Cover
Mulai sekarang gratis biologische benadering.pdf
Summary
# Basisbegrippen en uitgangspunten van de biologische psychologie
De biologische psychologie onderzoekt hoe interne biologische factoren, zoals genen, hersenen en hormonen, ons gedrag, onze gevoelens en onze gedachten beïnvloeden.
### 1.1 Fundamentele uitgangspunten
De biologische psychologie stelt dat gedrag, gevoelens en gedachten primair worden bepaald door interne factoren. Deze interne factoren omvatten [1](#page=1):
* Erfelijke bagage (genen) [1](#page=1).
* De werking en bouw van de hersenen en het zenuwstelsel [1](#page=1).
* Het endocriene stelsel (hormonen) [1](#page=1).
Deze biologische processen worden aangeduid als het "biologisch correlaat van het gedrag", wat impliceert dat er een verband is tussen biologische processen en gedrag [1](#page=1).
Een rigide vorm van biologische psychologie verklaart de oorzaak van gedrag uitsluitend vanuit interne factoren. Een meer genuanceerde benadering legt echter de nadruk op de interactie tussen interne biologische factoren en externe omgevingsfactoren [1](#page=1).
> **Tip:** Het concept van biologisch correlaat is cruciaal; het zoekt naar de biologische basis van psychologische fenomenen.
#### 1.1.1 Biologisch reductionisme
Extreem gesteld kan dit leiden tot biologisch reductionisme. Dit houdt in dat [2](#page=2):
* Gedragingen, gevoelens en gedachten worden gereduceerd tot hun biologische correlaat [2](#page=2).
* Psychopathologische problemen worden herleid tot hun biologische oorzaak [2](#page=2).
De biologische psychologie poogt gedrag, gevoelens en gedachten te ontrafelen in hun verschillende biologische componenten. Dit betekent dat alles wordt gereduceerd tot biologische processen, waarbij de hersenen als bepalend worden gezien voor gedrag, interactie, gevoelens en omgang [2](#page=2).
De zoektocht richt zich op specifieke biologische elementen zoals:
* Virussen [2](#page=2).
* Erfelijke genen [2](#page=2).
* Celafwijkingen [2](#page=2).
* Hersenletsel [2](#page=2).
* Te veel of tekort aan bepaalde neurotransmitters [2](#page=2).
Deze benadering is analytisch, monocausaal en lineair, vergelijkbaar met het onderzoeksmodel in de traditionele geneeskunde [2](#page=2).
> **Tip:** Biologisch reductionisme kan soms te ver gaan door complexe fenomenen uitsluitend te verklaren vanuit één biologische oorzaak.
### 1.2 Verwerping van dualisme
De biologische psychologie gaat niet langer uit van een dualistisch model, zoals voorgesteld door René Descartes. Descartes stelde dat geest en lichaam wezenlijk van elkaar verschillen. Hij speculeerde over de pijnappelklier als verbindingspunt tussen deze twee entiteiten, wat later als incorrect is gebleken [3](#page=3) [4](#page=4).
De moderne biologische psychologie stelt daarentegen dat alles lichamelijk is, inclusief de geest. Wat in de geest gebeurt, wordt verklaard vanuit het lichamelijke. Dit is een verdere stap dan het biologisch reductionisme van bijvoorbeeld Dick Swaab ] [2](#page=2) [3](#page=3).
### 1.3 Het medische onderzoeksmodel
De biologische psychologie hanteert een medisch onderzoeksmodel. Dit model gaat uit van één oorzaak voor een bepaald probleem en benadert de psychologie op een wetenschappelijke, medicijngeoriënteerde manier. Onderzoek op dieren wordt gebruikt om beter inzicht te krijgen in het gedrag van mensen [3](#page=3).
#### 1.3.1 Brainless en Mindless Psychiatry
Dit model contrasteert met concepten als "brainless psychiatry" (nadruk op de psyche, verwaarlozing van de biologie) en "mindless psychiatry" (nadruk op het brein, verwaarlozing van de psyche) ] [3](#page=3).
### 1.4 Historische context en hedendaagse denkers
Hoewel René Descartes niet direct als biologisch psycholoog kan worden beschouwd, toonde hij aan dat biologische processen ten grondslag liggen aan sensaties en eenvoudige reflexmatige gedragingen. Charles Darwin droeg bij met het evolutionaire idee en de genetische basis van gedragingen. Donald Hebb verklaarde complexe psychologische waarnemingen door middel van hersenactiviteit [4](#page=4).
Hedendaagse denkers en ontwikkelingen in de biologische benadering omvatten figuren zoals Hippocrates, Pastoor en Curie, en de opkomst van psychofarmaca [4](#page=4).
### 1.5 Kritische kanttekeningen
Er zijn verschillende kritische kanttekeningen bij de biologische benadering:
* Er is soms sprake van overdreven optimisme en een te weinig kritische benadering, waarbij kleine processen wel verklaard kunnen worden, maar complexe niet [4](#page=4).
* De benadering kan de indruk wekken dat de mens volledig "maakbaar" is, wat werkt ontscheldigend. Dit kan leiden tot het ontnemen van menselijke vrijheid en het niet langer verantwoordelijk stellen van individuen voor hun daden [4](#page=4).
* Er is te weinig oog voor omgevingsfactoren [4](#page=4).
> **Tip:** Wees kritisch op de mate waarin gedrag volledig wordt toegeschreven aan biologische factoren, en erken het belang van omgevingsinvloeden.
---
# De biologische benadering van stress
De biologische benadering van stress beschouwt stress als een fysieke en emotionele reactie die het lichaam in een staat van paraatheid brengt om te overleven [5](#page=5).
### 2.1 Definitie en oorzaken van stress
Stress is een lichamelijke en emotionele reactie op een plots veranderende situatie, waarbij het lichaam in een staat van paraatheid wordt gebracht en op alles wordt gezet om te overleven. Deze reactie kan worden uitgelokt door zowel positieve gebeurtenissen die alertheid en bescherming bieden, als door negatieve gebeurtenissen die belemmerend en ziekmakend kunnen zijn [5](#page=5).
De wet van Yerkes-Dodson stelt dat stress prestaties verbetert naarmate het niveau stijgt, tot op een bepaald punt, waarna het negatief wordt beïnvloed. Dit optimale stressniveau verschilt per persoon en per taak [5](#page=5).
Oorzaken van stress kunnen onder andere bestaan uit:
* **Life-events**: belastende situaties zoals het overlijden van een familielid, een ongeval of een faillissement [5](#page=5).
* **Dagelijkse irritaties**: alledaagse zaken zoals files, storende geluiden of geldtekorten, in combinatie met de manier waarop we ermee omgaan [5](#page=5).
Stress kan zich uiten in gedrag, zoals stotteren of slaapproblemen, en in gedachten, zoals piekeren of slechte concentratie. Hoewel stress niet direct aanzet tot roken, alcohol- of drugsgebruik, zullen personen die reeds deze middelen gebruiken, dit sneller doen in stressvolle situaties [5](#page=5).
### 2.2 Het autonome zenuwstelsel en stress
Het autonome zenuwstelsel (ANS) is een van de twee stresssystemen in het lichaam en reguleert reacties die onafhankelijk van onze wil plaatsvinden, zoals de bloedsomloop en ademhaling. Het ANS bestaat uit twee onderdelen [6](#page=6):
* **(Ortho)sympathisch zenuwstelsel**: Verhoogt tijdens stress het energieniveau en bereidt het lichaam voor op actie. Kenmerken zijn een snellere polsslag, snelle ademhaling en een droge mond. Dit systeem is betrokken bij de 'fight, flight & freeze' reacties, waarbij de keuze voor een specifieke reactie afhangt van aangeboren voorkeur en opvoeding. Dit systeem werkt vanuit de hersenen via het ruggenmerg naar de organen [6](#page=6).
* **Parasympathisch zenuwstelsel**: Brengt het energieniveau weer naar beneden en kalmeert het lichaam, waardoor het evenwicht wordt hersteld. Langdurige verstoring van dit evenwicht kan leiden tot chronische stress [6](#page=6).
De twee systemen werken tegengesteld aan elkaar en worden aangestuurd door het limbische systeem en de hypothalamus in de hersenen [6](#page=6).
### 2.3 Het hormoonstelsel en stress
De samenwerking tussen de hypothalamus, hypofyse en bijnieren (HPA-as) speelt een cruciale rol bij stress. Stress prikkelt de hypothalamus, die vervolgens de voorkwab van de hypofyse stimuleert. Deze hypofyse stimuleert op haar beurt de bijnieren [6](#page=6).
De bijnieren, vetkussentjes op de nieren, produceren twee belangrijke hormonen:
* **Adrenaline**: Een stresshormoon met een relatief korte werking, dat de bloedsuikerspiegel verhoogt, het hart en de bloedtoevoer stimuleert, en pupillen verwijdt. Te veel adrenaline kan leiden tot angst, opwinding en nervositeit, terwijl te weinig adrenaline geassocieerd kan worden met een depressieve stemming [6](#page=6).
* **Cortisol**: Een stresshormoon dat de lichaamsenergie reguleert en een remmende invloed heeft op ontstekingsreacties, wat levensreddend kan zijn. Te veel cortisol kan echter leiden tot een verstoorde werking van het afweersysteem [6](#page=6).
De hersenen kunnen geen onderscheid maken tussen 'echte' en 'bedachte' stress. Bij zebra's leidt de dreiging van een leeuw tot een 'flight, fight & freeze' reactie waarna het lichaam snel tot rust komt. Bij mensen kan stress, ook na het wegvallen van de directe dreiging, aanhouden, wat kan leiden tot depressies en maagzweren [6](#page=6) [7](#page=7).
### 2.4 Een benadering van stress vanuit de evolutionaire psychologie
Volgens Paul Maclean zijn de hersenen opgebouwd uit drie evolutionaire lagen:
1. **Mensenbrein (neocortex)**: Dit is het meest recente deel van de hersenen en is verantwoordelijk voor complexe en veranderende situaties die geen routine vereisen. Het reguleert emoties, bewuste processen, logisch en rationeel denken, en taal. De frontale cortex is hierbij essentieel voor het vinden van intelligente oplossingen [7](#page=7).
2. **Zoogdierenbrein (limbisch systeem)**: Dit deel van de hersenen omvat de meest primaire emoties en behoeften zoals voedsel, seks, affectie en slaap. Bij stressvolle situaties treedt het limbisch systeem in actie, waarbij teruggevallen wordt op routines en complexe gedragspatronen die gedachteloos kunnen worden uitgevoerd [7](#page=7).
3. **Reptielenbrein (hersenstam)**: Dit is het oudste deel van de hersenen en reguleert levensnoodzakelijke lichaamsfuncties zoals hartslag en bloedsomloop. Het focust primair op overleven en is verantwoordelijk voor de meest elementaire reacties op stress: 'fight, flight or freeze' [7](#page=7).
De delen 2 en 3 van de hersenen sturen autonoom gedrag aan, gedrag waarbij niet nagedacht hoeft te worden. Reacties op stresssituaties worden dus gestuurd vanuit de oudste hersendelen, terwijl we proberen deze te controleren met ons mensenbrein. Dit kan leiden tot irrationele en onlogische beslissingen [7](#page=7).
### 2.5 Een benadering van stress vanuit de theorie van Kahneman
Daniel Kahneman beschrijft twee systemen voor besluitvorming:
* **Systeem 1 (fast)**: Dit systeem werkt automatisch en razendsnel op basis van indrukken, functionerend als een automatische piloot. Het is gebaseerd op aangeboren reacties, associaties, impressies en intuïtie. Systeem 1 wordt geactiveerd wanneer er geen aandacht kan of wil worden besteed aan argumenten, wanneer men zich laat leiden door oppervlakkige argumenten, of wanneer men vermoeid, afgeleid of gestrest is [8](#page=8).
* **Systeem 2 (slow)**: Dit systeem vereist bewuste aandacht en mentale inspanning, is rationeel en logisch, en kost veel energie. Het geeft een gevoel van keuzevrijheid en wordt geactiveerd bij zorgvuldig luisteren, het bedenken van argumenten en het aanvullen van informatie met andere bronnen [8](#page=8).
Systeem 1 verklaart waarom we soms ondoordacht reageren in stressvolle situaties, terwijl systeem 2 verklaart waarom we daar achteraf spijt van kunnen krijgen. De conclusie is dat reacties op stresssituaties niet altijd bewust onder controle gehouden kunnen worden [8](#page=8).
---
# Biologische grondslagen van psychopathologie
Deze sectie onderzoekt de relatie tussen neurobiologische processen en psychische stoornissen, inclusief de rol van neurotransmitters, hersenstructuren, en de invloed van erfelijke en omgevingsfactoren.
### 3.1 Psychopathologie en neurotransmitters
#### 3.1.1 De werking van neurotransmitters
Signalen binnen en tussen zenuwen en neuronen worden overgedragen via twee principes: elektrische geleiding binnen neuronen (snel maar weinig gedifferentieerd) en chemische geleiding tussen neuronen (trager maar beter gedifferentieerd). Neuronen communiceren via elektrische stroompjes, of actiepotentialen, die zich langs de celwand verplaatsen. Wanneer neuronen geen direct contact hebben, ontstaat een synaptische kloof waar chemische boodschappers, neurotransmitters genaamd, de signalen overdragen. Het eindknopje dat het signaal doorgeeft, wordt het presynaptische element genoemd, en het ontvangende eindknopje het postsynaptische element [8](#page=8) [9](#page=9).
Er zijn twee soorten neurotransmitters:
* **Exciterend:** Deze zetten een zenuwcel aan, verhogen de elektrische lading tot boven de drempel, waardoor de zenuwcel een signaal afvuurt [9](#page=9).
* **Inhiberend:** Deze remmen de zenuwcel af, verlagen de elektrische lading, en houden de cel verder van de drempel om een signaal te vuren [9](#page=9).
Neurotransmitters binden zich aan specifieke receptoren op het oppervlak van de volgende zenuwcel. Een neuron kan verschillende receptoren hebben, waardoor het kan reageren op diverse neurotransmitters. Verschillende receptoren voor dezelfde neurotransmitter kunnen ervoor zorgen dat één type neurotransmitter verschillende reacties uitlokt. Nadat een neurotransmitter zijn boodschap heeft doorgegeven, wordt deze gedeactiveerd, heropgenomen door het verzendende neuron, of afgebroken door enzymen in de synaptische spleet. De som van exciterende en inhiberende boodschappen bepaalt of de drempelwaarde voor een zenuwimpuls wordt bereikt en in welk tempo deze wordt doorgegeven [10](#page=10) [9](#page=9).
#### 3.1.2 De invloed van neurotransmitters op psychopathologische stoornissen
Onderzoek naar de biochemische oorzaken van psychopathologische stoornissen richt zich op de rol van neurotransmitters zoals noradrenaline, dopamine en serotonine. De werking van neurotransmitters is complexer dan alleen een teveel of tekort; ook de heropname en het aantal en de gevoeligheid van receptoren spelen een rol [10](#page=10).
* Extreem hoge concentraties dopamine kunnen psychotische symptomen veroorzaken bij mensen met schizofrenie [10](#page=10).
* Een te lage concentratie van serotonine en noradrenaline wordt geassocieerd met depressieve symptomen; antidepressiva verhogen de concentratie van deze neurotransmitters [10](#page=10).
Sommige antidepressiva beïnvloeden de heropname van serotonine, waardoor de concentratie van serotonine toeneemt en de volgende zenuw langer wordt geprikkeld. Het effect van antidepressiva wordt vaak pas na enkele weken merkbaar, mogelijk omdat ze niet direct op neurotransmitters inwerken, maar op het aantal receptoren voor die neurotransmitter [11](#page=11).
Mensen met schizofrenie hebben een buitengewoon hoog aantal dopamine-receptoren; antipsychotica blokkeren deze receptoren om de symptomen te verminderen. Een overmatige gevoeligheid voor dopamine wordt ook gezien bij schizofreniepatiënten. Het effect van neurotransmitters is ook afhankelijk van de locatie in de hersenen; bij schizofrenie speelt dit voornamelijk in de frontale cortex, wat zou kunnen leiden tot een gebrek aan onderscheid tussen belangrijke en onbelangrijke signalen, en hallucinaties. Een verlaagde activiteit in de frontale cortex wordt geassocieerd met negatieve symptomen van schizofrenie [11](#page=11).
Bij Parkinson speelt een tekort aan dopamine een rol, leidend tot het afsterven van hersencellen in de hersenstam, met symptomen zoals tragere bewegingen en beven [11](#page=11).
### 3.2 Psychopathologie en hersenstructuren
#### 3.2.1 De werking van verschillende hersenstructuren
De menselijke hersenen kunnen worden onderverdeeld in structuren die voortkomen uit het zoogdierenbrein (zoals het limbische systeem) en het menselijk brein zelf, met name de frontale cortex, die centraal staat bij denken en handelen [11](#page=11).
* **Limbische systeem:** Dit systeem vormt een ring rond de hersenstam en het corpus callosum en omvat structuren zoals de amygdala en de hippocampus [11](#page=11).
* **Amygdala (amandelkernen):** Betrokken bij de overlevingsrespons (vechten, vluchten, verstijven), regulatie van emoties, en het opslaan van negatieve emotionele herinneringen, vaak gekoppeld aan fysieke bedreigingen [11](#page=11).
* **Hippocampus:** Speelt een rol in agressieve gedragingen, schrikreacties en 'fight, flight & freeze'-reacties [11](#page=11).
* **Frontale kwabben:** Deze zijn verantwoordelijk voor doelgerichte gedragingen, zijn evolutionair laat ontwikkeld en groeien tot ongeveer 20 jaar. Ze omvatten executieve functies zoals het inschatten van gevolgen van acties, informatie-integratie en keuzes maken [12](#page=12).
#### 3.2.2 De invloed van hersenstructuren op psychopathologische stoornissen
Het gedrag wordt beïnvloed door zowel primitieve hersendelen (hersenstam en limbisch systeem) als de frontale cortex. Bij mensen met psychische stoornissen wordt vaak een hoge activiteit in het limbische systeem en een lage activiteit in de frontale cortex waargenomen [12](#page=12).
* **Overgevoeligheid van het limbisch systeem:** Kan leiden tot hevige angst en vormt de basis voor angststoornissen [12](#page=12).
* **Ondergevoeligheid van het limbisch systeem:** Kan leiden tot minder angst, minder makkelijk afleren van ongewenst gedrag door bestraffing, gebrekkige gewetensontwikkeling en een groter risico op antisociaal gedrag [12](#page=12).
Een beschadiging of onvolgroeide frontale cortex kan ertoe leiden dat het limbische systeem 'vrij spel' krijgt, wat resulteert in minder zelfcontrole en slechtere impulsbeheersing. Dit wordt gelinkt aan alcoholmisbruik, delinquentie en antisociaal gedrag. Bij schizofrenie is de frontale cortex vaak kleiner, wat kan leiden tot cognitieve problemen, aandachts- en geheugenstoornissen en gedesoriënteerd gedrag [12](#page=12).
Veel psychische problemen zijn gerelateerd aan een verstoorde werking van het limbische systeem en de frontale cortex, wat zich kan uiten in zowel externaliserende stoornissen (bv. agressie, impulsiviteit) als internaliserende stoornissen (bv. angst, depressie) [13](#page=13).
### 3.3 Psychopathologie en erfelijkheid
Gedragsgenetica tracht het aandeel van erfelijke factoren in gedrag te bepalen. Het is echter gevaarlijk om te vervallen in genetisch determinisme, waarbij alles enkel vanuit genetische aanleg wordt verklaard. De meeste gedragingen zijn complex en worden beïnvloed door meerdere genen en omgevingsfactoren [13](#page=13).
#### 3.3.1 De rol van erfelijke factoren
Mensen delen een groot deel van hun genetisch materiaal, maar een klein percentage verschil verklaart de diversiteit. Mensen hebben 46 chromosomen: 22 paar autosomen en 1 paar geslachtschromosomen. DNA bestaat uit basenparen (A, G, C, T) die ketens van aminozuren vormen, welke eiwitten produceren. Eiwitten hebben structurele (lichaamsbouw) en enzymatische (stofwisseling) functies. Een gen is een stuk DNA, gelegen op een specifieke plaats (locus). Verschillende varianten van een gen worden allelen genoemd [13](#page=13).
Een mutatie, waarbij een base in het DNA wordt vervangen, kan leiden tot grotere of kleinere gevolgen, variërend van geen effect tot een niet-levensvatbaar embryo. Niet alle genen zijn altijd actief; sommigen worden actief bij de geboorte, anderen onder specifieke omstandigheden, en weer andere blijven levenslang actief [14](#page=14).
* **Genotype:** De niet-zichtbare kenmerken, alle genen van een persoon [14](#page=14).
* **Fenotype:** De zichtbare kenmerken (bv. haarkleur) [14](#page=14).
#### 3.3.2 De rol van milieufactoren
Milieufactoren kunnen een grote invloed hebben op psychische stoornissen, maar zijn vaak moeilijk manipuleerbaar voor onderzoek. Factoren kunnen op verschillende niveaus worden ingedeeld [15](#page=15):
* **Micro:** Directe omgeving (bv. moeilijke zwangerschap, traumatische ervaring) [15](#page=15).
* **Meso:** Gezinssfeer, relaties, opvoeding [15](#page=15).
* **Macro:** Socio-economische situatie, cultuur, levensstijl [15](#page=15).
Verschillende soorten factoren zijn van belang:
1. **Materiële factoren:** Fysieke en chemische invloeden (bv. alcoholgebruik tijdens zwangerschap, drugs, voedseltekort). Foetaal alcohol syndroom (FAS) is een voorbeeld van afwijkingen door alcoholgebruik tijdens zwangerschap. Ook ioniserende straling kan ernstige afwijkingen veroorzaken. Shaken Baby Syndroom kan leiden tot blindheid, verlamming en mentale achterstand [15](#page=15) [16](#page=16).
2. **Psychische factoren:** Stress heeft een nefaste invloed op psychisch functioneren [16](#page=16).
3. **Sociale factoren:** Steun van vrienden en familie is cruciaal, vooral in moeilijke periodes [16](#page=16).
#### 3.3.3 De rol van erfelijke factoren en interactie
Voor aandoeningen zoals schizofrenie wordt geschat dat 60% genetisch bepaald is, terwijl opvoeding en milieu voor 40% verantwoordelijk zijn voor het risico. Drempelpolygenie houdt in dat een kenmerk fenotypisch waarneembaar wordt bij voldoende afwijkende genen. Pleiotropie betekent dat één gen meerdere eigenschappen beïnvloedt [17](#page=17).
Additieve kwantitatieve overerving beschrijft hoe verschillende genen een direct en optellend effect hebben op een eigenschap. Dit principe geldt ook voor psychopathologische stoornissen [15](#page=15).
De interactie tussen erfelijkheid en milieu is cruciaal. Genetische aanleg kan sterker tot uiting komen in gunstige omgevingen, en omgekeerd. Mensen verschillen in genetische kwetsbaarheid, waardoor omgevingsfactoren niet voor iedereen even belangrijk zijn (differential susceptibility). Gevoelige periodes en individuele gevoeligheden spelen een rol in hoe genetische aanleg zich ontwikkelt onder invloed van omgevingsfactoren [17](#page=17).
Het diathese-stressmodel verklaart psychische stoornissen als een interactie tussen iemands kwetsbaarheid (diathese) en omgevingsfactoren (stressoren). Als de draaglast (stress) de draagkracht (kwetsbaarheid) overstijgt, kan een stoornis ontstaan [18](#page=18).
#### 3.3.4 Onderzoek naar genetische bepaaldheid
Onderzoek naar tweelingen (eeneiige en twee-eiige) en adoptieonderzoek helpt bij het bepalen van de invloed van erfelijkheid op psychopathologische stoornissen. Concordantiepercentages geven de mate van overeenstemming tussen familieleden weer [18](#page=18).
* **Alcoholisme:** Familie-, tweelingen- en adoptieonderzoek wijzen op een genetische component, hoewel milieu (bv. sociale bekrachtiging) ook een rol speelt. De frontale cortex is hierbij ook relevant, aangezien onvoldoende ontwikkeling ervan leidt tot moeite met impulsbeheersing en inschatten van gevolgen [20](#page=20).
* **Schizofrenie:** Meer dan 40 genen beïnvloeden de kwetsbaarheid voor schizofrenie. De kans op schizofrenie is tweemaal zo groot bij eeneiige tweelingen dan bij twee-eiige tweelingen als één van hen het heeft. Omgevingsfactoren zoals stedelijke gebieden, immigratie en cannabisgebruik worden onderzocht [19](#page=19).
* **Depressie:** Meer dan 500 genen beïnvloeden de kwetsbaarheid voor depressie, waarbij de genetische verwantschap de kans op depressie vergroot. Schokkende gebeurtenissen kunnen ook leiden tot een depressieve stoornis [19](#page=19).
* **Autisme:** Honderden genen beïnvloeden de kwetsbaarheid voor autisme [19](#page=19).
Samenvattend bepalen genen de kwetsbaarheid, terwijl de interactie met omgevingsfactoren de uiteindelijke verschijning van een stoornis bepaalt. Eigenschappen zelf worden niet overgeërfd, maar wel de potentialiteit, kwetsbaarheid en de kans dat een eigenschap tot uiting komt [17](#page=17) [19](#page=19).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Biologische psychologie | Een wetenschappelijke benadering die ervan uitgaat dat gedrag, gevoelens en gedachten primair worden bepaald door biologische processen in het lichaam, zoals de werking van hersenen, hormonen en genen. |
| Interne factoren | Invloeden die van binnenuit een organisme komen, zoals genetische aanleg, hormoonspiegels en de structuur van de hersenen. |
| Externe factoren | Invloeden die van buitenaf op een organisme inwerken, zoals de omgeving, sociale interacties en levenservaringen. |
| Biologisch correlaat | Een biologisch proces dat correleert met, of een directe invloed heeft op, bepaald gedrag, gevoel of gedachte. |
| Biologisch reductionisme | Een visie die complexe psychologische verschijnselen herleidt tot hun meest basale biologische componenten, waarbij de oorzaak van gedrag uitsluitend in de biologie wordt gezocht. |
| Dualistisch model | Een filosofisch standpunt, zoals dat van Descartes, dat stelt dat de geest (res cogitans) en het lichaam (res extensa) fundamenteel van elkaar gescheiden entiteiten zijn. |
| Medisch onderzoeksmodel | Een wetenschappelijke benadering die gebaseerd is op het identificeren van één enkele oorzaak voor een bepaald probleem, vaak door middel van objectief onderzoek, vergelijkbaar met de geneeskunde. |
| Neurotransmitters | Chemische boodschappers die signalen overbrengen tussen zenuwcellen (neuronen) in de synaptische spleet, cruciaal voor de communicatie binnen het zenuwstelsel. |
| Synaps | De kleine ruimte tussen twee neuronen waar de chemische overdracht van signalen plaatsvindt via neurotransmitters. |
| Exciterende neurotransmitters | Neurotransmitters die de kans verhogen dat een ontvangend neuron een actiepotentiaal genereert, waardoor het signaal wordt doorgegeven. |
| Inhiberende neurotransmitters | Neurotransmitters die de kans verkleinen dat een ontvangend neuron een actiepotentiaal genereert, waardoor het signaal wordt geremd. |
| Receptoren | Moleculaire structuren op het oppervlak van zenuwcellen die specifiek binden aan bepaalde neurotransmitters, waardoor een chemische reactie wordt geïnitieerd. |
| Autonoom zenuwstelsel (ANS) | Het deel van het zenuwstelsel dat onwillekeurige lichaamsfuncties reguleert, zoals ademhaling, hartslag en spijsvertering, en bestaat uit het sympathische en parasympathische systeem. |
| Sympathische zenuwstelsel | Het deel van het ANS dat het lichaam voorbereidt op actie ("fight, flight, or freeze") door het activeren van stressresponsen. |
| Parasympathische zenuwstelsel | Het deel van het ANS dat het lichaam in een staat van rust brengt en de energiereserves aanvult, tegengesteld aan het sympathische systeem. |
| HPA-as (Hypothalamus-Hypofyse-Bijnieren) | Een neuro-endocriene systeem dat een centrale rol speelt bij de stressrespons, waarbij de hypothalamus de hypofyse stimuleert, die op zijn beurt de bijnieren activeert om stresshormonen zoals cortisol en adrenaline te produceren. |
| Cortisol | Een glucocorticoïde hormoon, geproduceerd door de bijnieren, dat essentieel is voor de regulatie van de energiestofwisseling en het immuunsysteem tijdens stress. |
| Adrenaline | Een hormoon en neurotransmitter, geproduceerd door de bijnieren en het sympathische zenuwstelsel, dat snelle fysiologische reacties veroorzaakt ("fight or flight") zoals verhoogde hartslag en bloeddruk. |
| Evolutionaire psychologie | Een benadering die psychologische kenmerken en gedragingen verklaart vanuit het perspectief van natuurlijke selectie en adaptatie, met nadruk op evolutionaire geschiedenis. |
| Reptielenbrein | Het oudste deel van de hersenen, voornamelijk de hersenstam, dat verantwoordelijk is voor basale levensfuncties en overlevingsgedrag zoals "fight, flight, or freeze". |
| Zoogdierenbrein | Het limbische systeem, dat een rol speelt bij emoties, geheugen, motivatie en sociale interacties, en dat bij stress gedragspatronen activeert. |
| Mensenbrein (Neocortex) | Het meest recente en complexe deel van de hersenen, met name de frontale cortex, dat verantwoordelijk is voor hogere cognitieve functies zoals redeneren, planning en bewuste besluitvorming. |
| Systeem 1 (Kahneman) | Een denkproces dat automatisch, snel en intuïtief is, gebaseerd op associaties en indrukken, en dat veel energie bespaart maar vatbaar is voor fouten. |
| Systeem 2 (Kahneman) | Een denkproces dat bewust, langzaam en analytisch is, vereist mentale inspanning en rationele overweging, en dat tot nauwkeurigere beslissingen leidt. |
| Psychopathologie | De studie van psychische stoornissen, hun oorzaken, symptomen, diagnose en behandeling. |
| Gedragsgenetica | Een onderzoeksveld dat de genetische basis van gedrag bestudeert en probeert te bepalen in hoeverre erfelijke factoren bijdragen aan individuele verschillen in gedrag en psychische eigenschappen. |
| Genetisch determinisme | De opvatting dat gedrag en psychische kenmerken volledig worden bepaald door genetische aanleg, waarbij omgevingsfactoren worden geminimaliseerd. |
| Epigenetica | De studie van erfelijke veranderingen in genexpressie die niet worden veroorzaakt door veranderingen in de DNA-sequentie zelf, maar door invloeden op de manier waarop genen worden "gelezen". |
| Genotype | De volledige genetische samenstelling van een individu, die niet direct zichtbaar is. |
| Fenotype | De waarneembare fysieke en gedragsmatige kenmerken van een individu, die een gevolg zijn van de interactie tussen genotype en omgeving. |
| Allelen | Verschillende varianten van hetzelfde gen die op dezelfde locus op een chromosoom voorkomen. |
| Mutatie | Een verandering in de DNA-sequentie van een gen of chromosoom, die spontaan kan optreden of geïnduceerd kan worden door externe factoren. |
| Polygenetische overerving | Een erfelijkheidspatroon waarbij een eigenschap wordt beïnvloed door meerdere genen, elk met een klein effect, die vaak in combinatie met omgevingsfactoren het uiteindelijke fenotype bepalen. |
| Pleiotropie | Een situatie waarin één enkel gen meerdere verschillende eigenschappen of functies beïnvloedt. |
| Diathese-stressmodel | Een theoretisch model dat stelt dat psychische stoornissen ontstaan door de interactie tussen een aangeboren kwetsbaarheid (diathese) en belastende omgevingsfactoren (stress). |
| Concordantie | Een maatstaf die aangeeft hoe vaak een bepaald kenmerk of een bepaalde stoornis voorkomt bij beide leden van een tweelingpaar, wat inzicht geeft in de erfelijkheid ervan. |
| Eeneiige tweeling (monozygoot) | Tweelingen die ontstaan uit de splitsing van één bevruchte eicel en daardoor genetisch identiek zijn. |
| Twee-eiige tweeling (dizygote) | Tweelingen die ontstaan uit twee afzonderlijk bevruchte eicellen en daardoor genetisch net zo verschillend zijn als broers en zussen. |