Cover
Aloita nyt ilmaiseksi HOOFDSTUK 11.docx
Summary
# Kernbegrippen en doelstellingen van kwantificerend onderzoek
Dit deel behandelt de fundamentele elementen van kwantificerend onderzoek, inclusief de formulering van probleemstellingen, doelstellingen en verschillende soorten onderzoeksvragen, evenals de rol van theorievorming en de belangrijkste kwaliteitscriteria.
## 1. Kernbegrippen en doelstellingen van kwantificerend onderzoek
### 1.1 De probleemstelling en doelstelling
De probleemstelling is cruciaal voor kwantificerend onderzoek omdat het richting geeft aan het onderzoek door specifieke vragen te formuleren die beantwoord moeten worden. Een nauwkeurig geformuleerde probleemstelling bestaat uit:
* **Doelstelling:** Wat wil men bereiken met het onderzoek?
* **Vraagstelling:** Logisch afgeleide vragen die de doelstelling helpen realiseren.
Er worden drie soorten doelen onderscheiden:
* **Handelingsonderzoek (praktijkonderzoek):** Gericht op verbetering van menselijk handelen en het creëren van vernieuwingen in de praktijk.
* **Theoretisch onderzoek (fundamenteel onderzoek/zuiver wetenschappelijk):** Gericht op kennisvermeerdering.
* **Leeronderzoek:** Focust op het leerproces, het verwerven van vaardigheden en de opzet en uitvoering van onderzoek.
Onderzoeksvragen worden deductief, dus voorafgaand aan de dataverzameling, geformuleerd en volgen elkaar op in een onderzoekscyclus. Deelvraagen fungeren hierbij als tussenstappen.
> **Tip:** Kwantificerend onderzoek is deductief, wat betekent dat theorieën en hypothesen worden getoetst aan de hand van empirische data. Kwalitatief onderzoek kan daarentegen vaak moeilijker een precieze probleemstelling formuleren.
### 1.2 Soorten onderzoeksvragen
Onderzoeksvragen kunnen worden ingedeeld op basis van hun aard, focus en niveau:
#### 1.2.1 Indeling naar aard
* **Beschrijvende onderzoeksvragen:** Gericht op een kwantitatieve beschrijving van een fenomeen, zonder dit te verklaren.
* **Verkennende onderzoeksvragen:** Onderzoeken veronderstellingen en bevinden zich tussen beschrijvende en verklarende vragen.
* **Verklarende onderzoeksvragen:** Trachten verschillen of veranderingen te verklaren. De 'verklarende' factoren zijn theoretisch bekend en meetbaar.
> **Tip:** Vaak start onderzoek met beschrijvende en verkennende vragen, waarna men overgaat tot meer verklarende vragen.
#### 1.2.2 Indeling naar doel
* **Fundamentele onderzoeksvragen:** Gericht op het uitbreiden van wetenschappelijke kennis.
* **Toegepaste/praktijkgerichte onderzoeksvragen:** Gericht op bruikbaarheid in de praktijk, bijvoorbeeld voor beleidsbeslissingen.
#### 1.2.3 Indeling naar aggregatieniveau
Het aggregatieniveau verwijst naar het niveau van de onderzoekseenheden waarop een uitspraak wordt gedaan. De analyse-eenheden zijn de eenheden waarop de analyses worden uitgevoerd.
* **Ecologische fout:** Informatie verzameld op een hoger niveau wordt ten onrechte toegeschreven aan individuen.
* **Atomistische fout:** Conclusies getrokken op basis van een laag aggregatieniveau worden ten onrechte gegeneraliseerd naar hogere niveaus.
* **Contextuele fout:** Een fout vermoeden van invloed tussen verschillende aggregatieniveaus.
#### 1.2.4 Indeling naar 'hoeveelheid' versus 'hoe' en 'waarom'
* **Kwantiteitsvragen:** Vragen naar 'hoeveel', vaak toegepast op grotere groepen (bv. epidemiologie).
* **Kwaliteitsvragen:** Vragen naar 'hoe' en 'waarom', vaak toegepast op kleinere groepen, en gericht op causale relaties.
Data kunnen op verschillende meetniveaus worden gemeten: nominaal, ordinaal, interval (met een echt nulpunt, bv. temperatuur) en ratio (met een absoluut nulpunt, bv. leeftijd).
#### 1.2.5 Indeling naar verschillen versus veranderingen
* **Cross-sectioneel onderzoek:** Onderzoekt verschillen tussen onderzoekseenheden op één specifiek moment in de tijd (een momentopname).
* **Dynamisch onderzoek (Longitudinaal onderzoek):** Onderzoekt fenomenen over een langere periode.
* **Cohortstudies:** Volgen groepen om te achterhalen wie, waarom of wanneer deelneemt of stopt.
* **Panelstudies:** Onderzoeken dezelfde individuen door de tijd heen.
* **Repeated measurement-studies:** Herhalen metingen over tijd bij dezelfde onderzoekseenheden.
### 1.3 Theorie, concepten en variabelen
* **Concept:** Abstracte begrippen die verwijzen naar de werkelijkheid maar niet direct grijpbaar of meetbaar zijn.
* **Wetenschappelijke theorie:** Een samenhangend geheel van logisch consistente proposities die verbanden en causaliteit tussen concepten expliciet formuleren en verklaren. Theorieën in de sociale wetenschappen kunnen een 'ad hoc' (voorlopig) karakter hebben en zijn vaak competitief of rivaliserend. Theorieën zijn niet direct waarneembaar, enkel de feiten.
* **Operationalisering:** Het proces waarbij abstracte concepten meetbaar worden gemaakt. Dit is de brug tussen het theoretische en het empirisch waarneembare. Een operationele definitie specificeert hoe een concept gemeten zal worden.
* **Variabelen:** Concepten worden, na operationalisering, variabelen met meetwaarden (kwalitatief of kwantitatief).
#### 1.3.1 Hypothesen
Een hypothese is een toetsbare stelling over de relatie tussen twee of meer concepten, voortkomend uit een theorie.
* **Onderzoekshypothese:** Een stelling die een verwacht verband positief formuleert.
* **Nulhypothese ($H_0$):** De omkering van de onderzoekshypothese, die stelt dat er geen verband is.
* **Alternatieve hypothese ($H_1$):** De hypothese die wordt aangenomen als de nulhypothese wordt verworpen.
> **Tip:** Volgens het Popperiaans falsificationisme streeft men ernaar de nulhypothese te falsifiëren (weerleggen), in plaats van de onderzoekshypothese te bevestigen.
### 1.4 Kwantitatieve dataverzameling en causaliteit
Bij kwantificerend onderzoek wordt vaak gestreefd naar het vaststellen van causaliteit:
* **Onafhankelijke variabelen (explanans):** Kenmerken die als oorzaak worden beschouwd en die veranderingen of beïnvloedingen veroorzaken.
* **Afhankelijke variabelen (explanandum):** De uitkomstvariabelen die beïnvloed worden door de onafhankelijke variabelen.
* **Storende variabelen:** Variabelen die invloed kunnen uitoefenen op de relatie tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabelen.
### 1.5 Kwaliteitscriteria: Betrouwbaarheid en Validiteit
Kwantitatieve methoden worden beoordeeld op basis van betrouwbaarheid en validiteit.
#### 1.5.1 Betrouwbaarheid
Betrouwbaarheid verwijst naar de mate waarin een meting vrij is van toevalsfouten. Een betrouwbare meting levert stabiele resultaten op, ongeacht de onderzoeker, het tijdstip of het meetinstrument.
* **Interne consistentie:** Bij metingen die via schalen worden uitgevoerd (meerdere vragen voor één concept), wordt de betrouwbaarheid van de schaal beoordeeld.
#### 1.5.2 Validiteit
Validiteit beoordeelt of het meetinstrument daadwerkelijk meet wat het beoogt te meten. Er zijn verschillende vormen van validiteit:
##### 1.5.2.1 Constructvaliditeit (of meetvaliditeit)
Dit onderzoekt of het concept of construct correct wordt gemeten.
* **Validiteit van de operationalisatie (de 'echte' validiteit):** Meet het instrument wat het beoogt te meten? Dit is met name een uitdaging bij complexe, niet direct waarneembare concepten (hypothetische constructen).
* **Inhoudsvaliditeit:** Dekt het meetinstrument het concept in zijn volle breedte? Zijn de instrumenten representatief voor het concept? Dit wordt inhoudelijk beoordeeld, niet statistisch.
* **Face validity:** Het instrument lijkt op het eerste gezicht valide.
* **Criteriumvaliditeit:** De samenhang tussen het meetinstrument en een extern criterium.
* **Convergente validiteit:** Hoge correlatie met een ander instrument dat hetzelfde concept meet.
* **Divergente validiteit:** Lage correlatie met een instrument dat een ander, niet-gerelateerd concept meet.
* Kan ook de voorspellende waarde voor bepaald gedrag toetsen.
* **Constructvaliditeit in enge zin (begripsvaliditeit):** Meet het instrument werkelijk het theoretische construct? Dit wordt beoordeeld aan de hand van de verwachte theoretische verbanden tussen het gemeten concept en andere concepten.
##### 1.5.2.2 Statistische conclusievaliditeit
Beoordeelt of een gevonden verband statistisch significant is, oftewel of het waarschijnlijk niet op toeval berust.
##### 1.5.2.3 Interne validiteit
Vraagt of een waargenomen empirisch verband ook daadwerkelijk een oorzakelijk verband is. Een **spurieus verband** is een schijnverband dat ontstaat doordat een derde variabele beide variabelen beïnvloedt.
##### 1.5.2.4 Externe validiteit
Onderzoekt in hoeverre de bevindingen uit een steekproef gegeneraliseerd kunnen worden naar de populatie, andere situaties en andere momenten. De kwaliteit van de steekproef (bij voorkeur een toevalssteekproef) is hierbij essentieel.
---
# Concepten, variabelen en hypothesen in kwantificerend onderzoek
Dit gedeelte verkent de overgang van abstracte theoretische concepten naar meetbare variabelen en de formulering van toetsbare hypothesen in kwantitatief onderzoek.
### 2.1 De relatie tussen theorie, concepten en variabelen
Wetenschappelijk onderzoek bouwt voort op theorieën, die het verband leggen tussen verschillende concepten.
#### 2.1.1 Theorieën
* **Wetenschappelijke theorie:** Een geheel van logisch consistente proposities die kennis over een bepaald domein samenbrengen en verbanden, inclusief causaliteit, verklaren.
* **Karakter van theorieën in sociale wetenschappen:** Vaak van een 'ad hoc' of voorlopig karakter, functionerend als een model. Ze zijn doorgaans competitief of rivaliserend, waarbij verschillende theorieën alternatieve verklaringen bieden.
* **Observeerbaarheid:** Theorieën zelf zijn niet direct waarneembaar; alleen de feiten die ze proberen te verklaren, zijn observeerbaar.
#### 2.1.2 Concepten
* **Definitie:** Concepten zijn abstracte begrippen die verwijzen naar aspecten van de werkelijkheid, maar die niet direct grijpbaar of meetbaar zijn.
* **Voorbeelden:** In het document worden termen als 'gewetensontwikkeling', 'spijt' en 'gevoeligheid' genoemd als voorbeelden van complexe concepten.
#### 2.1.3 Operationalisering
* **Doel:** De cruciale brug tussen het abstracte theoretische niveau van concepten en het concrete empirisch waarneembare niveau. Het proces maakt concepten meetbaar.
* **Proces:**
1. Het definiëren van de concepten.
2. Het ontwikkelen van een 'operationele definitie' van een construct, wat inhoudt dat duidelijk is hoe het concept gemeten zal worden.
* **Resultaat:** Na operationalisering worden concepten variabelen met meetwaarden, die kwalitatief of kwantitatief kunnen zijn.
#### 2.1.4 Variabelen
* **Definitie:** Variabelen zijn de meetbare representaties van geoperationaliseerde concepten. Ze kunnen verschillende waarden aannemen.
* **Soorten variabelen in causaliteit:**
* **Onafhankelijke variabelen (explanans):** Kenmerken waaraan oorzakelijke eigenschappen worden toegekend en die een effect zouden kunnen hebben.
* **Afhankelijke variabelen (explanandum):** Uitkomstvariabelen die beïnvloed worden door de onafhankelijke variabelen.
* **Storende variabelen:** Variabelen die de relatie tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabelen kunnen beïnvloeden.
### 2.2 Hypothesen
Hypothesen zijn toetsbare stellingen die voortkomen uit een theorie en specifieke verwachtingen over relaties tussen concepten formuleren.
#### 2.2.1 Formulering van hypothesen
* **Vereiste kennis:** Een onderzoeker moet bekend zijn met de vakliteratuur om hypothesen te kunnen formuleren.
* **Onderzoekshypothese:** Een stelling die een specifieke, verwachte relatie tussen twee of meer concepten positief weergeeft.
* **Nulhypothese ($H_0$):** De omkering van de onderzoekshypothese, die stelt dat er geen verband of verschil is.
* **Alternatieve hypothese ($H_1$ of $H_A$):** Een hypothese die wordt aangenomen als de nulhypothese wordt verworpen.
#### 2.2.2 Toetsing van hypothesen
* **Popperiaans falsificationisme:** De nadruk ligt niet op het bevestigen van de onderzoekshypothese, maar op het proberen te falsificeren van de nulhypothese. Als de nulhypothese met succes wordt weerlegd, wordt de alternatieve hypothese als meer plausibel beschouwd.
* **Relatie tot onderzoeksvragen:** Hypothesen kunnen worden gezien als onderzoeksvragen die in de vorm van een stelling zijn gegoten en die getoetst kunnen worden aan de hand van empirische data.
> **Tip:** Begrijpen hoe concepten worden geoperationaliseerd tot variabelen is essentieel voor het opzetten van een valide en betrouwbare kwantitatieve studie. Zonder dit proces blijven onderzoeksvragen te abstract en onmeetbaar.
> **Voorbeeld:** Stel een concept is 'studie-motivatie'.
>
> * **Abstract concept:** Studie-motivatie.
> * **Operationalisering:**
> * Meten via een vragenlijst met stellingen over de intrinsieke interesse in studiemateriaal, het belang van goede cijfers, en de inspanning die men bereid is te leveren.
> * Het toekennen van scores op een Likert-schaal (bv. 1=helemaal oneens tot 5=helemaal eens).
> * **Variabele:** 'Score op de studie-motivatie vragenlijst' (een kwantitatieve variabele).
> * **Hypothese:** Studenten die een hogere score behalen op de studie-motivatie vragenlijst, zullen een hoger gemiddeld cijfer behalen ($H_1$).
> * **Nulhypothese:** Er is geen verband tussen de score op de studie-motivatie vragenlijst en het gemiddeld cijfer ($H_0$).
---
# Kwaliteitscriteria: betrouwbaarheid en validiteit in kwantificerend onderzoek
Dit gedeelte behandelt de cruciale kwaliteitscriteria voor kwantificerend onderzoek: betrouwbaarheid en verschillende vormen van validiteit.
### 3.1 Betrouwbaarheid
Betrouwbaarheid verwijst naar de mate waarin een meting vrij is van toevalsfouten. Een betrouwbare meting levert stabiele resultaten op, ongeacht de onderzoeker, het tijdstip of het meetinstrument.
* **Interne consistentie:** Wanneer concepten worden gemeten met schalen in plaats van met enkele vragen, is de interne consistentie van de schaal een belangrijke indicator van betrouwbaarheid. Een schaal met een hoge interne consistentie betekent dat de verschillende items binnen de schaal in hoge mate hetzelfde construct meten.
> **Tip:** Een hoge betrouwbaarheid is een noodzakelijke, maar geen voldoende voorwaarde voor validiteit. Een meting kan zeer betrouwbaar zijn (precies hetzelfde foute resultaat geven), maar niet geldig (het beoogde concept niet meten).
### 3.2 Validiteit
Validiteit beoordeelt of een onderzoek daadwerkelijk meet wat het beoogt te meten. Er worden verschillende vormen van validiteit onderscheiden:
#### 3.2.1 Constructvaliditeit (of meetvaliditeit)
Constructvaliditeit gaat over de mate waarin het gelukt is om het beoogde concept of construct correct te meten.
* **Validiteit van de operationalisatie (of "validiteit"):** Meet het instrument werkelijk wat het beoogt te meten? Dit is met name een uitdaging bij complexe, hypothetische constructen die niet direct waarneembaar zijn, zoals gewetensontwikkeling of gevoeligheid.
* **Inhoudsvaliditeit:** Dekt het meetinstrument het concept in zijn volle breedte en zijn de instrumenten representatief voor het concept? Dit wordt inhoudelijk beoordeeld, niet statistisch. *Face validity* is een oppervlakkige beoordeling of een instrument er op het eerste gezicht valide uitziet.
* **Criteriumvaliditeit:** Beoordeelt de samenhang tussen het meetinstrument en een extern criterium. Dit criterium kan een ander, reeds gevestigd meetinstrument zijn dat verondersteld wordt hetzelfde te meten, of een toekomstig gedrag dat het meetinstrument zou moeten kunnen voorspellen.
* **Constructvaliditeit in enge zin (begripsvaliditeit):** Meet het instrument daadwerkelijk het theoretische construct? Dit wordt onderzocht door na te gaan of het gemeten concept samenhangt met andere concepten zoals de theorie voorspelt. Hierbij worden **convergente validiteit** (hoge samenhang met concepten die theoretisch samenhangen) en **divergente validiteit** (lage samenhang met concepten die theoretisch niet samenhangen) onderscheiden.
#### 3.2.2 Statistische conclusievaliditeit
Deze vorm van validiteit beoordeelt de statistische significantie van gevonden verbanden. Is het gevonden verband sterk genoeg om aan te nemen dat het niet door toeval tot stand is gekomen?
#### 3.2.3 Interne validiteit
Interne validiteit onderzoekt of een empirisch verband tussen twee variabelen ook daadwerkelijk een oorzakelijk verband is. Een verband kan schijnbaar zijn (spurieus verband), waarbij de relatie wordt veroorzaakt door een derde, niet-gemeten variabele.
#### 3.2.4 Externe validiteit
Externe validiteit beoordeelt in welke mate de bevindingen uit een steekproef gegeneraliseerd kunnen worden naar de populatie, andere situaties en andere momenten in de tijd. De kwaliteit van de steekproeftrekking is hierbij essentieel, waarbij een toevalssteekproef de standaard is in kwantitatief onderzoek. Bij kwalitatief onderzoek kunnen andere vormen van externe validiteit relevant zijn.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Kwantificerend onderzoek | Een onderzoeksbenadering die zich richt op het meten en kwantificeren van fenomenen om patronen, relaties en oorzaken te identificeren en te verklaren. |
| Probleemstelling | Een formulering die aangeeft welk specifiek probleem of welke vraag het onderzoek beoogt te beantwoorden, en die richting geeft aan het gehele onderzoeksproces. |
| Doelstelling | Hetgeen dat de onderzoeker wil bereiken met het onderzoek, variërend van praktische verbetering (handelingsonderzoek) tot kennisvermeerdering (theoretisch onderzoek) of het verwerven van vaardigheden (leeronderzoek). |
| Type onderzoek | Classificatie van onderzoek op basis van het doel, zoals handelingsonderzoek (praktijkgericht), theoretisch onderzoek (fundamenteel) en leeronderzoek. |
| Concepten | Abstracte begrippen die verwijzen naar aspecten van de werkelijkheid, maar die niet direct grijpbaar of meetbaar zijn zonder verdere definitie. |
| Definiëring en operationalisering | Het proces van het eerst helder definiëren van abstracte concepten en vervolgens het vertalen ervan naar meetbare variabelen, zodat ze empirisch onderzocht kunnen worden. |
| Hypothese | Een toetsbare stelling over de relatie tussen twee of meer concepten, afgeleid uit een theorie, die wordt geformuleerd om vervolgens empirisch te worden onderzocht. |
| Externe validiteit | De mate waarin de bevindingen van een onderzoek gegeneraliseerd kunnen worden naar andere populaties, situaties en tijdsperioden. |
| Betrouwbaarheid | De mate waarin een meting vrij is van toevalsfouten, wat impliceert dat de meting stabiele en consistente resultaten oplevert bij herhaling onder gelijke omstandigheden. |
| Variabelen | Concepten die, na operationalisering, meetbare waarden hebben en kunnen variëren tussen onderzoekseenheden. Ze kunnen zowel kwalitatief als kwantitatief zijn. |
| Onafhankelijke variabelen | Variabelen waarvan wordt aangenomen dat ze invloed uitoefenen op andere variabelen; ze worden vaak beschouwd als de oorzaak in een causaal verband. |
| Afhankelijke variabelen | Variabelen die het gevolg of de uitkomst zijn van veranderingen in onafhankelijke variabelen; ze worden onderzocht op de effecten van de onafhankelijke variabelen. |
| Storende variabelen | Variabelen die de relatie tussen onafhankelijke en afhankelijke variabelen kunnen beïnvloeden, en die om die reden gecontroleerd moeten worden in het onderzoek. |
| Constructvaliditeit | De mate waarin een meetinstrument daadwerkelijk het bedoelde abstracte concept of construct meet. |
| Inhoudsvaliditeit | De mate waarin een meetinstrument alle relevante aspecten van een concept dekt en representatief is voor het volledige concept. |
| Criteriumvaliditeit | De mate waarin een meetinstrument samenhangt met een extern criterium dat hetzelfde concept zou moeten meten of gedrag zou moeten voorspellen. |
| Interne validiteit | De mate waarin een gevonden empirisch verband daadwerkelijk een oorzakelijk verband is, en niet het gevolg van externe factoren of spurieuze relaties. |