Neuropathologie les 1.docx
Summary
# Traumatisch hersenletsel en hoofdverwondingen
Dit onderwerp behandelt de oorzaken, classificaties en verschillende gradaties van hersenletsel, variërend van lichte hersenschuddingen tot ernstige hersenkneuzingen en de daaruit voortvloeiende complicaties.
## 1.1 Oorzaken en algemene indeling
Traumatisch hersenletsel kan ontstaan door:
* **Direct trauma:** Een inslag op het hoofd, bijvoorbeeld door een val of een klap.
* **Indirect trauma:** Veroorzaakt door hevige schokken, zoals bij ernstige verkeersongevallen.
De ernst van het letsel varieert van licht tot ernstig en kent verschillende indelingen en benamingen:
### 1.1.1 Hersenletsel gradaties
* **Hersenschudding (Commotio cerebri):** Dit wordt beschouwd als licht traumatisch hersenletsel (LSH).
* **LSH 1:** Geen bewustzijnsverlies, geen aantoonbaar hersenletsel, wel symptomen zoals hoofdpijn. Volledig herstel is de norm.
* **LSH 2:** Kort bewustzijnsverlies (minder dan 15 minuten), tijdelijke verstoring van hersenfuncties, symptomen zoals hoofdpijn, misselijkheid en braken, maar geen neurologische uitval. Een röntgenfoto of CT-scan is vaak niet nodig.
* **LSH 3:** Bewustzijnsverlies langer dan 15 minuten tot 1 uur, posttraumatische amnesie (PTA) van 1 tot 24 uur. Naast hoofdpijn en misselijkheid/braken zijn er geen neurologische uitval. Er is een verhoogd risico op intracraniële drukverhoging (PIC).
* **Hersenkneuzing (Contusio cerebri):** Dit duidt op beschadiging van hersenweefsel.
* **Matige contusie (MSH):** Bewustzijnsverlies langer dan 1 uur, mogelijk coma.
* **Ernstige contusie (ESH):** Bewustzijnsverlies langer dan 24 uur, vaak met frontaal of diffuus letsel, bloedingen of uitrekking van neuronen. De mortaliteit is hoog (ongeveer 50%), en 99% van de overlevenden met een Glasgow Coma Scale (GCS) van 3 en stijve, verwijde pupillen ontwikkelen niet-aangeboren hersenletsel (NAH).
### 1.1.2 Postcommotioneel syndroom
Blijvende symptomen na LSH 2 of LSH 3, zoals concentratiestoornissen, slapeloosheid, emotionele labiliteit en vermoeidheid, die langer dan 6 maanden aanhouden, vereisen beeldvorming en verder onderzoek.
## 1.2 Niet-aangeboren hersenletsel (NAH)
Bij ernstige hersenkneuzingen (MSH en ESH) kan er sprake zijn van NAH. Van de overlevenden van MSH en ESH ontwikkelt 30% tot 90% NAH, vooral wanneer de PTA langer dan 1 maand is. De gevolgen kunnen variëren van goed herstel tot een ernstige handicap, waaronder:
* Persisterende vegetatieve toestand
* Uitval (sensori-motorisch, cognitief, emotioneel)
* Gedrags- en karakterveranderingen
Maximale revalidatie wordt meestal ingezet na 12 maanden.
## 1.3 Eerste hulp en opname
### 1.3.1 Eerste hulp bij matig en ernstig hersenletsel
Het ATLS-protocol (Advanced Trauma Life Support) wordt gevolgd:
* **A (Airway):** Ademweg vrijhouden.
* **B (Breathing):** Ademhaling en ventilatie beoordelen.
* **C (Circulation):** Circulatie en bloeddruk controleren.
* **Halskraag:** Direct aanleggen ter preventie van ruggenmergletsel.
* **Neurologisch onderzoek:** Beoordeling van pupillen en de Glasgow Coma Scale (GCS).
* **Vervoer:** In stabiele zijligging indien bewustzijn verdwijnt.
### 1.3.2 Opname en monitoring op de ICU
Patiënten met matig tot ernstig hersenletsel worden opgenomen op de Intensive Care Unit (ICU) voor monitoring van:
* **Vitale functies:** Ademhaling, hartslag, bloeddruk.
* **Neurologische status:** GCS, pupilreacties.
* **Elektro-encefalogram (EEG):** Registratie van hersenactiviteit.
* **Intracraniële druk (ICP):** De druk binnen de schedel.
* **PTA score:** Posttraumatische amnesie.
### 1.3.3 Behandeling op de ICU
Behandeling kan omvatten:
* **Intubatie:** Zorgen voor een vrije luchtweg.
* **Zuurstoftherapie:** Voldoende zuurstofvoorziening.
* **Intraveneus vocht en voeding:** Zorgen voor adequate vocht- en energiebalans (TPN: totale parenterale voeding, 2500-3000 kcal).
## 1.4 Hersenhersendood
Hersenhersendood is een onomkeerbare toestand die wordt vastgesteld door drie onafhankelijke artsen met een interval van minimaal 6 uur. Criteria zijn:
* Een GCS van 1-1-1.
* Een nul-EEG.
* Afwezigheid van hersenstamreflexen (pupillen, hoest, knipperen).
* Afwezige spontane ademhaling.
* Daling van de temperatuur en bloeddruk.
## 1.5 Posttraumatische intracraniële complicaties
### 1.5.1 Hersenoedeem en intracraniële hypertensie (hoge druk)
* **Hersenoedeem:** Zwelling van het hersenweefsel, wat kan leiden tot een stijging van de intracraniële druk (ICP). Er wordt onderscheid gemaakt tussen cytotoxisch en vasogeen oedeem.
* **Intracraniële hypertensie:** Verhoogde druk binnen de schedel, wat de cerebrale perfusiedruk (CPP) kan doen afnemen: $CPP = MAP - ICP$ (MAP = Mean Arterial Pressure).
* **Cushing-reflex:** Een reactie op hoge ICP, gekenmerkt door een verhoogde bloeddruk, veranderde ademhalingsfrequentie en verlaagde pols.
* **Symptomen:** Hoofdpijn, projectielbraken, sufheid, drukgevoel.
* **Behandeling:**
* Sedatie en pijnmedicatie.
* Anti-Trendelenburg positie (hoofd omhoog) om de druk te verminderen.
* Barbituraatcoma (kunstmatige coma) om de hersenactiviteit te verminderen.
* Mannitol: Een osmotisch diureticum om vocht uit het hersenweefsel te onttrekken.
### 1.5.2 Schedelfracturen
* **Schedeldak fracturen:** Kunnen leiden tot indeukingsfracturen.
* **Schedelbasis fracturen:** Kunnen zich manifesteren als:
* **Voorste schedelbasis:** Oogkasfracturen.
* **Middelste schedelbasis:** Minder opvallend.
* **Achterste schedelbasis:** Risico op bloedingen en hersenvochtverlies.
### 1.5.3 Bloedingen
* **Epiduraal hematoom:** Bloeding tussen het hersenvlies (dura mater) en de schedel.
* **Subduraal hematoom:** Bloeding tussen het hersenvlies en het spinnenwebvlies (arachnoidea).
Beide kunnen leiden tot verhoogde ICP en een geleidelijk achteruitgaande neurologische toestand, soms met een "lucide interval" (periode van relatief welzijn) na het trauma.
### 1.5.4 Epileptische insulten
* **Acute aanval:** Kan optreden na hersenletsel door een verlaging van de epileptische drempel.
* **Vroeg posttraumatisch insult:** Treedt op binnen een week na het letsel.
* **Posttraumatische epilepsie:** Kan zich ontwikkelen als gevolg van littekenvorming, variërend van focale tot gegeneraliseerde aanvallen.
### 1.5.5 Diabetes insipidus
Schade aan de hypothalamus of hypofyse kan leiden tot een tekort aan antidiuretisch hormoon (ADH), wat resulteert in polyurie (veel plassen) en polydipsie (veel drinken).
## 1.6 Ruggenmergletsels
### 1.6.1 Oorzaken en indeling
Oorzaken zijn vaak ongevallen die leiden tot instabiele wervelfracturen. Een ruggenmergletsel wordt ingedeeld als:
* **Compleet:** Volledig verlies van sensorische en motorische functie onder het niveau van de laesie.
* **Incompleet:** Gedeeltelijk verlies van functie.
De locatie van het letsel bepaalt de uitvalsverschijnselen:
* **Hoge cervicale dwarslaesie (nek):** Kan leiden tot ademhalingsproblemen omdat het middenrif niet meer ondersteund wordt.
* **Midthoracale laesie (borstkas).**
* **Lage cervicale laesie.**
### 1.6.2 Spinale shock
Direct na een complete dwarslaesie treedt spinale shock op, gekenmerkt door:
* Slappe verlamming.
* Atonie (verlies van spierspanning).
* Areflexie (afwezigheid van reflexen).
* Blaasparalyse en paralytische ileus (darmverlamming).
Na ongeveer een week kan dit overgaan in spastische verlamming met hypertonie en hyperreflexie.
### 1.6.3 Neurogene shock
Bij complete dwarslaesies boven het niveau van Th6 kan neurogene shock optreden door uitval van het orthosympathische zenuwstelsel, met een overwicht van de vagale tonus. Dit kan leiden tot:
* Vasodilatatie met hypotensie (lage bloeddruk), met risico op ischemie.
* Priapisme (langdurige erectie).
* Anhydrosis (niet meer zweten), met risico op hyperthermie.
### 1.6.4 Verpleegkundige aandachtspunten
* **Acute fase:**
* Bewaking van ademhaling en hoesten.
* Blaasmanagement bij blaasparalyse (overloopblaas).
* NPO (niets via de mond) voor 48 uur, eventueel prostigmine.
* Behandeling van hypotensie en hyperthermie.
* **Na de acute fase:**
* Preventie van spastische contracturen.
* Decubituspreventie.
* Infectiepreventie.
* Management van autonome hypereflexie en osteoporose.
### 1.6.5 Autonoom hypereflexie syndroom
Dit syndroom treedt op na neurogene shock en wordt gekenmerkt door overmatige autonome stressreacties op prikkels onder het niveau van de laesie (zoals pijn of een volle blaas). Dit kan leiden tot:
* **Vasoconstrictie onder het niveau van de laesie:** Koude, bleke huid, paroxismale hypertensie.
* **Vasodilatatie boven het niveau van de laesie:** Flushing, hoofdpijn.
## 1.7 Epilepsie
### 1.7.1 Soorten aanvallen
Epilepsie is een chronische aandoening met terugkerende aanvallen. Verschillende soorten aanvallen zijn:
* **Gegeneraliseerde aanvallen:** Betrokkenheid van beide hersenhelften.
* **Focale aanvallen:** Beginnen in een specifiek deel van de hersenen.
* **Focale naar bilateraal tonisch-clonische aanvallen:** Ontwikkelen zich van een focale naar een gegeneraliseerde aanval.
* **Status epilepticus:** Een aanval die langer dan 5 minuten duurt of meerdere aanvallen kort na elkaar zonder volledig herstel tussendoor, met risico op zuurstoftekort.
### 1.7.2 Oorzaken en diagnose
Oorzaken kunnen zijn: overactiviteit (bv. door alcohol, koorts), trauma, infarcten of tumoren. Bij kinderen is tot 40% idiopathisch (onbekende oorzaak) en 60% verworven.
Diagnostiek omvat:
* Elektro-encefalogram (EEG).
* EEG met video-monitoring.
* EEG met provocatie (bv. lichtflitsen).
### 1.7.3 Behandeling
* **Tijdens een aanval:** Beveiligen van de patiënt, tijd noteren, voorkomen van tongbeet, toedienen van zuurstof, patiënt in stabiele zijligging leggen.
* **Status epilepticus:** Toediening van benzodiazepines (met risico op ademhalingsdepressie), gevolgd door intraveneuze anti-epileptica. Bij refractaire status epilepticus kan thiopental met intubatie nodig zijn.
* **Chronische behandeling:** Vaak monotherapie met klassieke anti-epileptica. Bij refractaire epilepsie kan elektrische stimulatie overwogen worden.
## 1.8 Hersentumoren
### 1.8.1 Soorten tumoren
* **Primaire hersentumoren:** Ontstaan in het hersenweefsel zelf, zoals gliomen (astrocytoom, oligodendrocytoom) en meningeomen. Glioblastoom is een agressieve vorm van graad IV.
* **Secundaire hersentumoren (metastasen):** Ontstaan door uitzaaiingen van tumoren elders in het lichaam (bv. longcarcinoom, borstkanker, melanoom).
### 1.8.2 Symptomen
Symptomen worden vaak veroorzaakt door verhoogde ICP (door de tumor zelf, oedeem of hydrocephalus) en kunnen zijn:
* Hoofdpijn.
* Epileptische insulten.
* Focale neurologische uitval (bv. uitval van hersenzenuwen).
* Endocriene stoornissen, met name bij hypofyse-adenomen (bv. afwijkingen in de productie van GH, ACTH, prolactine).
### 1.8.3 Diagnostiek en behandeling
Diagnostiek omvat klinisch beeld en vaak een biopt (stereotactisch). De behandeling hangt af van de ligging, grootte, aard van de tumor en prognose, en kan bestaan uit:
* Neurochirurgie.
* Corticosteroïden ter vermindering van oedeem.
* Externe ventrikeldrainage (EVD) voor drainage van hersenvocht.
* Radiotherapie en chemotherapie.
---
# Secundaire hersenschade en intracraniële complicaties
Dit onderwerp behandelt de gevolgen van primair hersenletsel, met speciale aandacht voor hersenoedeem, verhoogde intracraniële druk, fracturen en bloedingen, evenals de bijbehorende behandelingen.
### 2.1 Gevolgen van primair hersenletsel
Primair hersenletsel kan variëren van een hersenschudding tot ernstigere vormen van hersenbeschadiging.
#### 2.1.1 Indeling en terminologie
* **Commotio cerebri (hersenschudding)**: Een licht traumatisch hersenletsel (LSH) waarbij de hersenfuncties tijdelijk verstoord zijn.
* **LSH 1**: Trauma capitis zonder bewustzijnsverlies, geen hersenletsel, volledig herstel. Symptomen omvatten hoofdpijn.
* **LSH 2**: Commotio cerebri met kort bewustzijnsverlies. Symptomen: hoofdpijn, misselijkheid, braken, geen neurologische uitval. RX of CT-scan kan ter uitsluiting worden uitgevoerd. S100B is een eiwit dat vrijkomt bij hersenbeschadiging. Wekadvies voor 24 uur is gebruikelijk.
* **Contusio cerebri (hersenkneuzing)**: Schade aan het hersenweefsel met bewustzijnsverlies.
* **Matige contusio (MSH)**: Bewustzijnsverlies langer dan 1 uur, coma dieper.
* **Ernstige contusio (ESH)**: Bewustzijnsverlies langer dan 24 uur. Kenmerkend is frontaal of diffuus letsel, vaak door indirect trauma, met mogelijke bloedingen of uitrekking van neuronen. De mortaliteit is 50%, en 99% bij combinatie met een Glasgow Coma Scale (GCS) van 3 en rigide mydriase (pupillen reageren niet meer op licht). Niet-aangeboren hersenletsel (NAH) komt voor bij 30% van de patiënten met MSH en ESH, en bij 90% indien de posttraumatische amnesie (PTA) langer dan 1 maand is.
* **Postcommotioneel syndroom**: Blijvende symptomen na LSH 2 of LSH 3, zoals cognitieve stoornissen, slapeloosheid, emotionele labiliteit en vermoeidheid. Indien deze symptomen langer dan 6 maanden aanhouden, wordt beeldvorming en testing geadviseerd.
#### 2.1.2 LSH 3 en risico op intracraniële drukverhoging (PIC)
LSH 3 is geassocieerd met een verhoogd risico op PIC en wordt gedefinieerd door de aanwezigheid van één of meer van de volgende factoren:
* Leeftijd ouder dan 2 jaar.
* Hoogenergetisch trauma of onbekende oorzaak van trauma.
* Schedelfractuur.
* Bloeding.
* Uitvalsverschijnselen.
* Braken en hoofdpijn.
* Epileptisch insult.
* Intoxicatie.
LSH 3 wordt verder onderverdeeld in:
* **Lichte contusie**: Bewustzijnsverlies tussen 15 minuten en 1 uur, PTA tussen 1 uur en 24 uur. Symptomen omvatten hoofdpijn, misselijkheid en braken, zonder neurologische uitval. Bij LSH 3 is er een hoger risico op PIC. Een CT-scan is geïndiceerd. Indien negatief, ziekenhuisopname met 24 uur wekadvies. Indien positief, behandeling volgens PIC-protocol.
#### 2.1.3 Eerste hulp bij matige en ernstige hersenschade
Bij MSH en ESH wordt het ATLS-protocol gevolgd:
* **ABC-stabilisatie**: Airway, Breathing, Circulation.
* **Halskraag** ter bescherming van de cervicale wervelkolom.
* **Neurologische evaluatie**: Pupillen en GCS.
* **Vervoer**: In stabiele zijligging.
#### 2.1.4 Opname op Intensive Care Unit (ICU)
Op de ICU wordt monitoring van de volgende parameters verricht:
* **Vitale functies**: Ademhaling, hartslag, bloeddruk.
* **Neurologische status**: GCS, pupilreacties.
* **EEG (elektro-encefalogram)**.
* **ICP (intracraniële druk)**.
* **PTA-score**.
Behandeling kan omvatten:
* Intubatie en mechanische ventilatie (O2).
* Infuustherapie (TPN per os 2500-3000 kilocalorieën, indien geen orale inname mogelijk is).
#### 2.1.5 Hersendood
Hersendood is een onomkeerbare toestand die wordt vastgesteld door drie onafhankelijke artsen met een interval van 6 uur. Kenmerken zijn een GCS van 1-1-1, een nul-EEG, afwezige hersenstamreflexen (pupilreactie, hoestreflex, oogknipperen), apneu (ademhalingsstilstand), daling van de lichaamstemperatuur en bloeddruk.
### 2.2 Posttraumatische intracraniële complicaties
Dit zijn complicaties die optreden als gevolg van het primaire hersenletsel.
#### 2.2.1 Hersenverzwelling (oedemen)
* **Cytotoxisch oedeem**: Zwelling van de hersencellen.
* **Vasogeen oedeem**: Zwelling veroorzaakt door lekkage van vocht uit de bloedvaten naar het hersenweefsel. Beide leiden tot een stijging van de intracraniële druk.
#### 2.2.2 Verhoogde intracraniële druk (intracraniële hypertensie)
Dit treedt op wanneer de druk binnen de schedel toeneemt, wat de cerebrale perfusiedruk (CPP) kan verminderen.
* **CPP = MAP – ICP**, waarbij MAP de gemiddelde arteriële druk is en ICP de intracraniële druk.
* **Cushing reflex**: Een reactie op ernstige intracraniële hypertensie, gekenmerkt door een stijging van de bloeddruk (BD), een vertraging van de ademhalingsfrequentie (AH) en een daling van de pols (P).
* **Symptomen**: Hoofdpijn, projectielbraken, sufheid, een gevoel van druk.
**Behandeling van verhoogde ICP**:
* **Sedatie en pijnmedicatie**: Om de cerebrale metabole activiteit te verminderen.
* **Anti-trendelenburg positie (30 graden)**: Om de veneuze afvoer te bevorderen en druk te verlagen.
* **Barbituraatcoma**: Een kunstmatige coma om de werking van het centrale zenuwstelsel te verminderen.
* **Osmose (mannitol)**: Medicatie die vocht uit het hersenweefsel onttrekt.
#### 2.2.3 Schedelfracturen
* **Schedeldak fracturen**: Kunnen variëren van simpele breuken tot indeukingsfracturen.
* **Schedelbasis fracturen**:
* **Voorste schedelbasis**: Betreft de oogkassen en kan leiden tot periorbitale hematomen (brilhematoom) of rhinorrhoe (lekkage van hersenvocht via de neus).
* **Middelste schedelbasis**: Minder opvallend, kan gehoorverlies of facialisparese veroorzaken.
* **Achterste schedelbasis**: Kan leiden tot bloedingen en gehoorverlies.
* **Liquorree**: Lekken van hersenvocht (liquor cerebrospinalis) uit de neus of oren, vaak na een schedelbasis fractuur. Preventief antibiotica wordt soms voorgeschreven om infectie te voorkomen.
#### 2.2.4 Bloedingen
* **Epiduraal hematoom**: Bloeding tussen het harde hersenvlies (dura mater) en de schedel, vaak veroorzaakt door een slagaderlijke bloeding na een hoofdtrauma. Kenmerkend is een "lucide interval" gevolgd door snelle achteruitgang.
* **Subduraal hematoom**: Bloeding tussen het harde hersenvlies en het spinnenwebvlies (arachnoidea). Kan acuut of chronisch zijn.
Beide soorten hematomen leiden tot verhoogde ICP.
#### 2.2.5 Epileptische insulten
* **Acute aanval**: Een tijdelijke abnormale ontlading van neuronen in de hersenen, wat resulteert in een tijdelijke verstoring van de hersenfunctie.
* **Verlaagde epileptische drempel**: Na een hersenletsel kan de drempel voor het optreden van een insult verlagen.
* **Vroeg posttraumatisch insult**: Treedt op binnen 1 week na het letsel, vaak gerelateerd aan het directe trauma.
* **Posttraumatische epilepsie**: Ontwikkeling van epilepsie als gevolg van een litteken in de hersenen na letsel. Dit kan focaal (gelokaliseerd) of gegeneraliseerd zijn.
#### 2.2.6 Diabetes insipidus
Een aandoening die de vochthuishouding beïnvloedt, veroorzaakt door een tekort aan antidiuretisch hormoon (ADH).
* **Oorzaak**: Kan ontstaan door letsel aan de hypothalamus (waar ADH wordt geproduceerd) of de hypofyse (waar ADH wordt opgeslagen en afgegeven).
* **Symptomen**: Polyurie (veel plassen) en polydipsie (veel drinken).
### 2.3 Gevolgen van matige en ernstige hersenschade (MSH en ESH)
De gevolgen van MSH en ESH kunnen variëren van een goed herstel tot een matige of ernstige handicap.
* **Toestand na coma**: Een persisterend vegetatieve toestand kan optreden, waarbij alleen de hersenstam nog functioneert en de toestand onomkeerbaar is.
* **Uitval**: Dit kan sensori-motorisch, cognitief, emotioneel of gedragsmatig van aard zijn.
* **Maximale revalidatie**: Wordt doorgaans geadviseerd na 12 maanden.
### 2.4 Ruggenmergletsels
Letsels aan het ruggenmerg, vaak veroorzaakt door ongevallen, kunnen leiden tot instabiliteit van de wervelkolom.
* **Onstabiele wervelfractuur**: Vereist stabilisatie om verdere schade te voorkomen.
* **Compleet vs. incompleet dwarslaesie**: Afhankelijk van de mate van beschadiging van het ruggenmerg (gemeten met de ASIA-schaal).
* **Localisatie**: Hoge cervicale dwarslaesies (in de nek) kunnen leiden tot ademhalingsstilstand, omdat het middenrif niet meer ondersteund wordt. Midthoracale en lage cervicale letsels hebben andere implicaties.
#### 2.4.1 Spinale shock
Een acute fase na een complete dwarslaesie, gekenmerkt door:
* Slappe verlamming, atonie en areflexie onder het niveau van het letsel.
* Blaasparalyse en paralytische ileus (darmverlamming).
* Na ongeveer 1 week kan dit overgaan in spastische verlamming met hypertonie en hyperreflexie, inclusief het Babinski-reflex.
#### 2.4.2 Neurogene shock
Kan optreden bij complete dwarslaesies boven het niveau van Thoracaal 6 (Th6).
* **Uitval van het orthosympathische zenuwstelsel**: Leidt tot een overwicht van de vagale tonus.
* **Vasodilatatie**: Veroorzaakt hypotensie, met een risico op ischemie.
* **Priapisme**: Onvrijwillige langdurige erectie.
* **Anhydrosis**: Verminderde of afwezige zweetproductie, met risico op hyperthermie.
#### 2.4.3 Autonome reflexie syndroom
Een latere complicatie die kan optreden na neurogene shock.
* Het autonome, orthosympathische zenuwstelsel werkt overmatig, zonder cerebrale remming.
* Dit leidt tot overdreven stressreacties, bijvoorbeeld door pijn, stress of een volle blaas.
* **Symptomen**:
* **Onder niveau van het letsel**: Vasoconstrictie, wat leidt tot koude, bleke huid.
* **Boven niveau van het letsel**: Vasodilatatie, wat leidt tot blozen (flushing) en paroxismale hypertensie.
* Veel hoofdpijn.
#### 2.4.4 Verpleegkundige aandachtspunten
**Acute fase**:
* Ademhaling en hoesten.
* Blaasmanagement (atone overloopblaas).
* Nuchter blijven (NPO) voor 48 uur; eventueel prostigmine.
* Hypotensie.
* Hyperthermie.
**Na de acute fase**:
* Spastische contracturen (bv. adductoren).
* Decubitus (doorligwonden).
* Infecties.
* Autonome hypereflexie syndroom.
* Osteoporose.
### 2.5 Epilepsie
Epilepsie is een chronische neurologische aandoening die wordt gekenmerkt door terugkerende epileptische aanvallen.
* **Soorten aanvallen**:
* **Gegeneraliseerde aanvallen**: Aandoen de gehele hersenen.
* **Focale aanvallen**: Begint in een specifiek deel van de hersenen.
* **Focale naar bilateraal tonisch-clonische aanvallen**: Een focale aanval die zich verspreidt naar beide hersenhelften.
* **Aura**: Een voorbode van een aanval, die zintuiglijke of emotionele ervaringen kan omvatten.
* **Status epilepticus**: Een aanval die langer dan 5 minuten duurt, of herhaalde aanvallen zonder volledig herstel ertussen. Dit kan leiden tot zuurstoftekort (O2-tekort) in de hersenen.
#### 2.5.1 Oorzaken van epilepsie
* **Overactiviteit**: Verhoogde prikkelbaarheid van neuronen door bijvoorbeeld alcohol, koorts (vooral bij kinderen).
* **Idiopatisch**: Bij ongeveer 40% van de gevallen is de oorzaak onbekend.
* **Verworven**: Bij ongeveer 60% van de gevallen is er een aanwijsbare oorzaak, zoals trauma, infarct of tumor.
#### 2.5.2 Diagnose
* **EEG (elektro-encefalogram)**: Registreert elektrische activiteit in de hersenen.
* **EEG met video-monitoring**: Om aanvallen te registreren en te analyseren.
* **EEG met provocatie**: Bijvoorbeeld door lichtflitsen (fotostimulatie) om de hersenen gevoeliger te maken voor epileptiforme ontladingen.
#### 2.5.3 Behandeling
* **Tijdens de aanval**:
* **Beveiligen**: Voorkomen van letsel.
* **Tijd meten**: Duur van de aanval registreren.
* **Tongbeet voorkomen**: Geen objecten in de mond plaatsen.
* **Zuurstof (O2)**.
* **Stabiele zijligging**: Na de aanval om aspiratie te voorkomen.
* **Status epilepticus (> 5 minuten)**:
* **Benzodiazepines**: Intraveneus toegediend om de aanval snel te stoppen, met mogelijke ademhalingsdepressie.
* **Anti-epilepticum intraveneus**.
* Bij refractaire status epilepticus (niet reagerend op standaardbehandeling): **thiopental** met intubatie.
* **Langdurige behandeling**:
* **Monotherapie**: Gebruik van één anti-epilepticum.
* **Klassieke anti-epileptica**: Vaak met bloedspiegelmonitoring.
* **Refractaire epilepsie**: Overwegen van elektrische stimulatie (bv. Vagusnervestimulatie).
### 2.6 Hersentumoren
Tumoren in de hersenen kunnen primair (ontstaan in de hersenen) of secundair (uitzaaiingen van tumoren elders in het lichaam) zijn.
#### 2.6.1 Soorten tumoren
* **Primaire tumoren**: Ontstaan uit de cellen van de hersenen zelf.
* **Gliomen**: Tumoren afkomstig van gliacellen.
* **Astrocytoom**: Ontstaat uit astrocyten.
* **Oligodendrocytoom**: Ontstaat uit oligodendrocyten.
* **Mengvormen**.
* **Gradaties I-II (laaggradig) en III-IV (hooggradig)**.
* **Glioblastoom**: Een agressieve, hooggradige tumor (graad IV).
* **Meningioom**: Ontstaat uit de hersenvliezen.
* **Ependymoom**: Ontstaat uit cellen van de hersenkamers.
* **Medulloblastoom**: Een agressieve tumor die vaak bij kinderen voorkomt.
* **Non-Hodgkin lymfoom**: Een type lymfklierkanker dat de hersenen kan aantasten.
* **Hypofyse-adenoom**: Een goedaardige tumor van de hypofyse.
* **Secundaire tumoren (metastasen)**: Uitzaaiingen van tumoren elders in het lichaam.
* Vaak afkomstig van longcarcinoom, borstcarcinoom, melanoom, en prostaatcarcinoom.
#### 2.6.2 Symptomen
De symptomen zijn vaak gerelateerd aan verhoogde intracraniële druk (ICP) en focale neurologische uitval.
* **↑ ICP (geleidelijk)**:
* **Tumor**: Directe ruimte-innemend effect.
* **Oedeem (vasogeen)**: Zwelling rond de tumor.
* **Hydrocephalie**: Ophoping van hersenvocht door blokkade van de liquorcirculatie.
* **Epilepsie**: Als gevolg van irritatie van het hersenweefsel.
* **Focale neurologische tekens**: Specifieke uitval afhankelijk van de locatie van de tumor, bijvoorbeeld problemen met beweging, gevoel, spraak of zien.
* **Endocrinologische stoornissen**: Bij tumoren in de hypofyse-regio, wat kan leiden tot afwijkingen in hormoonproductie (bv. groeihormoon (GH), ACTH, prolactine).
#### 2.6.3 Diagnostiek
* **Klinisch beeld**: Gebaseerd op de symptomen en neurologisch onderzoek.
* **Biopsie**: Microscopisch onderzoek van weefsel, soms stereotactisch uitgevoerd voor precisie.
#### 2.6.4 Behandeling
De behandeling hangt af van de locatie, grootte, aard van de tumor en de prognose.
* **Neurochirurgie**: Verwijderen van de tumor.
* **Corticoïden / EVD (Externe Ventriculaire Drainage)**: Om intracraniële druk te verlagen en liquor af te voeren.
* **Radiotherapie**: Bestraling van de tumor.
* **Stereotactische radiotherapie**: Gerichte bestraling met hoge precisie.
* **Chemotherapie**: Medicamenteuze behandeling van de tumor.
---
# Ruggenmergletsels en neurologische stoornissen
Dit deel behandelt de oorzaken, localisaties en gevolgen van ruggenmergletsels, inclusief spinale en neurogene shock, en de specifieke aandachtspunten voor verpleegkundigen.
### 3.1 Ruggenmergletsels
#### 3.1.1 Oorzaken van ruggenmergletsels
Ruggenmergletsels ontstaan voornamelijk door ongevallen die leiden tot een instabiele wervelfractuur. Deze fracturen vereisen stabilisatie om verdere schade aan het ruggenmerg te voorkomen.
#### 3.1.2 Classificatie van dwarslaesies
Dwarslaesies worden geclassificeerd als compleet of incompleet, vaak volgens de ASIA-schaal, die de mate van neurologisch functieverlies bepaalt.
#### 3.1.3 Localisatie van ruggenmergletsels
De locatie van het letsel is cruciaal voor de gevolgen:
* **Hoge dwarslaesie (cervicale dwarslaesie):** Kan leiden tot ademhalingsstilstand, omdat de ondersteuning van het diafragma wegvalt.
* **Midthoracaal:** Gevolgen variëren afhankelijk van de exacte hoogte.
* **Lage dwarslaesie:** Beïnvloedt de onderste ledematen en blaas- en darmfunctie.
#### 3.1.4 Spinale shock
Spinale shock treedt op bij een complete dwarslaesie en kenmerkt zich door:
* Slappe verlamming.
* Atonie (verminderde spierspanning).
* Areflexie (afwezigheid van reflexen).
* **Blaasparalyse:** De blaas kan zich niet meer legen.
* **Paralytische ileus:** Darmverlamming.
Na ongeveer een week kan spinale shock overgaan in spastische verlamming, met hypertonie, hyperreflexie en soms een positieve Babinski-reflex.
#### 3.1.5 Neurogene shock
Neurogene shock is een specifieke vorm van shock die optreedt bij complete dwarslaesies boven niveau Th6. Het wordt veroorzaakt door uitval van het orthosympathisch zenuwstelsel, wat leidt tot een overwicht van de vagale tonus. Dit resulteert in:
* **Vasodilatatie:** Verwijding van bloedvaten, met hypotensie (lage bloeddruk) tot gevolg. Cave: ischemie.
* **Priapisme:** Onvrijwillige, langdurige erectie.
* **Anhidrosis:** Verminderde of afwezige zweetproductie, met risico op hyperthermie.
#### 3.1.6 Aandachtspunten voor verpleegkundigen in de acute fase
Gedurende de acute fase van een ruggenmergletsel zijn de volgende punten van belang:
* **Ademhaling en hoesten:** Zorg voor adequate ademhalingsondersteuning en assisteer bij hoesten.
* **Blaasparalyse:** Beheer de atone overloopblaas, bijvoorbeeld door intermitterende katheterisatie.
* **NPO (Nil Per Os):** Patiënten worden vaak gedurende 48 uur niet per os gevoed. Medicatie zoals prostigmine kan worden overwogen.
* **Hypotensie:** Monitoren en behandelen van lage bloeddruk.
* **Hyperthermie:** Bewaken van de lichaamstemperatuur.
#### 3.1.7 Aandachtspunten voor verpleegkundigen na de acute fase
Na de acute fase verschuift de focus naar:
* **Spastische contracturen:** Preventie en behandeling van contracturen, met name in de adductoren.
* **Decubitus:** Preventie van doorligwonden door regelmatige wisselligging en huidverzorging.
* **Infecties:** Bewaking op en behandeling van infecties, met name urineweginfecties en longontstekingen.
* **Autonome hypereflexie syndroom:** Herkennen en behandelen van dit potentieel gevaarlijke syndroom.
* **Osteoporose:** Preventie en monitoring van botontkalking.
#### 3.1.8 Autonoom hypereflexie syndroom
Dit syndroom treedt op na de fase van neurogene shock en wordt gekenmerkt door een overactief orthosympathisch zenuwstelsel zonder cerebrale remming. Het wordt uitgelokt door prikkels onder het niveau van het letsel (bv. pijn, volle blaas). De reacties omvatten:
* **Vasoconstrictie onder het niveau van het letsel:** Leidt tot koude, bleke huid.
* **Paroxismale hypertensie:** Plotselinge stijging van de bloeddruk.
* **Vasodilatatie boven het niveau van het letsel:** Veroorzaakt flushing, transpiratie en hoofdpijn. De nervus vagus wordt geactiveerd, wat de bloedvaten verwijdt.
### 3.2 Epilepsie
#### 3.2.1 Soorten aanvallen
Epilepsie is een chronische neurologische aandoening die wordt gekenmerkt door terugkerende aanvallen. Het onderscheid wordt gemaakt tussen:
* **Gegeneraliseerde aanvallen:** Betrekken beide hersenhelften.
* **Focale aanvallen:** Beginnen in een specifiek deel van de hersenen.
* **Focale naar bilateraal tonisch-clonische aanvallen:** Begint lokaal en verspreidt zich naar beide hersenhelften.
* **Aura:** Subjectieve sensaties die een aanval kunnen voorafgaan.
#### 3.2.2 Status epilepticus
Status epilepticus is een levensbedreigende situatie waarbij een aanval langer dan vijf minuten aanhoudt, of waarbij meerdere aanvallen kort na elkaar optreden zonder volledig herstel tussendoor. Dit kan leiden tot zuurstoftekort in de hersenen.
#### 3.2.3 Oorzaken van epilepsie
Oorzaken kunnen variëren:
* **Overactiviteit:** Uitgelokt door bijvoorbeeld alcohol, koorts of medicatie.
* **Idiopathisch:** Bij kinderen komt een aanzienlijk deel van de gevallen zonder duidelijke oorzaak voor.
* **Verworven oorzaken:** Trauma, infarcten, tumoren of infecties van de hersenen.
#### 3.2.4 Diagnose van epilepsie
De diagnose wordt gesteld door middel van:
* **Elektro-encefalografie (EEG):** Meet de elektrische activiteit van de hersenen.
* **EEG met video-monitoring:** Combineert EEG met camerabeelden om aanvallen te registreren en te analyseren.
* **EEG met provocatie:** Stimuleren van de hersenen met bijvoorbeeld lichtflitsen om afwijkingen op te wekken.
#### 3.2.5 Behandeling van epilepsie
* **Tijdens een aanval:** Beveiligen van de patiënt, meten van de tijd, zorgen voor een vrije luchtweg en eventueel stabiele zijligging.
* **Status epilepticus (> 5 minuten):** Behandeling met benzodiazepines intraveneus (let op ademhalingsdepressie) en anti-epileptica. Bij refractaire status epilepticus kan een barbituraatcoma met intubatie geïnduceerd worden.
* **Langetermijnbehandeling:**
* **Monotherapie:** Vaak is één anti-epilepticum voldoende.
* **Klassieke anti-epileptica:** Medicijnen die de neuronale prikkelbaarheid verminderen. Er wordt gelet op spiegels in het bloed.
* **Refractaire epilepsie:** Bij patiënten die niet reageren op medicatie kan elektrische stimulatie overwogen worden.
### 3.3 Hersentumoren
#### 3.3.1 Soorten hersentumoren
Hersentumoren kunnen primair (ontstaan in het hersenweefsel) of secundair (metastasen van tumoren elders in het lichaam) zijn.
* **Primaire tumoren:**
* **Gliomen:** Tumoren die ontstaan uit gliacellen (ondersteunende cellen van de hersenen). Voorbeelden zijn astrocytomen (uit astrocyten, met gradaties I-IV, waarbij glioblastoom graad IV de meest agressieve vorm is) en oligodendrogliomen.
* **Meningeomen:** Tumoren die ontstaan uit de hersenvliezen.
* **Ependymomen:** Tumoren die ontstaan uit de cellen van de ependymwand.
* **Medulloblastomen:** Komen vaker voor bij kinderen.
* **Non-Hodgkin lymfomen:** Lymfomen die in de hersenen ontstaan.
* **Hypofyse-adenomen:** Tumoren van de hypofyse (hersenklier).
* **Secundaire tumoren (metastasen):** Ontstaan door uitzaaiing van tumoren elders, zoals longcarcinoom, borstcarcinoom of melanoom. Metastasen kunnen zich verspreiden naar het hersendak, de hersenvliezen of het hersenweefsel zelf.
#### 3.3.2 Symptomen van hersentumoren
De symptomen van hersentumoren zijn vaak gerelateerd aan verhoogde intracraniële druk (ICP) of focale neurologische uitval:
* **Verhoogde intracraniële druk (geleidelijk):** Veroorzaakt door de tumor zelf en/of door oedeem (zwelling) en hydrocefalie (ophoping van hersenvocht).
* **Symptomen:** Hoofdpijn (vaak erger in de ochtend), projectielbraken, sufheid.
* **Epileptische insulten:** Kunnen optreden door irritatie van het hersenweefsel.
* **Focale neurologische tekens:** Afhankelijk van de locatie van de tumor, zoals krachtverlies, gevoelsstoornissen of problemen met zicht.
* **Craniale zenuwuitval:** Problemen met de functies van de hersenzenuwen.
* **Endocrinologische symptomen:** Vooral bij hypofyse-adenomen, door verstoring van de hormoonproductie (bijvoorbeeld groeihormoon (GH), ACTH, prolactine).
#### 3.3.3 Diagnostiek van hersentumoren
De diagnose wordt gesteld op basis van:
* **Klinisch beeld:** Beoordeling van de symptomen en neurologisch onderzoek.
* **Beeldvorming:** MRI of CT-scan van de hersenen.
* **Biopsie:** Het nemen van een weefselmonster voor pathologisch onderzoek, vaak stereotactisch (onder geleiding van beeldvorming).
#### 3.3.4 Behandeling van hersentumoren
De behandeling is afhankelijk van de locatie, grootte, aard van de tumor en de prognose:
* **Neurochirurgie:** Verwijderen van de tumor, indien mogelijk.
* **Corticosteroïden:** Om oedeem te verminderen en ICP te verlagen.
* **EVD (Externe Ventriculaire Drainage):** Permanente drainage van hersenvocht om hydrocefalie te behandelen en ICP te verlagen.
* **Radiotherapie:** Bestraling van de tumor.
* **Stereotactische radiotherapie:** Gerichte bestraling van de tumor.
* **Chemotherapie:** Medicamenteuze behandeling, met name bij agressieve of uitzaaiende tumoren.
---
# Epilepsie en hersentumoren
Dit onderwerp behandelt de diverse manifestaties, oorzaken en behandelingsstrategieën van epileptische aanvallen, alsook de kenmerken, symptomatologie en diagnostische benaderingen van zowel primaire als secundaire hersentumoren.
### 4.1 Epilepsie
Epilepsie is een neurologische aandoening die wordt gekenmerkt door terugkerende epileptische aanvallen, veroorzaakt door een overmatige, abnormale ontlading van neuronen in de hersenen. De term 'epilepsie' zelf verwijst naar de aandoening, terwijl 'epileptische aanval' een enkelvoudige gebeurtenis beschrijft.
#### 4.1.1 Soorten epileptische aanvallen
Epileptische aanvallen worden hoofdzakelijk ingedeeld in gegeneraliseerde en focale aanvallen.
* **Gegeneraliseerde aanvallen:** Deze aanvallen beïnvloeden beide hersenhelften tegelijk.
* Tonisch-clonische aanvallen (vroeger "grand mal"): Gekenmerkt door spiersamentrekkingen (tonisch) gevolgd door ritmische schokken (clonisch), vaak met bewustzijnsverlies.
* **Focale aanvallen (partiële aanvallen):** Deze aanvallen ontstaan in een specifiek deel van de hersenen.
* Aura: Sommige patiënten ervaren voorafgaand aan een focale aanval sensorische, motorische of autonome waarnemingen.
* Focale naar bilateraal tonisch-clonische aanvallen: Een focale aanval die zich uitbreidt naar de gehele hersenen en resulteert in een gegeneraliseerde tonisch-clonische aanval.
* **Status epilepticus:** Een levensbedreigende toestand die wordt gekenmerkt door een epileptische aanval die langer dan vijf minuten duurt, of door herhaaldelijke aanvallen zonder volledig herstel van het bewustzijn daartussenin. Dit kan leiden tot zuurstoftekort (hypoxie) in de hersenen.
#### 4.1.2 Oorzaken van epilepsie
De oorzaken van epilepsie kunnen idiopathisch (zonder duidelijke oorzaak, vooral bij kinderen) of verworven zijn.
* **Idiopathisch:** Ongeveer 40% van de gevallen heeft geen duidelijke oorzaak.
* **Verworven oorzaken:** Ongeveer 60% van de gevallen is te wijten aan verworven factoren, zoals:
* Traumatisch hersenletsel (zie sectie 4.2)
* Herseninfarct (beroerte)
* Hersentumoren (zie sectie 4.3)
* Infecties van het centrale zenuwstelsel
* Metabolische stoornissen
* Genetische factoren
#### 4.1.3 Diagnose van epilepsie
De diagnose van epilepsie berust op een combinatie van klinische observaties en aanvullende onderzoeken.
* **Elektro-encefalogram (EEG):** Dit onderzoek meet de elektrische activiteit van de hersenen en kan abnormaliteiten tonen die kenmerkend zijn voor epilepsie.
* EEG met video-monitoring: Gelijktijdige opname van het EEG en videobeelden van de patiënt tijdens een aanval voor een nauwkeurigere diagnose.
* EEG met provocatie: Het uitlokken van aanvallen door middel van prikkels zoals lichtflitsen (fotostimulatie).
#### 4.1.4 Behandeling van epilepsie
De behandeling van epilepsie richt zich zowel op het behandelen van de acute aanval als op het voorkomen van toekomstige aanvallen.
* **Tijdens een aanval:**
* Patiënt beveiligen tegen letsel.
* Tijd van de aanval meten.
* Ervoor zorgen dat de patiënt vrije luchtwegen heeft.
* Indien mogelijk, de patiënt in stabiele zijligging leggen.
* **Status epilepticus:**
* Eerste behandeling met benzodiazepines (let op mogelijke ademhalingsdepressie).
* Indien refractair (niet reagerend), intraveneuze toediening van anti-epileptica.
* In ernstige gevallen: thiopental en intubatie om een kunstmatige coma te induceren.
* **Preventieve behandeling:**
* **Monotherapie:** Toediening van één anti-epilepticum, vaak een klassiek middel, met monitoring van bloedspiegels om de effectiviteit te waarborgen en toxiciteit te voorkomen.
* **Refractaire epilepsie:** Bij patiënten die niet reageren op medicatie, kunnen alternatieve behandelingen worden overwogen, zoals elektrische stimulatie van de nervus vagus.
### 4.2 Traumatisch Hersenletsel (THL)
Traumatisch hersenletsel omvat schade aan de hersenen als gevolg van een externe fysieke kracht, variërend van lichte hersenschuddingen tot ernstige hersenkneuzingen.
#### 4.2.1 Indeling en benaming
Het letsel wordt ingedeeld op basis van de ernst en de aanwezigheid van bewustzijnsverlies en posttraumatische amnesie (PTA).
* **Commotio cerebri (hersenschudding):** Gekenmerkt door tijdelijke verstoring van de hersenfuncties, met kort bewustzijnsverlies (minder dan 15 minuten). Symptomen kunnen hoofdpijn, misselijkheid en braken omvatten, zonder neurologische uitval.
* **Contusio cerebri (hersenkneuzing):** Dit duidt op feitelijke schade aan het hersenweefsel.
* Lichte contusie: Bewustzijnsverlies tussen 15 minuten en 1 uur, PTA tussen 1 uur en 24 uur.
* Matige contusie (MSH): Bewustzijnsverlies langer dan 1 uur.
* Ernstige contusie (ESH): Bewustzijnsverlies langer dan 24 uur, vaak geassocieerd met diffuse letsels, bloedingen of uitrekking van neuronen.
#### 4.2.2 Posttraumatische Amnesie (PTA) en Glasgow Coma Scale (GCS)
* **Posttraumatische amnesie (PTA):** Een maat voor de duur van geheugenverlies na een hersenletsel. Lange PTA (langer dan 1 maand) is geassocieerd met een hoge kans op blijvend niet-aangeboren hersenletsel (NAH).
* **Glasgow Coma Scale (GCS):** Een gestandaardiseerd scoresysteem om de mate van bewustzijn te beoordelen na hersenletsel, gebaseerd op oogopening, verbale reactie en motorische reactie.
#### 4.2.3 Behandeling van traumatisch hersenletsel
De behandeling van ernstig traumatisch hersenletsel volgt het ATLS-protocol en is gericht op het stabiliseren van de patiënt en het minimaliseren van secundaire hersenschade.
* **Initiële stabilisatie:** ABC-benadering (Airway, Breathing, Circulation), aanleggen van een nekkraag.
* **Neurologische evaluatie:** Beoordeling van pupillen en GCS.
* **Vervoer:** Stabilisatie en vervoer naar een gespecialiseerd centrum.
* **Intensive Care Unit (ICU) opname:**
* Monitoring van vitale functies, neurologische status (GCS, pupilreacties) en intracraniële druk (ICP).
* Behandeling kan intubatie, zuurstoftherapie, infuustherapie en ondersteuning van de voeding omvatten (ca. 2500-3000 kcal per dag).
#### 4.2.4 Posttraumatische intracraniële complicaties
* **Hersenoedeem:** Zwelling van het hersenweefsel, die cytotoxisch of vasogeen van aard kan zijn.
* **Verhoogde intracraniële druk (ICP):** Hersenoedeem leidt tot een stijging van de druk binnen de schedel. De cerebrale perfusiedruk (CPP) wordt berekend als $CPP = MAP - ICP$, waarbij MAP de gemiddelde arteriële druk is. Een afname van de CPP kan leiden tot ischemie.
* **Cushing-reflex:** Een reactie op verhoogde ICP, gekenmerkt door verhoogde bloeddruk, veranderde ademhaling en vertraagde pols.
* **Symptomen:** Hoofdpijn, projectielbraken, sufheid.
* **Behandeling:** Sedatie, pijnmedicatie, verhoogde hoofdeinde van het bed (30 graden), barbituraatcoma, mannitol (osmose diurecticum).
* **Schedelfracturen:**
* **Schedeldak fracturen:** Inclusief indeukingsfracturen.
* **Schedelbasis fracturen:** Kunnen leiden tot liquorree (lekkage van hersenvocht) uit de oren of neus, en verhoogd risico op infecties (preventieve antibiotica).
* **Bloedingen:** Epiduraal hematoom, subduraal hematoom. Kenmerkend is vaak een lucide interval gevolgd door geleidelijke neurologische achteruitgang.
* **Epileptisch insult:** Kan acuut (vroeg posttraumatisch, binnen 1 week na letsel) optreden of later ontwikkelen als posttraumatische epilepsie, vaak gerelateerd aan littekenvorming in de hersenen.
* **Diabetes insipidus:** Verstoorde vochthuishouding als gevolg van schade aan de hypothalamus of hypofyse, leidend tot polyurie en polydipsie.
#### 4.2.5 Gevolgen van ernstig traumatisch hersenletsel (NAH)
Ernstig THL kan leiden tot blijvend niet-aangeboren hersenletsel (NAH) met diverse uitvalsverschijnselen, waaronder sensori-motorische, cognitieve, emotionele en gedragsmatige stoornissen. Maximale revalidatie vindt meestal plaats tot 12 maanden na het letsel.
### 4.3 Hersentumoren
Hersentumoren zijn massa's van abnormale cellen in de hersenen. Ze kunnen primair zijn, ontstaan in het hersenweefsel zelf, of secundair (metastasen), ontstaan door uitzaaiing van kankers elders in het lichaam.
#### 4.3.1 Soorten hersentumoren
* **Primaire hersentumoren:** Ontstaan uit de hersencellen zelf.
* **Gliomen:** Tumoren afkomstig van gliacellen.
* **Astrocytoom:** Ontstaat uit astrocyten.
* **Oligodendrocytoom:** Ontstaat uit oligodendrocyten.
* **Mengvormen** van deze gliomen.
* Gliomen worden ingedeeld in graad I-II (laaggradig) en III-IV (hooggradig).
* **Glioblastoom:** Een agressieve, hooggradige vorm van een astrocytoma (graad IV).
* **Meningeoom:** Tumoren die ontstaan uit de hersenvliezen.
* **Ependymoom:** Ontstaat uit de cellen van de ependymale bekleding van de ventrikels.
* **Medulloblastoom:** Een snelgroeiende tumor, vaak bij kinderen.
* **Non-Hodgkin lymfoom:** Een type lymfoom dat de hersenen kan aantasten.
* **Hypofyse-adenoom:** Een tumor van de hypofyse.
* **Secundaire hersentumoren (metastasen):** Gevormd door uitzaaiingen van primaire kankers elders in het lichaam. Veelvoorkomende primaire tumoren die naar de hersenen metastaseren zijn:
* Longcarcinoom
* Borstcarcinoom
* Melanoom
#### 4.3.2 Symptomen van hersentumoren
De symptomen zijn afhankelijk van de locatie, grootte en groeisnelheid van de tumor. Vaak zijn ze gerelateerd aan:
* **Verhoogde intracraniële druk (ICP):**
* Door de tumor zelf of door oedeemvorming rond de tumor.
* Geleidelijk toenemende hoofdpijn.
* Projectielbraken.
* Sufheid.
* Hydrocephalus: Obstructie van de liquorcirculatie door de tumor kan leiden tot een opeenhoping van hersenvocht en verhoogde ICP.
* **Epilepsie:** Een tumor kan een lokaal insult focale aanval veroorzaken of, bij uitbreiding, gegeneraliseerde aanvallen induceren.
* **Focale neurologische tekens:** Afhankelijk van het getroffen hersengebied (bv. motorische zwakte, sensorische stoornissen, visuele problemen, spraakstoornissen).
* **Craniale zenuwuitval:** Compressie van craniale zenuwen.
* **Endocrinologische stoornissen:** Met name bij hypofyse-adenomen, wat kan leiden tot overproductie of tekort aan specifieke hormonen (bv. groeihormoon (GH), ACTH, prolactine).
#### 4.3.3 Diagnostiek van hersentumoren
* **Klinisch beeld:** Anamnese en neurologisch onderzoek zijn cruciaal.
* **Beeldvorming:**
* **MRI-scan:** De gouden standaard voor het visualiseren van hersentumoren, met betere weergave van zachte weefsels dan CT.
* **CT-scan:** Kan nuttig zijn, vooral in acute situaties of bij patiënten met contra-indicaties voor MRI.
* **Biopsie:** Een weefselmonster van de tumor kan worden afgenomen voor pathologisch onderzoek om de precieze aard en graad van de tumor te bepalen.
* **Stereotactische biopsie:** Een minimaal invasieve techniek waarbij de biopsienaald via een nauwkeurig berekend traject naar de tumor wordt geleid.
#### 4.3.4 Behandeling van hersentumoren
De behandeling is multidisciplinair en wordt bepaald door de locatie, grootte, aard van de tumor en de prognose.
* **Neurochirurgie:** Verwijdering van de tumor, indien mogelijk.
* **Medicatie:**
* **Corticosteroïden:** Om hersenoedeem te verminderen en ICP te verlagen.
* **Anti-epileptica:** Om epileptische aanvallen te beheersen.
* **Drainage van liquor:** Externe Ventriculaire Drainage (EVD) voor permanente drainage bij hydrocephalus.
* **Radiotherapie:** Bestraling van de tumor, inclusief stereotactische radiotherapie voor gerichte behandeling.
* **Chemotherapie:** Gebruik van medicijnen om kankercellen te doden.
---
> **Tip:** Onthoud dat de GCS-score (Glasgow Coma Scale) een snelle en gestandaardiseerde methode is om de mate van bewustzijnsverlies te beoordelen bij traumatisch hersenletsel. Een score van 15 is volledige alertheid, terwijl een score van 3 de diepste coma aanduidt.
>
> **Tip:** Bij verdenking op verhoogde intracraniële druk is het belangrijk om de patiënt in een anti-Trendelenburg positie te leggen (hoofd iets omhoog) om de druk te verlagen.
>
> **Tip:** De definitie van status epilepticus is cruciaal: een aanval langer dan 5 minuten, of meerdere aanvallen zonder herstel van bewustzijn tussendoor. Dit vereist onmiddellijke medische interventie.
>
> **Voorbeeld:** Een patiënt met een hersentumor presenteert zich met toenemende hoofdpijn, misselijkheid en is suf. Dit wijst sterk op een verhoogde intracraniële druk, mogelijk veroorzaakt door de tumor zelf of door oedeem.
>
> **Voorbeeld:** Een jonge patiënt na een hoofdletsel ontwikkelt plotseling een gegeneraliseerde tonisch-clonische aanval. Dit kan een vroege posttraumatische epileptische aanval zijn en vereist behandeling met anti-epileptica.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Neurotraumatologie | Het medische specialisme dat zich bezighoudt met letsels aan het zenuwstelsel, met name aan de hersenen en het ruggenmerg, door traumatische oorzaken. |
| Hersenschudding (Commotio cerebri) | Een milde vorm van traumatisch hersenletsel waarbij de hersenfuncties tijdelijk verstoord zijn, vaak gepaard gaande met kort bewustzijnsverlies en symptomen zoals hoofdpijn en misselijkheid. |
| Contusie (hersenweefsel beschadigd) | Een ernstigere vorm van hersenletsel waarbij hersenweefsel direct beschadigd raakt, wat kan leiden tot kneuzingen en meer significante neurologische uitval. |
| BWZ verlies (Bewustzijnsverlies) | Het tijdelijk verliezen van bewustzijn, een veelvoorkomend symptoom bij traumatisch hersenletsel van verschillende gradaties. |
| Retrograde amnesie | Het onvermogen om herinneringen van net voor het traumatische incident op te halen, een veelvoorkomend symptoom bij hersenschuddingen en ernstigere hersenletsels. |
| PTA score (Posttraumatische amnesie) | Een meting van de duur van de verwarring en desoriëntatie direct na een hersenletsel, waarbij nieuwe informatie niet kan worden opgeslagen. |
| S100B | Een eiwit dat vrijkomt in het bloedserum bij hersenbeschadiging, gebruikt als biomarker voor de ernst van het letsel. |
| PIC (Verhoogd intracraniale druk) | Een gevaarlijke toename van de druk binnen de schedel, veroorzaakt door factoren zoals oedeem, bloedingen of tumoren, die hersenweefsel kan beschadigen. |
| Postcommotioneel syndroom | Een reeks blijvende symptomen na een lichte traumatisch hersenletsel, waaronder cognitieve stoornissen, slaapproblemen, emotionele labiliteit en vermoeidheid. |
| ATLS protocol | Een gestandaardiseerd systeem voor de acute behandeling van traumatische letsels, gericht op het stabiliseren van de patiënt en het identificeren en behandelen van levensbedreigende verwondingen. |
| GCS (Glasgow Coma Scale) | Een scoringssysteem dat wordt gebruikt om de mate van bewustzijn van een persoon te beoordelen na een hersenletsel, door de oog-, verbale en motorische respons te evalueren. |
| ICP (Intracraniële druk) | De druk die wordt uitgeoefend binnen de schedel door de hersenen, cerebrospinale vloeistof en bloed. Verhoogde ICP is een potentieel levensbedreigende aandoening. |
| Cushing reflex | Een fysiologische reactie op verhoogde intracraniële druk, gekenmerkt door een stijging van de bloeddruk, een vertraging van de hartslag en een onregelmatige ademhaling. |
| Liquorree | Een symptoom van een schedelbasisbreuk waarbij hersenvocht (liquor cerebrospinalis) uit de neus of oren lekt, wat een verhoogd risico op infectie met zich meebrengt. |
| Epiduraal hematoom | Een bloeding die zich voordoet tussen de dura mater (het buitenste hersenvlies) en de schedel, vaak veroorzaakt door een slagaderlijke bloeding en gekenmerkt door een lucide interval. |
| Subduraal hematoom | Een bloeding die zich voordoet tussen de dura mater en het spinale membraan, vaak veroorzaakt door een veneuze bloeding en geassocieerd met geleidelijke neurologische achteruitgang. |
| Epileptisch insult | Een plotselinge, ongecontroleerde elektrische ontlading in de hersenen die kan leiden tot veranderingen in gedrag, beweging, gevoel of bewustzijn. |
| Diabetes insipidus | Een aandoening die wordt gekenmerkt door overmatige dorst en de uitscheiding van grote hoeveelheden verdunde urine, veroorzaakt door een tekort aan antidiuretisch hormoon (ADH) of een verminderde gevoeligheid ervoor. |
| NAH (Niet-aangeboren hersenletsel) | Hersenletsel dat is opgelopen na de geboorte, veroorzaakt door externe factoren zoals trauma, beroerte of infectie. |
| Persisterend vegetatieve toestand | Een ernstige neurologische aandoening waarbij een persoon wakker is maar geen tekenen van bewustzijn vertoont, met alleen hersenstamfuncties die nog intact zijn. |
| ASIA classificatie | De American Spinal Injury Association (ASIA) Impairment Scale, een classificatiesysteem voor de ernst en volledigheid van dwarslaesies. |
| Spinale shock | Een tijdelijke toestand na een complete dwarslaesie, gekenmerkt door slappe verlamming, atonie en areflexie onder het niveau van de laesie. |
| Neurogene shock | Een levensbedreigende toestand die optreedt na een hoge dwarslaesie (boven Th6), veroorzaakt door een verstoring van het sympathische zenuwstelsel, leidend tot hypotensie en vasodilatatie. |
| Autonome hypereflexie syndroom | Een potentieel gevaarlijke reactie die optreedt na een ruggenmergletsel, waarbij het autonome zenuwstelsel overmatig reageert op prikkels onder het niveau van de laesie. |
| Status epilepticus | Een langdurige (meer dan 5 minuten) of herhaalde epileptische aanval zonder herstel van het bewustzijn, wat een medisch noodgeval is. |
| Glioom | Een type hersentumor dat ontstaat uit gliacellen, de ondersteunende cellen van het zenuwstelsel. |
| Glioblastoom | Een zeer agressieve en kwaadaardige vorm van een glioom, vaak met een slechte prognose. |
| Meningioom | Een type hersentumor dat ontstaat uit de hersenvliezen (meninges). |
| Metastasen | Secundaire tumoren die ontstaan wanneer kankercellen zich vanuit een primaire tumor in een ander deel van het lichaam naar de hersenen verspreiden. |
| Hydrocephalie | Een aandoening waarbij er een abnormale ophoping van hersenvocht (liquor cerebrospinalis) in de hersenholtes (ventrikels) is, wat leidt tot verhoogde intracraniële druk. |
| EVD (Externe Ventriculaire Drainage) | Een medische procedure waarbij een katheter in de hersenventrikels wordt ingebracht om overtollig hersenvocht af te voeren en de intracraniële druk te verlagen. |