiviteit
* **Industriële ondernemingen:** Verhogen grondstoffen tot half-afgewerkte of afgewerkte producten [86](#page=86).
* **Voorbeeld:** Bekaert, Ter Beke, AB Inbev [86](#page=86).
* **Handelsondernemingen:** Kopen producten in en verkopen deze doorgaans zonder veel bewerking door [86](#page=86).
* **Voorbeeld:** Delhaize, Colruyt, AVEVE [86](#page=86).
* **Dienstverlenende ondernemingen:** Bieden diensten aan op diverse gebieden zoals financiën, horeca, transport, communicatie, en zorg [87](#page=87).
* **Voorbeeld:** KBC, HERTZ AUTOVERHUUR, HONDENTRIMMER [87](#page=87).
#### 10.1.2 Volgens de aard van de verhandelde goederen
* Grondstoffen [87](#page=87).
* Half-afgewerkte producten (halffabricaten) [87](#page=87).
* Afgewerkte producten (fabricaten) [87](#page=87).
#### 10.1.3 Volgens sector
* **Primaire sector:** Ontginning van natuurlijke hulpbronnen (landbouw, bosbouw, visvangst) [87](#page=87).
* **Secundaire sector:** Omvorming van natuurlijke hulpbronnen (nijverheid, industrie) [87](#page=87).
* **Tertiaire sector:** Leveren van diensten (financiën, transport, horeca, zorg) [88](#page=88).
* **Quartaire sector:** Een opsplitsing van de tertiaire sector voor niet-commerciële diensten (scholen, gezondheidszorg) [88](#page=88).
#### 10.1.4 Volgens plaats
* **Binnenlandse handel:** Koper en verkoper wonen in hetzelfde land [88](#page=88).
* **Buitenlandse handel:** Koper en verkoper wonen niet in hetzelfde land [88](#page=88).
* **Intracommunautaire verwerving/levering:** Handel binnen de EU [88](#page=88).
* **Uitvoer (export):** Verkoop aan niet-EU landen [88](#page=88).
* **Invoer (import):** Aankoop buiten de EU [89](#page=89).
* **Veredelingsverkeer:** Goederen worden bewerkt en gaan terug naar het buitenland [89](#page=89).
* **Doorvoer (transitverkeer):** Goederen worden door België getransporteerd naar een ander land [89](#page=89).
#### 10.1.5 Volgens de marktvormen
Er worden vier grote marktvormen onderscheiden (zie paragraaf 4.1) [89](#page=89).
#### 10.1.6 Volgens de mate van specialisatie
* **Monoproductie:** Focust op één enkel, gestandaardiseerd product [89](#page=89).
* **Diversificatie:** Actief op verschillende vlakken, evoluerend van monoproducent naar een breder productengamma [90](#page=90).
* **Concentratie:**
* **Horizontale concentratie:** Productie opgedeeld in bedrijven met complementaire activiteiten [90](#page=90).
* **Verticale concentratie:** Actief in opeenvolgende sectoren van de productieketen [90](#page=90).
#### 10.1.7 Volgens hun grootte
* **Zeer kleine ondernemingen:** Omzet exclusief btw niet meer dan 500.000 euro; natuurlijke personen of vennootschappen onder firma/commanditaire vennootschappen [90](#page=90).
* **Kleine en middelgrote ondernemingen (KMO):**
* **KMO:** Maximaal 250 werknemers, max 50 miljoen euro omzet óf max 43 miljoen euro balanstotaal [91](#page=91).
* **Grote ondernemingen (GO):** Voldoen niet aan de criteria voor zeer kleine ondernemingen of KMO's [91](#page=91).
#### 10.1.8 Volgens de aard van het cliënteel
* **Groothandel:** Cliënten zijn handelaars, verkoopt grote hoeveelheden [91](#page=91).
* **Detailhandel (kleinhandel):** Cliënten zijn consumenten, verkoopt kleine hoeveelheden [91](#page=91).
#### 10.1.9 Volgens hun juridische vorm
* **Eenmanszaak:** Eenvoudigste vorm, oprichter is persoonlijk aansprakelijk [92](#page=92).
* **Vennootschap:**
* **Met rechtspersoonlijkheid:** BV, CV, NV (#page=91, 92) [91](#page=91) [92](#page=92).
* **Zonder rechtspersoonlijkheid:** Maatschap (#page=91, 93) [91](#page=91) [93](#page=93).
* **Vereniging en stichtingen:** Streven een belangeloos doel na (#page=91, 94) [91](#page=91) [94](#page=94).
##### 10.1.9.1 De eenmanszaak
* **Voordelen:** Geen minimumkapitaal, geen bankattest, flexibel, lagere beheerskosten [92](#page=92).
* **Nadelen:** Onbeperkte persoonlijke aansprakelijkheid, beperkt kapitaal, beperkte bestaansduur, hogere personenbelasting [92](#page=92).
##### 10.1.9.2 De vennootschap
Een vennootschap heeft als doel winst te maken voor de vennoten [92](#page=92).
* **Besloten vennootschap (bv):** Beperkte aansprakelijkheid, geschikt voor KMO's, geen startkapitaal nodig (kan vanaf 1 euro) [93](#page=93).
* **Naamloze vennootschap (nv):** Beperkte aansprakelijkheid, voor grote en beursgenoteerde bedrijven, startkapitaal 61.500 euro, aandelen gemakkelijk overdraagbaar [93](#page=93).
* **Coöperatieve vennootschap (cv):** Beperkte aansprakelijkheid, gericht op behoeften van aandeelhouders, niet primair winstgericht, minstens 3 oprichters [93](#page=93).
* **Maatschap:** Enige vorm zonder rechtspersoonlijkheid, weinig dwingende regels, vaak gebruikt voor successieplanning of familiale bedrijven, maten hebben onbeperkte aansprakelijkheid [93](#page=93).
* **Vennootschap onder firma (vof):** Enige vorm zonder rechtspersoonlijkheid, onbeperkte aansprakelijkheid [93](#page=93).
* **Commanditaire vennootschap (Comm.V.):** Stille vennoten mogelijk, alle vennoten onbeperkt en hoofdelijk aansprakelijk [93](#page=93).
* **Voordelen van een vennootschap:** Beperkte financiële risico's (meestal), kapitaal kan samengebracht worden, samenwerking mogelijk, onbeperkte bestaansduur, lagere vennootschapsbelasting [93](#page=93).
* **Nadelen van een vennootschap:** Financieel plan vereist, beslissingsmacht verdeeld, meer administratieve verplichtingen en kosten, oprichtersaansprakelijkheid in de eerste drie jaar bij faillissement [94](#page=94).
##### 10.1.9.3 De vereniging
Een vereniging streeft een belangeloos doel na, winst mag enkel gebruikt worden voor dit doel [94](#page=94).
* **Voordelen:** Minder formaliteiten, voordeliger belastingstelsel (rechtspersonenbelasting), soepel wettelijk statuut [94](#page=94).
* **Nadelen:** Winst mag niet verdeeld worden, financiering is moeilijker [94](#page=94).
### 10.2 Vrijheid van ondernemen
In België geldt de vrijheid van ondernemen, mits aan voorwaarden zoals 18 jaar zijn voldaan. Afhankelijk van de activiteit zijn bijkomende vergunningen of registraties vereist. Burgers uit de EER mogen vrij ondernemen; niet-EER-burgers hebben een verblijfsvergunning en beroepskaart nodig. Beroepen zoals advocaten, rechters en notarissen zijn onverenigbaar met het handelaarschap. Een faillietverklaard persoon kan verboden worden opnieuw een onderneming te starten [95](#page=95).
#### 10.2.1 Advies inwinnen
* **Privésector:** Financiële instellingen, bedrijvencentra, sociaal secretariaten, boekhoudkantoren, beroepsverenigingen, interprofessionele organisaties, Kamers van Koophandel, lokale initiatieven, peterschap, Syntra (#page=95, 96) [95](#page=95) [96](#page=96).
* **Overheid:** Vlaams Agentschap Innoveren en Ondernemen (VLAIO), Provinciale Ontwikkelingsmaatschappijen (POM's), Nationaal Instituut voor Statistiek (NIS), Balanscentrale, MVO Vlaanderen, Flanders Investment & Trade (FIT) [97](#page=97).
#### 10.2.2 Vergunningen en toelatingen
* **Voedselvergunning:** Vereist voor productie, verkoop en bewaren van voedsel bij het FAVV [98](#page=98).
* **Omgevingsvergunning:** Vervangt stedenbouwkundige, verkavelings- en milieuvergunning [98](#page=98).
* **Sociaaleconomische vergunning:** Voor handelsvestigingen groter dan 400 m² netto handelsoppervlakte [99](#page=99).
* **Machtiging tot het uitoefenen van ambulante activiteiten (leurkaart):** Voor ambulante handel [99](#page=99).
* **Registratie als aannemer:** Vereist voor aannemers van bouwwerken [99](#page=99).
#### 10.2.3 De handelsnaam
De handelsnaam is de naam waaronder een onderneming zaken doet. Het recht hierop ontstaat door het eerste gebruik. De vennootschapsnaam is strenger beschermd door vennootschapswetgeving [100](#page=100) [99](#page=99).
#### 10.2.4 Student-Zelfstandige
Dit fiscale statuut biedt voordelen voor studenten tussen 18 en 25 jaar die een zelfstandige activiteit uitoefenen en minstens 27 studiepunten volgen. Het statuut eindigt onder bepaalde voorwaarden. Er zijn voordelige tarieven voor sociale bijdragen en fiscale voordelen [100](#page=100) .
### 10.3 Lean Canvas/Business model Canvas
Een **Lean Canvas** is een kort, één A4-document om een bedrijfsidee af te toetsen voordat een uitgebreid businessplan wordt opgesteld. Het helpt tijd en kopzorgen te besparen door veronderstellingen snel te identificeren en te valideren (#page=101, 102) .
#### 10.3.2 Onderdelen Lean Canvas
1. **Probleem:** Het probleem dat het product of de dienst oplost voor de doelgroep .
2. **Klantsegmenten (doelgroep):** De specifieke groep voor wie het probleem wordt opgelost .
3. **Unique Value Proposition (UVP):** Het unieke voordeel voor de klant ten opzichte van de concurrentie .
4. **Oplossing:** Het product of de dienst die het probleem oplost .
5. **Kanalen:** De manieren om klanten te bereiken (verkoop en promotie) .
6. **Inkomsten:** Hoe er inkomsten worden gegenereerd (prijs, verkoopeenheden) .
7. **Kostenstructuur:** De kosten van de oplossing, onderverdeeld in variabele en vaste kosten .
8. **Opvolging (Metrics):** Manieren om de prestaties van het bedrijf te meten .
9. **Bescherming/Unfair voordeel:** Wat het bedrijf uniek maakt en niet gemakkelijk gekopieerd kan worden .
Na het invullen van het Lean Canvas moeten de grootste veronderstellingen worden geïdentificeerd en gevalideerd via onderzoek, interviews, prototypes, etc. .
### 10.4 Het ondernemingsplan of businessplan
Een businessplan is een gedetailleerde beschrijving van de ontwikkelingsfasen van een onderneming, essentieel voor zowel interne sturing als externe communicatie met investeerders en banken (#page=104, 106). Het dient als draaiboek en geeft inzicht in de technische, commerciële en financiële haalbaarheid .
#### Doelstellingen van een ondernemingsplan:
* Denkoefening .
* Beleidsinstrument .
* Visitekaartje .
* Hulpmiddel bij financiering .
#### Eisen aan een ondernemingsplan:
* Effectief: Bevat alle nodige informatie .
* Gestructureerd: Duidelijke opbouw .
* Begrijpelijk: Helder en bondig geschreven .
* Bondig: Maximaal 30 pagina's .
* Gebruiksvriendelijk: Goed leesbaar lettertype en marges .
* Aantrekkelijk: Eenvoudige tabellen en figuren .
#### Belangrijke onderdelen van een businessplan:
* **Samenvatting (Executive Summary):** Een beknopt overzicht van het hele plan .
* **(Historiek van de onderneming):** Relevante informatie over bestaande ondernemingen .
* **Missie, visie en strategie:**
* **Missie:** De bestaansreden, kernwaarden en identiteit van de organisatie .
* **Visie:** Het concrete toekomstbeeld van de organisatie, inclusief doelen en omgang met veranderingen (#page=108, 109) .
* **Strategie:** Een plan om de visie te bereiken, vaak gebaseerd op een SWOT-analyse en confrontatiematrix .
* **Productidee:** Beschrijving van het probleem dat wordt opgelost, de behoefte die wordt vervuld, de oplossing (product/dienst), en de uniciteit ervan. Technisch aspecten zoals productieproces, technologie, en productlevenscyclus (#page=110, 111) .
* **Managementteam en organisatie:** Belang van een team met complementaire vaardigheden, gemeenschappelijke visie en flexibiliteit. De focus ligt op de relevante ervaring, zwakke punten en de rolverdeling binnen het team (#page=111, 112) .
* **Marketing:** Het voldoen aan klantbehoeften beter dan de concurrentie. Een marketingplan omvat markt- en concurrentieanalyse, doelmarktbepaling en de ontwikkeling van een marketingstrategie (Product, Prijs, Plaats, Promotie) (#page=112, 113) .
* **Financieel plan:** Een cruciale component met een financierings- en aanwendingsplan, resultaatberekening en cashflowberekening. Het bevat ramingen van omzet, kosten, investeringen en financiële ratio's (#page=114, 115). Voor vennootschappen kan een financieel plan de oprichters vrijwaren van aansprakelijkheid bij een faillissement binnen drie jaar .
### 10.5 Administratieve verplichtingen bij opstart onderneming
* **Openen van een zichtrekening:** Een zakelijke zichtrekening, gescheiden van privé, is verplicht .
* **Inschrijven bij Kruispuntbank van Ondernemingen (KBO):** Via ondernemingsloketten wordt de basisinformatie van ondernemingen verzameld, wat leidt tot een ondernemingsnummer .
---
# Handelspraktijken en facturatie
Dit gedeelte behandelt de verschillende stappen en documenten die betrokken zijn bij het kopen en verkopen van producten, inclusief de bijbehorende handelspraktijken en factureringsprocessen.
## 6. Handelspraktijken en facturatie
### 6.1 De fasen van een aankoop
De aankoopcyclus begint met het besef van een behoefte aan een goed of dienst. Tijdens de voorbereidingsfase worden diverse aspecten afgewogen, zoals het nut, de voor- en nadelen, de kwaliteit en mogelijke opties. De belangrijkste fasen van een aankoop en de bijbehorende documenten zijn :
1. **Informatie verzamelen**: Document: prijsaanvraag .
2. **Prijsaanvraag**: Verkoper deelt prijzen en voorwaarden mee. Document: offerte .
3. **Plaatsen van bestelling**: Document: bestelbon / ondertekende offerte / orderbon. Dit resulteert in een koopovereenkomst .
4. **Levering**: Document: leveringsbon .
5. **Uitnodiging tot betaling**: Document: factuur .
6. **Betaling van de factuur**: Document: kwijting/overschrijving .
### 6.2 De prijsaanvraag
Een prijsaanvraag of offerteaanvraag is een verzoek van de koper aan de verkoper om inlichtingen over een bepaald goed of dienst. Belangrijke aspecten hierbij zijn hoeveelheid, prijs, kwaliteit, korting, leverings- en betalingsvoorwaarden. Soms wordt gevraagd om een staal te ontvangen .
De prijsaanvraag kan op verschillende manieren gebeuren:
* **Mondeling**: Direct contact, op een beurs, via een vertegenwoordiger .
* **Schriftelijk**: Per brief of e-mail, via standaardformulieren of websites .
* **Telefonisch**: Voor snel contact, maar best schriftelijk bevestigen .
Het nut voor de koper is het vergelijken van voorwaarden van verschillende leveranciers, en voor de verkoper is het een indicatie van geïnteresseerde klanten .
De inhoud van een prijsaanvraag omvat:
* Gegevens over de in te kopen goederen (omschrijving, hoeveelheden, kwaliteit, levertijd) .
* Prijs- en betalingscondities .
* De uiterste datum waarop de offerte moet zijn ingediend .
### 6.3 De offerte
Een offerte is een verkoopmiddel dat een potentiële klant moet overtuigen. Een offerte wordt zorgvuldig opgesteld met algemene en bijzondere voorwaarden en draagt bij aan het imago van het bedrijf. Een offerte kan mondeling of schriftelijk zijn; prijslijsten, catalogi en folders zijn ook vormen van offertes .
De verstrekker van de offerte is juridisch gebonden aan het voorstel, tenzij de algemene voorwaarden expliciet vermelden dat de offerte niet bindend en vrijblijvend is. Dit biedt bescherming tegen grotere opdrachten dan gepland .
Het nut van een offerte is voor de koper het vergelijken van voorwaarden en een goede keuze maken, en voor de verkoper zich onderscheiden van concurrenten en een bestelling verkrijgen .
De inhoud van een offerte omvat:
* Naam en adresgegevens leverancier en koper .
* Nauwkeurige omschrijving van het product .
* Eenduidige prijs met toepasselijk btw-tarief .
* Leveringstermijn en -voorwaarden .
* Betalingsvoorwaarden .
* Geldigheidstermijn met eventuele formule voor prijsherziening .
Transparantie in prijs is essentieel; de prijs van materialen en werkzaamheden (uren) moet zo nauwkeurig mogelijk worden vermeld, inclusief of exclusief btw. Leveringstermijnen zijn bindend indien uitdrukkelijk overeengekomen en worden in werkdagen vastgelegd. Werkdagen zijn exclusief zaterdagen, zondagen, wettelijke feestdagen, vakantiedagen, inhaalrustdagen en dagen waarop werk gedurende minstens vier uur onmogelijk is door weersomstandigheden .
Leveringsvoorwaarden specificeren wie de vervoerskosten en risico's tijdens het vervoer draagt. Betalingsvoorwaarden kunnen contant (onmiddellijk of binnen 8 dagen), op termijn (meestal binnen 30 dagen), onder rembours (bij aflevering) of op afbetaling zijn .
De geldigheidstermijn aan een offerte is belangrijk om te voorkomen dat een klant de offerte aanvaardt nadat prijzen zijn gewijzigd; dit wordt best opgenomen in de algemene voorwaarden .
### 6.4 Algemene voorwaarden
Ondernemers werken vaak met algemene voorwaarden, die voorafgaandelijk meegedeeld en aanvaard moeten worden om er effectief op te kunnen beroepen. Enkel de vermelding "Mijn algemene voorwaarden zijn te bekomen op eenvoudig verzoek" is onvoldoende .
Wanneer algemene voorwaarden in de overeenkomst of offerte staan, is er sprake van voorafgaande kennisname. Indien ze enkel op de factuur vermeld staan, kan men argumenteren dat men ze niet kende .
Het is cruciaal om algemene voorwaarden zo vroeg mogelijk mee te delen via de offerte, overeenkomst of bestelbon. In een B2B context kan impliciete aanvaarding blijken uit de uitvoering van de overeenkomst, handelsgebruiken, betaling of gebrek aan protest. Tegenover consumenten is stilzwijgende aanvaarding veel moeilijker in te roepen .
Bij bestelbonnen of facturen, waar algemene voorwaarden op de achterzijde staan, moet op de voorzijde duidelijk worden vermeld dat deze bepalingen deel uitmaken van de overeenkomst en door de koper gekend en aanvaard zijn. Een voorbeeldvermelding is: “Behoudens andersluidende schriftelijke overeenkomst zijn alle handelingen, diensten en overeenkomsten van of met deze onderneming, onderworpen aan de algemene voorwaarden die vermeld zijn op de rugzijde van onze documenten. De klant verklaart deze bepalingen te kennen en ze zonder voorbehoud te aanvaarden.” .
### 6.5 De koopovereenkomst
Een koopovereenkomst komt tot stand wanneer koper en verkoper akkoord gaan over de prijs en de zaak. Hieruit ontstaan wederzijdse rechten en verplichtingen: de verkoper moet leveren en is aansprakelijk voor verborgen gebreken, de koper moet tijdig betalen en het product afhalen of laten leveren. De essentie van een verkoopcontract is de eigendomsoverdracht tegen betaling van een prijs. Volgens het Burgerlijk Wetboek gaat het eigendomsrecht over op het moment van akkoord over zaak en prijs, dus bij het plaatsen van de bestelling .
De koopovereenkomst wordt ook wel de bestelling genoemd en kan mondeling of schriftelijk zijn. Bij een schriftelijke bestelling wordt dit gedaan via een bestelbon. Bij mondelinge bestellingen is schriftelijke bevestiging aan te raden als bewijs .
Bij voorschotten of levering na enige tijd is een bestelbon verplicht. De bestelbon wordt door de verkoper in tweevoud opgesteld: een origineel voor de verkoper en een kopie voor de koper. Een getekende offerte door beide partijen geldt ook als koopovereenkomst .
De inhoud van een bestelbon omvat:
* Naam en adresgegevens, bankrekeningnummer, ondernemingsnummer verkoper en koper .
* Besteldatum en volgnummer .
* Omschrijving van het product .
* Eenheidsprijs, hoeveelheid en totale prijs, btw %, kortingen .
* Het betaalde voorschot en nog te betalen bedrag .
* Leveringsvoorwaarden (o.a. leveringsdatum of -termijn) .
* Betalingsvoorwaarden .
* Handtekening verkoper en koper .
> **Voorbeeld**: Een bestelbon van "Fruitsappen Verhofstede" illustreert de structuur en vereiste informatie .
### 6.6 De levering
Levering is de overdracht van goederen van de verkoper naar de koper. Het bewijs van levering is de leveringsbon, opgesteld in tweevoud, voor de koper en de verkoper. Bij ondertekening van de leveringsbon na controle, gaat de koper akkoord met de geleverde goederen en kan hij nadien geen klachten meer indienen over zichtbare gebreken. Indien het goed niet voldoet, kan men aanvaarden onder voorbehoud of weigeren .
#### 6.6.1 Binnenlandse levering
De kosten en risico's (bv. beschadiging, verdwijning, diefstal) verbonden aan het ter beschikking stellen van goederen aan de koper variëren per leveringsmogelijkheid:
* **Franco magazijn (of thuis)**: Leverancier draagt alle risico's en kosten tot bij de klant .
* **Franco station bestemming**: Alle kosten tot aan het station van bestemming zijn voor de verkoper .
* **Franco station vertrek**: Alle kosten tot aan het station van vertrek zijn voor de verkoper; vanaf daar zijn de kosten voor de koper .
* **Af magazijn**: De klant draagt alle leveringskosten vanaf het magazijn van de leverancier. Bij gebrek aan afspraken geldt het principe dat de koper zijn goederen afhaalt en alle kosten betaalt .
#### 6.6.2 Intracommunautaire verwerving of levering
* **Intracommunautaire verwerving**: Aankoop van goederen uit een EU-land door een Belgische onderneming .
* **Intracommunautaire levering**: Verkoop van goederen vanuit België aan een ander EU-land .
#### 6.6.3 Import en export
* **Import**: Aankoop van goederen van buiten de EU .
* **Export**: Verkoop van goederen aan landen buiten de EU .
#### 6.6.4 Buitenlandse levering - Incoterms
Bij internationaal transport specificeren Incoterms (International Commercial Terms) de afspraken over levering, vergunningen, documenten, douane, vervoer, verzekering, risico, kosten en bewijs. Ze werden ontwikkeld door de Internationale Kamer van Koophandel om interpretatieverschillen tussen partijen uit verschillende landen te ondervangen .
### 6.7 De factuur
Een factuur is een document dat de betalingsverplichting van een klant aan een leverancier weergeeft. De factuur beschrijft het onderwerp van schuld en de betalingsverplichting .
De nuttige functies van een factuur zijn:
* **Boekhoudkundig**: Overzicht van transacties .
* **Fiscaal**: Voor inning door de overheid .
* **Informatief**: Klant weet waarvoor hij betaalt .
#### 6.7.1 Verplichte facturering
* **Verplicht**: Bij levering van goederen of diensten aan andere zelfstandigen of bedrijven .
* **Niet verplicht**: Als de klant een particulier is en de goederen/diensten enkel voor privégebruik zijn, of indien de handelingen btw-vrijgesteld zijn (bv. huur van appartement aan particulier) .
* **Wel verplicht**: Bij goederen die zowel beroepsmatig als privé gebruikt worden (bv. een auto) .
* **Op verzoek**: Een particulier klant kan steeds om een factuur vragen, eventueel met administratiekosten (waarover btw wordt aangerekend) .
Uitzonderingen waarbij altijd een factuur verplicht is:
* Verkoop door groothandelaars (ook aan particulieren) .
* Verkoop van goederen aan iemand die er zelf handel in drijft .
* Verkoop van nieuwe gebouwen .
* Verkoop van auto's, voertuigen, vaartuigen of vliegtuigen (nieuw of tweedehands) .
* Verkoop van onderdelen van voertuigen, inclusief herstellingen, indien de prijs meer dan 125 euro (incl. btw) bedraagt .
* Elke verkoop op afbetaling .
* Verkoop van grote hoeveelheden die niet voor privégebruik bestemd zijn .
* Diensten van verhuizing of meubelbewaring (ook aan particulieren) .
* Leveringen aan ambassades, diplomaten en internationale instellingen .
* Werken aan onroerend goed (woning, appartement, plaatsing CV, keukeninrichting) .
* Levering van bouwmaterialen .
#### 6.7.2 Facturatietermijn
Er is geen algemene wettelijke termijn, maar de factuur moet binnen een redelijke termijn na levering verstuurd worden. Volgens de btw-wetgeving moet de factuur uiterlijk op de 15de kalenderdag van de maand na het belastbaar feit opgemaakt zijn. Een belastbaar feit is het moment waarop een levering of dienst vastgesteld wordt en btw daarop geheven kan worden .
#### 6.7.3 Bewaartermijn facturen
Alle facturen hebben een wettelijke bewaartermijn van 10 jaar, te rekenen vanaf 1 januari van het jaar na de factuurdatum. Voor documenten over de aankoop of bouw van een nieuw onroerend goed geldt een termijn van 15 jaar, of 25 jaar indien het gebouw verhuurd wordt met optie btw. Het is raadzaam om alles nauwkeurig en digitaal bij te houden. Tegenover elke factuur moet een bewijsstuk staan, zoals een rekeninguittreksel .
#### 6.7.4 Verjaringstermijn openstaande facturen
* **Zaken met andere ondernemers**: Onbetaalde facturen kunnen tot 10 jaar na datum ingevorderd worden. Na deze termijn vervallen schulden en vorderingen, mits er in de tussentijd aantoonbare pogingen zijn ondernomen om te innen .
* **Zaken met consumenten**:
* Indien geen schrift gemaakt is: factuur verjaart na 1 jaar .
* Indien wel schrift gemaakt is: bedrag kan tot 10 jaar na datum ingevorderd worden .
#### 6.7.5 Factuurvermeldingen
Een factuur bestaat uit drie delen met wettelijke verplichtingen:
1. **Hoofding met administratieve gegevens**:
* Het woord ‘factuur’, een volgnummer en de datum .
* **Gegevens van de onderneming**: btw-nummer, naam, adres maatschappelijke zetel, bankrekeningnummer. Bij rechtspersonen ook de zetel van de bevoegde rechtbank (RPR-vermelding) .
* **Gegevens van de klant**: naam, adres. Indien de klant een btw-nummer heeft, moet dit ook vermeld worden .
2. **Midden met productbeschrijving**:
* Voldoende gedetailleerde omschrijving van goederen en diensten .
* Hoeveelheid en eenheidsprijs .
* Per btw-tarief: Maatstaf van Heffing en totaal btw-bedrag in euro .
* Verwijzing naar EU- en nationale richtlijnen bij btw-vrijstelling .
* Bijzondere voorwaarden zoals korting en vervoerskosten .
3. **Algemene voorwaarden**:
* Niet verplicht om op te nemen, maar indien vermeld op de achterzijde, is een verwijzing op de voorkant aan te raden .
> **Voorbeeld**: Een voorbeeld van een factuur is te vinden op pagina 134 .
#### 6.7.6 Factuurberekening
De berekening van een factuur volgt deze volgorde:
1. Aantal x eenheidsprijs = basisbedrag
2. \- handelskorting
---------------------------------------------------------------------
= subtotaal
3. \+ kosten (vervoer, verloren verpakking, verzekering)
----------------------------------------------------------------------
= subtotaal
4. \- financiële korting
----------------------------------------------------------------------
= Maatstaf van Heffing (M. v. H.)
5. \+ btw-bedrag
----------------------------------------------------------------------
= factuurbedrag
6. ev. \+ kosten gewaarborgde / terugstuurbare verpakking
----------------------------------------------------------------------
= totaal factuurbedrag bij contante betaling
7. \- financiële korting
----------------------------------------------------------------------
= totaal factuurbedrag bij niet-contante betaling .
* **M.v.H. (Maatstaf van Heffing)**: Het basisbedrag waarop btw wordt berekend, na aftrek van kortingen en optellen van kosten .
* **Btw**: Belasting over de toegevoegde waarde .
#### 6.7.7 Kortingen en kosten op de factuur
* **Handelskorting (commerciële korting)**: Toegekend aan vaste klanten, bij grote hoeveelheden, op beurzen, etc. Wordt afgetrokken vóór de berekening van btw of andere kosten .
* **Financiële korting**: Korting op het te betalen bedrag bij betaling binnen een bepaalde termijn (meestal 5-8 dagen). Wordt afgetrokken vóór de btw-berekening en dus ook op bijkomende kosten .
* **Transportkosten**: Kosten voor vervoer, verhoogt de waarde van het goed/dienst. Hierop wordt btw berekend .
* **Verloren verpakking**: Bedrijfsverpakking die de leverancier niet terugneemt en in rekening brengt (bv. wegwerpverpakking). Hierop wordt btw geheven .
* **Terugstuurbare verpakking**: Verpakking die de leverancier terugneemt. Wordt aangerekend omdat de leverancier niet zeker is van de terugbezorging. Bij teruggave wordt de waarde terugbetaald of in mindering gebracht .
#### 6.7.8 Fouten bij facturatie
Veelgemaakte facturatiefouten kunnen leiden tot cashflowproblemen en boetes .
* **Foute of onvolledige gegevens**: Incorrecte of ontbrekende adres- en btw-/ondernemingsnummers maken een factuur ongeldig .
* Oplossing: Factuur grondig nalezen of facturatieprogramma gebruiken .
* **Ontbrekend bankrekeningnummer**: Een factuur is onvolledig zonder IBAN .
* Oplossing: IBAN-nummer toevoegen aan de bedrijfsgegevens .
* **Ontbrekende data**: Verzenddatum/factuurdatum, verkoopdatum/leverdatum, vervaldatum .
* Oplossing: Factuurtemplate met duidelijke plaats voor deze data gebruiken .
* **Factuur niet in huisstijl**: Het ontbreken van een logo of vaste template kan een gemiste kans zijn voor snelle betaling .
* Oplossing: Facturatieprogramma gebruiken voor personalisatie .
* **Onvolledige productomschrijving**: Een duidelijke omschrijving of referentie (bv. productnaam, ordernummer) is belangrijk .
* Oplossing: Navraag doen bij de klant wat hij op de factuur vermeld wil zien .
* **Ontbrekend factuurnummer**: Elk factuur moet een uniek, opvolgend factuurnummer hebben voor controle door de belastingdienst .
* Oplossing: Facturatiesoftware gebruiken die automatisch factuurnummers invoert .
* **Incorrect of ondoorzichtig totaalbedrag**: Duidelijke opsplitsing van eenheidsprijs, aantal, prijs zonder btw, btw-tarief en totaalbedrag inclusief btw is essentieel .
* Oplossing: Glashelder opgebouwde template gebruiken .
* **Onvoorziene kosten**: Indien het factuurbedrag hoger is dan de offerte, informeer de klant vooraf over de reden .
* **Te late factuur versturen**: Verstuur facturen direct na oplevering of maak het onderdeel van een routine .
* **Verkeerde contactpersoon**: Stuur facturen naar de juiste persoon binnen de organisatie, met duidelijke referentie .
* **Geen herinneringen sturen**: Stuur herinneringen bij niet-betaalde facturen .
* Oplossing: Facturatieprogramma gebruiken dat automatisch herinneringen stuurt .
* **Facturen niet bewaren**: Een overzichtelijk archief is belangrijk voor bedrijfsstrategie en controles .
* Oplossing: Facturatieprogramma gebruiken dat facturen automatisch archiveert .
#### 6.7.9 De elektronische factuur = E-invoicing
Vanaf 1 januari 2026 moeten alle Belgische btw-plichtige ondernemingen gestructureerde elektronische facturen (e-invoices) gebruiken voor transacties onderling. Deze facturen zijn opgemaakt in een gestructureerd elektronisch formaat, met name XML (extensible markup language), conform het UBL-formaat (Universal Business Language). Een factuur in Excel, Word of PDF voldoet niet .
##### 6.7.9.1 Verzending via PEPPOL
E-invoices moeten in België via het PEPPOL-netwerk verzonden worden (PEPPOL-first principe). PEPPOL is een netwerk voor de uitwisseling van e-invoices via access points. De verzending via PEPPOL is enkel verplicht in een B2B-context. PEPPOL biedt ook een oplossing tegen factuurfraude, aangezien de ontvanger altijd de juiste partij is .
##### 6.7.9.2 Werking PEPPOL
PEPPOL werkt vergelijkbaar met de post: access points fungeren als brievenbussen en PEPPOL zorgt voor de correcte aflevering van facturen. Klanten hoeven niet hetzelfde access point te gebruiken als de leverancier. Diverse boekhoudsystemen (bv. Bilit, SBB-Fact, Doccle) werken al met PEPPOL .
> **Schema's** illustreren de werking van PEPPOL voor leveranciers en klanten .
Verzending via e-mail van een factuur in PDF-formaat wordt **niet** beschouwd als e-facturering, omdat dit formaat niet automatisch verwerkt kan worden .
### 6.8 De klacht - factuurbetwisting
Klachten kunnen ontstaan door fouten of tekorten, zoals verkeerde leveringen, gebreken, niet-nagekomen kwaliteit, verkeerde factuurberekeningen of garantietermijnen .
#### 6.8.1 De klachtenbrief
Bij beschadigde of te weinig geleverde goederen is een klachtenbrief of -mail aan te raden. Een telefonische klacht biedt geen bewijs. De brief of e-mail moet zakelijk en beleefd de problemen en verwachte rechtzetting beschrijven. Soms resulteert een klacht in een vermindering van het factuurbedrag, geregeld via een creditnota .
#### 6.8.2 De factuurbetwisting
Niet akkoord gaan met het factuurbedrag kan diverse redenen hebben, zoals afwijkingen van offertes, bestekken, koopovereenkomsten, vergissingen in aantallen of berekeningen, of onvolledig uitgevoerde werken. Bij belangrijke werken is een prijsofferte of bestek aan te raden. Indien afrekening gebeurt op basis van werkelijk verbruik of uurtarieven, is transparantie belangrijk. Werken in regie of met forfaits komen ook voor .
Meerprijs kan ontstaan door onvoorziene omstandigheden, extra werk op vraag van de klant of prijsaanpassingsclausules .
Het is in het belang van de koper om een factuur aangetekend te betwisten. Bij betaling is het onderscheid tussen het niet-betwiste en betwiste gedeelte belangrijk. De redenen van betwisting moeten gegrond en gemotiveerd zijn. Het betwiste gedeelte moet in verhouding staan tot de contractuele tekortkoming. Een factuur die "voor voldaan" is getekend, geldt volgens de rechtspraak als aanvaarding .
> **Tip**: Betaal steeds het niet-betwiste gedeelte en vermeld bij een eventuele betaling van het betwiste deel "betaling onder voorbehoud van rechten" .
### 6.9 Creditnota – debetnota
* **Creditnota**: Een document van de verkoper dat het schuldbedrag op een factuur vermindert. Redenen voor creditnota's zijn o.a. fouten in de factuur, overeengekomen korting na facturatie, meer aangerekende dan geleverde goederen, of beschadiging van geleverde goederen .
* **Debetnota**: Een document van de verkoper om een foutieve facturatie (bv. te weinig aangerekend) te corrigeren, wat leidt tot een prijsvermeerdering op de factuur .
De verplichte vermeldingen op credit- en debetnota's zijn identiek aan die op facturen, met een extra verwijzing naar het factuurnummer, de factuurdatum en de reden van de nota .
> **Voorbeeld**: Een voorbeeld van een creditnota is te vinden op pagina 144 .
### 6.10 Btw-regels (Gerelateerd aan facturatie)
Hoewel dit gedeelte voornamelijk over facturatie gaat, zijn de btw-regels essentieel voor de correcte opmaak van facturen.
#### 6.10.1 De toegevoegde waarde en btw
Btw is een indirecte belasting en verbruiksbelasting die geheven wordt op de toegevoegde waarde in elk stadium van productie en distributie. De toegevoegde waarde is het verschil tussen de verkoopprijs en de aankoopprijs van goederen of diensten. De consument draagt uiteindelijk de btw .
Het saldo dat de handelaar aan de staat moet betalen is: ontvangen btw - betaalde btw .
> **Voorbeeld**: De berekening van btw voor kwekers, groothandelaars en bloemisten illustreert dit principe .
#### 6.10.2 Btw-tarieven
Er zijn verschillende btw-tarieven, afhankelijk van het product of de dienst:
* **Tarief van 0%**: Dag- en weekbladen, recuperatiestoffen, abonnementen, verzekeringen, terugstuurbare verpakking (europallets, EPS-bakken) .
* **Tarief van 6% (verlaagd tarief)**: Levensnoodzakelijke goederen zoals de meeste voedingsmiddelen, vetten en oliën, voeder, meststoffen, water, farmaceutische producten, landbouwdiensten, personenvervoer, werk aan privéwoningen ouder dan 5 jaar, bloemen- en sierteelt, producten van land- en tuinbouwers .
* **Tarief van 12%**: Restaurant- en cateringdiensten (excl. dranken en eenvoudige maaltijden/dranken), steenkool, banden voor landbouwmachines, fytofarmaceutische producten, levering van sociale woningen, margarine .
* **Tarief van 21% (standaardtarief)**: Alle andere goederen en diensten, zoals energiebronnen (elektriciteit, mazout), machines (aankoop, herstelling, onderhoud) .
> **Opmerking**: Btw-tarief op transportkosten:
> * Transport door verkoper: laagste btw-percentage van de gefactureerde goederen .
> * Transport door transporteur: 21% .
#### 6.10.3 Btw-plichtige
Een btw-plichtige is iedereen die geregeld en zelfstandig goederen levert of diensten verricht in België, ongeacht winstoogmerk. De btw-plichtige rekent btw aan klanten aan, int deze, en mag de btw die hij zelf aan leveranciers betaalde aftrekken. Uiteindelijk wordt enkel het verschil tussen ontvangen en betaalde btw gestort aan de Schatkist. Btw is voor de handelaar noch een kost, noch een opbrengst .
#### 6.10.4 Vrijstelling btw-plicht
Sommige beroepen en instellingen zijn vrijgesteld van btw-plicht (bv. tandartsen, verplegers, ziekenhuizen, onderwijsinstellingen, banken, verzekeraars). Zij moeten geen btw aanrekenen, maar hebben ook geen recht op aftrek .
#### 6.10.5 Btw-verplichtingen
Btw-plichtigen moeten o.a.:
* Een btw-nummer activeren .
* Wijzigingen of stopzetting van beroepswerkzaamheid aangeven .
* Een boekhouding voeren .
* Facturen uitreiken en btw aanrekenen .
* Periodieke btw-aangiften indienen .
* Verschuldigde btw voldoen .
* Een jaarlijkse btw-listing indienen .
* Een tabel van bedrijfsmiddelen bijhouden .
##### 6.10.5.1 Periodieke btw-aangiften
* Ondernemingen met jaaromzet > 2.500.000 euro (excl. btw): maandelijkse aangifte vóór de 20ste van de volgende maand .
* Ondernemingen met jaaromzet < 2.500.000 euro (excl. btw): kwartaalaangiftes vóór de 20ste van de maand volgend op het kwartaal .
* Kleine ondernemingen (< 25.000 EUR omzet excl. btw): geen periodieke btw-aangifte .
##### 6.10.5.2 Betaling of teruggave van btw
Het saldo wordt betaald of teruggevraagd binnen dezelfde termijn als de aangifte. Bij te late betaling zijn boete en interest verschuldigd. Terugbetaling van btw is mogelijk onder voorwaarden, zoals ingediende aangiften en een minimumsaldo .
##### 6.10.5.3 Jaarlijkse klantenlisting
Jaarlijks vóór 31 maart een lijst indienen van btw-plichtige klanten aan wie voor minstens 250 euro (excl. btw) werd gefactureerd .
#### 6.10.6 Forfaitaire btw-regeling
Een akkoord met de btw-administratie waarbij omzet forfaitair wordt belast op basis van aankopen of uurtarieven. Deze regeling is niet verplicht en wordt vanaf 2028 definitief afgeschaft voor kleine handelaars .
#### 6.10.7 Landbouw en btw
Land- en tuinbouwers kunnen kiezen tussen het forfaitaire btw-stelsel (bijzondere landbouwregeling) en het normale btw-stelsel. Bij de bijzondere landbouwregeling wordt de betaalde btw op aankopen geacht overeen te stemmen met de ontvangen btw op verkopen (6%), waardoor er geen btw af te dragen of terug te trekken is. Een jaarlijkse btw-listing moet ingediend worden .
#### 6.10.8 Btw medecontractant
Bij dit systeem wordt de btw-heffing verlegd van de leverancier naar de afnemer. De leverancier brengt geen btw in rekening en de afnemer dient de btw aan te geven op zijn btw-aangifte. Dit geldt voor btw-plichtige klanten en voor werken in onroerende staat voor beroepsdoeleinden. Op de factuur staat: ‘btw verlegd’ .
#### 6.10.9 Btw en de Europese Unie
De EU kent harmonisering van btw-tarieven en een nieuwe btw-regeling voor handel tussen EU-landen .
* **Verkopen aan particulieren**: De btw is verschuldigd in het land van aankoop, met uitzonderingen voor nieuwe voertuigen, machines met installatie/montage, en verkoop op afstand .
* **Verkopen tussen btw-plichtigen**: Intracommunautaire leveringen zijn vrijgesteld in het land van vertrek, intracommunautaire aankopen worden belast in het land van bestemming. De verkoper levert met btw-vrijstelling indien de goederen naar een ander EU-land worden vervoerd en het btw-nummer van de klant is geverifieerd. De koper voldoet btw in het land van bestemming .
> **Tip**: Controleer btw-nummers via de VIES-website van de Europese Commissie .
### 6.11 Handelspraktijken
#### 6.11.1 Prijsaanduiding
Prijzen moeten schriftelijk, leesbaar, zichtbaar en ondubbelzinnig worden aangeduid, minimaal in euro. De prijs is de totaalprijs te betalen door de consument, inclusief btw en alle andere verplichte taksen of diensten. Voor geconditioneerde producten moet de nominale hoeveelheid duidelijk vermeld worden .
#### 6.11.2 Verkopen buiten de lokalen van de onderneming
Bij verkopen buiten de bedrijfsruimtes (bv. aan huis, tijdens een excursie, op salons/beurzen indien niet het totale bedrag ter plaatse betaald is en de prijs hoger is dan 200 euro) geldt een herroepingsrecht van 14 dagen ter bescherming van de consument. Dit geldt niet indien de consument het bezoek vooraf en uitdrukkelijk heeft gevraagd. Verkoop van verzekeringen is uitgesloten .
#### 6.11.3 Verkoop op afstand
Verkoop op afstand gebeurt zonder gelijktijdige fysieke aanwezigheid (bv. internet, catalogus, telefoonverkoop). De reglementering baseert zich op voorlichting en een recht op bedenktijd van 14 kalenderdagen, ingaande na levering of afsluiten van het contract. Goederen moeten zo snel mogelijk, uiterlijk 14 dagen na melding van herroeping, teruggestuurd worden. Levering dient uiterlijk binnen dertig dagen te gebeuren. Verzending gebeurt steeds voor risico van de verkoper .
#### 6.11.4 Verkoop met verlies
Verkoop met verlies is verboden, met uitzonderingen zoals uitverkoop en solden .
* **Uitverkoop**: Toegestaan bij noodzaak tot versnelde verkoop van voorraad (bv. stopzetting activiteit, sluiting verkooppunt, renovatie > 20 werkdagen). Beperkt tot maximaal 5 maanden (1 jaar bij pensioen) .
* **Solden**: Twee keer per jaar toegestaan met sterk verlaagde prijzen. Enkel goederen die minstens 30 dagen te koop stonden en nog in bezit zijn, mogen in solden verkocht worden. De referentieprijs moet vermeld worden .
De twee soldenperiodes zijn:
* 3 januari tot 31 januari .
* 1 juli tot 31 juli .
Indien 3 januari of 1 juli op een zondag valt, begint de soldenperiode een dag eerder .
Er zijn ook sperperiodes voor kleding, lederwaren en schoenen om te garanderen dat de prijsvermindering reëel is en alle ondernemingen tegelijk beginnen met de verkoop. Deze periodes zijn :
* 3 december t.e.m. 2 januari .
* 1 juni t.e.m. 30 juni .
#### 6.11.5 Etikettering
Etikettering vereist specifieke vermeldingen, minstens in een begrijpelijke taal. Dit geldt met name voor voedingsproducten, conform verordeningen zoals EU 1169/2011. Vereiste vermeldingen op voedseletiketten omvatten o.a. ingrediëntenlijst, houdbaarheidsdatum, en voedingswaarde .
#### 6.11.6 Openingsuren en wekelijkse rustdag
Kleinhandelaars zijn onderworpen aan een wekelijkse rustdag (ononderbroken periode van 24 uur, startend op zondag). Deze rustdag moet minstens zes maanden dezelfde blijven. Handelaren kunnen een andere dag dan zondag kiezen als rustdag, mits dit duidelijk wordt vermeld. Er gelden ook sluitingsuren :
* Vóór 5 uur en na 21 uur op vrijdag en de werkdagen die een wettelijke feestdag voorafgaan .
* Vóór 5 uur en na 20 uur op andere dagen .
---
# Kredietbeheer en waarborgen
Dit hoofdstuk behandelt de verschillende vormen van kredietbeheer, leningen, leasing, investeringskredieten, woonkredieten, en de diverse soorten waarborgen die gebruikt worden om kredietrisico's te dekken .
### 14.1 Kredietbeheer
Bedrijven hebben werkings- en investeringsmiddelen nodig om hun doelen te bereiken. Deze kunnen worden gefinancierd met eigen vermogen of vreemd vermogen .
#### 14.1.1 Eigen vermogen
Het eigen vermogen is het vermogen dat door de eigenaars of aandeelhouders ter beschikking wordt gesteld en omvat kapitaal en reserves .
* **Maatschappelijk kapitaal:** Fondsen geïnvesteerd door aandeelhouders bij oprichting en kapitaalsverhogingen, verminderd met kapitaalteruggaven .
* **Reserves:** Niet-uitgekeerde winsten die in de onderneming worden gehouden voor groei en die wettelijk toebehoren aan de eigenaars/aandeelhouders .
#### 14.1.2 Vreemd vermogen
Vreemd vermogen bestaat uit alle schulden die een onderneming heeft aan derden, op korte of lange termijn .
* **Schulden op korte termijn:** Contractuele looptijd van ten hoogste één jaar, zoals handelsschulden, schulden bij kredietinstellingen, belastingschulden en schulden voor lonen en sociale lasten .
* **Schulden op lange termijn:** Contractuele looptijd van meer dan één jaar, zoals obligatieleningen, schulden bij kredietinstellingen en hypothecaire leningen .
Krediet is het ter beschikking stellen van goederen of geldbedragen die later worden betaald of terugbetaald .
#### 14.1.3 Uitstel van betaling toegestaan door leveranciers
##### 14.1.3.1 Klantenkrediet
Klantenkrediet, ook wel verkoop op termijn genoemd, is een uitstel van betaling dat in verkoopovereenkomsten wordt bedongen, variërend van enkele dagen tot weken, vaak oplopend tot zestig dagen in de praktijk. Dit is een aantrekkelijk krediet voor de klant omdat het vrijwel kosteloos is. Binnenlandse B2B-klanten krijgen gemiddeld 27 dagen om hun schuld te vereffenen .
##### 14.1.3.2 Verkoop op afbetaling
Bij verkoop op afbetaling betaalt de koper een voorschot van minimaal 15% van de contante verkoopprijs. Het resterende bedrag, verhoogd met intresten, wordt in ten minste drie periodieke betalingen terugbetaald. Het contract moet de reële intrestvoet (jaarlijks kostenpercentage, JKP) vermelden .
De formule voor het jaarlijks kostenpercentage (JKP) is:
$$JKP = \frac{\text{kredietkost}}{\text{kredietbedrag}} \times \frac{100\% \times 24}{(\text{kredietperiode in maanden} + 1)}$$ .
Waarbij:
* JKP: jaarlijks kostenpercentage .
* Kredietbedrag: ontleend bedrag = contante prijs – voorschot .
* Kredietkost: extra kost door krediet .
* Kredietperiode: uitgedrukt in maanden .
Bij contracten die aan huis worden afgesloten, heeft de koper het recht om binnen 14 werkdagen het contract te beëindigen met een aangetekende brief, en het voorschot moet binnen 30 dagen worden terugbetaald .
#### 14.1.4 Uitstel van betaling toegestaan door financiële instellingen
##### 14.1.4.1 Kaskrediet
Een kaskrediet is een kortlopend krediet waarbij een bank toestaat om een bepaald maximumbedrag (kaskredietlijn) onder nul te gaan op de rekening. Het is bedoeld om tijdelijke geldtekorten op te vangen en biedt flexibiliteit, maar de bank kan de overeenkomst op korte termijn beëindigen. Het is een dure kredietvorm met een hoge debetrente. Rente wordt alleen betaald bij een negatief saldo, maar er kan een kredietopening provisie verschuldigd zijn op het totale kredietlijnbedrag, ongeacht gebruik .
##### 14.1.4.2 Vaste voorschotten
Vaste voorschotten worden gebruikt voor de financiering van commerciële activiteiten met een goed inschatbaar bedrag en duur van de kredietbehoefte. Ze financieren grotere exploitatienoden op korte termijn. Betalingen worden gedaan via de zichtrekening, en aan het einde van de opnameperiode wordt het bedrag met rente gedebiteerd .
Voordelen zijn onder meer snelle opvang van wisselende kapitaalbehoeften, flexibiliteit in bedrag en looptijd, en fiscaal aftrekbare rente en kosten. Het is ook mogelijk om de limiet seizoensgebonden te laten variëren .
##### 14.1.4.3 De lening op afbetaling
De lening op afbetaling (financiering) wordt voornamelijk gebruikt voor de aankoop van materiële vaste activa met een beperkte economische levensduur en relatief lage aankoopwaarde. De koper stort een voorschot van 15% van het factuurbedrag (incl. btw). Na levering stort de financiële instelling het saldo aan de verkoper. De bank heeft vanaf dan een voorrecht op het gefinancierde goed. De looptijd varieert meestal tussen twee en vijf jaar, maar kan oplopen tot 20 jaar. Terugbetaling gebeurt via gelijke periodieke bedragen bestaande uit kapitaal en lasten (intresten, dossierkosten) .
##### 14.1.4.4 Leasing
Leasing biedt de mogelijkheid om investeringsgoederen voor een bepaalde periode te gebruiken zonder ze te hoeven kopen. Een gespecialiseerde firma (leasingmaatschappij) koopt het goed aan en verhuurt dit voor een bepaalde periode (meestal 2 tot 5 jaar). Er wordt maandelijks of driemaandelijks huur betaald. Aan het einde van het contract kan de huur verlengd worden tegen een gereduceerde prijs, het goed worden teruggegeven, of het goed worden aangekocht tegen een vooraf bepaalde restwaarde (meestal 5% van de aankoopwaarde) .
##### 14.1.4.5 Investeringskrediet
Een investeringskrediet is een kredietovereenkomst op middellange of lange termijn (één tot vijfentwintig jaar) voor de financiering van materiële en financiële vaste activa of de wedersamenstelling van bedrijfskapitaal. De kredietnemer verbindt zich tot het betalen van intresten en aflossen volgens een vastgesteld plan. Terugbetalingen kunnen maandelijks, driemaandelijks, halfjaarlijks of jaarlijks plaatsvinden, soms met een periode van terugbetalingsuitstel waarbij enkel intresten betaald moeten worden. De bank zal meestal waarborgen eisen, zoals een hypotheek of borgstelling. Er kan overheidssteun beschikbaar zijn in de vorm van rentetoelagen, kapitaalpremies of waarborgen .
##### 14.1.4.6 Woonkrediet
Een woonkrediet, ook wel hypothecaire lening genoemd, financiert de aankoop van een huis, appartement of bouwgrond door particulieren. De woning of het appartement dient zelf als onderpand (waarborg) .
**Verschil tussen lening en krediet(opening):**
Bij een kredietopening kan de kredietnemer, met akkoord van de bank, gedurende de looptijd opnieuw gelden opnemen tot het oorspronkelijk toegekende bedrag, zelfs na terugbetaling. Een lening daarentegen ontvangt de kredietnemer eenmalig en wordt deze terugbetaald volgens afspraak, waarna de lening eindigt .
#### 14.2 Formulemogelijkheden van kredieten
##### 14.2.1 Constante annuïteit – constante mensualiteit
Een annuïteit is een vast periodiek te betalen bedrag waarbij de som van kapitaalsaflossing en intrest constant blijft. Bij een constante mensualiteit is het maandelijks te betalen bedrag gelijk, maar de verhouding tussen kapitaalsaflossing en intrest verandert over de looptijd: meer intrest in het begin, meer kapitaal aflossen aan het einde .
##### 14.2.2 Constante kapitaalsaflossing
Bij constante kapitaalsaflossing wordt er elke periode een gelijk bedrag kapitaal afgelost. De intrest vermindert elke periode, waardoor het totale te betalen bedrag elke periode daalt .
##### 14.2.3 Variabele rentevoet
Bij een variabele rentevoet wordt de rentevoet periodiek herzien op basis van een referentie-index die schommelingen op de markt volgt. Deze herziening gebeurt minimaal jaarlijks en maximaal vijfjaarlijks. Dit kan voordelig zijn bij dalende rentes, maar nadelig bij stijgende rentes .
##### 14.2.4 Vaste rentevoet
Bij een vaste rentevoet blijft de overeengekomen rente gedurende de hele looptijd van het krediet van toepassing. Dit biedt zekerheid over het maandelijkse aflossingsbedrag en is aan te raden bij lage rentestanden .
### 14.3 Waarborg
Een waarborg beschermt de bank tegen het risico dat de kredietnemer zijn verbintenissen niet nakomt en het geleende geld niet terugbetaalt. Vaak is de waarde van de waarborg groter dan het schuldbedrag. Waarborgen kunnen reëel zijn, een persoonlijke (morele) waarde hebben, of dienen als bijkomend bindmiddel. Ze kunnen ook gecombineerd worden .
#### 14.3.1 De hypotheek
Een hypotheek wordt meestal aangegaan voor kredieten die gebruikt worden voor de aankoop van een woning of ander onroerend goed. De woning of het aangekochte onroerend goed dient als onderpand. De hypotheekakte wordt vastgelegd bij de notaris. Bij wanbetaling kan de kredietgever het verhypothekeerde goed verkopen om het geld te recupereren, inclusief kapitaal, intresten en kosten. Het hypotheekbedrag kan hoger zijn dan de schuld om ook kosten te dekken .
* **Rangorde hypotheek:** De rang van een hypotheek wordt bepaald door de datum van inschrijving op het bevoegde hypotheekkantoor. Schuldeisers met een hogere rang hebben voorrang bij de verdeling van de opbrengst van een verkoop. Een hogere rang brengt een groter risico met zich mee, wat kan leiden tot een hogere intrestvoet .
* **Schuldsaldo verzekering:** Deze verzekering dekt het nog verschuldigde bedrag aan de kredietgever bij overlijden van de kredietnemer .
* **Woonverzekering – brandverzekering:** Deze verzekering dekt schade aan de woning na incidenten zoals brand of waterschade, waardoor de woning hersteld kan worden .
#### 14.3.2 Volmacht hypotheek
Bij een hypothecaire volmacht geeft de kredietnemer de bank de toelating om een hypotheek te nemen indien nodig. Dit drukt de kosten vergeleken met een directe hypotheekvestiging, maar biedt de bank minder zekerheid. De bank staat dit daarom vaak alleen toe aan cliënten met wie ze vertrouwen heeft .
#### 14.3.3 Pand op ondernemingsgoederen
Bij deze waarborg worden roerende bezittingen van een bedrijf (handelsnaam, merken, meubilair, wagenpark, cliënteel, etc.) in pand gegeven. De inpandgeving gebeurt via een authentieke of onderhandse akte, die geregistreerd moet worden. De rang van inschrijving bepaalt de voorrang. Dit is een zwakke waarborg die vaak gecombineerd wordt met andere waarborgen, vooral bij een faillissement. Het landbouwvoorrecht, dat hierop gebaseerd was, is vervangen door het pand op ondernemingsgoederen .
#### 14.3.4 Verpanding van effecten
De kredietnemer geeft effecten of beleggingen in pand als waarborg. Bij wanbetaling kan de bank de effecten verkopen om het geld te recupereren .
#### 14.3.5 Persoonlijke waarborgen
Een borgstelling is een overeenkomst waarbij een derde persoon (de borg) zich verbindt om de schuld terug te betalen als de schuldenaar in gebreke blijft. Meestal wordt een hoofdelijke en ondeelbare borgstelling gevraagd .
* **Hoofdelijk/solidair:** Zowel de schuldenaar als de borg kunnen afzonderlijk voor het gehele schuldbedrag worden aangesproken .
* **Ondeelbare aansprakelijkheid:** De erfgenamen van de borg nemen de borgstelling over en kunnen elk voor het geheel van de schuld worden aangesproken .
De borg die betaalt, treedt van rechtswege in de plaats van de schuldeiser en kan de schuld terugvorderen van de schuldenaar. Borgstellingen kunnen kosteloos en via een onderhandse akte gevestigd worden, mits deze door de borg ondertekend is .
### 14.4 Gevaren bij kredietverlening
Kredieten moeten passen bij de persoonlijke situatie en behoefte van de kredietnemer. Het niet tijdig terugbetalen van een krediet kan leiden tot nalatigheidsintresten en een plaats op de zwarte lijst van de bank, wat toekomstige kredietverlening bemoeilijkt. Bij een hypotheek kan het onderpand verkocht worden, en bij een borgstelling zal de borg aangesproken worden .
Valkuilen bij kredietverlening kunnen ontstaan door :
* **Slecht bedrijfsbeleid:** Ondoordachte financiële planning, problemen met debiteuren- en crediteurenadministratie .
* **Overcreditering:** Het opstapelen van kredieten leidt tot onvermogen om kapitaal en intrestlasten terug te betalen .
* **Onjuiste keuze van kredietvorm:** Kan leiden tot hoge rentelasten door misleidende reclame of onvoldoende vergelijking van kredietvoorwaarden .
---
# Praktijkopdrachten en casestudies
Dit gedeelte bevat praktijkopdrachten en casestudies die gericht zijn op de toepassing van theoretische economische concepten .
### 8.1 Consument
#### 8.1.1 Elasticiteit
* **Prijselasticiteit van de vraag**: Meet de reactie van de gevraagde hoeveelheid op een prijsverandering .
* **Voorbeeld 1**: Een fabrikant verlaagt de prijs van een keukengereedschap van 11 euro naar 8 euro, waardoor de verkoop stijgt van 1300 naar 3900 stuks. De prijselasticiteit kan berekend worden met de formule:
$$ E_p = \frac{\%\ \Delta Q_v}{\%\ \Delta P} $$ .
Hierbij is:
$$ \%\ \Delta Q_v = \frac{Q_{v2} - Q_{v1}}{Q_{v1}} \times 100\% $$ .
$$ \%\ \Delta P = \frac{P_2 - P_1}{P_1} \times 100\% $$ .
* **Voorbeeld 2**: De prijselasticiteit van de vraag naar orchideeën is -1,3. Bij een prijs van 12 euro worden 10.000 orchideeën verkocht. Na een prijsstijging naar 16 euro kan de nieuwe afzet berekend worden.
* **Voorbeeld 3**: De prijselasticiteit van de vraag naar een product is -1,1. De fabrikant verkoopt 10.000 exemplaren tegen een prijs van 15 euro. Na een prijsdaling naar 12 euro wordt de omzet na deze prijsverandering gevraagd.
#### 8.1.2 Kruiselingse prijselasticiteit
* Meet de reactie van de gevraagde hoeveelheid van het ene goed op een prijsverandering van een ander goed .
* **Voorbeeld 1**: De prijs van een Marsreep stijgt van 2,35 euro naar 2,85 euro. De verkoop van Mars daalt, terwijl de vraag naar Kinder Bueno stijgt van 2,3 miljoen naar 2,7 miljoen. De kruiselingse prijselasticiteit tussen Kinder Bueno en Mars wordt berekend.
* **Voorbeeld 2**: De producent van Bugles chips ziet een verband met geitenkaas van Chavroux. De prijs van Bugles is 1,50 euro, met een verkoop van 1.000.000 zakjes. Chavroux verhoogt de prijs van 2,50 euro naar 3 euro. De prijselasticiteit van geitenkaas is -1,5 en de kruiselingse prijselasticiteit van Bugles t.o.v. geitenkaas is -1,2. Hierbij wordt gevraagd welke soort producten dit zijn, de invloed van de prijsverandering op Bugles en de nieuwe afzet van Bugles.
#### 8.1.3 Budgetlijn
* De budgetlijn geeft de combinatie van goederen weer die een consument kan kopen met een gegeven budget en prijzen .
* **Voorbeeld 1**: Met een Valentijnsbon van 120 euro kan wijn (9 euro per fles) en wijnglazen (3 euro per glas) gekocht worden. De budgetlijn wordt getekend. Vervolgens daalt de prijs van wijn naar 7,5 euro en wordt de nieuwe budgetlijn getekend.
* **Voorbeeld 2**: Karel Bond heeft een maandinkomen van 3.500 euro. Whisky kost 25 euro per fles en kaviaar kost 50 euro per 30g (in het buitenland) of 75 euro per 30g (in België). Het functievoorschrift voor de budgetlijn en de grafische weergave ervan worden gevraagd.
### 8.2 Producent
#### 8.2.1 Kostenberekening
* Onderscheid tussen vaste en variabele kosten .
* **Vaste kosten**: Kosten die niet afhankelijk zijn van de productieomvang (bv. huur, afschrijvingen) .
* **Variabele kosten**: Kosten die wel afhankelijk zijn van de productieomvang (bv. grondstoffen, brandstof) .
* **Opgave 1**: Bepaal voor een lijst met kostenposten of deze vast of variabel zijn .
* **Opgave 2**: Vul een tabel aan met productiegegevens, totale constante kosten (TCK), totale variabele kosten (TVK), totale kosten (TK), gemiddelde constante kosten (GCK), gemiddelde variabele kosten (GVK), gemiddelde totale kosten (GTK) en marginale kosten (MK) voor het voedingsbedrijf Poco loco .
#### 8.2.2 Breakevenanalyse
* De breakevenanalyse bepaalt het punt waarop totale opbrengsten gelijk zijn aan totale kosten, wat resulteert in een winst van nul .
* **Formules**:
* Totale kosten ($TK$) = Totale Vaste Kosten ($TFK$) + Totale Variabele Kosten ($TVK$) .
* Totale opbrengsten ($TO$) = Verkoopprijs ($P$) $\times$ Afzet ($Q$) .
* Winst ($W$) = $TO - TK$ .
* Breakevenafzet ($Q_{BE}$): $Q_{BE} = \frac{TFK}{P - GVK}$ (waarbij $P - GVK$ de dekkingsgraad per eenheid is) .
* Breakevenomzet: $Q_{BE} \times P$ .
* **Voorbeeld 1**: Een bedrijf in volkomen concurrentie heeft afschrijvingen en interesten van 20.000 euro. Grondstoffen bedragen 70% van de omzet, overige variabele kosten 10% van de omzet. De verkoopprijs is 8 euro. De breakevenafzet wordt berekend .
* **Voorbeeld 2**: Een onderneming overweegt een prijsdaling van 60,5 naar 54,45 euro. De verwachte afzet is 120.000 stuks. De aankoopprijs is 24,2 euro, variabele kosten 20% van de verkoopprijs. De huidige break-even afzet is 100.000 stuks. De break-even omzet na prijsdaling wordt gevraagd .
* **Voorbeeld 3**: Hondenkapsalon "Harige Hond" heeft kosten voor grondstoffen, afschrijvingen, elektriciteit en rente. De breakevenafzet (zonder arbeid) is 900 bezoekers. Gevraagd worden de totale kost, totale variabele kost en totale constante kost bij breakevenafzet, de prijs per bezoek en de winst bij 1500 bezoekers .
* **Voorbeeld 4**: Plantenkweker "Altijd Groen" overweegt een prijsdaling van 3,5 naar 2,5 euro per stuk. De prijselasticiteit is -1,4. Huidige offertes zijn 25.000 planten per jaar. De aankoopprijs is 1 euro, variabele kosten 10% van de verkoopprijs. Huidige breakeven afzet is 24.000 planten. Gevraagd worden de verwachte afzet na prijsdaling, de nieuwe break-even afzet en omzet, en of de prijsdaling gunstig is .
### 8.3 Marktwerking
#### 8.3.1 Marktevenwicht + maximum-minimumprijs
* **Marktevenwicht**: Het punt waar de gevraagde hoeveelheid gelijk is aan de aangeboden hoeveelheid .
* Wordt bepaald door het snijpunt van de vraag- en aanbodcurve.
* **Voorbeeld 1**: Vraagvergelijking $Q_v = -4/5 P + 160$ en aanbodvergelijking $Q_a = 2P + 34$. De evenwichtsprijs en -hoeveelheid worden berekend .
* **Voorbeeld 2**: Vraagvergelijking $Q_v = -20P + 160$ en aanbodvergelijking $Q_a = 15P + 90$. De overheid stelt een minimumprijs van 3 euro in. Gevraagd wordt de verklaring voor het aanbodoverschot, de kosten voor de overheid om het overschot op te kopen, de subsidie per eenheid product die gegeven kan worden, de kosten van de subsidie regeling, en een advies aan de overheid (opkopen vs. subsidies) .
* **Voorbeeld 3**: Een veevoederbedrijf koopt tarwe. Bij een prijs van 250 euro per ton kopen ze 20.000 ton, bij 350 euro kopen ze 16.000 ton. De aanbodvergelijking is $Q_a = 52.5 P + 200$. Gevraagd worden de vraagvergelijking, de evenwichtsprijs en -hoeveelheid, of een opgelegde prijs van 300 euro een minimum- of maximumprijs is, of er een tekort of overschot is en hoe dit opgelost kan worden .
#### 8.3.2 Marktvormen
* Onderzoek naar verschillende marktstructuren zoals monopolie, oligopolie, monopolistische concurrentie en volkomen concurrentie .
* **Voorbeeld 1**: Een grafiek toont de winstmaximalisatie van een monopolist met curves voor gemiddelde totale kosten (GTK), marginale kosten (MK), prijs (P = GO) en marginale opbrengsten (MO = GO). Gevraagd worden de winstgevende afzet, de productiehoeveelheid voor maximale winst, het technisch optimale punt en de maximale winst .
* **Voorbeeld 2**: Er wordt verwezen naar een grafiek (niet expliciet beschreven, maar impliciet gerelateerd aan marktvormen). Gevraagd worden de marktvorm, de identificatie van een bepaalde curve (blauwe lijn), de maximale winst, de evenwichtsprijs indien het openbaar vervoer in een markt van volkomen concurrentie terechtkomt, en de maximale winst in dat scenario .
### 8.4 Factuurberekening
#### 8.4.1 Werkwijze berekening factuurbedrag
* De stappen voor het opstellen van een factuur, inclusief kortingen en kosten, worden uiteengezet .
* Stappen:
1. Aantal x eenheidsprijs = basisbedrag .
2. Subtotaal = basisbedrag - handelskorting .
3. Subtotaal = subtotaal + kosten (vervoer, etc.) .
4. Maatstaf van Heffing (M.v.H.) = subtotaal - financiële korting .
5. Factuurbedrag = M.v.H. + B.T.W.-bedrag .
6. Totaal factuurbedrag bij contante betaling = factuurbedrag + kosten gewaarborgde verpakking .
7. Totaal factuurbedrag bij niet-contante betaling = totaal factuurbedrag bij contante betaling + financiële korting (Dit lijkt een onjuiste volgorde in het document; meestal wordt de korting vóór het factuurbedrag toegepast. Echter, dit volgt de structuur van de brontekst.) .
#### 8.4.2 Oefeningen
* Verschillende oefeningen om facturen op te stellen en te berekenen, inclusief handelskorting, financiële korting, transportkosten, verpakkingskosten en btw-berekeningen [192-198](#page=192-198).
* **Oefening 1**: Vul een factuur aan met de gegeven gegevens .
* **Oefening 2**: Stel een factuur op als tuinaanlegger met handelskorting en korting bij contante betaling, rekening houdend met 3 btw-tarieven. Er wordt aangeraden een werkblad in Excel te maken met formules .
* **Oefening 3**: Maak een factuur op voor een bestelling bij een groothandelaar, inclusief korting bij contante betaling en kosten voor terugstuurbare verpakking .
* **Oefening 4**: Factuur voor een loonwerker met handelskorting .
* **Oefening 5**: Factuur van een dierenspeciaalzaak aan een kleinhandelaar met kortingen op specifieke producten .
* **Oefening 6**: Maak zelf een factuur op met korting op de totale omzet, kosten voor verpakking (recupereerbare en wegwerptrays) en gebruiksrecht voor europaletten .
* **Oefening 7**: Maak een factuur op voor een restaurant met hoeveelheidskorting op koffie, handelskorting op het assortiment, gratis levering en korting bij contante betaling .
* **Oefening 8**: Identificeer de onderdelen van een factuur en leg het begrip "kredietbeperking" uit .
> **Tip**: Bij het berekenen van facturen is het cruciaal om nauwkeurig te werken en de stappen in de juiste volgorde toe te passen. Let goed op de verschillende soorten kortingen (handels-, financiële, contante betaling) en kosten die de maatstaf van heffing kunnen beïnvloeden .
>
> **Tip**: Voor complexe facturen met meerdere btw-tarieven is het gebruik van een spreadsheetprogramma zoals Excel zeer aan te raden om fouten te minimaliseren en berekeningen te automatiseren .
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Micro-economie | Bestudeert het economisch gedrag van individuele economische eenheden zoals producenten en consumenten en de markten die deze eenheden omvatten. |
| Macro-economie | Bestudeert het economisch gedrag van samengestelde economische eenheden, meestal landen of grotere eenheden. |
| Ceteris paribus | Een uitdrukking die aangeeft dat bij onderzoek slechts één factor tegelijk mag veranderen, terwijl alle andere omstandigheden constant blijven. |
| Behoefte | Een gevoel van tekort dat bevredigd wil worden, zowel levensnoodzakelijk als immaterieel. Mensen hebben meer behoeften dan middelen om deze te bevredigen, wat leidt tot keuzeproblemen. |
| Schaars goed | Een goed waarvoor productiefactoren moeten worden aangewend die voor alternatieve doeleinden gebruikt kunnen worden, waardoor er een keuzeprobleem ontstaat. |
| Consumptie | Het gebruik van goederen en diensten ter bevrediging van behoeften. |
| Productie | Het voortbrengen van producten, zijnde goederen en diensten. |
| Preferentie | Een ordening van het geluk, de tevredenheid, de bevrediging, het genot of het nut die consumptie van goederen de consument levert, wat kan verschillen per persoon en kan veranderen over tijd. |
| Budgetlijn | Een lijn die alle mogelijke combinaties van bestedingen met een bepaald budget weergeeft, gebaseerd op de prijzen van goederen en het beschikbare budget. |
| Vraagcurve | Een curve die weergeeft hoeveel van een bepaald product de consument bereid is te kopen tegen een reeks van prijzen. |
| Prijselasticiteit van de vraag ($E_v$) | De verhouding tussen de procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid van een goed en de procentuele verandering van de prijs van dat goed. |
| Unitair prijselastische vraag | Een situatie waarbij een verandering van de prijs zorgt voor een evenredige verandering van de hoeveelheid ($E_v = -1$). |
| Prijselastische vraag | Een situatie waarbij een verandering van de prijs zorgt voor een meer dan evenredige verandering van de hoeveelheid ($E_v < -1$). |
| Prijsinelastische vraag | Een situatie waarbij een verandering van de prijs zorgt voor een minder dan evenredige verandering van de hoeveelheid ($-1 < E_v < 0$). |
| Volkomen elastische vraag | Een extreem geval waarbij de consument bij de minste prijswijziging zijn vraag enorm aanpast ($E_v = -\infty$). |
| Volkomen inelastische vraag | Een extreem geval waarbij de consument niet gevoelig is voor prijswijziging en dus zijn gevraagde hoeveelheid behoudt ($E_v = 0$). |
| Omzet | Alle opbrengsten die een bedrijf heeft, vereenvoudigd gezien als afzet vermenigvuldigd met de verkoopprijs. |
| Kruiselingse prijselasticiteit van de vraag ($E_k$) | Geeft het verband weer tussen de prijswijziging van het ene goed en de gevraagde hoeveelheid van het andere goed. |
| Optimale productie | De productieomvang waarbij een bedrijf zijn winst maximaliseert, wat gebeurt op het punt waar de marginale opbrengst gelijk is aan de marginale kost (MO = MK). |
| Winst | Het verschil tussen totale opbrengst en totale kost (TW = TO - TK). |
| Toenemende meeropbrengst | Situatie waarbij het inzetten van extra productiefactoren leidt tot een meer dan evenredige stijging van de opbrengst, vaak door samenwerking en specialisatie. |
| Afnemende meeropbrengst | Situatie waarbij het inzetten van extra productiefactoren leidt tot een minder dan evenredige stijging van de opbrengst, vaak door beperkte vaste productiefactoren. |
| Vaste kosten (Constante kosten) | Kosten die onafhankelijk zijn van de productiehoeveelheid en constant blijven (bv. afschrijvingen, huur). |
| Variabele kosten | Kosten die wel gepaard gaan met de productie en variëren naargelang de productieomvang (bv. grondstoffen, brandstof). |
| Totale kosten (TK) | De som van de totale constante kosten (TCK) en de totale variabele kosten (TVK). |
| Gemiddelde kosten (GCK, GVK, GTK) | De kosten uitgedrukt per eenheid product, berekend door de totale kosten te delen door de productieomvang. |
| Marginale kosten (MK) | De extra kosten die ontstaan door de productie met één eenheid te verhogen. |
| Opbrengsten | Alles wat binnenkomt op een bedrijf door verkoop van goederen, diensten, premies of subsidies. |
| Totale opbrengst (TO) | De som van alle opbrengsten, vereenvoudigd als prijs vermenigvuldigd met de verkochte hoeveelheid. |
| Gemiddelde opbrengst (GO) | De totale opbrengst gedeeld door de verkochte hoeveelheid, wat gelijk is aan de prijs bij volkomen concurrentie. |
| Marginale opbrengst (MO) | De extra opbrengst die ontstaat door de productie met één eenheid te verhogen. |
| Breakevenanalyse | Een analyse die bepaalt bij welke productieomvang de totale opbrengsten gelijk zijn aan de totale kosten, zodat er noch winst, noch verlies is (TO = TK). |
| Prijselasticiteit van het aanbod ($E_a$) | De verhouding tussen de procentuele verandering van de aangeboden hoeveelheid van een product en de procentuele verandering van de prijs van dat product. |
| Marktvormen | Manieren waarop een markt is georganiseerd, bepaald door het aantal marktpartijen, doorzichtigheid, toegankelijkheid en de aard van het product. |
| Volkomen concurrentie | Een marktvorm met veel aanbieders en veel vragers, een doorzichtig en toegankelijk markt, en een homogeen product, waarbij individuele partijen geen invloed hebben op de prijs. |
| Marktevenwicht | De situatie op een markt waarbij de gevraagde hoeveelheid en de aangeboden hoeveelheid overeenstemmen, wat resulteert in een evenwichtsprijs en -hoeveelheid. |
| Spinnenwebtheorema (varkenscyclus) | Een theoretisch model dat de aanpassing van vraag en aanbod op markten met prijsinelastisch aanbod beschrijft, wat leidt tot cyclische prijsschommelingen. |
| Maximum- en minimumprijs | Overheidsinterventies op de markt waarbij een maximumprijs wordt ingesteld om consumenten te beschermen, of een minimumprijs om producenten te ondersteunen. |
| Monopolie | Een marktvorm met één aanbieder en veel vragers, waarbij de monopolist zijn prijs zelf kan bepalen maar wel afhankelijk is van de reactie van de kopers. |
| Oligopolie | Een marktvorm met enkele aanbieders en veel vragers, waarbij de concurrentie beperkt is en de acties van spelers elkaar sterk beïnvloeden. |
| Monopolistische concurrentie | Een marktvorm met veel aanbieders en vragers, maar waarbij de producten heterogeen zijn door productdifferentiatie, waardoor producenten een klein monopolie op hun eigen product creëren. |
| Geld | Een ruilmiddel, waardemeter en oppotmiddel dat gebruikt wordt om goederen en diensten te betalen en schulden te vereffenen. |
| Chartaal geld | Fysiek geld, zoals munten en bankbiljetten. |
| Giraal geld | Geld dat enkel op bankrekeningen bestaat en rechtstreeks gebruikt kan worden om anderen te betalen. |
| Elektronisch geld (e-money) | Een vorm van giraal geld dat via elektronische weg wordt overgedragen, zoals via chipkaarten of mobiele betalingen. |
| Quasigeld | Deposito's op spaar- en termijnrekeningen die niet direct beschikbaar zijn als betaalmiddel, maar wel gemakkelijk omgezet kunnen worden in geld. |
| Cryptogeld | Een digitale vorm van geld die opereert via een blockchain, zoals bitcoin. |
| Geldschepping | Het vergroten van de maatschappelijke geldhoeveelheid, voornamelijk door banken die krediet verlenen. |
| Geldsubstitutie | Het omzetten van chartaal geld naar giraal geld of omgekeerd. |
| Vraag naar geld | De behoefte aan geld door gezinnen, bedrijven en de overheid voor consumptie, investeringen of financiering van tekorten. |
| Aanbod van geld | De hoeveelheid geld die in omloop is, voornamelijk bepaald door de centrale bank en de geldschepping door banken. |
| Monetaire evenwicht | De situatie waarbij de vraag naar en het aanbod van geld elkaar ontmoeten, wat leidt tot een bepaalde rentevoet. |
| Ruilvergelijking van Fisher | Een economische vergelijking die het verband uitdrukt tussen de geldhoeveelheid ($M$), de omloopsnelheid van het geld ($V$), het prijspeil ($P$) en het handelsvolume ($T$), via de formule $M \times V = P \times T$. |
| Inflatie | Een aanhoudende en algemene stijging van het prijspeil, wat leidt tot een daling van de koopkracht. |
| Consumptieprijsindex (CPI) | Een graadmeter voor inflatie, berekend op basis van prijzen van een mandje van consumentenproducten en -diensten. |
| Deflatie | Een daling van het algemeen prijspeil, wat kan leiden tot uitstel van aankopen en economische stagnatie. |
| Stagflatie | Een gevaarlijke economische situatie waarbij de economische groei slabakt (stagneert) en de prijzen toch blijven stijgen (inflatie). |
| Wisselkoers | De prijs van een buitenlandse valuta uitgedrukt in de valuta van het eigen land, oftewel de ruilverhouding tussen twee valuta. |
| Wisselmarkt | Het geheel van de vraag naar en het aanbod van vreemde valuta, waar de wisselkoers tot stand komt door de wisselwerking tussen deze twee. |
| Internationale handelsverkeer | De uitwisseling van goederen en diensten tussen landen, met voordelen zoals specialisatie en lagere prijzen, maar ook nadelen zoals oneerlijke concurrentie en afhankelijkheid. |
| Protectionisme | Overheidsmaatregelen om de eigen economie te beschermen tegen buitenlandse concurrentie, zoals invoerrechten en importquota. |
| Handelspolitiek | Het geheel van maatregelen die een overheid kan gebruiken om een protectionistisch beleid te voeren. |
| Overheid | Een instantie die taken uitvoert op economisch en sociaal vlak, zoals het stimuleren van economische groei, het zorgen voor een rechtvaardige inkomensverdeling en het stabiliseren van het prijspeil. |
| Economische groei | De procentuele stijging (of daling) van het Bruto Binnenlands Product (BBP) van een land over een bepaalde periode. |
| Bruto Binnenlands Product (BBP) | De totale waarde van goederen en diensten die in één jaar tijd in een land geproduceerd werden. |
| Bruto Nationaal Product (BNP) | De totale waarde van goederen en diensten die geproduceerd worden door inwoners van een land, ongeacht waar ter wereld. |
| Conjunctuurcyclus | De cyclische schommelingen in de economische groei van een land, die periodes van hoog- en laagconjunctuur, recessie en depressie omvatten. |
| Anticyclisch beleid | Een economisch beleid waarbij de overheid probeert de pieken en dalen van de conjunctuurcyclus af te vlakken door middel van stimulerende of remmende maatregelen. |
| Handelsbalans | Het verschil tussen de waarde van de export en de import van goederen van een land. |
| Betalingsbalans | Een overzicht van alle geldstromen tussen een land en de rest van de wereld. |
| Duurzame ontwikkeling | Ontwikkeling die aansluit op de behoeften van het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen. |
| Donut-economie | Een economisch model dat streeft naar een sociaal fundament binnen een ecologisch plafond, om een veilige en rechtvaardige ruimte voor de mensheid te creëren. |
| Overheidsfinanciën | De inkomsten en uitgaven van de overheid, inclusief belastingen, sociale bijdragen en overheidsuitgaven voor werking, investeringen en uitkeringen. |
| Begrotingstekort | Een situatie waarbij de overheidsuitgaven hoger zijn dan de overheidsinkomsten. |
| Overheidsschuld | De totale som van de jaarlijkse begrotingstekorten die door de overheid zijn opgebouwd. |
| Onderneming | Elke natuurlijke of rechtspersoon die op duurzame wijze een economisch doel nastreeft. |
| Ondernemingsnummer | Een uniek nummer dat een onderneming ontvangt bij inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen (KBO). |
| Kruispuntbank van Ondernemingen (KBO) | Een databank van de FOD Economie die basisgegevens van ondernemingen verzamelt om overheidsdiensten efficiënter te maken en administratieve procedures te vereenvoudigen. |
| BTW (Belasting over de toegevoegde waarde) | Een indirecte verbruiksbelasting die geheven wordt op de in elk stadium van productie en distributie aan het product toegevoegde waarde. |
| Maatstaf van Heffing (M.v.H.) | Het basisbedrag waarop de btw berekend wordt, verkregen na aftrek van alle kortingen en bijtelling van alle kosten. |
| Factuur | Een document dat een betalingsverplichting van een klant aan een leverancier weergeeft, met verplichte administratieve gegevens en productbeschrijvingen. |
| Creditnota | Een document opgesteld door de verkoper dat het schuldbedrag op een factuur vermindert, bijvoorbeeld bij een factuurfout of goederenteruggave. |
| Debetnota | Een document opgesteld door de verkoper dat het schuldbedrag op een factuur vermeerdert, bijvoorbeeld bij een te laag gefactureerd bedrag. |
| E-invoicing | Facturatie in een gestructureerd elektronisch formaat (XML/UBL) dat automatisch door softwarepakketten kan worden verwerkt. |
| PEPPOL | Een netwerk waarbinnen gestructureerde elektronische facturen (e-invoices) kunnen worden uitgewisseld tussen ondernemingen. |
| Klachtenbrief | Een brief of e-mail die wordt verstuurd om een probleem met een levering of factuur aan te kaarten en een rechtzetting te vragen. |
| Factuurbetwisting | Het niet akkoord gaan met het bedrag of de inhoud van een factuur, wat leidt tot discussie en mogelijke juridische stappen. |
| Handelspraktijken | Activiteiten gekoppeld aan de promotie, verkoop of levering van een product aan de consument, waarbij oneerlijke praktijken verboden zijn om consumenten te beschermen. |
| Verkopen buiten de lokalen van de onderneming | Verkopen die tot stand komen buiten de reguliere verkoopruimte van de onderneming, waarvoor een herroepingsrecht van 14 dagen geldt ter bescherming van de consument. |
| Verkoop op afstand | Verkoop waarbij het aanbod en de aanvaarding op afstand gebeuren, zonder fysieke aanwezigheid van koper en verkoper, zoals online verkoop of catalogusverkoop. |
| Verkoop met verlies | Het verkopen van producten tegen een prijs die lager is dan de kostprijs, wat in principe verboden is, behalve in specifieke uitzonderingen zoals uitverkoop of solden. |
| Solden | Periodes waarin verkopers hun prijzen mogen verlagen en met verlies mogen verkopen, twee keer per jaar vastgelegd door de wet (januari en juli). |
| Etikettering | De vermeldingen die op het etiket van een product moeten voorkomen, zoals ingrediënten, houdbaarheidsdatum en voedingswaarde, voornamelijk geregeld voor voedingsproducten. |
| Wekelijkse rustdag | Een ononderbroken periode van 24 uur waarin de toegang van de consument tot de vestigingseenheid verboden is, meestal op zondag, met wettelijke afwijkingen. |
| Richtlijn oneerlijke handelspraktijken | Een Europese richtlijn die gemeenschappelijke regels vaststelt voor handelspraktijken om consumentenvertrouwen in grensoverschrijdende transacties te versterken. |
| Kredietbeheer | Het proces waarbij bedrijven omgaan met de terbeschikkingstelling van goederen of geldbedragen die pas later betaald of terugbetaald worden, zowel van leveranciers als van financiële instellingen. |
| Eigen vermogen | Het vermogen dat de eigenaar(s) of aandeelhouders ter beschikking stellen van de onderneming, bestaande uit kapitaal en reserves. |
| Vreemd vermogen | Alle schulden die een onderneming heeft tegenover derden, zowel op korte als lange termijn. |
| Klantenkrediet (Verkoop op termijn) | Een uitstel van betaling dat een leverancier aan zijn klanten verleent, meestal kosteloos. |
| Verkoop op afbetaling | Een verkoop waarbij de koper een voorschot betaalt en het resterende bedrag, verhoogd met interest, in termijnen terugbetaalt. |
| Kaskrediet | Een krediet op korte termijn waarbij een bank toestaat om tot een bepaald maximumbedrag onder nul te gaan op een bankrekening, om tijdelijke geldtekorten op te vangen. |
| Vaste voorschotten | Kredieten die gebruikt worden voor de financiering van commerciële activiteiten met een goed in te schatten bedrag en duur, waarbij flexibiliteit geboden wordt. |
| Lening op afbetaling (Financiering) | Een kredietvorm die gebruikt wordt voor de aankoop van materiële vaste activa, met terugbetaling in periodieke, gelijke bedragen bestaande uit kapitaal en lasten. |
| Leasing | Een techniek waarbij men voor een bepaalde periode over investeringsgoederen kan beschikken door deze te huren van een gespecialiseerde firma, met de optie om ze aan het einde van het contract te kopen. |
| Investeringskrediet | Een kredietovereenkomst op middellange of lange termijn bedoeld voor de financiering van materiële en financiële vaste activa of voor de wedersamenstelling van het bedrijfskapitaal. |
| Woonkrediet (Hypothecaire lening) | Een krediet voor de aankoop, bouw of renovatie van een woning of appartement, waarbij de woning zelf als waarborg dient. |
| Constante annuïteit (Constante mensualiteit) | Een vast periodiek te betalen bedrag gedurende een bepaalde periode, waarbij de som van kapitaalsaflossing en interest constant blijft. |
| Constante kapitaalsaflossing | Een aflossingsvorm waarbij elke periode hetzelfde bedrag kapitaal wordt afgelost en de interest elke periode een beetje vermindert. |
| Variabele rentevoet | Een rentevoet die na een bepaalde periode wordt herzien in functie van de evolutie van een referentie-index. |
| Vaste rentevoet | Een rentevoet die vastligt gedurende de looptijd van het krediet, wat zekerheid biedt over de maandelijkse afbetaling. |
| Waarborg | Een zekerheid die de kredietgever beschermt tegen het risico dat de kredietnemer zijn verbintenissen niet nakomt, zoals een hypotheek, pand of persoonlijke borgstelling. |
| Hypotheek | Een zakelijke zekerheid waarbij een onroerend goed bezwaard wordt ten gunste van de kredietgever, die het recht heeft het goed te verkopen bij wanbetaling van de kredietnemer. |
| Volmacht hypotheek | Een toelating die de kredietnemer aan de bank geeft om een hypotheek te nemen zodra de bank dat nodig acht, wat de kosten van de hypotheekvestiging kan drukken. |
| Pand op ondernemingsgoederen | Een waarborg waarbij roerende bezittingen van een bedrijf (handelsnaam, merken, meubilair, etc.) in pand worden gegeven. |
| Verpanding van effecten | Het geven van effecten of beleggingen in pand als waarborg voor een krediet. |
| Persoonlijke waarborgen (Borgstelling) | Een overeenkomst waarbij een derde persoon (de borg) zich tegenover de schuldeiser verbindt om de schuld terug te betalen als de schuldenaar in gebreke blijft. |
| Nalatenheidsintresten | Extra intrest die door de bank wordt aangerekend bij laattijdige terugbetaling van een krediet. |
| Overcreditering | Het opstapelen van kredieten tot een punt waarop het onvermogen ontstaat om kapitaal en interestlasten terug te betalen. |
| Toegevoegde waarde | Het verschil tussen de verkoopprijs en de aankoopprijs van goederen of diensten door een ondernemer, waarop btw wordt geheven. |
| BTW-plichtige | Iedereen die in de uitoefening van een economische activiteit geregeld en zelfstandig goederen levert of diensten verricht die in het btw-wetboek omschreven zijn. |
| Vrijstelling btw-plicht | Situatie waarbij bepaalde belastingplichtigen geen btw hoeven aan te rekenen op hun handelingen, zoals zorgberoepen, onderwijsinstellingen en banken. |
| Forfaitaire btw-regeling | Een regeling waarbij de btw voor bepaalde sectoren forfaitair wordt berekend op basis van aankopen of uurtarieven, in plaats van op de werkelijke omzet. |
| Bijzondere landbouwregeling | Een forfaitaire btw-regeling voor land- en tuinbouwers waarbij de betaalde btw op aankopen geacht wordt overeen te komen met de ontvangen btw op verkopen, zodat er geen btw hoeft te worden afgedragen of teruggetrokken. |
| Aankoopborderel | Een document dat door een btw-plichtige koper moet worden opgemaakt bij aankoop van goederen van een landbouwer die onder de forfaitaire regeling valt. |
| Kleine belastingplichtigen | Belastingplichtigen met een jaaromzet van minder dan € 25.000, die geen periodieke btw-aangiften hoeven in te dienen en vrijgesteld zijn van btw op uitgaande handelingen. |
| BTW medecontractant | Een systeem waarbij de heffing van btw wordt verlegd van de leverancier naar de afnemer, die btw-plichtig is en werkt aan werken in onroerende staat voor beroepsdoeleinden. |
| Incoterms (International Commercial Terms) | Internationale afspraken over internationaal transport van goederen die de leveringsvoorwaarden, risico's, kosten en documentatie regelen. |
| Prijsaanvraag | De vraag van een koper naar inlichtingen over een bepaald goed of een dienst, met zaken als hoeveelheid, prijs, kwaliteit, korting en leveringsvoorwaarden. |
| Offerte | Een middel om een potentiële klant te overtuigen een product of dienst te kopen, zorgvuldig opgemaakt met algemene en bijzondere voorwaarden. |
| Algemene voorwaarden | Bepalingen die van toepassing zijn op alle transacties van een onderneming, die voorafgaandelijk moeten worden meegedeeld en aanvaard door de klant. |
| Koopovereenkomst | Een overeenkomst tussen koper en verkoper over de prijs en de zaak, wat leidt tot wederzijdse rechten en verplichtingen, en eigendomsoverdracht tegen betaling. |
| Levering | De overdracht van goederen van de verkoper naar de koper, waarbij de leveringsbon het bewijs levert. |
| Leveringsbon | Een document dat de overdracht van goederen van verkoper naar koper bewijst, waarop zowel koper als verkoper aftekenen na controle. |
| Binnenlandse levering | De verschillende mogelijkheden om goederen van verkoper naar koper te transporteren binnen een land, zoals franco magazijn of af magazijn. |
| Intracommunautaire verwerving/levering | Aankoop (verwerving) of verkoop (levering) van goederen tussen landen die deel uitmaken van de Europese Unie. |
| Import/Export | Aankopen (import) aan of verkopen (export) aan landen buiten de Europese Unie. |
| Veredelingsverkeer | Goederen die vanuit het buitenland komen, bewerkt worden en daarna teruggaan naar het buitenland. |
| Doorvoer (Transitverkeer) | Goederen die via een land worden doorgevoerd zonder daar be- of verwerkt te worden. |
| Handelsnaam | De naam waaronder een onderneming zaken doet, beschermd door het eerste gebruik ervan. |
| Vennootschapsnaam | De naam die een vennootschap kiest, beschermd door de vennootschapswetgeving en strenger gereguleerd dan een handelsnaam. |
| Student-Zelfstandige | Een fiscaal statuut voor studenten tussen 18 en 25 jaar die een eigen zaak hebben, met voordelen op sociaal en fiscaal gebied. |
| Lean Canvas/Business model Canvas | Een tool om een bedrijfsidee in een beknopt document van één A4-pagina te gieten, om de belangrijkste onderdelen van het toekomstige bedrijf te schetsen. |
| Ondernemingsplan (Businessplan) | Een gedetailleerde beschrijving van de verschillende stappen die ondernomen moeten worden bij de ontwikkelingsfasen van een onderneming, essentieel voor intern gebruik en contact met investeerders en banken. |
| Missie | De kernachtige weergave van de bestaansreden en waarden van een organisatie, die antwoord geeft op vragen als 'waarom bestaat de organisatie?' en 'wie zijn onze klanten?'. |
| Visie | Het concrete beeld van de toekomst van een organisatie, dat antwoord geeft op de vraag 'hoe zien we onszelf in de wereld van morgen?'. |
| Strategie | De mogelijke weg om de visie van een bedrijf te bereiken, vaak bepaald door een SWOT-analyse en confrontatiematrix. |
| SWOT-analyse | Een analyse die de sterktes (Strengths) en zwaktes (Weaknesses) intern voor het bedrijf, en de kansen (Opportunities) en bedreigingen (Threats) extern op het bedrijf identificeert. |
| Productidee | Het antwoord op een probleem in de markt of een vervulling van de behoefte van potentiële klanten, dat beschreven wordt in het businessplan. |
| Managementteam | Het team achter een startup, met complementaire vaardigheden, een gemeenschappelijke visie en de capaciteit om problemen op te lossen en obstakels te overwinnen. |
| Marketing | De activiteit die gericht is op het tegemoetkomen aan de behoefte van klanten, beter dan de concurrentie, en omvat onderzoek en ontwikkeling, productie, administratie, verkoop en klantencontact. |
| Marktgrootte | Een accurate raming van de marktgrootte in termen van aantal klanten en aantal eenheden, wat de basis vormt voor omzetbepaling. |
| Doelmarkt | De groep klanten (marktsegment) wiens behoeften het product of de dienst het best vervult. |
| Marktaandeel | Het deel van de gekozen doelmarkt dat de onderneming verwacht in te nemen bij de start en na vijf jaar. |
| Marketingstrategie | De manier waarop een onderneming de vooropgestelde doelstellingen wil bereiken, gegroepeerd onder de vier P's: Product, Prijs, Plaats en Promotie. |
| Financieel plan | Een onderdeel van het businessplan dat bestaat uit een financierings- en aanwendingsplan (balans), een resultaatberekening en een cashflowberekening. |
| Financierings- en aanwendingsplan | Een overzicht van de benodigde middelen voor de opstart van een onderneming en waarvoor deze middelen worden aangewend. |
| Resultaatberekening | Een overzicht van alle inkomsten en uitgaven van een onderneming en het uiteindelijke resultaat (winst of verlies). |
| Cashflowberekening | Een berekening die de instroom en uitstroom van liquide middelen binnen een onderneming weergeeft. |
| Ratio’s | Financiële gegevens die inzicht geven in de solvabiliteit, rendabiliteit en liquiditeit van een onderneming. |
| Administratieve verplichtingen | Wettelijke formaliteiten die ondernemingen moeten vervullen, zoals inschrijving bij de KBO, aanvragen van vergunningen en het bijhouden van een boekhouding. |
| Voedselvergunning | Een vergunning die aangevraagd moet worden bij het FAVV voor productie, verkoop en bewaren van voedsel. |
| Omgevingsvergunning | Een vergunning die stedenbouwkundige, verkavelings- en milieuvergunningen verenigt en aanvraagt via één loket. |
| Sociaaleconomische vergunning (Handelsvestigingsmachtiging) | Een vergunning die kleinhandelsondernemingen met meer dan 400 m² netto handelsoppervlakte nodig hebben. |
| Machtiging tot het uitoefenen van ambulante activiteiten (leurkaart) | Een vergunning die nodig is voor de verkoop van producten en diensten buiten de vestiging(en) van de handelaar. |
| Registratie als aannemer | Een registratienummer dat aannemers van bouwwerken moeten aanvragen om in aanmerking te komen voor werken van een bepaalde grootte of categorie. |
| UBO-register | Een register waarin alle uiteindelijke begunstigden (Ultimate Beneficial Owners) van een vennootschap of juridische entiteit worden geregistreerd. |
| Verkoop op afbetaling | Een verkoop waarbij de koper een voorschot betaalt en het resterende bedrag, verhoogd met intrest, in termijnen terugbetaalt. |
| JKP (Jaarlijks Kostenpercentage) | Een percentage dat de totale kosten van kredietverlening weergeeft, inclusief intrest, dossierkosten en andere kosten, op jaarbasis. |
| Waarborg | Een zekerheid die de kredietgever beschermt tegen het risico dat de kredietnemer zijn verbintenissen niet nakomt, zoals een hypotheek, pand of persoonlijke borgstelling. |
| Hypotheek | Een zakelijke zekerheid waarbij een onroerend goed bezwaard wordt ten gunste van de kredietgever, die het recht heeft het goed te verkopen bij wanbetaling van de kredietnemer. |
| Volmacht hypotheek | Een toelating die de kredietnemer aan de bank geeft om een hypotheek te nemen zodra de bank dat nodig acht, wat de kosten van de hypotheekvestiging kan drukken. |
| Pand op ondernemingsgoederen | Een waarborg waarbij roerende bezittingen van een bedrijf (handelsnaam, merken, meubilair, etc.) in pand worden gegeven. |
| Verpanding van effecten | Het geven van effecten of beleggingen in pand als waarborg voor een krediet. |
| Persoonlijke waarborgen (Borgstelling) | Een overeenkomst waarbij een derde persoon (de borg) zich tegenover de schuldeiser verbindt om de schuld terug te betalen als de schuldenaar in gebreke blijft. |
| Manege | Een bedrijf dat zich toelegt op de paardensport en -fokkerij. |
| Kredietverlening | Het proces waarbij een bank of financiële instelling geld of goederen ter beschikking stelt aan een klant, onder de voorwaarde dat dit met interest wordt terugbetaald. |
| Faillissement | Een situatie waarin een onderneming niet meer aan haar financiële verplichtingen kan voldoen. |
| Zwarte lijst van de bank | Een register waarin personen worden opgenomen die hun kredietverplichtingen niet nakomen, wat toekomstige kredietverlening bemoeilijkt. |
| Industriële onderneming | Een onderneming die zich bezighoudt met een productieproces waarbij grondstoffen worden omgezet in half-afgewerkte of afgewerkte producten. |
| Handelsonderneming | Een onderneming die producten aankoopt om deze vervolgens met winst door te verkopen, vaak zonder significante bewerking. |
| Dienstverlenende onderneming | Een onderneming die het leveren van diensten tot doel heeft, zoals financiële diensten, horeca of transport. |
| Primaire sector | De sector die zich bezighoudt met de ontginning van natuurlijke hulpbronnen, zoals landbouw, bosbouw en visvangst. |
| Secundaire sector | De sector die zich bezighoudt met het omvormen van natuurlijke hulpbronnen, zoals de be- en verwerkende nijverheid. |
| Tertiaire sector | De sector die zich bezighoudt met het leveren van diensten, zoals financiële diensten, vervoer en horeca. |
| Binnenlandse handel | Handel waarbij koper en verkoper in hetzelfde land wonen. |
| Buitenlandse handel | Handel waarbij koper en verkoper niet in hetzelfde land wonen. |
| Monoproductie | Een onderneming die zich volledig toelegt op één enkel, vaak gestandaardiseerd product. |
| Diversificatie | Een strategie waarbij een onderneming actief is op verschillende vlakken en zich ontwikkelt tot een gediversifieerde onderneming. |
| Horizontale concentratie | Een situatie waarbij de productie is opgedeeld in afzonderlijke bedrijven met complementaire activiteiten. |
| Verticale concentratie | Een situatie waarbij een onderneming actief is in verschillende, vaak opeenvolgende sectoren, van grondstofontginning tot distributie. |
| Eenmanszaak | De meest eenvoudige ondernemingsvorm, waarbij één persoon eigenaar is van de zaak en alle beslissingen neemt. |
| Vennootschap | Een juridische constructie waarbij meerdere personen samenwerken om een economisch doel te bereiken, met beperkte of onbeperkte aansprakelijkheid. |
| Vereniging | Een onderneming die opgericht wordt bij een overeenkomst tussen twee of meer leden met een belangeloos doel, waarbij winst enkel mag worden aangewend voor dat doel. |
| Vrijheid van ondernemen | Het principe dat iedereen in België vrij is om een onderneming te starten, mits voldaan wordt aan bepaalde voorwaarden en beperkingen. |
| Leurkaart | Een machtiging die nodig is voor het uitoefenen van ambulante activiteiten. |
| Factuurbetwisting | Het niet akkoord gaan met het bedrag of de inhoud van een factuur, wat leidt tot discussie en mogelijke juridische stappen. |
| Kredietbeperking | Een korting die wordt toegekend aan de klant als deze binnen een bepaalde termijn betaalt na de factuurdatum. |
| Verkoop met verlies | Het verkopen van producten tegen een prijs die lager is dan de kostprijs, wat in principe verboden is, behalve in specifieke uitzonderingen zoals uitverkoop of solden. |
| Uitverkoop | Een verkoop die toegelaten is wanneer een bepaalde situatie de versnelde verkoop van een productenvoorraad of -assortiment vereist, zoals stopzetting van activiteiten of sluiting van een verkooppunt. |
| Solden | Periodes waarin verkopers hun prijzen mogen verlagen en met verlies mogen verkopen, twee keer per jaar vastgelegd door de wet (januari en juli). |
| Etikettering | De vermeldingen die op het etiket van een product moeten voorkomen, zoals ingrediënten, houdbaarheidsdatum en voedingswaarde, voornamelijk geregeld voor voedingsproducten. |
| Wekelijkse rustdag | Een ononderbroken periode van 24 uur waarin de toegang van de consument tot de vestigingseenheid verboden is, meestal op zondag, met wettelijke afwijkingen. |
| Richtlijn oneerlijke handelspraktijken | Een Europese richtlijn die gemeenschappelijke regels vaststelt voor handelspraktijken om consumentenvertrouwen in grensoverschrijdende transacties te versterken. |
| Kredietbeheer | Het proces waarbij bedrijven omgaan met de terbeschikkingstelling van goederen of geldbedragen die pas later betaald of terugbetaald worden, zowel van leveranciers als van financiële instellingen. |
| Eigen vermogen | Het vermogen dat de eigenaar(s) of aandeelhouders ter beschikking stellen van de onderneming, bestaande uit kapitaal en reserves. |
| Vreemd vermogen | Alle schulden die een onderneming heeft tegenover derden, zowel op korte als lange termijn. |
| Klantenkrediet (Verkoop op termijn) | Een uitstel van betaling dat een leverancier aan zijn klanten verleent, meestal kosteloos. |
| Verkoop op afbetaling | Een verkoop waarbij de koper een voorschot betaalt en het resterende bedrag, verhoogd met intrest, in termijnen terugbetaalt. |
| Kaskrediet | Een krediet op korte termijn waarbij een bank toestaat om tot een bepaald maximumbedrag onder nul te gaan op een bankrekening, om tijdelijke geldtekorten op te vangen. |
| Vaste voorschotten | Kredieten die gebruikt worden voor de financiering van commerciële activiteiten met een goed in te schatten bedrag en duur, waarbij flexibiliteit geboden wordt. |
| Lening op afbetaling (Financiering) | Een kredietvorm die gebruikt wordt voor de aankoop van materiële vaste activa, met terugbetaling in periodieke, gelijke bedragen bestaande uit kapitaal en lasten. |
| Leasing | Een techniek waarbij men voor een bepaalde periode over investeringsgoederen kan beschikken door deze te huren van een gespecialiseerde firma, met de optie om ze aan het einde van het contract te kopen. |
| Investeringskrediet | Een kredietovereenkomst op middellange of lange termijn bedoeld voor de financiering van materiële en financiële vaste activa of voor de wedersamenstelling van het bedrijfskapitaal. |
| Woonkrediet (Hypothecaire lening) | Een krediet voor de aankoop, bouw of renovatie van een woning of appartement, waarbij de woning zelf als waarborg dient. |
| Constante annuïteit (Constante mensualiteit) | Een vast periodiek te betalen bedrag gedurende een bepaalde periode, waarbij de som van kapitaalsaflossing en interest constant blijft. |
| Constante kapitaalsaflossing | Een aflossingsvorm waarbij elke periode hetzelfde bedrag kapitaal wordt afgelost en de interest elke periode een beetje vermindert. |
| Variabele rentevoet | Een rentevoet die na een bepaalde periode wordt herzien in functie van de evolutie van een referentie-index. |
| Vaste rentevoet | Een rentevoet die vastligt gedurende de looptijd van het krediet, wat zekerheid biedt over de maandelijkse afbetaling. |
| Waarborg | Een zekerheid die de kredietgever beschermt tegen het risico dat de kredietnemer zijn verbintenissen niet nakomt, zoals een hypotheek, pand of persoonlijke borgstelling. |
| Hypotheek | Een zakelijke zekerheid waarbij een onroerend goed bezwaard wordt ten gunste van de kredietgever, die het recht heeft het goed te verkopen bij wanbetaling van de kredietnemer. |
| Volmacht hypotheek | Een toelating die de kredietnemer aan de bank geeft om een hypotheek te nemen zodra de bank dat nodig acht, wat de kosten van de hypotheekvestiging kan drukken. |
| Pand op ondernemingsgoederen | Een waarborg waarbij roerende bezittingen van een bedrijf (handelsnaam, merken, meubilair, etc.) in pand worden gegeven. |
| Verpanding van effecten | Het geven van effecten of beleggingen in pand als waarborg voor een krediet. |
| Persoonlijke waarborgen (Borgstelling) | Een overeenkomst waarbij een derde persoon (de borg) zich tegenover de schuldeiser verbindt om de schuld terug te betalen als de schuldenaar in gebreke blijft. |
| Manege | Een bedrijf dat zich toelegt op de paardensport en -fokkerij. |
| Kredietverlening | Het proces waarbij een bank of financiële instelling geld of goederen ter beschikking stelt aan een klant, onder de voorwaarde dat dit met interest wordt terugbetaald. |
| Faillissement | Een situatie waarin een onderneming niet meer aan haar financiële verplichtingen kan voldoen. |
| Zwarte lijst van de bank | Een register waarin personen worden opgenomen die hun kredietverplichtingen niet nakomen, wat toekomstige kredietverlening bemoeilijkt. |
| Industriële onderneming | Een onderneming die zich bezighoudt met een productieproces waarbij grondstoffen worden omgezet in half-afgewerkte of afgewerkte producten. |
| Handelsonderneming | Een onderneming die producten aankoopt om deze vervolgens met winst door te verkopen, vaak zonder significante bewerking. |
| Dienstverlenende onderneming | Een onderneming die het leveren van diensten tot doel heeft, zoals financiële diensten, horeca of transport. |
| Primaire sector | De sector die zich bezighoudt met de ontginning van natuurlijke hulpbronnen, zoals landbouw, bosbouw en visvangst. |
| Secundaire sector | De sector die zich bezighoudt met het omvormen van natuurlijke hulpbronnen, zoals de be- en verwerkende nijverheid. |
| Tertiaire sector | De sector die zich bezighoudt met het leveren van diensten, zoals financiële diensten, vervoer en horeca. |
| Binnenlandse handel | Handel waarbij koper en verkoper in hetzelfde land wonen. |
| Buitenlandse handel | Handel waarbij koper en verkoper niet in hetzelfde land wonen. |
| Monoproductie | Een onderneming die zich volledig toelegt op één enkel, vaak gestandaardiseerd product. |
| Diversificatie | Een strategie waarbij een onderneming actief is op verschillende vlakken en zich ontwikkelt tot een gediversifieerde onderneming. |
| Horizontale concentratie | Een situatie waarbij de productie is opgedeeld in afzonderlijke bedrijven met complementaire activiteiten. |
| Verticale concentratie | Een situatie waarbij een onderneming actief is in verschillende, vaak opeenvolgende sectoren, van grondstofontginning tot distributie. |
| Eenmanszaak | De meest eenvoudige ondernemingsvorm, waarbij één persoon eigenaar is van de zaak en alle beslissingen neemt. |
| Vennootschap | Een juridische constructie waarbij meerdere personen samenwerken om een economisch doel te bereiken, met beperkte of onbeperkte aansprakelijkheid. |
| Vereniging | Een onderneming die opgericht wordt bij een overeenkomst tussen twee of meer leden met een belangeloos doel, waarbij winst enkel mag worden aangewend voor dat doel. |
| Vrijheid van ondernemen | Het principe dat iedereen in België vrij is om een onderneming te starten, mits voldaan wordt aan bepaalde voorwaarden en beperkingen. |
| Leurkaart | Een machtiging die nodig is voor het uitoefenen van ambulante activiteiten. |
| Factuurbetwisting | Het niet akkoord gaan met het bedrag of de inhoud van een factuur, wat leidt tot discussie en mogelijke juridische stappen. |
| Kredietbeperking | Een korting die wordt toegekend aan de klant als deze binnen een bepaalde termijn betaalt na de factuurdatum. |
| Verkoop met verlies | Het verkopen van producten tegen een prijs die lager is dan de kostprijs, wat in principe verboden is, behalve in specifieke uitzonderingen zoals uitverkoop of solden. |
| Uitverkoop | Een verkoop die toegelaten is wanneer een bepaalde situatie de versnelde verkoop van een productenvoorraad of -assortiment vereist, zoals stopzetting van activiteiten of sluiting van een verkooppunt. |
| Solden | Periodes waarin verkopers hun prijzen mogen verlagen en met verlies mogen verkopen, twee keer per jaar vastgelegd door de wet (januari en juli). |
| Etikettering | De vermeldingen die op het etiket van een product moeten voorkomen, zoals ingrediënten, houdbaarheidsdatum en voedingswaarde, voornamelijk geregeld voor voedingsproducten. |
| Wekelijkse rustdag | Een ononderbroken periode van 24 uur waarin de toegang van de consument tot de vestigingseenheid verboden is, meestal op zondag, met wettelijke afwijkingen. |
| Richtlijn oneerlijke handelspraktijken | Een Europese richtlijn die gemeenschappelijke regels vaststelt voor handelspraktijken om consumentenvertrouwen in grensoverschrijdende transacties te versterken. |
| Kredietbeheer | Het proces waarbij bedrijven omgaan met de terbeschikkingstelling van goederen of geldbedragen die pas later betaald of terugbetaald worden, zowel van leveranciers als van financiële instellingen. |
| Eigen vermogen | Het vermogen dat de eigenaar(s) of aandeelhouders ter beschikking stellen van de onderneming, bestaande uit kapitaal en reserves. |
| Vreemd vermogen | Alle schulden die een onderneming heeft tegenover derden, zowel op korte als lange termijn. |
| Klantenkrediet (Verkoop op termijn) | Een uitstel van betaling dat een leverancier aan zijn klanten verleent, meestal kosteloos. |
| Verkoop op afbetaling | Een verkoop waarbij de koper een voorschot betaalt en het resterende bedrag, verhoogd met intrest, in termijnen terugbetaalt. |
| Kaskrediet | Een krediet op korte termijn waarbij een bank toestaat om tot een bepaald maximumbedrag onder nul te gaan op een bankrekening, om tijdelijke geldtekorten op te vangen. |
| Vaste voorschotten | Kredieten die gebruikt worden voor de financiering van commerciële activiteiten met een goed in te schatten bedrag en duur, waarbij flexibiliteit geboden wordt. |
| Lening op afbetaling (Financiering) | Een kredietvorm die gebruikt wordt voor de aankoop van materiële vaste activa, met terugbetaling in periodieke, gelijke bedragen bestaande uit kapitaal en lasten. |
| Leasing | Een techniek waarbij men voor een bepaalde periode over investeringsgoederen kan beschikken door deze te huren van een gespecialiseerde firma, met de optie om ze aan het einde van het contract te kopen. |
| Investeringskrediet | Een kredietovereenkomst op middellange of lange termijn bedoeld voor de financiering van materiële en financiële vaste activa of voor de wedersamenstelling van het bedrijfskapitaal. |
| Woonkrediet (Hypothecaire lening) | Een krediet voor de aankoop, bouw of renovatie van een woning of appartement, waarbij de woning zelf als waarborg dient. |
| Constante annuïteit (Constante mensualiteit) | Een vast periodiek te betalen bedrag gedurende een bepaalde periode, waarbij de som van kapitaalsaflossing en interest constant blijft. |
| Constante kapitaalsaflossing | Een aflossingsvorm waarbij elke periode hetzelfde bedrag kapitaal wordt afgelost en de interest elke periode een beetje vermindert. |
| Variabele rentevoet | Een rentevoet die na een bepaalde periode wordt herzien in functie van de evolutie van een referentie-index. |
| Vaste rentevoet | Een rentevoet die vastligt gedurende de looptijd van het krediet, wat zekerheid biedt over de maandelijkse afbetaling. |
| Waarborg | Een zekerheid die de kredietgever beschermt tegen het risico dat de kredietnemer zijn verbintenissen niet nakomt, zoals een hypotheek, pand of persoonlijke borgstelling. |
| Hypotheek | Een zakelijke zekerheid waarbij een onroerend goed bezwaard wordt ten gunste van de kredietgever, die het recht heeft het goed te verkopen bij wanbetaling van de kredietnemer. |
| Volmacht hypotheek | Een toelating die de kredietnemer aan de bank geeft om een hypotheek te nemen zodra de bank dat nodig acht, wat de kosten van de hypotheekvestiging kan drukken. |
| Pand op ondernemingsgoederen | Een waarborg waarbij roerende bezittingen van een bedrijf (handelsnaam, merken, meubilair, etc.) in pand worden gegeven. |
| Verpanding van effecten | Het geven van effecten of beleggingen in pand als waarborg voor een krediet. |
| Persoonlijke waarborgen (Borgstelling) | Een overeenkomst waarbij een derde persoon (de borg) zich tegenover de schuldeiser verbindt om de schuld terug te betalen als de schuldenaar in gebreke blijft. |
| Manege | Een bedrijf dat zich toelegt op de paardensport en -fokkerij. |
| Kredietverlening | Het proces waarbij een bank of financiële instelling geld of goederen ter beschikking stelt aan een klant, onder de voorwaarde dat dit met interest wordt terugbetaald. |
| Faillissement | Een situatie waarin een onderneming niet meer aan haar financiële verplichtingen kan voldoen. |
| Zwarte lijst van de bank | Een register waarin personen worden opgenomen die hun kredietverplichtingen niet nakomen, wat toekomstige kredietverlening bemoeilijkt. |
| Industriële onderneming | Een onderneming die zich bezighoudt met een productieproces waarbij grondstoffen worden omgezet in half-afgewerkte of afgewerkte producten. |
| Handelsonderneming | Een onderneming die producten aankoopt om deze vervolgens met winst door te verkopen, vaak zonder significante bewerking. |
| Dienstverlenende onderneming | Een onderneming die het leveren van diensten tot doel heeft, zoals financiële diensten, horeca of transport. |
| Primaire sector | De sector die zich bezighoudt met de ontginning van natuurlijke hulpbronnen, zoals landbouw, bosbouw en visvangst. |
| Secundaire sector | De sector die zich bezighoudt met het omvormen van natuurlijke hulpbronnen, zoals de be- en verwerkende nijverheid. |
| Tertiaire sector | De sector die zich bezighoudt met het leveren van diensten, zoals financiële diensten, vervoer en horeca. |
| Binnenlandse handel | Handel waarbij koper en verkoper in hetzelfde land wonen. |
| Buitenlandse handel | Handel waarbij koper en verkoper niet in hetzelfde land wonen. |
| Monoproductie | Een onderneming die zich volledig toelegt op één enkel, vaak gestandaardiseerd product. |
| Diversificatie | Een strategie waarbij een onderneming actief is op verschillende vlakken en zich ontwikkelt tot een gediversifieerde onderneming. |
| Horizontale concentratie | Een situatie waarbij de productie is opgedeeld in afzonderlijke bedrijven met complementaire activiteiten. |
| Verticale concentratie | Een situatie waarbij een onderneming actief is in verschillende, vaak opeenvolgende sectoren, van grondstofontginning tot distributie. |
| Eenmanszaak | De meest eenvoudige ondernemingsvorm, waarbij één persoon eigenaar is van de zaak en alle beslissingen neemt. |
| Vennootschap | Een juridische constructie waarbij meerdere personen samenwerken om een economisch doel te bereiken, met beperkte of onbeperkte aansprakelijkheid. |
| Vereniging | Een onderneming die opgericht wordt bij een overeenkomst tussen twee of meer leden met een belangeloos doel, waarbij winst enkel mag worden aangewend voor dat doel. |
| Vrijheid van ondernemen | Het principe dat iedereen in België vrij is om een onderneming te starten, mits voldaan wordt aan bepaalde voorwaarden en beperkingen. |
| Leurkaart | Een machtiging die nodig is voor het uitoefenen van ambulante activiteiten. |
| Factuurbetwisting | Het niet akkoord gaan met het bedrag of de inhoud van een factuur, wat leidt tot discussie en mogelijke juridische stappen. |
| Kredietbeperking | Een korting die wordt toegekend aan de klant als deze binnen een bepaalde termijn betaalt na de factuurdatum. |
| Verkoop met verlies | Het verkopen van producten tegen een prijs die lager is dan de kostprijs, wat in principe verboden is, behalve in specifieke uitzonderingen zoals uitverkoop of solden. |
| Uitverkoop | Een verkoop die toegelaten is wanneer een bepaalde situatie de versnelde verkoop van een productenvoorraad of -assortiment vereist, zoals stopzetting van activiteiten of sluiting van een verkooppunt. |
| Solden | Periodes waarin verkopers hun prijzen mogen verlagen en met verlies mogen verkopen, twee keer per jaar vastgelegd door de wet (januari en juli). |
| Etikettering | De vermeldingen die op het etiket van een product moeten voorkomen, zoals ingrediënten, houdbaarheidsdatum en voedingswaarde, voornamelijk geregeld voor voedingsproducten. |
| Wekelijkse rustdag | Een ononderbroken periode van 24 uur waarin de toegang van de consument tot de vestigingseenheid verboden is, meestal op zondag, met wettelijke afwijkingen. |
| Richtlijn oneerlijke handelspraktijken | Een Europese richtlijn die gemeenschappelijke regels vaststelt voor handelspraktijken om consumentenvertrouwen in grensoverschrijdende transacties te versterken. |
| Kredietbeheer | Het proces waarbij bedrijven omgaan met de terbeschikkingstelling van goederen of geldbedragen die pas later betaald of terugbetaald worden, zowel van leveranciers als van financiële instellingen. |
| Eigen vermogen | Het vermogen dat de eigenaar(s) of aandeelhouders ter beschikking stellen van de onderneming, bestaande uit kapitaal en reserves. |
| Vreemd vermogen | Alle schulden die een onderneming heeft tegenover derden, zowel op korte als lange termijn. |
| Klantenkrediet (Verkoop op termijn) | Een uitstel van betaling dat een leverancier aan zijn klanten verleent, meestal kosteloos. |
| Verkoop op afbetaling | Een verkoop waarbij de koper een voorschot betaalt en het resterende bedrag, verhoogd met intrest, in termijnen terugbetaalt. |
| Kaskrediet | Een krediet op korte termijn waarbij een bank toestaat om tot een bepaald maximumbedrag onder nul te gaan op een bankrekening, om tijdelijke geldtekorten op te vangen. |
| Vaste voorschotten | Kredieten die gebruikt worden voor de financiering van commerciële activiteiten met een goed in te schatten bedrag en duur, waarbij flexibiliteit geboden wordt. |
| Lening op afbetaling (Financiering) | Een kredietvorm die gebruikt wordt voor de aankoop van materiële vaste activa, met terugbetaling in periodieke, gelijke bedragen bestaande uit kapitaal en lasten. |
| Leasing | Een techniek waarbij men voor een bepaalde periode over investeringsgoederen kan beschikken door deze te huren van een gespecialiseerde firma, met de optie om ze aan het einde van het contract te kopen. |
| Investeringskrediet | Een kredietovereenkomst op middellange of lange termijn bedoeld voor de financiering van materiële en financiële vaste activa of voor de wedersamenstelling van het bedrijfskapitaal. |
| Woonkrediet (Hypothecaire lening) | Een krediet voor de aankoop, bouw of renovatie van een woning of appartement, waarbij de woning zelf als waarborg dient. |
| Constante annuïteit (Constante mensualiteit) | Een vast periodiek te betalen bedrag gedurende een bepaalde periode, waarbij de som van kapitaalsaflossing en interest constant blijft. |
| Constante kapitaalsaflossing | Een aflossingsvorm waarbij elke periode hetzelfde bedrag kapitaal wordt afgelost en de interest elke periode een beetje vermindert. |
| Variabele rentevoet | Een rentevoet die na een bepaalde periode wordt herzien in functie van de evolutie van een referentie-index. |
| Vaste rentevoet | Een rentevoet die vastligt gedurende de looptijd van het krediet, wat zekerheid biedt over de maandelijkse afbetaling. |
| Waarborg | Een zekerheid die de kredietgever beschermt tegen het risico dat de kredietnemer zijn verbintenissen niet nakomt, zoals een hypotheek, pand of persoonlijke borgstelling. |
| Hypotheek | Een zakelijke zekerheid waarbij een onroerend goed bezwaard wordt ten gunste van de kredietgever, die het recht heeft het goed te verkopen bij wanbetaling van de kredietnemer. |
| Volmacht hypotheek | Een toelating die de kredietnemer aan de bank geeft om een hypotheek te nemen zodra de bank dat nodig acht, wat de kosten van de hypotheekvestiging kan drukken. |
| Pand op ondernemingsgoederen | Een waarborg waarbij roerende bezittingen van een bedrijf (handelsnaam, merken, meubilair, etc.) in pand worden gegeven. |
| Verpanding van effecten | Het geven van effecten of beleggingen in pand als waarborg voor een krediet. |
| Persoonlijke waarborgen (Borgstelling) | Een overeenkomst waarbij een derde persoon (de borg) zich tegenover de schuldeiser verbindt om de schuld terug te betalen als de schuldenaar in gebreke blijft. |
| Manege | Een bedrijf dat zich toelegt op de paardensport en -fokkerij. |
| Kredietverlening | Het proces waarbij een bank of financiële instelling geld of goederen ter beschikking stelt aan een klant, onder de voorwaarde dat dit met interest wordt terugbetaald. |
| Faillissement | Een situatie waarin een onderneming niet meer aan haar financiële verplichtingen kan voldoen. |
| Zwarte lijst van de bank | Een register waarin personen worden opgenomen die hun kredietverplichtingen niet nakomen, wat toekomstige kredietverlening bemoeilijkt. |