SAMENVATTING ONTWIKKELINGSPSYCHOPATHOLOGIE.docx
Summary
## Introductie tot de ontwikkelingspsychopathologie
De ontwikkelingspsychopathologie (OPP) is een jong en dynamisch onderzoeksveld binnen de psychologie dat zich richt op het begrijpen van de relaties tussen normale ontwikkeling en de afwijkende ontwikkelingen daarvan, met als doel afwijkend gedrag te beschrijven, verklaren en voorspellen door de tijd heen.
## OPP: conceptualisatie en historiek
Het domein van de ontwikkelingspsychopathologie is relatief jong, wat te wijten is aan diverse factoren:
* **Nauwelijks aandacht voor stoornissen bij kinderen:** Vroeger lag de focus voornamelijk op psychopathologie bij volwassenen.
* **Ontbreken van adequaat instrumentarium:** Er was lange tijd een gebrek aan ontwikkelingsgevoelige, betrouwbare en valide meetinstrumenten.
* **Tijdsintensieve studies:** Onderzoek vereist vaak longitudinale studies met grote steekproeven en lange follow-up periodes.
OPP kan worden gezien als het onderzoeksveld dat de basis legt voor de klinische ontwikkelingspsychologie (KLOP). KLOP bouwt voort op de inzichten uit OPP en voegt daar diagnostiek, preventie en interventie bij kinderen en adolescenten aan toe. Het is belangrijk om OPP te onderscheiden van zowel klinische psychologie (focus op het 'hier en nu') als ontwikkelingspsychologie (focus op normale ontwikkeling), hoewel er overlappingen zijn in de methoden, zoals prospectieve en longitudinale studies.
**Voorbeeld van OPP-onderzoek:**
Een studie naar de gevolgen van angst bij moeders tijdens de zwangerschap voor hun nakomelingen, die over meerdere jaren werd gevolgd met behulp van diverse methoden (vragenlijsten, observaties, cognitieve taken) en meerdere informanten. De resultaten toonden aan dat maternale angst tijdens de zwangerschap voorspellend kan zijn voor gedragsproblemen en cognitieve controleproblemen op latere leeftijd, wat de complexiteit en de lange termijn effecten van vroege ontwikkelingsfactoren illustreert.
## OPP = verklaren
Het verklaardomein van OPP richt zich op het ontrafelen van de oorsprong, instandhouding en het verloop van psychopathologie bij kinderen en adolescenten. Dit vereist een multi-level analyse, waarbij verschillende verklaringsniveaus worden geïntegreerd:
* **Biologisch niveau:** Genen, eiwitten, hersenmechanismen en -structuren.
* **Individueel niveau:** Gedrag, temperament, cognitieve stijlen.
* **Relationeel niveau:** Ouder-kindrelatie, peer-relaties.
* **Omgevingsniveau:** Gezin, school, bredere maatschappelijke factoren (bv. sociale media).
**Het model van Pennington ** illustreert de integratie van deze analyseniveaus, waarbij het de relatie tussen biologische factoren (bv. genen, hersenen) en gedrag (sociaal, emotioneel, cognitief) onderzoekt. Dit model erkent de complexiteit en de bidirectionele causaliteit tussen deze factoren, en benadrukt het belang van epigenetische invloeden, waarbij omgeving en opvoeding genexpressie kunnen beïnvloeden. De toekomst van OPP ligt in het definiëren van psychopathologie op basis van onderliggende mechanismen in plaats van symptomen, wat kan leiden tot een beter begrip van comorbiditeit en de ontwikkeling van gepersonaliseerde interventies [2002](#page=2002).
> **Tip:** Het begrijpen van de verschillende verklaringsniveaus is cruciaal, omdat dit de basis vormt voor het kiezen van de juiste behandelingsstrategieën.
## OPP = voorspellen
Voorspellen in OPP omvat het identificeren van factoren die de ontwikkeling van psychopathologie waarschijnlijker maken. Longitudinaal onderzoek is hierbij essentieel. Het is echter belangrijk te nuanceren dat deze voorspellingen gebaseerd zijn op statistische kansen voor risicogroepen en geen absolute zekerheden bieden voor individuen. Factoren die de ontwikkeling van psychopathologie voorspellen, zijn vaak complex en interageren met elkaar, en er is altijd ruimte voor toevalsfactoren. Het concept van 'historisme', waarbij men zoekt naar 'de' enige oorzaak, is misleidend; de focus moet liggen op de instandhouding van problemen en de beïnvloedbaarheid daarvan.
### Toepassing binnen OPP: ontwikkelingstrajecten
Het bestuderen van ontwikkelingstrajecten helpt om patronen van gedrag over tijd te identificeren.
**Voorbeeld 1: Ontwikkelingstrajecten van fysieke agressie**
Onderzoek naar fysieke agressie bij Canadese kinderen toonde aan dat er drie trajecten zijn: licht agressief (dalend met de leeftijd), middelmatig agressief (dalend met de leeftijd) en hoog agressief (stabiel en hoog). Predictoren voor het hoog agressieve traject omvatten mannelijk geslacht, lage sociaaleconomische status, lage opleiding van de moeder en vijandig ouderschap. Dit onderstreept het belang van vroege interventie om adaptieve probleemoplossingsstrategieën aan te leren.
**Voorbeeld 2: Ontwikkelingstrajecten van lichaamsontevredenheid**
Een longitudinale studie naar lichaamsontevredenheid bij adolescenten tot volwassenheid identificeerde stabiele en wisselende trajecten. Vroege adolescentie bleek een gevoelige periode te zijn, waarbij factoren als depressieve symptomen, lager zelfbeeld, slechte ouder-kindrelatie, diëten bij leeftijdsgenoten en pesten voorspellend waren voor stabiel hoge trajecten. Preventie-inspanningen gericht op zelfbeeld en ouder-kindrelaties zijn daarom cruciaal in deze levensfase.
> **Tip:** De studie van ontwikkelingstrajecten benadrukt het belang van vroege interventie en preventie om problematische patronen te doorbreken.
## OPP = beschrijven
Het beschrijvende aspect van OPP richt zich op het definiëren van wat afwijkt van de normale ontwikkeling. Dit is cruciaal voor:
* **Communicatie:** Een gedeelde taal en classificatie (bv. DSM, ASEBA) zorgt voor eenduidigheid onder professionals.
* **Onderzoek:** Het bepalen van incidentie en prevalentie van stoornissen.
* **Diagnostische cyclus:** Het opstellen van hypothesen over de aard en aanwezigheid van psychopathologie bij een individu.
**Verschillende benaderingen:**
Classificatiesystemen zoals de DSM en het ASEBA-systeem (met de CBCL) zijn beide wetenschappelijk onderbouwd en wereldwijd verspreid. Hoewel ze op gedragsniveau classificeren, komen de onderliggende oorzaken of biologische markers niet altijd aan bod. Beide systemen zijn in ontwikkeling en proberen meer aandacht te besteden aan het ontwikkelingsperspectief, met een hybride benadering die zowel categorische als dimensionele aspecten integreert.
**Andere aspecten voor het bepalen van afwijking:**
Naast classificatiesystemen zijn de volgende punten belangrijk:
* **Levensloopperspectief:** Gedrag moet worden gesitueerd binnen de normale ontwikkelingstaken en leeftijdsadequaatheid. Gedrag dat niet past bij de ontwikkelingsfase wordt als maladaptief beschouwd.
* **Ontwikkelingstrajecten:** Het volgen van patronen van gedrag over tijd.
* **Hulpvraag:** Slechts een klein percentage van de jongeren met psychopathologie zoekt hulp, wat de prevalentie kan onderschatten.
* **Lijden/impairement:** De mate waarin het gedrag het functioneren van het kind belemmert, is een cruciale indicator.
## Prevalentie van kinderpsychopathologie
In de Benelux kampt ongeveer 10-15% van de kinderen met psychopathologie, wat betekent dat 85% het wel goed doet. Prevalentiecijfers variëren echter sterk en zijn afhankelijk van factoren zoals studiegroep (regio, cultuur), meetinstrument (bv. klinisch interview vs. vragenlijst), leeftijd, informant (ouders, leerkrachten, kind zelf), en het soort probleem of stoornis. De COVID-19 pandemie heeft geleid tot een toename van zorgen omtrent de mentale gezondheid van kinderen en adolescenten wereldwijd.
## Stabiliteit van kinderpsychopathologie
Longitudinale studies tonen aan dat psychopathologie in de kindertijd en adolescentie een sterke predictor kan zijn voor latere ontwikkelingsfasen, vooral binnen hetzelfde brede band domein (homotypische stabiliteit). Echter, fluctuaties in ernst en expressie van problematiek gedurende de ontwikkeling zijn eerder regel dan uitzondering. Hoewel er meer evidentie is voor homotypische dan heterotypische stabiliteit (mutatie van de ene stoornis naar de andere), kan psychopathologie zich ook manifesteren als een combinatie van stoornissen (comorbiditeit) of als een verandering in de expressie van de stoornis. Veel individuen zullen minstens één keer in hun leven voldoen aan de criteria van een klinische stoornis.
## Wat is normale ontwikkeling?
Het begrijpen van normale ontwikkeling is fundamenteel voor OPP. Ontwikkelingstaken zijn normale uitdagingen die een kind op een bepaalde leeftijd moet doorlopen. Deze taken kunnen spanningen met zich meebrengen die leiden tot veranderingen in gedrag, gevoelens en gedachten. Zolang deze reacties tijdelijk zijn en kinderen er niet in blijven hangen (vaak met steun van hun omgeving), duiden ze niet noodzakelijk op afwijkende ontwikkeling of een psychische stoornis.
**Culturele factoren** spelen een belangrijke rol in hoe gedragingen worden geïnterpreteerd en hoe verwachtingen worden geuit, wat kan leiden tot verschillen in de uitingen van psychopathologie en de interpretatie van normaal gedrag.
## Modellen van normale ontwikkeling
Verschillende modellen helpen bij het verklaren van normale ontwikkeling en hoe deze kan afwijken:
### Trekmodel
Dit model stelt dat ontwikkeling wordt bepaald door stabiele, relatief onbeïnvloedbare individuele karakteristieken (trekken), die endogeen zijn en niet door de omgeving worden beïnvloed. Dit model is grotendeels verworpen omdat het de rol van de omgeving negeert. Het 'littekenmodel' is een variant hierop, waarbij blijvende schade door aversieve ervaringen de persoonlijkheidsontwikkeling maladaptief beïnvloedt.
### Omgevingsmodellen/Contextueel model
Deze modellen benadrukken de invloed van externe omgevingsfactoren (exogene factoren) op de ontwikkeling. Ze gaan uit van een dynamisch mensbeeld waarbij het individu kan veranderen als de omgeving verandert.
* **Ecologisch model (Bronfenbrenner):** Beschouwt contexten op microniveau (dichte relaties), mesoniveau (interactie tussen contexten) en macroniveau (maatschappelijke factoren).
* **Kritische kanttekeningen:** Deze modellen kunnen een passief mensbeeld hanteren, waarbij de persoon zelf weinig invloed heeft. Ze houden onvoldoende rekening met de subjectieve definitie van 'positieve' of 'negatieve' omgevingen en de rol van kritische perioden.
### Interactiemodel
Dit model stelt dat ontwikkeling het resultaat is van een actieve wisselwerking tussen kind- en omgevingskenmerken.
* **Goodness of fit-model:** Benadrukt de match of mismatch tussen kindkenmerken en omgevingsfactoren. Een 'poorness of fit' kan leiden tot onaangepast gedrag.
* **Transactioneel model:** Gaat een stap verder door te stellen dat kind en omgeving elkaar wederzijds beïnvloeden en veranderen als gevolg van de interactie. Bidirectionele causaliteit staat hier centraal. Dit model is cruciaal voor het begrijpen van psychopathologie, waarbij diathese (kwetsbaarheid) en stress samenkomen om pathologie te ontwikkelen. Stressoren kunnen hierbij acuut of chronisch zijn en verschillende niveaus beslaan (individueel, relationeel, maatschappelijk).
### Risico- en beschermende factoren
Risico- en beschermende factoren zijn essentieel voor het begrijpen van ontwikkelingsuitkomsten. Ze kunnen op verschillende niveaus worden ingedeeld (organisch, intrapersoonlijk, interpersoonlijk, hoger-orde) en interageren op complexe wijze (bv. cumulatief risicomodel). Genen worden vaker gezien als kwetsbaarheidsfactoren dan als directe risicofactoren. Temperament, opvoedingsstijl, en omgevingsfactoren zoals armoede en verwaarlozing zijn belangrijke risicofactoren. Beschermende factoren, zoals een goede ouder-kindrelatie, intelligentie en sociale steun, kunnen het negatieve effect van risicofactoren verminderen.
### Veerkracht
Veerkracht (resilience) is het vermogen om zich aan te passen ondanks aanzienlijke tegenslag. Dit domein is relatief jong en richt zich op het identificeren van beschermende factoren en processen die adaptatie bevorderen. Veerkracht is niet alleen het vermijden van problemen, maar ook het vermogen om te herstellen na tegenslag. Het wordt beïnvloed door zowel individuele kenmerken als relationele en omgevingsfactoren. Preventieprogramma's richten zich vaak op het versterken van beschermende factoren, omdat dit soms effectiever kan zijn dan het direct aanpakken van risicofactoren.
## Hoofdstuk 1: Vroege socialisatieproblemen
Vroege socialisatie, het proces waarbij kinderen sociale vaardigheden en emotionele competenties ontwikkelen, is cruciaal voor een gezonde ontwikkeling. Problemen in dit domein kunnen zich uiten in slaap-, zindelijkheids-, voedings- en eetproblemen.
### Slaapproblemen
Normale slaapontwikkeling verloopt geleidelijk van korte slaapcycli bij baby's naar langere periodes van slaap 's nachts. Milde slaapproblemen zijn vaak onderdeel van de normale ontwikkeling en van voorbijgaande aard. Klinische slaapproblemen worden gekenmerkt door interferentie met het dagelijks functioneren, zoals schoolprestaties of psychosociaal welzijn, en kunnen leiden tot prikkelbaarheid of slaperigheid.
**DSM-5 Categorieën:**
* **Insomnie:** Problemen met inslapen of doorslapen.
* **Hypersomnie:** Overmatige slaapbehoefte.
* **Parasomnie:** Abnormaal gedrag tijdens de slaap (nachtmerries, pavor nocturnus, slaapwandelen).
**Comorbiditeit en Verloop:**
Slaapproblemen komen frequent voor bij kinderen en zijn vaak geassocieerd met internaliserende problemen zoals angst en depressie. Ze kunnen persisteren tot volwassenheid en een risicofactor vormen voor verdere psychopathologie.
**Etiologie en Mechanismen:**
Zowel biologische factoren (bv. rijping van het zenuwstelsel) als psychologische factoren (bv. temperament, angst voor separatie) spelen een rol. Ouderlijke factoren, zoals inconsequente opvoeding, overbezorgdheid of het te vroeg forceren van slaaproutines, kunnen de ontwikkeling van slaapproblemen beïnvloeden. Transactionele mechanismen, waarbij het probleem zichzelf in stand houdt, zijn ook relevant.
### Zindelijkheidsproblemen
Normale zindelijkheid ontwikkelt zich door fysiologische rijping en leerprocessen, waarbij controle over sluitspieren wordt verkregen. Problemen ontstaan wanneer deze processen verstoord worden, wat kan leiden tot enuresis (urineverlies) of encopresis (ontlastingverlies).
**DSM-5 Categorieën:**
* **Enuresis:** Herhaalde urinelozing in bed of kleding (primair of secundair).
* **Encopresis:** Herhaaldelijk defeceren op daartoe niet bestemde plaatsen (retentief of niet-retentief).
**Prevalentie en Comorbiditeit:**
Zindelijkheidsproblemen komen relatief vaak voor en kunnen geassocieerd zijn met gedragsproblemen, leerproblemen en andere internaliserende of externaliserende stoornissen.
**Etiologie en Mechanismen:**
Factoren op biologisch niveau (rijping, werking sluitspier) en psychologisch niveau (temperament, angst, autonomiedrang) spelen een rol. Ouderlijke factoren zoals overbezorgdheid, te vroeg forceren of een te grote focus op het probleem kunnen de ontwikkeling belemmeren. Maatschappelijke veranderingen, zoals de beschikbaarheid van luiers, kunnen ook invloed hebben op de aanvang van zindelijkheid.
### Voedings- en Eetproblemen
Voeding is cruciaal voor groei en ontwikkeling. Problemen ontstaan wanneer het leerproces van regulatie van inname, acceptatie van smaken en interactie met de omgeving wordt verstoord. De ontwikkeling van voedselvoorkeuren begint al prenataal en wordt sterk beïnvloed door de sociale omgeving. Neofobie (angst voor nieuwe voedingsmiddelen) is evolutionair begrijpelijk, maar kan een belemmering vormen.
**DSM-5 Categorieën:**
* **Pica:** Eten van oneetbare zaken.
* **Ruminatiestoornis:** Terug laten komen en herkauwen van voedsel.
* **Vermijdende/Restrictieve Voedselinnamestoornis (ARFID):** Falen om te voldoen aan voedings- en energiebehoeften, zonder angst voor gewichtstoename of verstoring van lichaamsbeeld.
* **Anorexia Nervosa (AN), Bulimia Nervosa (BN), Binge Eating Disorder (BED):** Specifieke eetstoornissen met eigen criteria.
**Prevalentie en Comorbiditeit:**
Eet- en voedingsproblemen komen frequent voor, met name bij kinderen met ontwikkelingsstoornissen. Ze zijn vaak geassocieerd met angststoornissen, autismespectrumstoornissen en ADHD.
**Verloop en Prognose:**
Voedingsproblemen in de vroege kindertijd kunnen stabiel blijven en voorspellend zijn voor latere eetstoornissen. Tijdig ingrijpen is cruciaal voor een gunstige prognose.
**Etiologie en Mechanismen:**
Een multicausaal model omvat biologische factoren (bv. oraal-motorische aspecten), kindfactoren (bv. temperament, zelfregulatie), ouderlijke vaardigheden (bv. druk, restrictie, beloning met voeding) en socioculturele factoren (bv. media-idealen, 'food away from home'). Er is sprake van complexe interacties tussen deze factoren, waarbij het **transactionele model** centraal staat.
## Hoofdstuk 2: Trauma
Kinderen en adolescenten kunnen geconfronteerd worden met schokkende gebeurtenissen, wat kan leiden tot stressreacties. Indien deze reacties langdurig aanhouden en de verwerking gestagneerd is, spreekt men van trauma, wat een ernstige bedreiging vormt voor de persoonlijke integriteit. Reacties op trauma variëren sterk afhankelijk van de leeftijd, waarbij symptomen kunnen variëren van slaap- en eetproblemen bij baby's tot gedragsmatige veranderingen, angsten en depressie bij oudere kinderen en adolescenten.
### DSM-5: Psychotrauma- en stressorgerelateerde stoornissen
De DSM-5 erkent PTSS als de bekendste stoornis, maar ook minder schokkende levensgebeurtenissen kunnen, indien ze niet goed verwerkt worden, leiden tot posttraumatische stressreacties. PTSS wordt gekenmerkt door vier symptoomclusters: intrusieve symptomen, vermijdingsgedrag, negatieve veranderingen in gedachten en stemming, en veranderingen in arousal en reactiviteit. Er zijn specifieke criteria voor kinderen onder de 6 jaar en er worden subtypes onderscheiden (met dissociatieve of uitgestelde symptomen). Naast PTSS zijn ook andere stoornissen, zoals reactieve hechtingsstoornis en aanpassingsstoornis, mogelijk.
### Prevalentie en Verloop
Een aanzienlijk deel van de kinderen wordt blootgesteld aan traumatische gebeurtenissen, met uiteenlopende prevalentiecijfers afhankelijk van de definitie en meetmethode. PTSS ontwikkelt zich bij ongeveer 1 op de 6 kinderen na een traumatische gebeurtenis, waarbij meisjes en gebeurtenissen met een interpersoonlijk karakter een hoger risico vormen. Trauma kan het dagelijks functioneren ernstig belemmeren en de ontwikkeling bedreigen.
### Risico- en Protectieve Factoren
Risicofactoren omvatten biologische kwetsbaarheid, demografische factoren (bv. vrouwelijk geslacht), eerdere psychopathologie en cumulatieve traumatische gebeurtenissen. Beschermende factoren zijn onder meer sociale steun, mannelijk geslacht en het ontbreken van eerdere traumatisering.
### Trauma en de Hersenen
Traumatische ervaringen kunnen leiden tot veranderingen in de hersenen, met name in het belonings-, geheugen- en bedreigingssysteem. Dit kan resulteren in een verhoogde gevoeligheid voor stress, negatieve emoties, verminderd zelfvertrouwen en een groter risico op mentale problemen. Vroege interventies en het opbouwen van vertrouwensrelaties kunnen de plasticiteit van de hersenen positief beïnvloeden en de gevolgen van trauma helpen verminderen.
## Hoofdstuk 3: Hechting en Kindermishandeling
### Gehechtheid
Gehechtheid, zoals beschreven door Bowlby, is een biologisch bepaalde component van menselijke natuur, gericht op het aangaan van sterke emotionele banden met belangrijke individuen. Een veilige hechting wordt gekenmerkt door een 'secure base' (veilige basis) voor exploratie en een 'safe haven' (veilige haven) bij stress. Een onveilige hechting kan ontstaan door een gebrek aan sensitiviteit en responsiviteit van de verzorger, wat leidt tot interne werkmodellen die het zelfbeeld en sociale/emotionele competenties beïnvloeden. Gehechtheid is niet statisch, maar kan gedurende de levensloop veranderen en wordt beïnvloed door interacties en contexten.
#### Classificatie: Categoriale vs. Dimensionele Visie
De categoriale visie onderscheidt veilige, angstige, vermijdende en gedesorganiseerde hechting. De dimensionele visie, die meer nuance biedt, beschrijft hechting op basis van angstige en vermijdende dimensies. Hoewel onveilige hechting een risicofactor is voor psychopathologie, is het geen stoornis op zich. Hechtingsstoornissen (reactieve hechtingsstoornis en ontremd-sociaalcontactstoornis) zijn wel specifieke psychopathologieën die ontstaan als reactie op pathogene zorg.
### Kindermishandeling
Kindermishandeling omvat fysieke, seksuele en emotionele mishandeling, evenals verwaarlozing. Het is een ernstige risicofactor die kan leiden tot onveilige en gedesorganiseerde hechting. Intergenerationele overdracht van mishandeling is een complex fenomeen, waarbij gehechtheidsproblemen, negatieve werkmodellen en ecologische factoren een rol spelen. Beschermende factoren, zoals ondersteunende opvoeders of therapie, kunnen deze cyclus doorbreken.
**Preventie:**
Vroegtijdige interventieprogramma's, zoals het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling (VK) en Video feedback to Promote Positive Parenting (VIPP), zijn gericht op het ondersteunen van ouders en het bevorderen van veilige ouder-kindrelaties. Ook attachment-based family therapy (ABFT) kan effectief zijn bij het herstellen van vertrouwen.
## Hoofdstuk 4: Stemmingsproblemen & Depressie bij Kinderen en Adolescenten
Depressieve symptomen komen bij kinderen en adolescenten vaker voor dan voorheen werd gedacht, met een geleidelijke toename van de kindertijd naar de adolescentie, waar meisjes een hoger risico lopen. De prognose is niet altijd gunstig, met een hoog hervalpercentage.
### Definitie en DSM-5
Depressie kan zich uiten als een symptoom, syndroom of stoornis, gekenmerkt door een negatieve stemming, verminderd plezier en interesse, en vaak een negatieve cognitieve triade (negatief zelfbeeld, negatieve kijk op de wereld en de toekomst). De DSM-5 erkent verschillende depressieve stoornissen, met aandacht voor leeftijdsspecifieke uitingen, hoewel de diagnostiek van depressie bij kinderen uitdagend kan zijn vanwege de overlap met normale stemmingswisselingen en andere psychopathologie.
### Ontwikkelingstaken en Manifestaties
De uiting van depressieve symptomen kan variëren afhankelijk van de ontwikkelingsfase en de bijbehorende ontwikkelingstaken. Bij peuters en kleuters kan dit zich uiten als prikkelbaarheid of separatieangst, bij schoolkinderen als slechtere schoolprestaties en angst, en bij adolescenten als sociale isolatie, impulsiviteit of suïcidale gedachten.
### Comorbiditeit en Verklaringen
Depressie komt vaak voor in combinatie met andere stoornissen, zoals angststoornissen, gedragsstoornissen en middelengebruik. Verklarende modellen omvatten genetische/biologische factoren (neurotransmitters, familiale aanleg), temperament (negatieve emotionaliteit, lage positieve emotionaliteit, lage effortful control), emotieregulatieproblemen, en cognitieve kwetsbaarheden (negatieve zingevingsstijl, aangeleerde hulpeloosheid, informatieverwerkingsbias). Het diathese-stressmodel en transactionele modellen zijn hierbij relevant.
### Preventie en Behandeling
Preventieprogramma's, zoals het 'Boost Camp' gericht op emotieregulatie, kunnen helpen bij het stimuleren van copingvaardigheden. Behandeling kan cognitieve gedragstherapie omvatten, gericht op het veranderen van maladaptieve gedachten en gedrag.
## Hoofdstuk 5: Angst en Rouw
### Angst
Angst is een normale, adaptieve emotie die ons helpt bij het omgaan met dreigende situaties. Angststoornissen ontstaan wanneer de angst disproportioneel, langdurig en belemmerend wordt voor het dagelijks functioneren. Angstreacties kunnen zich uiten in cognities ("ik ben in gevaar"), fysiologie (versnelde hartslag, ademhaling) en gedrag (vluchten, vermijding).
#### Normaal vs. Abnormaal
De inhoud en intensiteit van angsten evolueren met de leeftijd, van concrete angsten bij jonge kinderen (bv. voor harde geluiden, scheiding) naar meer abstracte en anticipatorische angsten bij adolescenten (bv. voor falen, sociale afkeuring). Abnormale angst of een angststoornis wordt gekenmerkt door interferentie met het dagelijks functioneren, leeftijdsinadequaatheid of extreme intensiteit.
#### Prevalentie, Verloop en Risicofactoren
Angststoornissen zijn de meest voorkomende psychopathologie bij jongeren. Ze kunnen chronisch zijn, maar spontaan herstel is ook mogelijk. Risicofactoren omvatten erfelijkheid, gedragsinhibitie (temperamentsfactor), angstsensitiviteit, biologische kwetsbaarheid (bv. verhoogde cortisolspiegels) en negatieve leerervaringen (klassieke conditionering, observationeel leren, negatieve informatie). Omgevingsfactoren zoals onveilige gehechtheid, overbeschermende opvoedingsstijlen en stressvolle levensgebeurtenissen spelen eveneens een rol. Beschermende factoren zijn onder meer effortful control (aandachts- en gedragscontrole), waargenomen controle en een positieve ouder-kindrelatie.
### Gecompliceerde Rouw
Rouw is een natuurlijk proces na verlies, dat door iedereen anders wordt ervaren en beïnvloed wordt door de band met de overledene en het ontwikkelingsstadium van de rouwende. Het omvat vier taken: het verlies onder ogen zien, de pijn van het verlies ervaren, zich aanpassen aan het leven zonder de overledene, en opnieuw leren genieten van het leven terwijl de herinnering levendig wordt bewaard.
#### Gecompliceerde Rouw als Stoornis
Gecompliceerde rouw ontstaat wanneer het rouwproces vastloopt, wat leidt tot chronisch lijden, een verscheurend verlangen naar de overledene, en significante beperkingen in het functioneren. De DSM-5 erkent de persisterende complexe rouwstoornis als een aparte categorie, met specifieke criteria gericht op de duur en aard van de rouwreacties.
#### Verklarende Modellen
Cognitief-gedragsmatige modellen verklaren gecompliceerde rouw door problemen bij de integratie van het verlies in het autobiografisch geheugen, negatieve opvattingen over de rouwreacties, en angstige vermijding of depressief terugtrekgedrag. Deze mechanismen beïnvloeden en versterken elkaar, wat leidt tot het vastlopen in het rouwproces.
## Hoofdstuk 6: Gedragsproblemen bij Adolescenten
Gedragsproblemen, waaronder agressie en regelovertredend gedrag, zijn complexe uitingen die vaak ontstaan door een samenspel van individuele, relationele en omgevingsfactoren.
### Evidence-Based Werken en het STOP4-7 Programma
Evidence-based werken in de hulpverlening vereist het combineren van het beste beschikbare bewijs met klinische expertise en cliëntvoorkeuren. Het STOP4-7 programma is een vroeg interventie- en preventieprogramma dat zich richt op kinderen tussen vier en zeven jaar met externaliserend gedrag, door middel van kind-, oudertraining en schoolinterventies. De aanpak is ecologisch en omvat technieken zoals positieve bekrachtiging, structuur bieden, consequente discipline en het bevorderen van sociale vaardigheden.
### DSM-5: Disruptieve Impulsbeheersings- en Andere Gedragsstoornissen
De DSM-5 categoriseert gedragsproblemen onder stoornissen zoals de Oppositioneel-opstandige stoornis (ODD), Norm-overschrijdende gedragsstoornis (CD) en Periodiek explosieve stoornis. Deze stoornissen worden gekenmerkt door een patroon van boze stemming, ruziezoekend gedrag of schending van normen en rechten van anderen.
### Prevalentie, Comorbiditeit en Prognose
Gedragsproblemen komen frequent voor, met een hogere prevalentie bij jongens, vooral in de adolescentie. Ze gaan vaak gepaard met comorbiditeit, zoals ADHD, leerproblemen, angst- en stemmingsstoornissen, en middelengebruik. De prognose is vaak negatief zonder behandeling, met een hoge stabiliteit van de problemen over generaties heen.
### Ontwikkelingsmodellen en Verklaringsperspectieven
Vroege ontwikkeling, met name de interactie tussen ouder en kind (dwingproces, coercieve processen), is cruciaal. Verwerping door leeftijdsgenoten en aansluiting bij deviante peers kunnen leiden tot delinquentie. Verklaringsmodellen omvatten biologische, leertheoretische, informatieverwerkings- en ecologische/transactionele perspectieven, die de complexe interacties tussen individuele kwetsbaarheden en omgevingsinvloeden belichten.
## Hoofdstuk 7: Verslaving + Zelfverwondend Gedrag
### Verslaving
De adolescentie is een kritieke fase voor de ontwikkeling van de hersenen, met een onevenwicht tussen het limbisch systeem (belonende processen) en de prefrontale cortex (controle en planning). Dit maakt adolescenten kwetsbaar voor middelengebruik en verslaving. Het duaal procesmodel beschrijft de interactie tussen deze systemen.
#### Shift in Visie en Criterian
De visie op middelengebruik bij jongeren is verschoven van een gecontroleerde consumptie naar een strengere focus op abstinentie, vanwege de grotere schadelijke effecten op de ontwikkelende hersenen. De DSM-5 criteria voor middelgerelateerde stoornissen beschrijven een problematisch gebruikspatroon dat leidt tot klinisch significante beperkingen of lijdensdruk, onderverdeeld in stoornissen door middelengebruik en middelengeïnduceerde stoornissen. Gedragsverslavingen, zoals gamen en gokken, krijgen ook meer aandacht.
#### Prevalentie, Comorbiditeit en Verloop
Middelengebruik en verslaving komen frequent voor bij adolescenten, met een toenemende prevalentie met de leeftijd. Comorbiditeit met andere psychiatrische stoornissen is hoog, waarbij vaak sprake is van wederzijdse beïnvloeding. Het verloop van verslaving kent verschillende fasen, van positieve bekrachtiging tot compulsief gebruik en negatieve bekrachtiging, en wordt beïnvloed door genetische factoren, sociale context, persoonlijkheid, expliciete cognities en executieve functies.
#### Preventie en Beschermende Factoren
Preventie is cruciaal, gezien de grotere gevolgen van middelengebruik tijdens de adolescentie. Effectieve preventie vereist een combinatie van voorlichting aan ouders, structurele politieke maatregelen en het aanpakken van risicofactoren. Beschermende factoren omvatten genetische aanleg, sterke sociale banden, proactieve ouderlijke betrokkenheid en het ontwikkelen van gezonde coping- en emotieregulatiestrategieën.
### Zelfverwondend Gedrag (ZVG)
Zelfverwondend gedrag, gedefinieerd als het opzettelijk toebrengen van fysiek letsel zonder suïcidale intentie, komt vaak voor bij adolescenten, met een hogere prevalentie bij meisjes. Het wordt vaak gezien als een vorm van emotieregulatie, een poging om negatieve gevoelens te verminderen of te communiceren.
#### DSM-5 Criteria en Prevalentie
De DSM-5 heeft niet-suïcidale zelfbeschadiging (NSSI) erkend als een apart syndroom, gekenmerkt door het toebrengen van letsel met specifieke intenties of gevolgen. ZVG is vaak comorbide met andere stoornissen, zoals depressie, angststoornissen, eetstoornissen en middelengebruik.
#### Verloop, Risico- en Protectieve Factoren
ZVG kent vaak een bifasisch verloop, met pieken in de adolescentie en vroege volwassenheid. Risicofactoren omvatten negatieve emotionaliteit, problematische emotieregulatie, impulsiviteit, traumatische ervaringen, onveilige hechting en blootstelling aan zelfverwondend gedrag bij leeftijdsgenoten of via sociale media. Beschermende factoren zijn onder meer een positieve identiteitsontwikkeling, veilige hechting, sociale steun en het leren van adaptieve emotieregulatiestrategieën. ZVG wordt beschouwd als een copingmechanisme en een non-verbale vorm van communicatie.
## Hoofdstuk 8: Eetproblemen bij Kinderen en Adolescenten
Eetproblemen bij kinderen en adolescenten zijn divers en kunnen variëren van verstoringen in eetgedrag tot klinische eetstoornissen zoals Anorexia Nervosa, Bulimia Nervosa en Binge Eating Disorder.
### Definitie en DSM-5
De DSM-5 categoriseert eetstoornissen breed, met specifieke criteria voor verschillende stoornissen, rekening houdend met ontwikkelingsaspecten. Obesitas is een medische aandoening, maar kan samengaan met eetstoornissen. Kernpathologie bij eetstoornissen is de centrale rol van gewicht, lichaamsvorm en eten in de zelfevaluatie.
### Prevalentie, Comorbiditeit en Verloop
Eetstoornissen komen vaker voor bij meisjes, met een hogere incidentie in de adolescentie. Ze gaan gepaard met significante comorbiditeit met depressie, angststoornissen, middelengebruik en zelfverwondend gedrag. Vroege signalen, zoals lichaamsontevredenheid en ongezonde dieettechnieken, kunnen al op jongere leeftijd worden gedetecteerd en zijn voorspellend voor latere eetstoornissen. De prognose is variabel, maar hoe vroeger de behandeling start, hoe gunstiger deze is.
### Ontstaan en Instandhouding
Een multicausaal model verklaart het ontstaan en de instandhouding van eetproblemen, met aandacht voor equifinaliteit en multifinaliteit. Factoren zoals onrealistische schoonheidsidealen, sociale vergelijking (via ouders, peers, media), onveilige hechting, temperament, executief functioneren en emotieregulatie spelen een rol. Het **tripartite influence model** beschrijft hoe sociale actoren idealen promoten, die via mediërende processen tot lichaamsontevredenheid leiden.
#### Beschermende Factoren en Preventie
Beschermende factoren omvatten een positieve ouder-kindrelatie, veilige gehechtheid, mediawijsheid en een kritische denkstijl. Universele preventieprogramma's gericht op het verbeteren van het lichaamsbeeld en het bevorderen van gezonde copingstrategieën kunnen effectief zijn, mits ze interactief zijn, een brede doelgroep aanspreken en leerkrachten betrekken. Een ecologische aanpak die ook omgevingsfactoren aanpakt, is van belang.
## Hoofdstuk 8: Eetproblemen bij Kinderen en Adolescenten
Eetproblemen bij kinderen en adolescenten zijn divers en omvatten verstoringen in het eetgedrag die kunnen leiden tot klinische eetstoornissen. Het begrijpen van normale voedings- en eetontwikkeling is cruciaal om afwijkend gedrag te herkennen.
### Definitie en DSM-5 Categorieën
De DSM-5 classificeert eetstoornissen, waaronder Pica, Ruminatiestoornis, ARFID, Anorexia Nervosa, Bulimia Nervosa en Binge Eating Disorder. Deze classificaties houden rekening met ontwikkelingsaspecten en gedragsmatige indicatoren.
### Prevalentie, Comorbiditeit en Verloop
Eetstoornissen komen vaker voor bij meisjes en de incidentie is hoger bij adolescenten. Ze gaan vaak gepaard met comorbiditeit met depressie, angst, middelengebruik en zelfverwondend gedrag. Vroege signalen, zoals lichaamsontevredenheid en ongezonde dieetpraktijken, kunnen voorspellend zijn voor latere eetstoornissen. De prognose varieert, waarbij een vroege aanvang en behandeling de kans op herstel vergroten.
### Ontstaan en Instandhouding: Multicausale Modellen
Een multicausaal model verklaart het ontstaan en de instandhouding van eetstoornissen, waarbij interacties tussen biologische factoren (temperament, genetica), psychologische factoren (cognities, emotieregulatie, hechting) en socioculturele invloeden (media-idealen, sociale vergelijking) een rol spelen. Het tripartite influence model beschrijft hoe sociale actoren en mediapraktijken bijdragen aan lichaamsontevredenheid, met name door sociale vergelijking en internalisatie van idealen.
#### Rol van Gehechtheid en Emotieregulatie
Onveilige hechting en maladaptieve emotieregulatiestrategieën worden consistent geassocieerd met eetpathologie. Verstoorde ouder-kindrelaties en de moeilijkheid om emoties te reguleren kunnen bijdragen aan eetbuien en restrictief eetgedrag.
#### Preventie
Universele preventieprogramma's gericht op het verbeteren van het lichaamsbeeld, mediawijsheid en zelfbeeld zijn veelbelovend, hoewel de effecten vaak van korte duur zijn. Een ecologische aanpak die zowel individuele als omgevingsfactoren beïnvloedt, is essentieel voor duurzame preventie.
## Hoofdstuk 11: Suicidaal Gedrag
Suicidaal gedrag, hoewel minder frequent dan bij andere leeftijdsgroepen, is een belangrijke doodsoorzaak bij jongeren en komt vaker voor in de vorm van pogingen. Het is een complex fenomeen dat wordt beïnvloed door een samenspel van biologische, psychologische en sociale factoren.
### Kenmerken en Modellen
Een suïcidale toestand wordt gekenmerkt door hopeloze gedachten, intense negatieve gevoelens, lichamelijke klachten en (non-)verbale waarschuwingssignalen. Het biopsychosociaal model van Rudd en het integratief verklarend model van Van Heeringen bieden een raamwerk voor het begrijpen van de multifactoriële aard van suïcidaliteit. Het suïcidale proces is langdurig en fluctuerend, waarbij acute en chronische suïcidaliteit kunnen worden onderscheiden.
### Risico- en Beschermende Factoren
Voorbeschikkende factoren omvatten genetische kwetsbaarheid, neurobiologische afwijkingen, traumatische levensgebeurtenissen, psychologische kwetsbaarheden (bv. lage impulscontrole, zwart-wit denken) en demografische factoren. Uitlokkende factoren zijn recente stressvolle levensgebeurtenissen, psychische problemen en drempelverlagende factoren (bv. beschikbaarheid van middelen). Beschermende factoren zijn onder meer een sterk steunnetwerk, communicatie, positieve copingstrategieën, zelfvertrouwen, veerkracht en toegang tot kwalitatieve geestelijke gezondheidszorg.
## Hoofdstuk 5: Angst en Rouw
### Angst en Angststoornissen
Angst is een basisemotie die ons helpt bedreigingen te hanteren. Angststoornissen ontstaan wanneer de angst disproportioneel, langdurig en belemmerend wordt. Angstontwikkeling verloopt met de leeftijd van concrete naar abstractere angsten. Risicofactoren omvatten erfelijkheid, gedragsinhibitie, angstsensitiviteit, biologische kwetsbaarheid en negatieve leerervaringen. Beschermende factoren zijn onder meer effortful control, waargenomen controle en een positieve ouder-kindrelatie. Angststoornissen kunnen chronisch zijn, maar spontaan herstel is mogelijk.
### Rouw en Gecompliceerde Rouw
Rouw is een natuurlijk proces na verlies, dat individueel verschilt en zich door de tijd heen manifesteert in verschillende taken. Gecompliceerde rouw ontstaat wanneer het rouwproces vastloopt, wat leidt tot chronisch lijden en significante beperkingen. De DSM-5 erkent de persisterende complexe rouwstoornis als een aparte categorie, met criteria gericht op de duur en aard van de rouwreacties. Cognitieve en gedragsmatige modellen verklaren gecompliceerde rouw door problemen in de integratie van het verlies, negatieve opvattingen over de rouwreacties en vermijdingsgedrag.
## Hoofdstuk 6: Gedragsproblemen bij Adolescenten
Gedragsproblemen, waaronder agressie en regelovertredend gedrag, zijn complexe uitingen die vaak een vroege start hebben en prognostisch ongunstig kunnen zijn zonder interventie. Het begrijpen van de ontwikkelingstaken en de interactie tussen kindfactoren (bv. temperament, executieve functies) en omgevingsfactoren (bv. opvoeding, peer-invloed) is cruciaal.
### Het STOP4-7 Programma
Dit programma is een evidence-based interventie die zich richt op het verbeteren van gedragsproblemen bij jonge kinderen door middel van ouder- en kindtraining, en schoolinterventies. De aanpak is ecologisch en omvat strategieën zoals positieve bekrachtiging, consequente discipline en het aanleren van sociale vaardigheden.
### Verklarende Modellen en Preventie
Verschillende modellen, waaronder het dwingproces (coercive process) en ecologische/transactionele modellen, helpen bij het verklaren van de ontwikkeling van gedragsproblemen. Een vroege interventie, met name tussen de leeftijd van 4 en 8 jaar, is het meest effectief. Preventieprogramma's gericht op het versterken van pro-sociale vaardigheden en het creëren van een positieve omgeving kunnen de ontwikkeling van antisociaal gedrag tegengaan.
## Hoofdstuk 7: Verslaving + Zelfverwondend Gedrag
### Verslaving
De adolescentie is een kwetsbare periode voor de ontwikkeling van verslaving door de nog niet volledig ontwikkelde prefrontale cortex en het versterkte limbisch systeem. Dit leidt tot een grotere gevoeligheid voor beloning en impulsiviteit. Het duaal procesmodel, dat de interactie tussen deze systemen beschrijft, biedt inzicht in de mechanismen van verslaving.
#### Middelen- en Gedragsverslavingen
De DSM-5 classificeert middelgerelateerde stoornissen en erkent ook gedragsverslavingen zoals gokken. Comorbiditeit met andere psychopathologie is hoog. Middelengebruik kan leiden tot aanzienlijke neurobiologische en psychologische veranderingen, met gevolgen voor de ontwikkeling en latere levensloop.
#### Risico- en Protectieve Factoren
Risicofactoren omvatten genetische aanleg, persoonlijkheidskenmerken (bv. hoge BAS-gevoeligheid), sociale context (peers, ouderlijk gebruik), expliciete cognities (verwachtingen) en executieve functiestoornissen. Beschermende factoren zijn onder meer sterke sociale banden, pro-sociale peers, gezonde ouderlijke begeleiding en effectieve emotieregulatie.
### Zelfverwondend Gedrag (ZVG)
Zelfverwondend gedrag, gedefinieerd als het opzettelijk toebrengen van fysiek letsel zonder suïcidale intentie, wordt vaak gezien als een copingmechanisme voor het omgaan met intense negatieve emoties, identiteitsverwarring en sociale problemen.
#### Risico- en Protectieve Factoren
Risicofactoren omvatten traumatische ervaringen, onveilige hechting, negatieve emotionaliteit, problematische emotieregulatie en de invloed van peers en sociale media. Beschermende factoren zijn onder meer een veilige hechting, positieve identiteitsontwikkeling, sociale steun en het leren van adaptieve coping- en emotieregulatiestrategieën. Het is cruciaal om ZVG te benaderen als een vorm van communicatie en coping, en niet als aanstellerij.
## Hoofdstuk 8: Eetproblemen bij Kinderen en Adolescenten
Eetproblemen bij kinderen en adolescenten zijn divers en kunnen variëren van verstoringen in eetgedrag tot klinische eetstoornissen zoals Anorexia Nervosa, Bulimia Nervosa en Binge Eating Disorder. Het begrijpen van normale voedings- en eetontwikkeling is cruciaal om afwijkend gedrag te herkennen.
### Definitie en DSM-5 Categorieën
De DSM-5 classificeert eetstoornissen, waaronder Pica, Ruminatiestoornis, ARFID, Anorexia Nervosa, Bulimia Nervosa en Binge Eating Disorder. Deze classificaties houden rekening met ontwikkelingsaspecten en gedragsmatige indicatoren.
### Prevalentie, Comorbiditeit en Verloop
Eetstoornissen komen vaker voor bij meisjes, met een hogere incidentie in de adolescentie. Ze gaan vaak gepaard met comorbiditeit met depressie, angststoornissen, middelengebruik en zelfverwondend gedrag. Vroege signalen, zoals lichaamsontevredenheid en ongezonde dieetpraktijken, kunnen voorspellend zijn voor latere eetstoornissen. De prognose is variabel, maar hoe vroeger de behandeling start, hoe gunstiger deze is.
### Ontstaan en Instandhouding: Multicausale Modellen
Een multicausaal model verklaart het ontstaan en de instandhouding van eetstoornissen, waarbij interacties tussen biologische factoren (bv. temperament, genetica), psychologische factoren (bv. cognities, emotieregulatie, hechting) en socioculturele invloeden (bv. media-idealen, sociale vergelijking) een rol spelen. Het tripartite influence model beschrijft hoe sociale actoren en mediapraktijken bijdragen aan lichaamsontevredenheid, met name door sociale vergelijking en internalisatie van idealen.
#### Rol van Gehechtheid en Emotieregulatie
Onveilige hechting en maladaptieve emotieregulatiestrategieën worden consistent geassocieerd met eetpathologie. Verstoorde ouder-kindrelaties en de moeilijkheid om emoties te reguleren kunnen bijdragen aan eetbuien en restrictief eetgedrag.
#### Preventie
Universele preventieprogramma's gericht op het verbeteren van het lichaamsbeeld, mediawijsheid en zelfbeeld zijn veelbelovend, hoewel de effecten vaak van korte duur zijn. Een ecologische aanpak die zowel individuele als omgevingsfactoren beïnvloedt, is essentieel voor duurzame preventie.
## Hoofdstuk 11: Suicidaal Gedrag
Suicidaal gedrag, hoewel minder frequent dan bij andere leeftijdsgroepen, is een belangrijke doodsoorzaak bij jongeren en komt vaker voor in de vorm van pogingen. Het is een complex fenomeen dat wordt beïnvloed door een samenspel van biologische, psychologische en sociale factoren.
### Kenmerken en Modellen
Een suïcidale toestand wordt gekenmerkt door hopeloze gedachten, intense negatieve gevoelens, lichamelijke klachten en (non-)verbale waarschuwingssignalen. Het biopsychosociaal model van Rudd en het integratief verklarend model van Van Heeringen bieden een raamwerk voor het begrijpen van de multifactoriële aard van suïcidaliteit. Het suïcidale proces is langdurig en fluctuerend, waarbij acute en chronische suïcidaliteit kunnen worden onderscheiden.
### Risico- en Beschermende Factoren
Voorbeschikkende factoren omvatten genetische kwetsbaarheid, neurobiologische afwijkingen, traumatische levensgebeurtenissen, psychologische kwetsbaarheden (bv. lage impulscontrole, zwart-wit denken) en demografische factoren. Uitlokkende factoren zijn recente stressvolle levensgebeurtenissen, psychische problemen en drempelverlagende factoren (bv. beschikbaarheid van middelen). Beschermende factoren zijn onder meer een sterk steunnetwerk, communicatie, positieve copingstrategieën, zelfvertrouwen, veerkracht en toegang tot kwalitatieve geestelijke gezondheidszorg.
## Veelvoorkomende fouten om te vermijden
* **Vroegtijdige conclusies over causaliteit:** Longitudinaal onderzoek biedt correlaties, geen absolute causale verbanden.
* **Onderschatting van de rol van omgeving:** Ook in genetisch beïnvloedde domeinen speelt de omgeving een cruciale rol.
* **Op zichzelf staande verklaringen:** Psychopathologie is zelden terug te voeren op één enkele factor; een multicausaal en transactioneel perspectief is essentieel.
* **Generalisatie zonder nuance:** Resultaten uit specifieke populaties kunnen niet altijd direct worden gegeneraliseerd.
* **Negeren van het ontwikkelingsperspectief:** Symptomen en gedragingen moeten altijd worden geïnterpreteerd binnen de context van de normale ontwikkeling.
* **Verwarring tussen risicofactoren en beschermende factoren:** Beide zijn cruciaal voor een volledig beeld.
* **Onvoldoende aandacht voor beschermende factoren:** Deze bieden aanknopingspunten voor preventie en interventie.
* **Gebrek aan integratie van verschillende verklaringsniveaus:** Biologische, psychologische en omgevingsfactoren zijn onderling verbonden.
* **Te simpele kijk op stabiliteit en verandering:** Ontwikkeling is dynamisch en kan worden beïnvloed door interventies.
* **Focus enkel op psychopathologie:** Het bestuderen van normale ontwikkeling en veerkracht biedt waardevolle inzichten.
Glossary
## Glossary
| Term | Definitie |
| :----------------------- | :------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| Ontwikkelingspsychopathologie (OPP) | Een algemene benadering om de relaties tussen de normale ontwikkeling en de afwijkende ontwikkelingen daarvan te begrijpen, met als doel het beschrijven, verklaren en voorspellen van afwijkende gedragingen en processen door de tijd heen. |
| Klinische ontwikkelingspsychologie (KLOP) | Een stap verder dan OPP, gericht op het voorkomen en behandelen van psychische problemen bij kinderen en adolescenten, waarbij diagnostiek, preventie en interventie centraal staan. |
| Transactioneel model | Een model dat stelt dat kind en omgeving elkaar wederzijds beïnvloeden en veranderen als gevolg van hun interacties, wat leidt tot dynamische en cyclische verbanden in de ontwikkeling. |
| Diathese-stress model | Een model dat verklaart hoe psychopathologie ontstaat door de interactie tussen een onderliggende kwetsbaarheid (diathese) van het individu en stressoren uit de omgeving (stress), waarbij beide noodzakelijk zijn voor het ontstaan van een stoornis. |
| Risicofactor | Een factor die een negatieve invloed heeft op de normale ontwikkeling van een kind en de kans op een maladaptieve uitkomst verhoogt, vaak probabilistisch van aard en niet direct causaal. |
| Beschermende factor | Een factor die de negatieve invloed van een risicofactor op de ontwikkeling geheel of gedeeltelijk tenietdoet, waardoor de kans op een maladaptieve uitkomst verkleind wordt. |
| Veerkracht | De capaciteit van een dynamisch systeem om stand te houden of te herstellen na substantiële uitdagingen die het systeem bedreigen of hebben bedreigd, waarbij zowel adaptieve als maladaptieve pathways mogelijk zijn. |
| Gedragsinhibitie | Een biologisch bepaalde temperamentfactor die gekenmerkt wordt door de neiging om verlegen en angstig te reageren op nieuwe en onbekende situaties, en die fungeert als een algemene kwetsbaarheidsfactor voor angststoornissen. |
| Emotieregulatie | Het proces waarbij individuen hun emotionele reacties beheren, zowel in termen van het ervaren als het uiten ervan, wat cruciaal is voor een gezonde psychosociale ontwikkeling en het voorkomen van psychopathologie. |
| Intern Werkmodel (IWM) | Een cognitieve representatie van het zelf en van belangrijke anderen, gevormd door vroege interacties, die de verwachtingen en interpretaties van de persoon over relaties en zichzelf beïnvloedt, en die een rol speelt in de ontwikkeling van hechting en psychopathologie. |