Cover
Mulai sekarang gratis Hoofdstuk 3.pdf
Summary
# Het kwetsbare evenwicht tussen economische groei en sociale bescherming
Hieronder volgt een gedetailleerd studieoverzicht van het kwetsbare evenwicht tussen economische groei en sociale bescherming, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 1. Het kwetsbare evenwicht tussen economische groei en sociale bescherming
Dit onderwerp onderzoekt de delicate balans tussen economische ontwikkeling en sociale voorzieningen, en hoe deze elkaar wederzijds kunnen beïnvloeden, waarbij de consequenties van onevenwichtigheden worden geanalyseerd [1](#page=1).
### 1.1 De onderlinge afhankelijkheid van economie en sociale voorzieningen
Economische en sociale belangen zijn fundamenteel met elkaar verbonden binnen de welvaartsstaat. Een evenwichtige relatie tussen economische en sociale belangen kan de welvaartsstaat en sociale voorzieningen positief beïnvloeden, wat op zijn beurt weer een positieve impact heeft op de economie [1](#page=1).
#### 1.1.1 Positieve effecten van sociale voorzieningen op de economie
* **Koopkrachtbehoud:** Werkloosheids- en ziekteuitkeringen die ervoor zorgen dat mensen niet te veel koopkracht verliezen ten opzichte van hun situatie in loondienst, stimuleren de consumptie en daarmee de economie [1](#page=1).
* **Onderwijs:** Gratis of betaalbaar onderwijs verhoogt de scholingsgraad van de bevolking, wat een positieve impact heeft op de arbeidsmarkt [1](#page=1).
* **Gezondheidszorg:** Toegankelijke en kwalitatieve gezondheidszorg zorgt voor sterkere arbeidskrachten in de economie [1](#page=1).
#### 1.1.2 Positieve effecten van een sterke economie op de welvaartsstaat
* **Financiering van sociale voorzieningen:** Een sterke economie met meer werkende mensen genereert meer bijdragen, wat de financiering van uitkeringen ten goede komt en de noodzaak voor uitkeringen vermindert [1](#page=1).
### 1.2 Potentiële onevenwichtigheden en hun oorzaken
Het evenwicht tussen economie en sociale bescherming is kwetsbaar. Hoge belastingen en sociale zekerheidsbijdragen, noodzakelijk voor sociaal beleid, kunnen negatieve economische gevolgen hebben [1](#page=1):
* **Kapitaalsvlucht:** Bedrijven kunnen op zoek gaan naar landen met lagere belastingen en werkgeversbijdragen [1](#page=1).
* **Zwarte economie:** Bedrijven kunnen zich terugtrekken in de zwarte economie om hogere belastingen en bijdragen te ontduiken [1](#page=1).
Anderzijds kan het te laag maken van uitkeringen ervoor zorgen dat mensen niet uit de armoede geraken. Te hoge uitkeringen kunnen demotiverend werken om aan te slag te gaan op de arbeidsmarkt, omdat het verschil met werken, inclusief extra kosten voor kinderopvang en transport, minimaal is. Dit wordt de werkloosheidsval genoemd, wat problematisch is voor zowel de economie als de sociale doelen, aangezien minder werkende mensen leiden tot minder bijdragen voor de financiering van uitkeringen [1](#page=1).
### 1.3 Begrippen op de arbeidsmarkt
Om de situatie op de arbeidsmarkt te kunnen analyseren, zijn diverse begrippen essentieel [2](#page=2):
#### 1.3.1 Arbeidsparticipatie en bevolkingscategorieën
De **beroepsbevolking** omvat alle mensen die werken of actief beschikbaar zijn voor werk. Zij worden ook wel **arbeidskrachten** genoemd. Binnen de beroepsbevolking onderscheiden we [3](#page=3):
* **Werkenden:** Iedereen met effectief betaald werk [3](#page=3).
* **Werklozen:** Iedereen die geen werk heeft, actief op zoek is naar werk en beschikbaar is om te werken [3](#page=3).
De **niet-beroepsactieven** zijn personen op beroepsactieve leeftijd die niet werken en niet tot de beroepsbevolking behoren. Ze zijn niet op zoek naar werk of niet beschikbaar om te werken (bijvoorbeeld door studie, zorgtaken, ziekte) [3](#page=3).
#### 1.3.2 Afstand tot de arbeidsmarkt
Een belangrijk concept is de **afstand tot de arbeidsmarkt**, wat verwijst naar personen op beroepsactieve leeftijd die moeilijk toegang hebben tot werk, omwille van persoonlijke, sociale, structurele of gezondheidsredenen, ook al hebben ze potentieel of motivatie om te werken. Deze groep kan zich verspreiden over verschillende categorieën, waaronder 'inzetbaren', 'latente werklozen' en 'werklozen' [4](#page=4).
##### 1.3.2.1 Categorieën van afstand tot de arbeidsmarkt
* **Inzetbaren:** Personen die momenteel niet zoeken en niet beschikbaar zijn, maar wel potentieel hebben om te werken. Dit is een heterogene groep met grote verschillen in afstand tot de arbeidsmarkt. Voorbeelden zijn huismoeders zonder kinderopvang, studenten die nog niet beschikbaar zijn, bruggenpensionering, personen met een arbeids-handicap mits aanpassingen [3](#page=3) [4](#page=4).
* **Latente werklozen:** Niet actief op zoek naar werk, maar wel beschikbaar. Dit zijn bijvoorbeeld ontmoedigde werkzoekenden die de hoop hebben opgegeven. Ze lijken sterk op werklozen, maar vallen buiten de officiële definitie [3](#page=3) [5](#page=5).
* **Niet-inzetbaren / arbeidsongeschikten:** Personen die aangeven niet te kunnen werken wegens langdurige ziekte, handicap of blijvende belemmeringen [3](#page=3).
##### 1.3.2.2 Kwetsbare profielen en hun kenmerken
Verschillende groepen lopen een verhoogd risico op een grotere afstand tot de arbeidsmarkt [5](#page=5) [6](#page=6) [7](#page=7):
* **Jongeren (NEET's):** Jongeren die niet werken, geen opleiding volgen en niet naar school gaan ('Not in Education, Employment or Training'). Zij hebben vaak complexe problematiek die verder gaat dan louter werkloosheid. Typische maatregelen omvatten brugprojecten, duaal leren en outreach jongerenwerk [6](#page=6).
* **Personen met een migratieachtergrond:** Met name personen komende van niet-EU-27 landen blijven sterk oververtegenwoordigd in langdurige werkloosheid en stromen trager uit naar werk. Taalachterstand, racisme en discriminatie zijn bijkomende factoren [6](#page=6) [7](#page=7).
* **Kortgeschoolden:** Personen zonder diploma secundair onderwijs hebben een significant lagere werkzaamheidsgraad en vinden minder makkelijk terug werk. Ze zijn vaker langdurig werkloos en nemen nauwelijks deel aan opleidingen. Deze groep omvat meer mannen, oudere werknemers, personen met migratieachtergrond en personen met een handicap of chronische ziekte [7](#page=7).
* **Oudere werknemers (55-plussers):** Ondervinden ook moeilijkheden op de arbeidsmarkt, hoewel hun werkzaamheidsgraad de afgelopen tien jaar is gestegen [5](#page=5).
* **Mensen met een arbeids-handicap of langdurige gezondheidsproblemen:** Slechts een deel van deze groep is aan het werk en velen zijn niet-beroepsactief of werken deeltijds [7](#page=7).
* **Gezinnen in armoede (vaak alleenstaande ouders):** Geconfronteerd met een combinatie van lage scholing, beperkte arbeidsdeelname en lage opleidingsgraad, vaak in een vicieuze cirkel van armoede en uitsluiting [7](#page=7).
#### 1.3.3 Indicatoren voor de arbeidsmarkt
* **Participatiegraad (activiteitsgraad):** Het aandeel van de bevolking op beroepsactieve leeftijd dat effectief een job heeft [4](#page=4).
* **Werkloosheidsgraad:** Het aandeel werkzoekenden in de totale beroepsbevolking [4](#page=4).
* **Tewerkstellingsgraad (werkzaamheidsgraad / werkzaamheidsgraad):** Het aandeel van de bevolking op beroepsactieve leeftijd dat werkt of op zoek is naar werk [4](#page=4).
### 1.4 Maatschappelijke kwetsbaarheid
De theorie van maatschappelijke kwetsbaarheid stelt dat bepaalde bevolkingsgroepen een verhoogd risico lopen om 'gekwetst' te worden door de maatschappij zelf. Deze groepen worden geconfronteerd met controlerende, sanctionerende en discriminerende aspecten van maatschappelijke instellingen en maken minder gebruik van het positieve aanbod aan informatie, vorming, hulpverlening en respect [8](#page=8).
#### 1.4.1 Niveaus van maatschappelijke kwetsbaarheid
Maatschappelijke kwetsbaarheid ontstaat door een samenspel van factoren op drie niveaus:
* **Structureel niveau:** De inrichting van de samenleving op economisch, sociaal en cultureel vlak. Dit omvat de positie van de lagere sociale klasse met een gebrek aan gezag om hun cultuur te laten erkennen en valideren [9](#page=9).
* **Institutioneel niveau:** De manier waarop gemeenschappen en organisaties functioneren. Dit kan leiden tot stigmatisering, afwijzing en een laag zelfbeeld. Instellingen kunnen ook een **beheersingsaspect** hebben, waarbij controle en sancties centraal staan, wat het kwetsingsrisico vergroot. Tegelijkertijd is er een **emancipatorisch aspect** met positief aanbod zoals vorming en ondersteuning [10](#page=10).
* **Individueel niveau:** Hoe individuen betekenis geven aan maatschappelijke processen en de effecten daarvan internaliseren. Dit kan leiden tot een vicieuze cirkel van negatieve ervaringen met maatschappelijke instellingen [10](#page=10) [9](#page=9).
#### 1.4.2 Het concept van armoede
Armoede is een complex fenomeen dat zich manifesteert op diverse levensdomeinen zoals onderwijs, tewerkstelling, huisvesting, gezondheidszorg en vrije tijd. Het wordt gedefinieerd als een netwerk van sociale uitsluiting dat de armen scheidt van de algemeen aanvaarde leefpatronen, een kloof die zij niet op eigen kracht kunnen overbruggen [12](#page=12) [13](#page=13).
##### 1.4.2.1 Definities en modellen van armoede
* **Definitie volgens Jan Vranken:** Armoede is een netwerk van sociale uitsluiting dat zich uitstrekt over meerdere gebieden van het individuele en collectieve bestaan [12](#page=12).
* **Generatiearmoede:** Mensen die in een arm gezin geboren worden en daardoor minder kansen hebben [13](#page=13).
* **Nieuwe armoede:** Mensen die op volwassen leeftijd in armoede belanden door tegenslagen zoals echtscheiding of werkloosheid. Zij hebben vaak meer beschermende factoren dan generatie-armen [14](#page=14).
* **Gekleurde armoede:** Een term die de specifieke kenmerken van armoede binnen bepaalde groepen benadrukt [14](#page=14).
* **Armoedemodellen:** Verschillende modellen verklaren armoede vanuit micro-, meso- of macroniveau, en vanuit interne (schuld) of externe (ongeval) oorzaken [15](#page=15) [16](#page=16).
##### 1.4.2.2 Gevolgen van armoede
* **Sociale uitsluiting:** Niet bij de groep horen, niet kunnen deelnemen aan de samenleving [13](#page=13).
* **Negatief zelfbeeld:** Gevoelens van minderwaardigheid, machteloosheid en falen [13](#page=13).
* **Vicieuze cirkel:** Een opeenstapeling van negatieve ervaringen die de kwetsbaarheid versterken [10](#page=10) [13](#page=13).
#### 1.4.3 Het effect van de welvaartsstaat op armoede en sociale uitsluiting
De welvaartsstaat tracht armoede en sociale ongelijkheid te beperken via herverdeling maar kent ook **perverse effecten** [17](#page=17) [23](#page=23) [24](#page=24).
* **Matthëuseffect:** Een omgekeerde transfer waarbij de sterksten meer profiteren van sociale voorzieningen dan de meest behoeftigen. Dit kan komen door politieke besluitvorming die de middenklasse bevoordeelt, sociaal-culturele verschillen die de deelname aan sociale voorzieningen beïnvloeden, of prioriteiten in het beleid die gericht zijn op arbeidsparticipatie [23](#page=23) [24](#page=24).
* **Werk als norm:** Het overheersende discours dat werk als een norm stelt, kan leiden tot uitsluiting van degenen die niet aan deze norm voldoen. Dit kan de kwetsbaarheid vergroten, vooral wanneer hulpverlening voorwaardelijk wordt [23](#page=23).
##### 1.4.3.1 Meten van armoede
Verschillende methoden worden gebruikt om armoede te meten, elk met voor- en nadelen [18](#page=18):
* **Wettelijke methode:** Baseert zich op een officieel of impliciet vastgelegd minimuminkomen in sociale of fiscale wetgeving. Het voordeel is een exacte armoedegrens en een duidelijk beleidskader, maar het nadeel is dat deze grens arbitrair kan zijn en mogelijk niet voldoet aan reële sociale behoeften [18](#page=18) [19](#page=19).
* **Subjectieve methode:** Gaat uit van de dagelijkse ervaringen van gezinnen bij het beheren van hun budget. Dit wordt als democratisch beschouwd, maar kan leiden tot sterk uiteenlopende schattingen van het nodige minimuminkomen [20](#page=20).
* **Relatieve methode:** Definieert de armoedegrens als een percentage van een macro-economische grootheid zoals het mediaan inkomen. Voordelen zijn exacte grenzen en internationale vergelijkbaarheid, maar de keuze van het percentage is arbitrair en de methode meet eerder inkomensongelijkheid dan armoede [21](#page=21) [22](#page=22).
De impact van de welvaartsstaat op armoede is dubbel: enerzijds herverdeelt ze middelen, anderzijds kunnen de structuren en beleidskeuzes binnen de welvaartsstaat pervers uitpakken en de kwetsbaarheid vergroten [23](#page=23).
---
# Factoren die de toegang tot de arbeidsmarkt beïnvloeden
Dit deel van de studiehandleiding onderzoekt de diverse factoren en barrières die de deelname aan de arbeidsmarkt bemoeilijken, geanalyseerd vanuit verschillende perspectieven [2](#page=2) [3](#page=3).
### 2.1 De kracht op de arbeidsmarkt en de noodzaak tot analyse
De Vlaamse arbeidsmarkt wordt geconfronteerd met een toenemende kracht, gedreven door dynamieken op de vraag- en aanbodzijde. De afgelopen jaren kenmerkten zich door een sterke arbeidsvraag, mede door economische groei, en een verschuiving in de gevraagde profielen (diploma's, competenties, werkattitudes). Tegelijkertijd staat het arbeidsaanbod onder druk door een dalende bevolking op beroepsactieve leeftijd, de uitstroom van 55-plussers en een hoog aantal niet-beroepsactieve personen met afstand tot de arbeidsmarkt. Om de impact van activeringsbeleid te kunnen inschatten, is het cruciaal om cijfers te analyseren en de onderliggende terminologie te begrijpen [2](#page=2).
### 2.2 Kernbegrippen en indicatoren van de arbeidsmarkt
Om de situatie op de arbeidsmarkt te duiden, worden verschillende concepten onderscheiden:
#### 2.2.1 De beroepsbevolking
De beroepsbevolking omvat alle personen die werken of actief beschikbaar zijn voor werk. Zij kunnen, willen en mogen werken [3](#page=3).
* **Werkenden:** Iedereen die effectief betaald werk heeft [3](#page=3).
* **Werklozen:** Iedereen die geen werk heeft, actief op zoek is naar werk en beschikbaar is om te werken [3](#page=3).
#### 2.2.2 Niet-beroepsactieven
Dit zijn personen op beroepsactieve leeftijd die niet werken en niet tot de beroepsbevolking behoren, omdat ze niet op zoek zijn naar werk of niet beschikbaar zijn om te werken (bijvoorbeeld wegens studeren, zorgtaken, ziekte). Binnen deze groep worden verdere subcategorieën onderscheiden [3](#page=3):
* **Latente werklozen:** Niet actief op zoek naar werk, maar wel beschikbaar. Voorbeelden zijn ontmoedigde werkzoekenden die de hoop hebben opgegeven. Ze lijken op werklozen maar vallen buiten de officiële definitie [3](#page=3) [5](#page=5).
* **Niet-beschikbare werklozen:** Actief op zoek naar werk, maar tijdelijk niet beschikbaar. Een voorbeeld is iemand die solliciteert maar tijdelijk niet kan starten door gezondheidsproblemen of familiale omstandigheden [3](#page=3).
* **Inzetbaren:** Personen die momenteel niet zoeken en niet beschikbaar zijn, maar wel potentieel hebben om te werken. Dit is een heterogene groep met grote verschillen in afstand tot de arbeidsmarkt [3](#page=3) [4](#page=4).
> **Voorbeelden van inzetbaren:** Huishoudens die niet werken wegens gebrek aan kinderopvang, studenten die tijdelijk niet beschikbaar zijn, bruggenpensioneerden, personen met een arbeidsgehandicap die mits aanpassingen kunnen participeren [3](#page=3).
* **Niet-inzetbaren / arbeidsongeschikten:** Personen die aangeven niet te kunnen werken wegens langdurige ziekte, handicap of blijvende belemmeringen. Hier ziet men opvallend meer kortgeschoolden en 50-plussers [3](#page=3) [5](#page=5).
#### 2.2.3 Belangrijke indicatoren
Verschillende indicatoren geven inzicht in de toestand van de arbeidsmarkt:
* **Activiteitsgraad (participatiegraad):** Het percentage van de bevolking op beroepsactieve leeftijd dat werkt of op zoek is naar werk. De wettelijke leeftijd om te werken varieert tussen 15-18 jaar en 60-65 jaar [3](#page=3) [4](#page=4).
* **Werkloosheidsgraad:** Het percentage werkzoekenden in de totale beroepsbevolking [4](#page=4).
* **Werkgelegenheidsgraad (tewerkstellingsgraad / werkzaamheidsgraad):** Het percentage van de bevolking op beroepsactieve leeftijd dat effectief een job heeft [4](#page=4).
> **Tip:** De wettelijke leeftijdsgrenzen voor beroepsactiviteit verschillen per land en per periode, maar liggen doorgaans tussen 15-18 jaar en 60-65 jaar [3](#page=3).
### 2.3 Mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt
Dit concept verwijst naar personen die om persoonlijke, sociale, structurele of gezondheidsredenen moeilijke toegang hebben tot werk, ook al hebben ze potentieel of motivatie om te werken. Deze groep overlapt met de categorieën 'inzetbaren', 'latente werklozen' en 'werklozen'. Het beleid probeert steeds meer personen die voorheen als 'niet-inzetbaren' werden beschouwd, te activeren [4](#page=4).
#### 2.3.1 Kwetsbare groepen en hun afstand tot de arbeidsmarkt
Verschillende groepen lopen een verhoogd risico op een afstand tot de arbeidsmarkt:
* **Jongeren (met name NEETS):** Jongeren tussen 15 en 24 jaar die niet werken, geen opleiding volgen en niet naar school gaan ('Not in Education, Employment or Training' - NEETs). In 2023 bevonden zich ruim 83.000 jongeren in Vlaanderen in deze situatie. Meer dan de helft gaf aan geen arbeidswens te hebben, wat duidt op complexe problematiek. De jeugdwerkloosheidsgraad lag boven de 11,8% en de transitie van school naar werk verloopt moeizaam [5](#page=5).
> **Typische maatregelen voor jongeren:** Brugprojecten tussen school en werk, duaal leren, outreach jongerenwerk, intensieve begeleidingstrajecten, stageplaatsen, leerwerktrajecten, startbanen en tijdelijk gesubsidieerde tewerkstelling [5](#page=5).
* **Personen met een migratieachtergrond:** Vooral personen komende van buiten de EU-27 landen. Hun werkzaamheidsgraad steeg tot 64,5% maar blijft significant lager dan bij autochtone werkzoekenden. Ze zijn vaker langdurig werkloos en de uitstroom naar werk verloopt trager. De deelname aan opleidingen blijft achter, wat hun kansen op duurzame tewerkstelling beperkt. België scoort laag in Europa wat betreft de werkzaamheidsgraad van niet-Europese migranten [6](#page=6).
> **Typische maatregelen voor personen met migratieachtergrond:** Taal- en inburgeringstrajecten, mentorprogramma's met ervaren werknemers, diversiteitsplannen, praktijktesten tegen discriminatie, brugfiguren in de buurt, taalbuddy's en gerichte opleidingen [6](#page=6).
* **Ouderen (met name 55-plussers):** Ondervinden moeilijkheden op de arbeidsmarkt, hoewel hun werkzaamheidsgraad de afgelopen tien jaar sterk is gestegen tot 60,8%. Echter, deze blijft bijna 26 procentpunten lager dan bij jongere volwassenen. Eenmaal werkloos, vinden ze moeilijk opnieuw aansluiting. De gemiddelde uittredeleeftijd ligt met 60,7 jaar relatief vroeg. Sectoren als logistiek, transport en de social profit hebben een groter aandeel 60-plussers dan de horeca [6](#page=6) [7](#page=7).
> **Typische maatregelen voor ouderen:** Financiële stimuli voor langer werken (werkbonus), doelgroepverminderingen (RSZ-vermindering voor werkgevers die werknemers met afstand tot de arbeidsmarkt aanwerven), begeleiding bij loopbaantransities, aangepaste werkomstandigheden, loopbaancheques en levenslang leren, sensibilisering van werkgevers rond leeftijdsbewust personeelsbeleid [6](#page=6).
* **Kortgeschoolden:** Personen zonder diploma secundair onderwijs. Hun werkzaamheidsgraad bedraagt slechts 52,6%, tegenover 78% bij middengeschoolden en meer dan 90% bij hooggeschoolden. Ze zijn vaker langdurig werkloos, vinden minder gemakkelijk terug werk en nemen nauwelijks deel aan opleidingen. Deze groep omvat relatief meer mannen, oudere werknemers (40% is 55-plusser) en personen met een migratieachtergrond of handicap [7](#page=7).
> **Typische maatregelen voor kortgeschoolden:** Opleidings- en kwalificatiekansen via volwassenenonderwijs en VDAB, trajecten naar het behalen van een diploma secundair onderwijs, instapopleidingen en maatwerkbanen [7](#page=7).
* **Baarloze gezinnen:** Vaak alleenstaande ouders of grote gezinnen geconfronteerd met een combinatie van lage scholing, beperkte arbeidsdeelname en lage opleidingsgraad. Deze huishoudens bevinden zich vaak in een vicieuze cirkel van armoede en uitsluiting [7](#page=7).
> **Typische maatregelen voor baarloze gezinnen:** Combinatie van werk en zorg ondersteunen (kinderopvang, schooltoelage, flexibele werkuren), integrale armoedebestrijding met activering en opleiding, werkervaringstrajecten in de sociale economie, integrale trajectbegeleiding [7](#page=7).
* **Personen met een arbeidsgehandicap of langdurige gezondheidsproblemen:** Slechts 47,3% van deze groep is aan het werk. Velen zijn niet-beroepsactief of werken deeltijds. Meer dan de helft ontvangt een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid. Er is echter een sterke daling zichtbaar in de werkloosheidscijfers voor deze groep [7](#page=7).
> **Typische maatregelen voor personen met een handicap of ziekte:** Loonsubsidies en begeleidingssubsidies voor werkgevers (Vlaamse Ondersteuningspremie - VOP), gesubsidieerde tewerkstelling in maatwerkbedrijven, jobcoaching, aanpassingen van werkposten, re-integratietrajecten na langdurige ziekte, flexibele arbeidsvormen [7](#page=7).
Deze zes kwetsbare groepen vormen samen een aanzienlijke arbeidsreserve [7](#page=7).
### 2.4 Kritische kanttekeningen bij de activering van kwetsbare groepen
Onderzoek en het werkveld uiten kritiek op de aanpak van de activering van kwetsbare groepen. Er wordt gewezen op een dubbele mismatch op de arbeidsmarkt [7](#page=7):
* **Kwantitatieve mismatch:** Het aantal vacatures stijgt, terwijl het aantal werkzoekenden zonder werk daalt, wat resulteert in een nijpende krapte op de arbeidsmarkt [7](#page=7).
* **Kwalitatieve mismatch:** De aanwezige competenties op de arbeidsmarkt komen steeds minder overeen met wat organisaties nodig hebben voor nu en in de toekomst [7](#page=7).
> **Tip:** De Vlaamse overheid streeft naar een werkzaamheidsgraad van 80%. Gerichte beleidsmaatregelen, activeringsprojecten en opleidingsinitiatieven zijn cruciaal om dit doel te bereiken [7](#page=7).
---
# De theorie van maatschappelijke kwetsbaarheid en armoede
De theorie van maatschappelijke kwetsbaarheid, ontwikkeld door Vetteburg en Walgrave stelt dat bepaalde bevolkingsgroepen een verhoogd risico lopen om 'gekwest' te worden door de maatschappelijke organisatie zelf. Deze groepen worden geconfronteerd met de controlerende, sanctionerende en discriminerende aspecten van maatschappelijke instellingen, en maken minder gebruik van positieve ondersteuning zoals informatie, vorming, hulpverlening en respect [8](#page=8).
### 4.3.1.1 Kernaspecten van de theorie
De theorie gaat ervan uit dat achterstelling en uitsluiting verklaard kunnen worden door een samenspel van elkaar versterkende factoren op drie niveaus: structureel, institutioneel en individueel. Structurele uitsluitingsmechanismen worden gezien als grondoorzaak en liggen vaak aan de basis van uitsluiting op de andere niveaus [9](#page=9).
#### 4.3.1.1.1 Structureel niveau
Het structurele niveau verwijst naar de inrichting van de samenleving op economisch, sociaal en cultureel vlak. Het risico op maatschappelijke kwetsbaarheid zit in de structurele positie van de bevolkingsgroep, met name tot de lagere sociale klasse behoren. Kenmerkend voor deze klasse is een gebrek aan gezag om de eigen cultuur op te nemen en te valoriseren in de maatschappelijk erkende cultuur. Het economisch, sociaal en cultureel kapitaal van mensen onderaan de sociale ladder zorgt voor een kloof tussen hen en de zaken die de samenleving verwacht [9](#page=9).
De belangen van deze onderste laag van de samenleving worden onvoldoende of niet verdedigd, wat resulteert in minder tegemoetkoming aan hun specifieke noden en behoeften binnen gemeenschappen en organisaties. Het 'algemeen belang' is doorgaans het belang van de hogere klassen, degenen met meer definitiemacht [9](#page=9).
#### 4.3.1.1.2 Institutioneel en individueel niveau
Het institutioneel niveau betreft de interactie met instellingen, waarbij de nadruk ligt op de mate waarin deze gericht zijn op emancipatie of op beheersing en controle. Het individueel niveau gaat over de interne verwerkingsprocessen en de internalisering van maatschappelijke processen en hun effecten [10](#page=10) [9](#page=9).
Dit is geen passieve kwetsbaarheid, maar een actief proces waarbij de manier waarop de samenleving is ingericht, bestaande problemen versterkt en een negatieve spiraal van achteruitgang veroorzaakt. Mensen worden kwetsbaarder door de opeenstapeling van negatieve ervaringen met maatschappelijke instellingen, wat leidt tot een versterking van hun sociaal-economische, culturele en psychische achterstand [9](#page=9).
> **Tip:** De theorie van maatschappelijke kwetsbaarheid benadrukt dat de maatschappij zelf bijdraagt aan de kwetsbaarheid van bepaalde groepen, in plaats van enkel te kijken naar individuele tekortkomingen.
### 4.3.1.2 Interactief proces van maatschappelijke kwetsbaarheid
Maatschappelijke kwetsbaarheid is een dynamisch en interactief proces dat zich afspeelt tussen individuen en de maatschappelijke instellingen waarmee zij in contact komen. Kwetsuren ontstaan in de interactie tussen mensen in kwetsbare posities en de instellingen. De positie van het individu in de samenleving zorgt ervoor dat de verwachtingen van instellingen niet aansluiten bij de noden van het individu [10](#page=10).
#### 4.3.1.2.1 Het emancipatie- en beheersingsaspect
Instellingen kunnen zowel een emancipatie- als een beheersingsaspect hebben. Het emancipatieaspect verwijst naar het positieve aanbod van instellingen om de levenssituatie van cliënten te verbeteren via vorming, informatie of ondersteuning. Het beheersingsaspect omvat stigmati sering, afwijzing en een laag zelfbeeld, wat kan leiden tot afzetting tegen de maatschappij en versterking van kwetsbaarheid [10](#page=10).
Instellingen kunnen worden ingedeeld op een continuüm van niet-dwingend (sterk emanciperend) tot dwingend (sterk controlerend). Niet-dwingende instellingen werken uitsluitend op vraag van de cliënt en vermijden dwang. Semi-dwingende instellingen bieden een positief aanbod, maar dit is verplicht, zoals onderwijs. Dwingende instellingen stellen controle en conformering centraal en beschikken over machtsmiddelen om hun eisen af te dwingen. Hoe meer het beheersingsaspect aanwezig is, hoe groter het kwetsingsrisico voor de cliënt [11](#page=11) [12](#page=12).
#### 4.3.1.2.2 Cumulatief en zelfversterkend proces
Maatschappelijke kwetsingen kunnen zich herhalen in alle verdere contacten met instituties, zoals school, werkgever, sociale dienst of politie. Een eerste negatieve ervaring kan de kwetsbaarheid inluiden, waarbij latere kwetsuren zich opstapelen en de persoon steeds kwetsbaarder maken voor verdere problemen. Dit leidt tot een negatieve spiraal van achteruitgang [10](#page=10) [9](#page=9).
#### 4.3.1.2.3 Rol van maatschappelijke instellingen
Maatschappelijke instellingen kunnen, in plaats van hulp te bieden, juist bijdragen aan de sociale degradatie van kwetsbare groepen. Maatschappelijke kwetsing is nefast voor het vertrouwen in maatschappelijke dienstverlening, de omgeving en het zelfvertrouwen. Dit kan leiden tot isolatie en generatiearmoede [10](#page=10).
### 4.3.2 Armoede in de welvaartsstaat
Armoede wordt gedefinieerd als een netwerk van sociale uitsluiting dat zich uitstrekt over meerdere gebieden van het individuele en collectieve bestaan. Het scheidt de armen van de algemeen aanvaarde leefpatronen, een kloof die zij niet op eigen kracht kunnen overbruggen. Armoede manifesteert zich op diverse levensdomeinen zoals onderwijs, tewerkstelling, huisvesting, gezondheidszorg, vrije tijd, inkomen en gezin [12](#page=12) [13](#page=13).
#### 4.3.2.1 Definitie en kenmerken van armoede
Jan Vranken, autoriteit op het gebied van armoede, definieert armoede als een netwerk van sociale uitsluiting dat de kloof tussen armen en de rest van de samenleving vergroot. Deze kloof kan enkel overbrugd worden wanneer de samenleving inspeelt op het psychologische kapitaal van personen in armoede en hun omgeving, en economisch, sociaal en cultureel kapitaal toegankelijk maakt [12](#page=12) [13](#page=13).
Armoede kent een buitenkant (de zichtbare gevolgen zoals financiële problemen) en een binnenkant (gevoelens, gedachten en gedragingen). De buitenkant is een vicieuze cirkel van sociale uitsluiting, waarbij een negatieve uitkomst op één levensdomein leidt tot problemen op andere domeinen [13](#page=13).
> **Tip:** Het onderscheid tussen generatiearmoede en nieuwe armoede is cruciaal. Generatiearmen hebben minder beschermende factoren en een dieper aangetast zelfbeeld dan nieuwe armen die door tegenslagen in armoede belanden.
#### 4.3.2.2 Oorzaken en modellen van armoede
Armoede kan op vier manieren worden geanalyseerd, gebaseerd op het niveau van de oorzaak (individueel of maatschappelijk) en de aard van de oorzaak (intern of extern) [15](#page=15).
1. **Individueel schuldmodel (micro, intern):** Legt de schuld voor armoede bij het individu zelf (bv. luiheid, spilzucht). Dit model miskent de omstandigheden waarin mensen leven en de spanning tussen maatschappelijk gewaardeerde doelen en beperkte middelen [16](#page=16).
2. **Individueel ongevalmodel (micro, extern):** Zoekt oorzaken in persoonlijke tegenslagen zoals ziekte, verlies van baan of handicap. Dit model belicht echter niet de maatschappelijke processen die leiden tot armoede [16](#page=16).
3. **Institutioneel schuldmodel (meso, intern):** Zoekt de verklaring in de inrichting en het functioneren van instituties en groepen, gestuurd door een bepaalde cultuur (bv. 'armoedecultuur' of 'middenklassecultuur' binnen middenveldorganisaties) [16](#page=16).
4. **Institutioneel ongevalmodel (meso, extern):** Richt zich op externe factoren zoals stereotypering, stigmatisering en ontoereikend beleid voor minderheden [17](#page=17).
5. **Maatschappelijk ongevalmodel (macro, extern):** Legt de nadruk op veranderingen in conjunctuur, technologische ontwikkelingen en demografische veranderingen [17](#page=17).
6. **Maatschappelijk schuldmodel (macro, intern):** Ziet armoede als iets dat de samenleving zelf voortbrengt en in stand houdt, door sociale ongelijkheden in inkomen, status en macht, en een gesegmenteerde arbeidsmarkt [17](#page=17).
#### 4.3.2.3 Hoe meten we armoede?
Verschillende methoden proberen armoede in cijfers te vatten, elk met voor- en nadelen [18](#page=18).
* **Wettelijke methode:** Hanteert een wettelijk minimuminkomen dat in sociale of fiscale wetgeving is vastgelegd. Het voordeel is een exact bedrag, maar de lijn is resultaat van incrementele politieke besluitvorming en garandeert geen volwaardig bestaan [18](#page=18) [19](#page=19).
* **Subjectieve methode:** Baseert de armoedegrens op de dagelijkse ervaringen van gezinnen bij het beheren van hun budget. Dit is democratisch, maar antwoorden stijgen naargelang het inkomen, waardoor verschillende leefstandaarden als minimum worden geschat [20](#page=20).
* **Relatieve methode:** Definieert de armoedegrens als een percentage van een macro-economische grootheid zoals het mediaan inkomen. Het voordeel is een exacte en internationaal vergelijkbare armoedelijn, maar de keuze van het percentage is arbitrair en de methode meet eerder inkomensongelijkheid dan armoede. Gekwantificeerd inkomen wordt gebruikt met een equivalentiefactor die rekening houdt met gezinsgrootte en -samenstelling [21](#page=21) [22](#page=22).
### 4.3.3 Impact van de welvaartsstaat op armoede en maatschappelijke kwetsbaarheid
De welvaartsstaat heeft als doel armoede en sociale ongelijkheid te verminderen via herverdeling. Echter, er treedt ook een omgekeerde transfer op, het Matteuseffect, waarbij voordelen meer naar hogere sociale categorieën gaan dan naar lagere. Hoewel de welvaartsstaat zonder twijfel de armoedecijfers drukt, lukt het niet om armoede volledig te elimineren. De focus op individuele verantwoordelijkheid binnen activeringsbeleid, in plaats van de rol van de samenleving en instellingen, kan de kwetsbaarheid juist vergroten [23](#page=23) [24](#page=24).
#### 4.3.3.1 Het Matteuseffect en perverse effecten
Het Matteuseffect, vernoemd naar een bijbelse parabel, beschrijft hoe degenen die al veel hebben, meer krijgen, terwijl degenen die weinig hebben, zelfs datgene wat ze hebben, dreigen te verliezen. In de context van de welvaartsstaat betekent dit dat sociale uitgaven niet altijd evenredig ten goede komen aan de meest behoeftigen, wat leidt tot een scheve verdeling. Dit kan komen door politieke besluitvorming, sociaal-culturele verschillen, of de doelstellingen die binnen de welvaartsstaat prioriteit krijgen [23](#page=23) [24](#page=24).
#### 4.3.3.2 De rol van activeringsbeleid
Het activeringsbeleid verschuift van 'werk als recht' naar 'werk als norm', waarbij de nadruk ligt op individuele participatie en het uitsluiten van degenen die niet voldoen aan de norm. Dit kan, in plaats van uitsluiting te verminderen, juist leiden tot grotere uitsluiting en versterkte maatschappelijke kwetsbaarheid, met name wanneer hulpverlening een voorwaardelijk karakter krijgt binnen de actieve welvaartsstaat. De focus op discipline en sancties in het activeringsbeleid kan bijdragen aan de maatschappelijke kwetsbaarheid van deze groepen [23](#page=23).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Welvaartsstaat | Een staat die zich richt op het welzijn van haar burgers door middel van sociale voorzieningen, zoals uitkeringen, gezondheidszorg en onderwijs, om sociale zekerheid te waarborgen en armoede te bestrijden. |
| Arbeidskrapte | Een situatie op de arbeidsmarkt waarbij er meer vacatures zijn dan beschikbare arbeidskrachten, wat kan leiden tot een personeelstekort in bepaalde sectoren of regio's. |
| Activiteitsgraad (Participatiegraad) | Het percentage van de bevolking in de beroepsactieve leeftijd dat daadwerkelijk werkt of actief op zoek is naar werk, wat een indicator is van de economische participatie van een samenleving. |
| Werkgelegenheidsgraad ( Tewerkstellingsgraad / Werkzaamheidsgraad) | Het percentage van de beroepsactieve bevolking dat daadwerkelijk een betaalde baan heeft, wat de mate van economische activiteit en productiviteit weerspiegelt. |
| Werkloosheidsgraad | Het percentage van de beroepsactieve bevolking dat zonder werk is maar wel actief op zoek is naar werk en direct beschikbaar is om te beginnen. |
| Afstand tot de arbeidsmarkt | Een parapluterm voor individuen die belemmeringen ervaren bij het vinden en behouden van werk, om diverse persoonlijke, sociale, structurele of gezondheidsgerelateerde redenen. |
| Inzetbaren | Personen die momenteel niet actief zoeken of beschikbaar zijn, maar wel potentieel hebben om in de toekomst te werken, wat hen een reservepotentieel voor de arbeidsmarkt maakt. |
| Niet-inzetbaren / Arbeidsongeschikten | Personen die aangeven niet te kunnen werken wegens langdurige ziekte, handicap of andere blijvende beperkingen, wat hen doorgaans buiten de actieve arbeidsmarkt plaatst. |
| Latente werklozen | Personen die niet actief op zoek zijn naar werk, maar wel beschikbaar zouden zijn indien zich een passende kans voordoet; dit omvat vaak ontmoedigde werkzoekenden. |
| Maatschappelijke kwetsbaarheid | Een theoretisch concept dat stelt dat bepaalde bevolkingsgroepen een verhoogd risico lopen om negatief beïnvloed te worden door de maatschappelijke organisatie en structuren, vaak door controle en discriminatie. |
| Armoede | Een complexe toestand van gebrek aan financiële middelen en sociale uitsluiting, die zich manifesteert op diverse levensdomeinen en het moeilijk maakt om deel te nemen aan de gangbare maatschappelijke patronen. |
| Generatiearmoede | Armoede die zich van de ene generatie op de andere voortplant, waarbij kinderen in een arm gezin worden geboren en daardoor minder kansen hebben op diverse gebieden, wat leidt tot een miskenning van basisvaardigheden. |
| Nieuwe armen | Personen die niet in armoede zijn geboren, maar op volwassen leeftijd in armoede belanden als gevolg van tegenslagen zoals scheiding, werkloosheid of ziekte, en die vaak nog wel over basisvaardigheden en een sociaal netwerk beschikken. |
| Wetenschappelijke methode voor armoede | Een aanpak om armoede te meten door te kijken naar een wettelijk vastgesteld minimum inkomen of een uitkering waarop men recht heeft als andere inkomstenbronnen tekortschieten, wat een objectieve maatstaf probeert te bieden. |
| Subjectieve methode voor armoede | Een methode om armoede te bepalen op basis van de dagelijkse ervaringen en inschattingen van huishoudens zelf over wat een minimaal toereikend inkomen is om rond te komen. |
| Relatieve methode voor armoede | Een manier om armoede te definiëren als een percentage van een macro-economische grootheid, zoals het mediane of gemiddelde besteedbare gezinsinkomen, waardoor de armoedegrens meebeweegt met de algemene welvaart. |
| Equwivalente schaal | Een factor die wordt gebruikt om de inkomens van huishoudens van verschillende groottes en samenstellingen te vergelijken, zodat een gezin met meer leden een hoger inkomen nodig heeft om als welvarend te worden beschouwd. |
| Matteuseffect | Een sociologisch fenomeen waarbij degenen die al in een bevoorrechte positie verkeren, meer voordelen ontvangen, terwijl degenen die al minder hebben, verder achterop raken, wat leidt tot een scheve herverdeling van middelen. |