Raadselspel-1.pdf
Summary
# Definiëring en doelen van het raadselspel
Het raadselspel is een educatieve activiteit die gericht is op het stimuleren van het denkvermogen en de taalontwikkeling bij kinderen, met een focus op classificatie en logisch redeneren.
### 1.1 Wat is een raadsel?
Een raadsel kan worden gedefinieerd als een vraag waarbij het antwoord gevonden kan worden door middel van nadenken. Het is essentieel dat het vinden van het antwoord op een redelijke manier mogelijk is; situaties waarbij slechts gegokt kan worden of grappen zonder logische basis vallen niet onder de definitie van een raadsel [4](#page=4).
Belangrijke criteria voor een raadsel zijn:
* **Redelijke oplosbaarheid:** Het antwoord moet te beredeneren zijn [4](#page=4).
* **Veronderstelling van waarneming:** Kinderen moeten bekend zijn met de objecten die in het raadsel worden beschreven, omdat het raadsel geen opstap is om nieuwe objecten te introduceren. Het is dus niet zinvol om een raadsel te gebruiken om een waarneming te starten die de kinderen nog niet kennen [4](#page=4).
Raadsels variëren in moeilijkheidsgraad en kunnen worden ingedeeld in:
* **Gewone beschrijvingsspelletjes:** Hierbij worden objecten beschreven met hun kenmerkende eigenschappen [4](#page=4).
* **'Echte' taalraadsels:** Deze zijn gebaseerd op figuurlijk taalgebruik, homonymie (woordspelingen) en andere taalkundige fenomenen [4](#page=4).
> **Tip:** Gebruik raadsels pas als de kinderen de te raden objecten al kennen om effectiviteit te garanderen.
### 1.2 Doelen van het raadselspel
Bij het raadselspel staat classificatie op mentaal niveau centraal. Kinderen leren oplossingen te vinden door na te denken over categorieën of klassen [5](#page=5).
> **Voorbeeld:**
> Het raadsel:
> Ik ben een vogel.
> Ik woon in het oerwoud.
> Ik heb hele mooie gekleurde veren.
> Soms kan ik ook praten.
>
> Dit raadsel stimuleert kinderen om na te denken over de categorieën "vogel", "bewoner van het oerwoud", "iets met mooie gekleurde veren" en "iets dat kan praten". De kinderen zouden dit kunnen visualiseren door vier verzamelingen te tekenen met de namen van deze categorieën.
Daarnaast stimuleren raadsels ook de taalontwikkeling. Ze bevorderen het lexicon, het begrip van woordbetekenissen en het vermogen om taal creatief te gebruiken [5](#page=5).
---
# Didactische aanpak en spelvormen
Dit onderwerp beschrijft diverse didactische werkvormen en spelvormen voor het raadselspel, met aandacht voor leeftijdsgebonden aanpassingen en specifieke spelvarianten.
### 2.1 Organisatievormen en aanbiedingsvormen
Een raadselspel kan klassikaal of in groepsverband georganiseerd worden en kan dienen als zelfstandige activiteit, opvulmoment of geïntegreerd worden in andere activiteiten, zoals een inleiding of controlemoment [6](#page=6).
Er zijn verschillende aanbiedingsvormen:
* **Leerkracht formuleert, kleuters zoeken antwoord:**
* **Met hulp:**
* Echte voorwerpen [6](#page=6).
* Afbeeldingen (één te raden voorwerp per prent) [6](#page=6).
* Grote prent (bv. praatplaat) met het voorwerp ergens op [6](#page=6).
* Mime [6](#page=6).
* **Met controle achteraf:**
* Echte voorwerp (bv. uitpakken) [6](#page=6).
* Afbeelding (bv. bladzijde omdraaien, uit envelop halen, kaartje hangen) [6](#page=6).
* **Zonder materiaal** [6](#page=6).
* **Leerkracht kent oplossing, zoekt via kenmerken:**
* De leerkracht stelt vragen naar kenmerken en de kleuters zoeken het antwoord met de formule "Ik weet, ik weet, wat jij niet weet..." [6](#page=6).
* Later kan een kleuter de rol van de leerkracht overnemen [6](#page=6).
* **'Wie/wat is het?' met afbeeldingen of voorwerpen:**
* Afbeeldingen of voorwerpen liggen op tafel [6](#page=6).
* De oudste kleuters formuleren vragen, zoals "Is het geel?" [6](#page=6).
* Bij een negatief antwoord worden gele afbeeldingen/voorwerpen weggenomen; bij een positief antwoord blijven enkel de gele liggen, tot enkel het bedoelde overblijft [6](#page=6).
* **Inkleding:** Een geheim doosje waarin een prentje van een voorwerp wordt verstopt. De kinderen raden welk prentje in het doosje zit [6](#page=6).
* **Kinderen vertellen iets over een voorwerp in het midden:**
* Voorbeelden: "Het is om je mee te wassen." of "Het is geel." [6](#page=6).
* Dit is een moeilijke oefening, waarbij kleuters geneigd zijn het voorwerp direct te noemen [6](#page=6).
* Mogelijke impulsen: benadrukken waarvoor het dient of welke kleur het heeft [6](#page=6).
### 2.2 Specifieke spelvormen
#### 2.2.1 Was siehst Du?
* **Aantal spelers:** 4 à 5 spelers [7](#page=7).
* **Spelverloop:**
* Spelers bekijken een grote prent (bv. boerderij) [7](#page=7).
* Eén speler trekt een kaartje met een object van de prent (bv. schaap) zonder dit te laten zien [7](#page=7).
* Deze speler beschrijft het object (bv. "het is een dier") [7](#page=7).
* Alle spelers raden door hun vergrootglas op de prent te leggen [7](#page=7).
* Bij een juiste gok krijgt de speler een ster [7](#page=7).
* Indien niemand raadt, geeft de speler met het kaartje meer informatie (bv. "het is wit") totdat het object geraden is [7](#page=7).
* Daarna is de volgende speler aan de beurt [7](#page=7).
* **Vereenvoudiging:** De leerkracht kan zelf een object beschrijven en de kinderen laten raden [7](#page=7).
#### 2.2.2 Bordspel Concept Kids Dieren
* **Spelverloop:** Eén kind trekt een kaartje met een dier en beschrijft dit door informatie op het bord aan te duiden, zoals kleur, leefgebied, snelheid en grootte [7](#page=7).
#### 2.2.3 Ra, ra, ra, wie ben ik?
* **Basisprincipe:** Eén speler krijgt een kaartje op het hoofd of de rug met wie hij is [7](#page=7).
* **Eenvoudige variant:** De andere kinderen geven tips over de identiteit van de speler (bv. "Je bent grijs." of "Je bent een dier.") [7](#page=7).
* **Moeilijkere variant:** Het kind moet zelf vragen stellen om zijn identiteit te achterhalen (bv. "Ben ik een dier?" of "Heb ik 4 poten?") [7](#page=7).
* **Hulpmiddel:** In de kring liggen verschillende afbeeldingen; één daarvan komt overeen met wie de speler is, wat een visuele houvast biedt [7](#page=7).
* **Leerkracht geeft prent/voorwerp:** De leerkracht kan ook zelf een prent of voorwerp geven waarover de kleuters raadsels moeten formuleren, waarbij de andere kleuters de prenten niet mogen zien [8](#page=8).
### 2.3 Didactische overwegingen en implementatie
#### 2.3.1 Uitleg van het concept 'raden'
* Het is belangrijk om niet zomaar aan te nemen dat kinderen weten wat 'raden' is [8](#page=8).
* **Uitlegmethoden:**
* "Ik ga iets vertellen, en jullie moeten goed luisteren. Ik ga iets vertellen over een dier. Jullie moeten nadenken en zoeken welk dier het is." [8](#page=8).
* "Ik ga vertellen hoe het dier eruit ziet. Jullie moeten raden/zoeken over welk dier het gaat." [8](#page=8).
* Voor oudere kleuters die het concept kennen: "Ik ga een raadseltje vertellen. Jullie moeten goed luisteren en nadenken, achteraf mogen jullie raden wat het zou kunnen zijn." [8](#page=8).
#### 2.3.2 Leeftijdsgebonden aanpassingen
* **2,5-jarigen:**
* Het raadselspel is nog te moeilijk [8](#page=8).
* Focus op eenvoudige zoekopdrachtjes met een liedje en 3 à 4 voorwerpen in het midden [8](#page=8).
* Voorbeelden:
* **Kleuren:** "Zoek maar in de ronde, lip, lap, loen, heb je ’t al gevonden het is groen." [8](#page=8).
* **Dierengeluiden:** "Dit dier zegt boe, boe, boe, boe, weet je wat het is? Het is een …." [8](#page=8).
* **3-jarigen:**
* Werk met voorwerpen of prenten in het midden [8](#page=8).
* Kinderen luisteren naar de beschrijving en zoeken het bijpassende voorwerp [8](#page=8).
* Begin met een beperkt aantal voorwerpen om het niet te moeilijk te maken [8](#page=8).
* **Voorbeeld (aansluitend bij prentkijken):** Afbeeldingen van enkele voorwerpen op de prent liggen in het midden. Kinderen zoeken de passende afbeelding bij het raadsel en hangen deze op de prent [8](#page=8).
* **4-5-jarigen:**
* De aanpak hangt af van de moeilijkheidsgraad van de raadsels [8](#page=8).
* **Eenvoudiger maken:** Werk met echte voorwerpen/prenten in het midden; leg voldoende voorwerpen neer zodat het niet té makkelijk is [8](#page=8).
* **Moeilijker maken:** Geen voorwerpen/prenten in het midden tijdens het raden. Maak het te raden woord achteraf visueel (voorwerp/prent tonen) en controleer de eigenschappen [8](#page=8).
* **Overgang naar mentaal niveau (4-jarigen):**
* Bied raadsels eerst aan met visuele ondersteuning [9](#page=9).
* Bied daarna dezelfde raadsels opnieuw aan, maar nu zonder visuele ondersteuning tijdens het raden [9](#page=9).
* **Enkel voor 5-jarigen (extra moeilijke varianten):**
* Wie/wat is het? [9](#page=9).
* Iets vertellen over een voorwerp/prent in het midden (bv. "het is om je mee te wassen"). Anderen raden [9](#page=9).
* Spelvormen zoals 'Was siehst Du?', 'Rara, wie ben ik?', 'Concept Kids Dieren' [9](#page=9).
#### 2.3.3 Formulering van het raadsel
* **Inhoud:**
* Soort, groep, klasse waartoe het behoort [10](#page=10).
* Delen, uiterlijke kenmerken, eigenschappen [10](#page=10).
* Functie [10](#page=10).
* Plaats [10](#page=10).
* **Volgorde:** Van algemeen naar precies verhoogt de spanning [10](#page=10).
* **Taal:** Moet prettig klinken, fantasievol ingekleed zijn, mogelijk met rijm [10](#page=10).
* **Vraagformulering:** Formuleer de vraag consequent, bv. "Ik ben... wie ben ik?" of "Het is... wat is het?" [10](#page=10).
#### 2.3.4 Afbakening en afspraken
* **Terrein afbakenen:**
* Aan de hand van materiaal, prenten, viltfiguren [10](#page=10).
* Via duidelijke verwoording, al dan niet ingebouwd in het raadsel [10](#page=10).
* **Duidelijke afspraken maken:**
* **Tijd om na te denken:** Geef voldoende tijd; de leerkracht leest het raadsel 2x voor [10](#page=10).
* **Antwoord geven:** Pas na een bepaald teken mag geantwoord worden, bv. met een vraag met duidelijke intonatie of een formule zoals "ra,ra,ra, wat is het?" [10](#page=10).
* **Niet roepen:** Laat het antwoord niet roepen, zodat alle kleuters kunnen nadenken [10](#page=10).
* **Betrekken van kinderen:** Betrek verschillende kinderen door te vragen: "Wat dacht jij?", "En wat dacht jij?", "En jij, wat denk jij dat het is?" [10](#page=10).
#### 2.3.5 Controlefase
* **Belangrijkheid:** Besteed voldoende aandacht aan de controlefase: "Hebben we het juist geraden?" [10](#page=10).
* **Methoden:** Kan d.m.v. een prent, foto of materiaal dat de oplossing weergeeft [10](#page=10).
* **Hernemen en controleren:** Het raadsel kan herhaald worden en nagegaan worden of alle eigenschappen kloppen. Dit is erg belangrijk voor jongere en zwakkere kleuters [10](#page=10).
* **Mogelijke impulsen bij controle:** "Hoe weet je dat het een … is?", "Hoe kom je daarbij?", "Wat had je herkend?", "Zoet en rond en geel. Is dat zo?", "Eieren, melk en meel. Hoe hoort dat bij een pannenkoek?" [10](#page=10).
* **Focus op redenering:** Benadruk niet het goed of fout zijn van een antwoord, maar laat het kind zijn redenering verwoorden. Het stimuleren van het denken is belangrijker dan het resultaat. Probeer te achterhalen waarom een kleuter een bepaald antwoord geeft: "Wat deed je denken aan een auto?" of "Hoe kom je daarbij?" [10](#page=10).
---
# Lesvoorbereiding en schrijven van raadsels
Deze sectie biedt een gedetailleerde lesvoorbereiding voor een raadselspel over wilde dieren en een stappenplan voor het zelf schrijven van raadsels.
### 3.1 Lesvoorbereiding: Raadselspel wilde dieren
Dit onderdeel beschrijft de voorbereiding en uitvoering van een raadselspel gericht op wilde dieren, geschikt voor kleuters [11](#page=11).
#### 3.1.1 Doelstellingen
Het spel draagt bij aan verschillende ontwikkelingsdoelen:
* **Nederlands luisteren:** Begrijpen van mondelinge opdrachten [11](#page=11).
* **Nederlands spreken:**
* Beschrijven van personen of dingen op basis van kenmerken [11](#page=11).
* Antwoorden op gerichte vragen over concrete situaties [11](#page=11).
* Plezier beleven aan taal en taalspelletjes [11](#page=11).
* **Wetenschappelijk-Technisch inzicht (WI):** Classificeren op mentaal niveau door kenmerken te verkennen, benoemen en combineren [11](#page=11).
* **ZILL (Zelfstandig Leren, Leven, Werken):**
* **TOmn1:** Verwerken van mondelinge boodschappen binnen het hier-en-nu zonder visuele ondersteuning, en boodschappen buiten het hier-en-nu met visuele ondersteuning, waaronder meervoudige instructies [11](#page=11).
* **IVzv2:** Efficiënt opnemen, verwerken, weergeven, onthouden en inzetten van informatie en leerervaringen [11](#page=11).
#### 3.1.2 Beginsituatie en differentiatie
De kleuters zijn reeds vertrouwd met het concept 'raden' en hebben eerder raadsels opgelost. Het thema 'wilde dieren' is al vier dagen behandeld, waardoor de kenmerken van de dieren bekend zijn [11](#page=11).
* **Differentiatie:** Er worden zowel eenvoudigere, beschrijvende raadsels (bv. giraf, krokodil, kangoeroe) als moeilijkere raadsels die gebruikmaken van vergelijkingen (bv. slang, aap) aangeboden [11](#page=11).
#### 3.1.3 Organisatie
De activiteit vindt plaats in de kring. Belangrijke afspraken zijn [11](#page=11):
* Wie het antwoord weet, plaatst de vinger op de neus [11](#page=11).
* Het antwoord mag niet worden geroepen [11](#page=11).
* De kleuter die de leerkracht aanduidt, mag de prent van het bord halen en aan de waslijn hangen [11](#page=11).
#### 3.1.4 Materiaal
* Enveloppes met prenten van de te raden dieren (als controle) [11](#page=11).
* Hoofdband (voor het 'Wie ben ik?' spel) [11](#page=11).
* Groen doek [12](#page=12).
#### 3.1.5 Lesverloop
1. **Speelse inleiding:** De leerkracht start met een versje over een dierentuin, waarbij de enveloppes met dieren symbolisch worden geïntroduceerd [12](#page=12).
2. **Raadsels wilde dieren (deel 1):**
* De leerkracht kondigt aan dat de kring een dierentuin is en de dieren verstopt zitten in enveloppes [12](#page=12).
* Een kleuter kiest een enveloppe met een raadsel [12](#page=12).
* Het raadsel wordt tweemaal voorgelezen, en de kleuters raden door hun vinger op de neus te zetten [12](#page=12).
* **Voorbeelden van raadsels:**
* "Het hoofd hoog hoog in de lucht en ver beneden lange benen, en, wat een lange lange nek…" (Oplossing: giraf) [12](#page=12).
* "Een groen dier leeft in een grote rivier, met een reuzemond… Pas op je handen! Want dit dier heeft scherpe tanden…." (Oplossing: krokodil) [12](#page=12).
* "Hij lijkt op een grote ezel of een kermispaard, en draagt een wit-zwart pak van kop tot staart." (Oplossing: zebra) [12](#page=12).
* "Net zoals een sjaal kan hij je omringen, maar laat je niet omhelzen want hij wil je helemaal plat wringen." (Oplossing: slang) [12](#page=12).
* "Men zegt dat ze op mensenkinderen lijken: ze zijn een beetje lelijk, spelen in de bomen, roepen en springen. Wie zijn die kleine mensendingen?" (Oplossing: apen) [12](#page=12).
* "Ik ben zeker dat je het raad: Het is een heel groot dier, achteraan een kleine staart, en vooraan veel trompetplezier." (Oplossing: olifant) [12](#page=12).
* "Je zal deze kat met strepen zien in het woud. Maak je snel uit de voeten wanneer hij je wil aaien!" (Oplossing: tijger) [12](#page=12).
* "Met grote sprongen springt hij, zo gaat hij snel vooruit. Eerst in mama’s buidel, maar nu alleen erop uit!" (Oplossing: kangoeroe) [12](#page=12).
* **Controlefase:** Na elk raadsel wordt het antwoord besproken en vergeleken met de prent [12](#page=12).
3. **Wie ben ik? (deel 2):**
* Een kleuter trekt een enveloppe met een dier op het hoofd (met hoofdband) [13](#page=13).
* De andere kinderen beschrijven het dier aan de hand van kenmerken (uiterlijk, kleur, geluid) [13](#page=13).
* De kleuter met de hoofdband probeert te raden welk dier hij/zij is [13](#page=13).
* **Extra uitdaging:** Gebruik van 'nieuwe' dieren die nog niet in de raadsels voorkwamen [13](#page=13).
4. **Slot:** Afsluitend versje en het opbergen van de prenten [13](#page=13).
### 3.2 Stappenplan voor het schrijven van raadsels
Dit stappenplan begeleidt het proces van het creëren van een raadsel, met specifieke aandacht voor taalgebruik en formulering [14](#page=14).
#### 3.2.1 Stappenplan
1. **Kies het te raden woord:** Selecteer het woord waarover het raadsel zal gaan (bv. citroen) [14](#page=14).
2. **Maak een woordspin:** Breng de kenmerken van het woord in kaart [14](#page=14):
* Groepering (bv. fruit, citrusvrucht)
* Onderdelen (bv. sap, pitjes, velletjes)
* Uiterlijke kenmerken (bv. geel, groen, bijna rond, zuur gezicht)
* Geluiden
* Functie of gebruik (bv. sap, smaak)
* Locatie (bv. warme streken)
* Associaties (bv. fris, zuur, zonnig)
> **Voorbeeld woordspin (citroen):**
> ```
> citroenfris groeit in warme streken
> geel, eerst groen citroen zuur gezicht
> witte velletjes witte pitjes sap citrusvrucht bijna rond
> ```
3. **Associeer en speel met taal:** Ga verder met het associëren van de woorden uit de woordspin en zoek naar woordcombinaties die leuk klinken. Gebruik hierbij stijlelementen. Noteer alle ideeën [14](#page=14).
* **Voorbeelden van taalspel:**
* "geel-zon-warm -> Zonnig en geel word ik van de zon" [14](#page=14).
* "citroen-zoen-limoen-kampioen-> Ik ben de broer van een limoen, ik ben een…" [14](#page=14).
* "sap –hap -> Neem een hap en proef mijn sap. Ik nam een hap van je zure sap." [14](#page=14).
* "zuur –azijn – zuur gezicht -> Zo zuur als azijn. Brr, ogen dicht, zuur gezicht." [14](#page=14).
4. **Selecteer en plak samen:** Kies de leukste vondsten uit en voeg ze samen tot een haalbaar raadsel voor de doelgroep [14](#page=14).
#### 3.2.2 Aandachtspunten voor de formulering
* **Stijl:** Maak het raadsel zo leuk mogelijk om te horen. Gebruik stijlelementen zoals [14](#page=14):
* **Eindrijm:** (bv. geel – meel) [14](#page=14).
* **Ritme:** (bv. zoet en rond en geel, eieren melk en meel) [14](#page=14).
* **Klanken:** (bv. tok tok tok) [14](#page=14).
* **Herhaling:** (bv. Zij is een schaap, hij is een ram,…) [14](#page=14).
* **Alliteratie:** (bv. wijde waaier) [14](#page=14).
* **Assonantie:** (bv. niet - diep) [14](#page=14).
* **Vergelijking:** (bv. net als een sjaal kan hij je omringen) [14](#page=14).
* **Consistentie:** Wees consequent in de formulering. Gebruik bijvoorbeeld "Ik ben... wie ben ik?" of "Het is... wat is het?" [14](#page=14).
* **Specificiteit:** Formuleer het raadsel van algemeen naar meer specifiek [14](#page=14).
* **Lengte:** Houd het raadsel niet te lang, zodat de kenmerken in het geheugen gecombineerd kunnen worden [14](#page=14).
#### 3.2.3 Spanning in raadsels
De volgorde van de kenmerken kan de spanning van een raadsel beïnvloeden. Het presenteren van de meest specifieke of verrassende kenmerken eerst kan de nieuwsgierigheid prikkelen [16](#page=16).
> **Voorbeeld:**
>
> **Raadsel a)**
> Ik leg eieren.
> Ik ben heel lang.
> Ik heb geen poten.
> Ik kruip over de grond.
> Ik kan een beetje gevaarlijk zijn.
> Ik sis.
>
> **Raadsel b)**
> Ik sis.
> Ik kan een beetje gevaarlijk zijn.
> Ik kruip over de grond.
> Ik ben heel lang.
> Ik heb geen poten.
> Ik leg eieren.
>
> Raadsel (a) wordt als spannender ervaren omdat de kenmerken in een minder voorspelbare volgorde worden gepresenteerd [16](#page=16).
#### 3.2.4 Verbetering van een raadsel
Een bestaand raadsel kan worden verbeterd door de formulering aan te passen, bijvoorbeeld door de volgorde van de kenmerken te wijzigen of meer beeldende taal te gebruiken [16](#page=16).
> **Verbetering voorbeeld:**
> Oorspronkelijk: "Ik ben klein en fijn, mijn huid kan wit of grijs zijn. Mijn staart is héél lang, en van de kat ben ik bang. Rara, wat is het?" (Mogelijk: muis) [16](#page=16).
> Een verbeterde versie zou kunnen focussen op de kenmerken die uniek zijn of tot meer verbeelding spreken.
### 3.3 Opdrachten en aanpak raadselspel
Dit gedeelte bevat reflectieve vragen en suggesties voor de organisatie en uitvoering van een raadselspel, met aandacht voor de verschillende fasen en doelen [15](#page=15).
#### 3.3.1 Instructie en afspraken
* **Instructie:** Bij jonge kleuters die het concept 'raden' en 'raadsel' nauwelijks kennen, is een duidelijke en eenvoudige introductie essentieel. Er kan bijvoorbeeld worden uitgelegd dat je iets beschrijft en zij moeten raden wat het is [15](#page=15).
* **Afspraken:** Creëer een omgeving waarin iedereen kan nadenken zonder te worden gestoord, zoals de afspraak om de vinger op de neus te zetten [15](#page=15).
#### 3.3.2 Hulpmiddelen en speelsheid
* **Ondersteuning:** Visuele hulpmiddelen zoals prenten, voorwerpen, of het wegnemen van kaartjes die niet voldoen, kunnen het oplossen vergemakkelijken [15](#page=15).
* **Speels-verrassend maken:** Gebruik thema's, verrassingselementen (bv. nieuwe dieren), of wisselende aanbiedingsvormen [15](#page=15).
#### 3.3.3 Voorkennis en betrokkenheid
* **Voorkennis:** Zorg ervoor dat de kinderen voldoende voorkennis hebben over het onderwerp van de raadsels (bv. kenmerken van dieren) [15](#page=15).
* **Betrokkenheid:** Zorg ervoor dat zoveel mogelijk kleuters betrokken zijn bij het formuleren van antwoorden. Vraag naar hun redenering en gedachtegang [15](#page=15).
#### 3.3.4 Aanbiedingsvormen
* **Aanbiedingsvorm A:** Kaartjes wegnemen die niet voldoen (bv. "Is het groen? Nee -> Alle groene dingen gaan weg.") Dit is geschikt voor oudere kleuters die al abstracter kunnen redeneren [15](#page=15).
* **Aanbiedingsvorm B:** Een kind beschrijft een voorwerp uit een selectie, terwijl de anderen raden. Dit kan voor verschillende leeftijden, afhankelijk van de complexiteit van de voorwerpen en beschrijvingen [15](#page=15).
#### 3.3.5 Organisatorische aspecten
* **Klassikaal organiseren:** Een raadselspel kan klassikaal georganiseerd worden, maar vraagt dan om goede structuur en afspraken [15](#page=15).
* **Voordelen kleine groep:** Het organiseren in kleine groepen biedt voordelen zoals meer individuele aandacht, betere controle op begrip en meer spreektijd per kind [15](#page=15).
* **Opvulmoment/Startactiviteit/Afronding:** Raadselspelen kunnen flexibel worden ingezet:
* **Opvulmoment:** Als korte, leuke activiteit tussendoor [15](#page=15).
* **Inleiding:** Om een activiteit te starten en de interesse te wekken. Bijvoorbeeld: "Ik heb een lang touw, en ik heb geen poten, wat ben ik?" (slang) -> dit kan leiden tot een activiteit over slangen [15](#page=15).
* **Afronding:** Om te controleren wat de kinderen hebben geleerd en onthouden. Bijvoorbeeld, na een les over boerderijdieren, kunnen de kinderen raadsels over boerderijdieren oplossen om hun kennis te toetsen [15](#page=15).
---
# Voorbeelden van raadsels en literatuur
Dit gedeelte biedt diverse voorbeelden van raadsels, gegroepeerd per thema of type, zoals raadsels over dieren en eenvoudige raadsels met visuele ondersteuning. Ook is een literatuurlijst opgenomen met bronnen relevant voor het raadselspel.
## 4. Voorbeelden van raadsels en literatuur
Dit onderdeel presenteert een selectie van raadsels en relevante literatuur, bedoeld om de toepassing en variëteit van raadselspelen te illustreren. De voorbeelden zijn thematisch gegroepeerd, variërend van dierenraadsels tot eenvoudige, visueel ondersteunde raadsels, aangevuld met een literatuurlijst voor verdere studie en inspiratie [17](#page=17).
### 4.1 Categorisatie van raadselvoorbeelden
De aangeboden raadsels demonstreren diverse vormen en thema's, geschikt voor verschillende leeftijdsgroepen en leerdoelen.
#### 4.1.1 Rijmende raadsels uit diverse publicaties
Verschillende boeken met raadsels worden aangehaald, met voorbeelden die zich richten op rijmpjes en woordspelletjes.
* **"Een rijm in mijn oor"** (Wille & Vervaeke) bevat raadsels zoals:
* Zoet en rond en geel. Eieren, melk en meel. Als je heel goed luisteren kan Hoor je mijn naam in koekepan. Oplossing: pannenkoek [18](#page=18).
* Tok tok tok. Ik woon in een hok. Ei ei ei. Dat is ook van mij. Oplossing: kip [18](#page=18).
* Zij is een schaap. Hij is een ram. Ik ben hun… Oplossing: lam [18](#page=18).
* Over de golven, over de baren, kun je veilig met mij varen. Oplossing: boot [18](#page=18).
* Wil je lekker tekenen? Op ons kan je rekenen. Oplossing: kleurpotloden [18](#page=18).
* Mama doet het aan de lippen. Wat is de zoenenkleur die op je wang blijft zitten? Oplossing: rood (lippenstift) [18](#page=18).
* Welke bloem klimt hoger en hoger tot ze in haar dromen aan de zon kan komen? Oplossing: zonnebloem [18](#page=18).
* Als de zwaluwen vluchten schenkt hij knoppen, bloesems…vruchten. Oplossing: fruitboom [18](#page=18).
* Met amandel en suiker en een druppel roze schijn, word ik gekneed tot varkentje van… Oplossing: marsepein [18](#page=18).
* Als hij trots is gaat zijn staart in een wijde waaier staan en knippen prompt alle kleuren aan Oplossing: pauw [18](#page=18).
* **"Raadels te koop"** (Riet Wille) en **"Een japon voor mijn kameleon"** (Riet Wille) bevatten eveneens diverse raadselvormen [18](#page=18).
#### 4.1.2 Raadsels gegroepeerd per beginletter
Sommige raadselpublicaties organiseren raadsels op basis van de beginletter van het te raden woord, wat een gestructureerde benadering biedt voor jonge kinderen.
* **"Raad het maar"** (Riet Wille) is een voorbeeld hiervan, met raadsels zoals:
* **B:** ik vaar op zee en neem jou met me mee. [19](#page=19).
* **D:** ik pak jouw boek. Ik jat een koek. Het is waar, dat is niet lief. Ik ben een … [19](#page=19).
* **H:** al doet de kip tok, tok, tok… IK ben de baas in dit hok! [19](#page=19).
* **H:** met een oog kun je zien. Maar een oor …waar dient dat voor? Het maakt dat ik je… [19](#page=19).
* **J:** een mug beet: in mijn oor en been, in mijn buik en teen. Het is niet leuk, nu heb ik… [19](#page=19).
* **K:** ik ben geen schoen, maar zit wel aan jouw voet. En als het koud is, doet dat goed. [19](#page=19).
* **M:** de zon en jij zijn moe. Duik maar in bed. Ik kijk wel toe! [19](#page=19).
* **P:** een mier heeft er 6. Een geit heeft er 4. Een mus heeft er 2. En een pier heeft er geen. [19](#page=19).
* **P:** bak een ei in mij. Maar pas op als je eet: ik ben heet! [19](#page=19).
* **P:** ik kom mee, met de boot, met mijn baas. Ik loop ook op het dak. In mijn zak zit een koek en een pak. [19](#page=19).
* **V:** ba! Poep en pies, dat is …. [19](#page=19).
* **V:** een put in de weg die ik niet kan zien. Ik loop… ik hol… ik ren en… je raadt het al: ik… [19](#page=19).
#### 4.1.3 Raadsels over wilde dieren
Deze categorie richt zich specifiek op herkenning van wilde dieren op basis van hun kenmerken.
* Het hoofd hoog hoog in de lucht en ver beneden lange benen, en, wat een lange lange nek… Oplossing: giraf [20](#page=20).
* Een groen dier leeft in een grote rivier, met een reuzemond… Pas op je handen! Want dit dier heeft scherpe tanden…. Oplossing: krokodil [20](#page=20).
* Hij lijkt op een grote ezel of een kermispaard, en draagt een wit-zwart pak van kop tot staart. Oplossing: zebra [20](#page=20).
* Net zoals een sjaal kan hij je omringen, maar laat je niet omhelzen want hij wil je helemaal plat wringen. Oplossing: slang [20](#page=20).
* Men zegt dat ze op mensenkinderen lijken: ze zijn een beetje lelijk, spelen in de bomen, roepen en springen. Wie zijn die kleine mensendingen? Oplossing: apen [20](#page=20).
* Ik ben zeker dat je het raadt: Het is een heel groot dier, achteraan een kleine staart, en vooraan veel trompetplezier. Oplossing: olifant [20](#page=20).
* Met grote sprongen springt hij, zo gaat hij snel vooruit. Eerst in mama’s buidel, maar nu alleen erop uit! Oplossing: kangoeroe [20](#page=20).
#### 4.1.4 Eenvoudige raadsels met visuele ondersteuning
Deze raadsels zijn ontworpen om kinderen te betrekken via het kiezen uit afbeeldingen of concrete voorwerpen.
* Uit **"Wat voel ik?"** en **"Wat zie ik?"** van Liesbet Slegers:
* Rond en bol. Het stuitert en rolt over de grond. Het is glad met rode en gele strepen… Wat zie ik? (bal) [21](#page=21).
* Een laatje hier, twee deurtjes daar. Die gaan open en weer dicht. Er kan vanalles in… Wat zie ik? (kastje) [21](#page=21).
* Ik ben in de badkamer. Ik was mijn handen. Oeps! Het glipt weg. Ik kan het bijna niet vasthouden. Wat is het glibberig… Wat voel ik? (zeep) [21](#page=21).
* Uit **"Kastje wat past je?"** (Riet Wille):
* **De boekenkast:** In welk boek komen - heel even - dwergen en heksen tot leven? (sprookjesboek). In dat boek groeit een noot aan een balk die elk lied van zijn eigen wijsje voorziet. (muziekpartituur). Plaatje na plaatje wordt het verhaal verzonnen. Praatje na praatje staan woorden in ballonnen. (stripverhaal) [21](#page=21).
* **De kleerkast:** Een dikke Voor de winter. Een dichte voor de regen. En geen voor de zon. Pardon. (jas). Welke hand met vijf vingers zal nooit terugknijpen bij het vastgrijpen? (handschoen). Met die muts kun je je haren veel nattigheid besparen. (badmuts). Trekt de tafel die jurk aan, dan zullen koppen en borden feestelijker staan. (tafelkleed) [21](#page=21).
* **De koelkast:** De buitenkant is bruin of wit. De binnenkant is geel en wit. En na het breken kun je de stukjes nooit meer ineensteken. (ei). Ze smelt sissend In een pan, En alles wordt er Bruin en knapperig van. (boter) [21](#page=21).
* Zij vormen een glazen paar, Zitten altijd naast elkaar, En maken lettertjes weer duidelijk en klaar (bril) [21](#page=21).
### 4.2 Literatuurlijst voor raadselspelen
Een uitgebreide literatuurlijst is opgenomen om verdere exploratie van het onderwerp raadselspelen te faciliteren. Deze lijst bevat diverse publicaties van auteurs zoals Riet Wille, Liesbet Slegers, en anderen, die zich richten op verschillende aspecten van raadsels voor kinderen, waaronder dieren, visuele herkenning en wiskundige concepten [17](#page=17).
> **Tip:** Deze sectie dient als een waardevolle bron voor het selecteren en creëren van raadsels voor educatieve doeleinden, rekening houdend met verschillende thema's en leeftijden. De literatuurlijst biedt directe toegang tot vergelijkbaar materiaal.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Raadsel | Een raadsel is een vraag waarop het antwoord door nadenken gevonden kan worden, waarbij de oplossing redelijkerwijze mogelijk is en er steeds een waarneming van de te raden objecten verondersteld wordt. |
| Classificeren op mentaal niveau | Dit houdt in dat kinderen tot een oplossing komen door na te denken over categorieën of klassen, waarbij ze kenmerken identificeren, benoemen en combineren om tot een classificatie te komen. |
| Didactiek | De didactiek beschrijft de methoden en strategieën die gebruikt worden om te onderwijzen en te leren, inclusief de organisatie, aanbiedingsvormen en differentiatie binnen een activiteit zoals het raadselspel. |
| Figuurlijk taalgebruik | Het gebruik van taal op een niet-letterlijke manier, zoals metaforen, vergelijkingen of woordspelingen, wat vaak voorkomt in 'echte' taalraadsels. |
| Homonymie | Het verschijnsel waarbij verschillende woorden dezelfde uitspraak of spelling hebben, maar een andere betekenis. Dit kan gebruikt worden in taalraadsels. |
| Aanbiedingsvorm | Een specifieke manier waarop een activiteit of lesmateriaal wordt gepresenteerd aan de leerlingen, bijvoorbeeld door middel van voorwerpen, afbeeldingen, mime of zonder materiaal. |
| Controlefase | Het moment na het raden waarbij wordt nagegaan of het antwoord correct is. Dit kan door middel van het tonen van een afbeelding, voorwerp, of door het raadsel opnieuw te lezen en de eigenschappen te controleren. |
| Stappenplan | Een reeks opeenvolgende instructies of fasen die gevolgd moeten worden om een bepaalde taak uit te voeren, zoals het schrijven van een raadsel. |
| Woordspin | Een visuele weergave van de associaties en kenmerken die rondom een centraal woord zijn verzameld, gebruikt als hulpmiddel bij het schrijven of brainstormen. |
| Stijlelementen | Literaire middelen die gebruikt worden om een tekst (in dit geval een raadsel) aantrekkelijker, ritmischer of beeldender te maken, zoals rijm, ritme, klanken, herhaling, alliteratie, assonatie, en vergelijking. |
| Decretale ontwikkelingsdoelen | Wettelijk vastgelegde doelen die de ontwikkeling van kleuters in België moeten stimuleren, met betrekking tot verschillende domeinen zoals taal (luisteren, spreken) en cognitieve vaardigheden. |
| Specifieke doelen WI | Specifieke leerdoelen die binnen de opleiding van de stagiair(e) of het schoolproject zijn vastgesteld, gericht op de ontwikkeling van bepaalde competenties zoals classificeren op mentaal niveau. |
| ZILL (Zin in Leren, zin in Leven) | Een onderwijsmodel dat gericht is op de brede ontwikkeling van kinderen, waarbij zowel leerprocessen als welzijn centraal staan. De hier genoemde doelen hebben betrekking op het verwerken van mondelinge boodschappen en het efficiënt opnemen en weergeven van informatie. |
| Beginsituatie | De voorkennis, vaardigheden en ervaringen die kinderen al hebben voordat een nieuwe activiteit of les wordt aangeboden. Hiermee wordt rekening gehouden bij de planning en differentiatie. |
| Differentiatie | Het aanpassen van de onderwijsactiviteiten aan de individuele behoeften en mogelijkheden van de leerlingen, bijvoorbeeld door het aanbieden van raadsels op verschillende moeilijkheidsgraden. |