Cover
Aloita nyt ilmaiseksi HC2_H4_smv_OM.pdf
Summary
# het bepalen van een onderzoeksontwerp
Dit onderwerp behandelt de fasen en overwegingen bij het opzetten van onderzoek, inclusief filosofische benaderingen, strategieën en methoden voor dataverzameling en -analyse. Het opzetten van een onderzoeksontwerp omvat het kiezen van methodologische benaderingen om onderzoeksvragen te beantwoorden en kennis te ontwikkelen [1](#page=1) [2](#page=2).
### 1.1 Onderzoeksfilosofieën of paradigma's
Onderzoek wordt beïnvloed door bewuste of onbewuste filosofische aannames, die bepalen welk soort vragen gesteld worden, welke methoden gebruikt worden en wat de doelen van het onderzoek zijn [2](#page=2).
#### 1.1.1 Filosofische aannames
* **Ontologie:** Gaat over de aard van de werkelijkheid die onderzocht wordt. Is de werkelijkheid objectief gegeven of een menselijke constructie? [2](#page=2).
* **Epistemologie:** Gaat over de aard van kennis en hoe deze verzameld wordt. Hoe verkrijg je kennis over de te onderzoeken werkelijkheid? [2](#page=2).
#### 1.1.2 Vier paradigma's
Er zijn vier paradigma's die uitgaan van verschillende ontologische en epistemologische standpunten [2](#page=2):
* **(Post)positivisme:**
* Ontologie: De werkelijkheid is objectief en kan gemeten worden [2](#page=2).
* Epistemologie: Kennis wordt verzameld door objectieve metingen te doen. De realiteit is objectief en objectief te kennen [2](#page=2).
* Kenmerken: Natuurwetenschappen als model, causale wetten met universeel karakter identificeren, hypothesen testen op basis van theorieën over causale verbanden, gestandaardiseerde en repliceerbare metingen, statistische technieken [3](#page=3).
* Voorbeeld burn-out: Burn-out als een extern probleem dat gemeten kan worden met schalen [3](#page=3).
* **(Kritische) realisme:**
* Ontologie: Er is een objectieve, maar niet volledig observeerbare realiteit met onderliggende causale mechanismen [2](#page=2).
* Voorbeeld burn-out: Burn-out als een probleem dat moeilijk te bestuderen is door onderliggende psychologische aspecten en interactiepatronen [3](#page=3).
* **Interpretivisme (sociaal):**
* Ontologie: De werkelijkheid is sociaal geconstrueerd en subjectief [2](#page=2).
* Epistemologie: De realiteit is subjectief en subjectief te kennen door de betekenisgeving van individuen in kaart te brengen, vaak door deel te nemen aan het onderzochte proces [2](#page=2) [6](#page=6).
* Toepassingen: Etnografie, casestudy onderzoek, grounded theory [3](#page=3) [6](#page=6).
* Voorbeeld burn-out: Burn-out ervaren en doorgronden door middel van interviews [3](#page=3).
* **Pragmatisme:**
* Ontologie/Epistemologie: Waarheid is bruikbaar voor het oplossen van problemen [2](#page=2).
* Doel: Problemen oplossen en maatschappelijke of organisationele verandering teweegbrengen door actief deel te nemen aan het proces [6](#page=6).
* Voorbeeld burn-out: Onderzoeken hoe het probleem van burn-out opgelost kan worden [3](#page=3).
> **Tip:** Het begrijpen van de verschillen tussen de paradigma's, met name positivisme en interpretivisme, is cruciaal omdat deze de keuze van onderzoeksmethoden sterk beïnvloeden [3](#page=3).
### 1.2 Onderzoeksstrategieën
Een onderzoeksstrategie is een algemeen plan dat aangeeft hoe de onderzoeker te werk zal gaan bij het beantwoorden van de onderzoeksvragen [4](#page=4).
#### 1.2.1 Deductieve strategie
* Men vertrekt vanuit een bestaande theorie of model om een hypothese te formuleren en ontwerpt vervolgens een onderzoeksmethode om deze hypothese te toetsen [4](#page=4).
* Dit hangt samen met het positivisme [4](#page=4).
* **Stappen:**
1. Formuleren van een hypothese gebaseerd op theorie of model [4](#page=4).
2. Uitdrukken van de hypothese in operationele termen (hoe variabelen gemeten worden) [4](#page=4).
3. Toetsen van de hypothese [4](#page=4).
4. Onderzoeken van de uitkomst [4](#page=4).
5. Aanpassen van de theorie of het model indien nodig op basis van de resultaten [4](#page=4).
* **Kernconcepten:**
* **Reductionisme:** Problemen als geheel beter begrijpen door ze te reduceren tot de eenvoudigst mogelijke elementen [4](#page=4).
* **Generalisatie:** Het afleiden van breder toepasbare veronderstellingen uit specifieke cases, om zo uitspraken te kunnen doen over een grotere populatie [4](#page=4).
#### 1.2.2 Inductieve strategie
* Men gaat data verzamelen en ontwikkelt vervolgens een theorie of model op basis van deze data [4](#page=4).
* Dit hangt samen met het interpretivisme [4](#page=4).
* **Stappen:**
1. Verzamelen van informatie [4](#page=4).
2. Opstellen van vragen [4](#page=4).
3. Vormen van categorieën [4](#page=4).
4. Zoeken naar patronen (theorieën) [4](#page=4).
5. Ontwikkelen van een theorie of vergelijken van patronen met andere theorieën [4](#page=4).
* Grounded theory is een goed voorbeeld van de inductieve methode [6](#page=6).
#### 1.2.3 Combineren van onderzoeksbenaderingen
Het combineren van deductieve en inductieve benaderingen is niet altijd eenvoudig. Bij veel literatuur en een duidelijk theoretisch kader is een deductieve benadering geschikter, terwijl bij een nieuw onderwerp met weinig literatuur en veel discussie een inductieve benadering de voorkeur heeft [5](#page=5).
### 1.3 Onderzoeksmethoden
Onderzoeksmethoden kunnen worden onderverdeeld in observationele studies en experimenten [5](#page=5).
#### 1.3.1 Experiment
Een experiment heeft vijf kenmerken [5](#page=5):
1. Formulering van minimaal twee groepen: een experimentele groep en een controlegroep [5](#page=5).
2. Willekeurige toedeling van proefpersonen of objecten aan beide groepen (randomisatie) [5](#page=5).
3. De onderzoeker bepaalt welke groep aan de interventie wordt blootgesteld [5](#page=5).
4. De onderzoeker zorgt voor minimale invloeden van buitenaf [5](#page=5).
5. Bij voorkeur een nulmeting vóór de interventie, naast een nameting [5](#page=5).
* **Model: Laboratoriumonderzoek in exacte wetenschappen:**
* Vaak toegepast in psychologie, marketing en consumentengedrag [5](#page=5).
* Doel: Bestuderen van causale verbanden ('effecten') [6](#page=6).
* Gebruik van experimentele en controlegroepen, onafhankelijke en afhankelijke variabelen [6](#page=6).
* **Quasi-experiment:**
* Werkt met bestaande groepen, bijvoorbeeld een groep consumenten, studenten of patiënten [6](#page=6).
* **Nabootsing:**
* Via computersimulatie, spelsimulatie, of schaalmodellen [6](#page=6).
#### 1.3.2 Surveyonderzoek
* Verzamelen van (kwantitatieve) gegevens met een gestructureerde, gestandaardiseerde vragenlijst (enquête of gestructureerd interview) [6](#page=6).
* Bevat vaak 'wie, wat, waar, hoeveel'-vragen, en kan ook verklarend zijn (verbanden) [6](#page=6).
* Resultaten van een steekproef kunnen representatief zijn voor de populatie [6](#page=6).
* Efficiënte methode om grote hoeveelheden data van omvangrijke populaties te verzamelen [6](#page=6).
#### 1.3.3 Case study (gevalstudie)
* Doel: Het begrijpen en verklaren van een verschijnsel in zijn context, met focus op 'waarom' en 'hoe'-vragen en dieperliggende processen [6](#page=6).
* **Typen:**
* **Enkelvoudige case:** Richt zich op een kritieke, extreme of unieke case [6](#page=6).
* **Meervoudige case:** Controleert of resultaten van een eerste case ook voorkomen in andere cases, ter generalisatie [6](#page=6).
* Gebruikt verschillende databronnen en triangulatie om de betrouwbaarheid van data te waarborgen [6](#page=6).
* Hanteert vaak een selecte of strategische steekproef en past binnen het interpretivistische paradigma [6](#page=6).
#### 1.3.4 Action research (actieonderzoek)
* **Doel:** Probleemoplossing en maatschappelijke/organisationele verandering teweegbrengen [6](#page=6).
* Onderzoeker neemt actief deel aan het onderzochte proces en betrekt actoren [6](#page=6).
* Nadruk op 'hoe'-vragen en implicaties buiten het directe project [6](#page=6).
* Past binnen het pragmatisme [6](#page=6).
#### 1.3.5 Grounded theory
* De beste illustratie van de inductieve methode [6](#page=6).
* Een kwalitatieve onderzoeksmethode gericht op theorieontwikkeling op basis van systematisch verzamelde en geanalyseerde data [6](#page=6).
* Past binnen het interpretatieve model [6](#page=6).
#### 1.3.6 Etnografie
* Een inductieve methode, ontleend aan culturele antropologie [6](#page=6).
* Beschrijft en verklaart de realiteit zoals ervaren en vormgegeven door de onderzochte personen [7](#page=7).
* Gebruikt participatieve observaties, schaduwen, interviews en veldnotities [7](#page=7).
* Komt ook voor in managementonderzoek, hoewel relatief zeldzaam [7](#page=7).
* Richt zich op groepen en de interactie binnen die groepen, met een nadruk op participatieve observatie [7](#page=7).
#### 1.3.7 Archiefonderzoek/documentenanalyse
* Gebruikt administratieve data en documenten als voornaamste bron van data [7](#page=7).
* Data zijn 'out there', een product van dagelijkse activiteiten [7](#page=7).
* Geschikt voor media-onderzoek (bv. ideologische framing) en archivalische bronnen (bv. bedrijfsdocumenten) [7](#page=7).
* Zeer geschikt voor de studie van veranderingen over een langere tijd [7](#page=7).
> **Tip:** Casestudy en etnografie hebben raakvlakken; beide zijn kwalitatief en inductief. Etnografie legt echter meer nadruk op groepen, interactie en participatieve observatie, terwijl casestudies flexibeler zijn in schaal en methodes [7](#page=7).
### 1.4 Meervoudige methoden
Onderzoek kan gebruik maken van verschillende methoden:
* **Monomethode:** Gebruik van een enkele gegevensverzamelingsmethode en analyseprocedures [8](#page=8).
* **Multimethode:** Gebruik van meer dan één gegevensverzamelingsmethode en bijbehorende analyseprocedures. Dit kan kwantitatief of kwalitatief zijn [8](#page=8).
* **Gemengde methode:** Gebruik van zowel kwalitatieve als kwantitatieve methoden en procedures voor dataverzameling en -analyse binnen één onderzoeksontwerp [8](#page=8).
Het gebruik van meerdere methoden kan verschillende doelen dienen en de triangulatie van data vergemakkelijken [10](#page=10).
### 1.5 Tijdshorizonten
#### 1.5.1 Dwarsdoorsnede-onderzoek (cross-sectioneel)
* Onderzoekt een verschijnsel op een specifiek tijdstip, een momentopname [8](#page=8).
* Voorbeelden: Interviews afgenomen over een korte periode, of een vragenlijst die op één moment wordt uitgestuurd [8](#page=8).
#### 1.5.2 Longitudinaal onderzoek
* Bestudeert veranderingen en ontwikkelingen door herhaaldelijke metingen of waarnemingen over tijd [8](#page=8).
* Noodzakelijk voor het vaststellen van causaliteit [8](#page=8).
### 1.6 Kwaliteit van onderzoeksdata
#### 1.6.1 Betrouwbaarheid
* **Definitie:** De mate waarin dataverzamelings- en analyseprocedures tot dezelfde bevindingen leiden bij herhaling [8](#page=8).
* **Aangetast door:**
* **Subject of deelnemersfout:** Afwijkende antwoorden omdat deelnemers zich niet gedragen volgens hun normale patronen [8](#page=8).
* **Subject of deelnemersbias:** Deelnemers geven onnauwkeurige antwoorden om resultaten te vervormen [9](#page=9).
* **Waarnemersfout:** Systematische fouten gemaakt door waarnemers [9](#page=9).
* **Waarnemersbias:** Waarnemers nemen onbewust eigen ideeën mee in de interpretatie van data [9](#page=9).
#### 1.6.2 Validiteit
* **Definitie:** Geeft aan of de resultaten werkelijk gaan over datgene waarover ze lijken te gaan; meet je wat je wilt meten? [9](#page=9).
* **Aangetast door:**
* **Geschiedenis:** Invloed van externe gebeurtenissen vlak voor of tijdens het onderzoek [9](#page=9).
* **Instrumentatie:** Verandering in meetmethode tussen metingen [9](#page=9).
* **Mortaliteit:** Uitval van deelnemers tijdens het onderzoek [9](#page=9).
* **Maturatie:** Tijdgebonden veranderingen die vanzelf optreden [10](#page=10).
* **Ambiguïteit omtrent de causale richting:** Onzekerheid over welke variabele oorzaak of gevolg is [10](#page=10).
* **Test:** (bv. mere-measurement-effect) [10](#page=10).
* **'Uitval':** (bv. Healthy worker effect) [10](#page=10).
* **Ontoereikende tijdshorizon:** [10](#page=10).
#### 1.6.3 Generaliseerbaarheid (externe validiteit)
* De mate waarin onderzoeksresultaten toepasbaar zijn buiten de onderzochte situatie [10](#page=10).
* Bij kleine of unieke cases ligt de nadruk op het begrijpen van de specifieke situatie, niet op brede generalisatie. Problemen ontstaan bij verkeerde generalisaties [10](#page=10).
### 1.7 Samenvatting van het onderzoeksontwerp
* Er zijn twee hoofdmethoden: deductie (theorie -> hypothese -> toetsing) en inductie (data -> patronen -> theorie) [10](#page=10).
* Onderzoeksprojecten kunnen verkennend, beschrijvend of verklarend zijn [10](#page=10).
* Het doel van een onderzoeksontwerp is om onderzoeksvragen en -doelstellingen om te zetten in een project, rekening houdend met methoden, keuzes en tijdshorizonten [10](#page=10).
* Belangrijke onderzoeksmethoden zijn experiment, survey, casestudy, action research, grounded theory, etnografie en archiefonderzoek. Deze kunnen gecombineerd worden [10](#page=10).
* Onderzoek kan een dwarsdoorsnede- of longitudinaal project zijn [10](#page=10).
* Het waarborgen van valide en betrouwbare resultaten is essentieel [10](#page=10).
---
# Onderzoeksfilosofieën en paradigma's
Dit onderdeel verkent de fundamentele filosofische aannames die de basis vormen voor onderzoek, inclusief de ontologische en epistemologische grondslagen, en de vier belangrijkste onderzoeks paradigma's: positivisme, realisme, interpretivisme en pragmatisme [2](#page=2) [3](#page=3).
### 2.1 De onderzoeksui: filosofische aannames als basis voor methoden
Elk sociaal-wetenschappelijk onderzoek is geworteld in een reeks filosofische assumpties, bewust of onbewust, die bepalen welk soort vragen gesteld worden, welke methoden worden ingezet en wat de doeleinden van het onderzoek zijn. Deze assumpties vormen de buitenste schil van de onderzoeksui en zijn cruciaal voor de methodologische verantwoording [2](#page=2).
#### 2.1.1 Ontologische en epistemologische grondslagen
De kern van de onderzoeksfilosofie wordt gevormd door twee fundamentele concepten:
* **Ontologie:** Dit betreft de zijnsleer en onderzoekt "wat is?". De centrale vraag is of de werkelijkheid die onderzocht wordt objectief gegeven is, of dat het een menselijke constructie is [2](#page=2).
* **Epistemologie:** Dit is de kennisleer en richt zich op "hoe kennen we?". De vraag hierbij is hoe kennis wordt verzameld over de te onderzoeken werkelijkheid [2](#page=2).
#### 2.1.2 De vier onderzoeks paradigma's
Verschillende paradigma's hanteren diverse ontologische en epistemologische standpunten, wat leidt tot uiteenlopende benaderingen van onderzoek [2](#page=2).
##### 2.1.2.1 Positivisme
Het positivisme gaat uit van een objectieve realiteit die gemeten kan worden. Het stelt dat de werkelijkheid objectief is en objectief gekend kan worden. Natuurwetenschappen dienen hierbij als model, met als doel causale wetten van universeel karakter te identificeren. Hypothesen worden getest op basis van theorieën over causale verbanden tussen variabelen, waarbij metingen gestandaardiseerd, repliceerbaar en met statistische technieken worden uitgevoerd [2](#page=2) [3](#page=3).
> **Voorbeeld:** Bij het onderzoeken van burn-out vanuit een positivistisch perspectief, wordt burn-out gezien als een extern probleem dat onderzocht en gemeten kan worden, bijvoorbeeld met behulp van gestandaardiseerde schalen [3](#page=3).
##### 2.1.2.2 (Kritische) realisme
Het realisme erkent een objectieve realiteit, maar stelt dat deze niet volledig observeerbaar is. Het streeft ernaar causale mechanismen in kaart te brengen, zelfs als deze niet direct waarneembaar zijn. Kritisch realisme wordt beschouwd als een tussenpositie: er is een objectieve realiteit, maar deze kan niet volledig objectief gekend worden [2](#page=2).
> **Voorbeeld:** Kritisch realisme zou burn-out onderzoeken door te kijken naar onderliggende, niet direct observeerbare factoren, zoals specifieke manieren van omgang tussen personen of psychologische aspecten [3](#page=3).
##### 2.1.2.3 Interpretivisme
Het interpretivisme beschouwt de werkelijkheid als sociaal geconstrueerd, waarbij de focus ligt op het in kaart brengen van de subjectieve beleving en betekenisgeving. De realiteit wordt gezien als subjectief en subjectief te kennen. Methodologieën zoals etnografie en casestudy-onderzoek worden vaak toegepast om deze subjectieve ervaringen te begrijpen [2](#page=2) [3](#page=3).
> **Voorbeeld:** Vanuit een interpretivistisch perspectief wordt burn-out onderzocht door diepte-interviews af te nemen om te achterhalen hoe individuen burn-out ervaren [3](#page=3).
##### 2.1.2.4 Pragmatisme
Het pragmatisme richt zich op de bruikbaarheid van waarheid voor het oplossen van problemen. De focus ligt op het vinden van oplossingen en het aanpakken van problemen door middel van onderzoek [2](#page=2) [3](#page=3).
> **Voorbeeld:** Pragmatisme zou zich richten op de vraag hoe burn-out als probleem kan worden opgelost, en hoe de manier waarop het probleem wordt bekeken kan bijdragen aan die oplossing [3](#page=3).
#### 2.1.3 Paradigma's als uitersten en hun impact op methoden
Het positivisme en interpretivisme worden vaak gezien als de belangrijkste en meest contrasterende paradigma's. Het begrijpen van deze uitersten is essentieel, omdat zij een significante invloed hebben op hoe onderzoek wordt opgezet en welke methoden worden gekozen. Een positivisme benadering kan bijvoorbeeld leiden tot vragen over causale verbanden en het gebruik van kwantitatieve methoden, terwijl een interpretivisme benadering zich richt op diepgaand begrip en kwalitatieve methoden [3](#page=3).
> **Tip:** Het duidelijk maken van je onderzoeksfilosofie en paradigma is cruciaal voor de methodologische verantwoording van je onderzoek. Het helpt bij het selecteren van de meest geschikte methoden om kennis te verzamelen en te ontwikkelen [2](#page=2).
---
# Onderzoeksstrategieën: deductief en inductief
Dit onderwerp behandelt de twee primaire onderzoeksstrategieën: deductief, waarbij men vanuit theorie naar hypothese gaat, en inductief, waarbij men vanuit data theorie ontwikkelt, en verkent tevens combinaties hiervan.
### 2.1 Deductieve onderzoeksstrategie
De deductieve strategie begint met een algemene theorie of model waaruit een specifieke hypothese wordt afgeleid. Deze hypothese wordt vervolgens getoetst middels een onderzoeksopzet. Dit proces hangt nauw samen met het positivisme [4](#page=4).
De stappen binnen een deductieve benadering zijn als volgt:
1. Formuleren van een hypothese op basis van bestaande theorie of model [4](#page=4).
2. Operationeel maken van de hypothese, wat inhoudt dat de variabelen gedefinieerd worden op een manier die meting toelaat [4](#page=4).
3. Toetsen van de hypothese [4](#page=4).
4. Onderzoeken van de uitkomsten van het onderzoek [4](#page=4).
5. Indien noodzakelijk, aanpassen van de theorie of het model op basis van de verzamelde resultaten [4](#page=4).
Twee belangrijke concepten binnen de deductieve aanpak zijn reductionisme en generalisatie. Reductionisme is het idee dat complexe problemen beter begrepen kunnen worden door ze te reduceren tot hun eenvoudigste elementen. Generalisatie is het afleiden van bredere, toepasbare veronderstellingen uit specifieke gevallen, om zo uitspraken te kunnen doen over een grotere populatie [4](#page=4).
### 2.2 Inductieve onderzoeksstrategie
De inductieve strategie daarentegen begint met het verzamelen van data, vanuit welke vervolgens theorie of een model wordt ontwikkeld. Deze benadering is verbonden met het interpretivisme [4](#page=4).
De stappen binnen een inductieve benadering zijn doorgaans:
1. Verzamelen van informatie door de onderzoeker [4](#page=4).
2. Opstellen van vragen [4](#page=4).
3. Vormen van categorieën binnen de verzamelde data [4](#page=4).
4. Zoeken naar patronen die kunnen leiden tot theoretische inzichten [4](#page=4).
5. Ontwikkelen van een theorie of het vergelijken van de gevonden patronen met bestaande theorieën [4](#page=4).
### 2.3 Combineren van onderzoeksbenaderingen
Het combineren van deductieve en inductieve benaderingen binnen één onderzoek is niet altijd eenvoudig [5](#page=5).
> **Tip:** Een uitgebreide literatuurstudie faciliteert het definiëren van een theoretisch kader en het formuleren van hypothesen, wat de weg vrijmaakt voor een deductieve benadering. Bij een nieuw onderwerp, waarover weinig literatuur beschikbaar is en dat veel discussie oproept, is een inductieve benadering vaak geschikter [5](#page=5).
---
# Onderzoeksmethoden en tijdshorizonten
Dit onderwerp behandelt de verschillende methoden die gebruikt worden in onderzoek, zoals experimenten, surveys en casestudies, en de tijdshorizonten waaraan deze methoden gebonden zijn, zoals dwarsdoorsnede- en longitudinaal onderzoek.
### 3.1 Onderzoeksbenaderingen en methoden
Onderzoek kan gekenmerkt worden door een deductieve of inductieve benadering. Veel literatuur suggereert de definitie van een theoretisch kader en hypotheses, wat een deductieve benadering indiceert. Wanneer er weinig literatuur beschikbaar is over een onderwerp dat veel discussie uitlokt, is een inductieve benadering geschikter [5](#page=5).
Onderscheid wordt gemaakt tussen observationele studies en experimenten. Een observationele studie observeert wat er in de realiteit gebeurt zonder interventie, terwijl een experiment de opstelling manipulatief verandert [5](#page=5).
#### 3.1.1 Experimenteel onderzoek
Een experimenteel onderzoek kent vijf kenmerken [5](#page=5):
1. De formulering van minimaal twee groepen: een experimentele groep en een controlegroep [5](#page=5).
2. Willekeurige toewijzing van proefpersonen of -objecten aan deze groepen (randomisatie) [5](#page=5).
3. De onderzoeker bepaalt welke groep aan de interventie wordt blootgesteld [5](#page=5).
4. De onderzoeker minimaliseert invloeden van buitenaf [5](#page=5).
5. Voorkeur voor een nulmeting vóór de interventie, naast een nameting [5](#page=5).
Laboratoriumonderzoek in exacte wetenschappen, zoals psychologie en marketing, volgt vaak een experimenteel model. Het bestudeert causale verbanden ('effecten') met onafhankelijke en afhankelijke variabelen [5](#page=5) [6](#page=6).
#### 3.1.2 Quasi-experiment
Een quasi-experiment werkt met bestaande groepen, zoals een groep consumenten, studenten of patiënten [6](#page=6).
#### 3.1.3 Nabootsing
Nabootsing kan plaatsvinden via computersimulaties, spelsimulaties of schaalmodellen [6](#page=6).
#### 3.2 Surveyonderzoek
Surveyonderzoek verzamelt (kwantitatieve) gegevens via een gestandaardiseerde vragenlijst (enquête of gestructureerd interview). Het richt zich op 'wie, wat, waar en hoeveel'-vragen, maar kan ook verklarend zijn, bijvoorbeeld om de associatie tussen een gevolgde training door leidinggevenden (onafhankelijke variabele) en motiverend leiderschapsgedrag (afhankelijke variabele) te onderzoeken. Resultaten van een steekproef kunnen representatief zijn voor de populatie. Surveyonderzoek is een efficiënte en populaire methode om grote hoeveelheden data van omvangrijke populaties te verzamelen [6](#page=6).
#### 3.3 Case study (gevalstudie)
Een casestudy beoogt een verschijnsel in zijn context te begrijpen en verklaren, waarbij de focus ligt op 'waarom' en 'hoe' vragen om dieperliggende processen te ontrafelen. Dit kan een enkelvoudige case betreffen (kritiek, extreem of uniek) of een meervoudige case om generaliseerbaarheid van resultaten te toetsen. Bij casestudies worden diverse databronnen gebruikt en getrianguleerd [6](#page=6).
> **Tip:** Triangulatie houdt in dat verschillende methoden voor dataverzameling worden gebruikt om de betrouwbaarheid van de bevindingen te verhogen [6](#page=6).
Casestudies maken gebruik van selecte of strategische steekproeven en vallen onder het interpretativistische paradigma [6](#page=6).
#### 3.4 Action research (actieonderzoek)
Action research streeft naar het oplossen van problemen of het teweegbrengen van maatschappelijke of organisationele verandering. De onderzoeker neemt actief deel aan het onderzochte proces, wat impliceert dat actoren worden betrokken en de onderzoeker zelf een rol speelt. De klemtoon ligt op 'hoe'-vragen, en de resultaten kunnen relevant zijn voor andere contexten buiten het directe project. Action research wordt geassocieerd met pragmatisme [6](#page=6).
#### 3.5 Grounded theory
Grounded theory is een kwalitatieve onderzoeksmethode, vaak gebruikt voor theorieontwikkeling, en wordt beschouwd als het beste voorbeeld van de inductieve methode. Op basis van systematisch verzamelde en geanalyseerde data, in combinatie met literatuur, wordt getracht een theorie te ontwikkelen die gedrag kan voorspellen en verklaren. Het valt onder het interpretatief model [6](#page=6).
#### 3.6 Etnografie
Etnografie is een inductieve methode ontleend aan culturele antropologie, gericht op het beschrijven en verklaren van de realiteit zoals ervaren en gevormd door de onderzochte personen. Het maakt gebruik van (participatieve) observaties, schaduwen en interviews, en vastgelegd in veldnota's. Hoewel relatief zeldzaam in managementonderzoek, wordt het gebruikt voor studies naar bedrijfscultuur of strategieformulering. Kenmerkend is dat onderzoekers langdurig verblijven in de onderzochte context om patronen te bestuderen [7](#page=7).
#### 3.7 Archiefonderzoek/documentenanalyse
Archiefonderzoek en documentenanalyse gebruiken administratieve data en documenten als primaire bronnen. De data zijn 'out there', als product van dagelijkse activiteiten. Toepassingen omvatten mediaonderzoek (bv. ideologische framing) en het analyseren van archivalische bronnen zoals bedrijfsdocumenten (bv. waarden, strategieformulering). Deze methode is zeer geschikt voor het bestuderen van veranderingen over langere tijd [7](#page=7).
#### 3.8 Vergelijking casestudy en etnografie
Casestudies en etnografie hebben raakvlakken; beide zijn kwalitatief en inductief. Een casestudy legt minder focus op groepen en hun interacties, is flexibeler qua onderzoeksniveau (van land tot team) en kan meerdere methoden combineren. De technieken zijn flexibel, met een nadruk op interviews en observaties (niet-gestructureerd), die aangevuld kunnen worden met kwantitatieve technieken. Etnografie richt zich meer op groepen (teams, samenlevingen) en hun interacties, met een klemtoon op participatieve observatie als centrale techniek [7](#page=7).
### 3.8 Meervoudige methoden
Meervoudige methoden (multimethode) omvatten het gebruik van meer dan één gegevensverzamelingsmethode en bijbehorende analyseprocedures. Dit kan zowel binnen kwantitatief als kwalitatief onderzoek toegepast worden. Monomethode daarentegen gebruikt slechts één gegevensverzamelingsmethode en bijbehorende analyseprocedures. Gemengde methoden combineren zowel kwalitatieve als kwantitatieve methoden en procedures voor het verzamelen en analyseren van gegevens binnen één onderzoeksontwerp [8](#page=8).
### 3.9 Tijdshorizonten
#### 3.9.1 Dwarsdoorsnede-onderzoek (cross-sectioneel onderzoek)
Dwarsdoorsnede-onderzoek bestudeert een verschijnsel op een specifiek tijdstip, wat een momentopname oplevert. Dit kan bijvoorbeeld door interviews af te nemen over een korte periode of door een vragenlijst op één moment in de tijd uit te sturen [8](#page=8).
#### 3.9.2 Longitudinaal onderzoek
Longitudinaal onderzoek bestudeert veranderingen en ontwikkelingen over tijd door herhaaldelijke metingen of waarnemingen. Dit type onderzoek is noodzakelijk voor het vaststellen van causaliteit [8](#page=8).
### 3.10 Kwaliteit van onderzoeksdata
#### 3.10.1 Betrouwbaarheid
Betrouwbaarheid verwijst naar de mate waarin dataverzamelings- en analyseprocedures tot dezelfde bevindingen leiden bij herhaling. Een mogelijke oorzaak voor aantasting van betrouwbaarheid is de subject- of deelnemersfout, die ontstaat wanneer deelnemers zich anders gedragen dan normaal tijdens het onderzoek, wat leidt tot afwijkende antwoorden [8](#page=8).
---
# Kwaliteit van onderzoeksdata
Dit onderdeel behandelt de criteria voor de kwaliteit van kwalitatieve onderzoeksdata, met name betrouwbaarheid, validiteit en generaliseerbaarheid, en de factoren die deze kunnen beïnvloeden. Het waarborgen van deze kwaliteitsaspecten is cruciaal voor de geloofwaardigheid en toepasbaarheid van onderzoeksresultaten [10](#page=10) [8](#page=8) [9](#page=9).
### 6.1 Betrouwbaarheid
Betrouwbaarheid verwijst naar de mate waarin dataverzamelings- en analyseprocedures tot dezelfde bevindingen zouden leiden indien het onderzoek herhaald zou worden. Een hoge betrouwbaarheid impliceert consistentie in de resultaten [8](#page=8).
#### Factoren die betrouwbaarheid kunnen aantasten:
* **Subject of deelnemersfout:** Dit doet zich voor wanneer deelnemers zich anders gedragen of antwoorden geven in de onderzoekssetting dan in hun normale omstandigheden. Dit kan leiden tot afwijkende antwoorden [8](#page=8).
* **Subject of deelnemersbias:** Hierbij geven deelnemers bewust of onbewust onnauwkeurige antwoorden om de onderzoeksresultaten te beïnvloeden of te vervormen [9](#page=9).
* **Waarnemersfout:** Dit is een systematische fout die wordt gemaakt door de waarnemers zelf tijdens het proces van dataverzameling of interpretatie [9](#page=9).
* **Waarnemersbias:** Dit treedt op wanneer waarnemers hun eigen ideeën, overtuigingen of verwachtingen onbewust meenemen in de interpretatie van gegevens, wat resulteert in een vertekening van de bevindingen [9](#page=9).
### 6.2 Validiteit
Validiteit geeft aan of de resultaten van het onderzoek daadwerkelijk meten wat ze beogen te meten. Het beantwoordt de vraag: "Meet je wat je wil meten?" [9](#page=9).
#### Factoren die validiteit kunnen aantasten:
* **Geschiedenis:** Externe gebeurtenissen die kort voor of tijdens het onderzoek plaatsvinden, kunnen de resultaten op een sterke en misleidende manier beïnvloeden. Een voorbeeld is een productterugroepactie die de perceptie van consumenten beïnvloedt [9](#page=9).
* **Instrumentatie:** Veranderingen in de meetmethode gedurende het onderzoekstraject kunnen leiden tot inconsistente of verschillende onderzoeksresultaten. Een voorbeeld is het afwisselen van interviews met schriftelijke vragenlijsten [9](#page=9).
* **Mortaliteit:** Dit betreft de uitval van deelnemers gedurende het onderzoeksproces. Deze uitval kan het gevolg zijn van veranderingen in de situatie of het gebruik van een product, en hoeft niet per se te betekenen dat deelnemers overlijden [9](#page=9).
* **Maturatie:** Dit zijn tijdgebonden veranderingen die vanzelf optreden bij de deelnemers, zoals veranderde opinies als gevolg van nieuwsberichten of maatschappelijke ontwikkelingen [10](#page=10).
* **Ambiguïteit omtrent de causale richting:** Dit ontstaat wanneer er onzekerheid bestaat over welke variabele de oorzaak is en welke het gevolg. Een klassiek voorbeeld is de relatie tussen naamsbekendheid en omzet [10](#page=10).
* **Test:** Het effect van het herhaaldelijk testen zelf kan de resultaten beïnvloeden (mere-measurement-effect) [10](#page=10).
* **Uitval:** Specifieke patronen van uitval, zoals het "healthy worker effect" waarbij werknemers die deelnemen aan gezondheidsonderzoeken mogelijk gezonder zijn dan de algemene populatie, kunnen de generaliseerbaarheid beïnvloeden [10](#page=10).
* **Ontoereikende tijdshorizon:** Als de onderzoeksperiode te kort is om significante veranderingen of effecten waar te nemen, kan dit de validiteit van de conclusies aantasten [10](#page=10).
### 6.3 Generaliseerbaarheid (Externe validiteit)
Generaliseerbaarheid, ook wel externe validiteit genoemd, beschrijft hoe goed de onderzoeksresultaten toepasbaar zijn buiten de specifieke onderzochte situatie of populatie. Bij onderzoek naar kleine of unieke cases ligt de focus primair op het diepgaand begrijpen van die specifieke situatie, en niet op brede generalisatie. Problemen met generaliseerbaarheid ontstaan pas wanneer de resultaten ten onrechte worden toegepast op situaties waarvoor ze niet representatief zijn [10](#page=10).
> **Tip:** Het onderscheid tussen betrouwbaarheid en validiteit is essentieel. Een betrouwbaar meetinstrument is niet per se ook valide, maar een valide instrument moet wel betrouwbaar zijn. Denk aan een weegschaal die elke keer exact hetzelfde gewicht aangeeft (betrouwbaar), maar structureel 5 kilogram te veel aangeeft (niet valide).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Onderzoeksontwerp | Het algemene plan dat aangeeft hoe een onderzoeker te werk zal gaan bij het beantwoorden van de onderzoeksvragen, waarbij rekening wordt gehouden met methodologische keuzes en de onderliggende filosofie. |
| Paradigma | Een fundamenteel denkkader of een set aannames die de manier waarop onderzoekers de werkelijkheid benaderen en kennis vergaren, stuurt. |
| Ontologie | Het filosofische deelgebied dat zich bezighoudt met de aard van het zijn en de werkelijkheid; in onderzoek gaat het om de vraag of de werkelijkheid objectief bestaat of een menselijke constructie is. |
| Epistemologie | Het filosofische deelgebied dat de aard, oorsprong en grenzen van kennis onderzoekt; in onderzoek bepaalt het hoe kennis over de werkelijkheid wordt verzameld. |
| Positivisme | Een onderzoeksfilosofie die uitgaat van een objectieve, meetbare werkelijkheid en streeft naar het ontdekken van causale wetten door middel van kwantitatieve methoden en hypotheses toetsing. |
| Interpretivisme | Een onderzoeksfilosofie die de werkelijkheid ziet als sociaal geconstrueerd en subjectief, en streeft naar het begrijpen van betekenissen en ervaringen door middel van kwalitatieve methoden. |
| Pragmatisme | Een onderzoeksfilosofie die de nadruk legt op de bruikbaarheid van kennis en de effectiviteit van oplossingen voor problemen, en vaak gemengde methoden gebruikt om praktische uitkomsten te bereiken. |
| Deductief onderzoek | Een onderzoeksstrategie waarbij men begint met een algemene theorie of model om specifieke hypothesen te formuleren die vervolgens empirisch worden getoetst. |
| Inductief onderzoek | Een onderzoeksstrategie waarbij men begint met specifieke observaties of dataverzameling om patronen te identificeren en uiteindelijk een algemene theorie of model te ontwikkelen. |
| Experiment | Een onderzoeksmethode waarbij de onderzoeker een of meer variabelen manipuleert om het effect daarvan op een andere variabele te meten, meestal met gebruik van experimentele en controlegroepen en randomisatie. |
| Quasi-experiment | Een onderzoeksmethode die lijkt op een experiment, maar waarbij de toewijzing van deelnemers aan groepen niet willekeurig is, vaak omdat er met bestaande groepen wordt gewerkt. |
| Surveyonderzoek | Een onderzoeksmethode die gericht is op het verzamelen van (kwantitatieve) gegevens van een steekproef via gestructureerde vragenlijsten of interviews om informatie te verkrijgen over attitudes, gedragingen of kenmerken van een populatie. |
| Case study (gevalstudie) | Een diepgaande studie van een enkel of meervoudig geval (persoon, groep, organisatie, gebeurtenis) binnen zijn context, vaak om complexe verschijnselen te begrijpen en verklaren met behulp van diverse databronnen. |
| Grounded theory | Een kwalitatieve onderzoeksmethode, primair inductief, gericht op het ontwikkelen van een theorie die direct is gebaseerd op systematisch verzamelde en geanalyseerde data. |
| Etnografie | Een kwalitatieve onderzoeksmethode, vaak inductief, waarbij de onderzoeker zich onderdompelt in een specifieke cultuur of sociale groep om de realiteit te beschrijven en te verklaren vanuit het perspectief van de onderzochten, vaak via participatieve observatie. |
| Archiefonderzoek/ documentenanalyse | Een onderzoeksmethode waarbij bestaande administratieve gegevens, documenten, media of andere schriftelijke bronnen worden geanalyseerd om informatie te verzamelen over het verleden of specifieke verschijnselen. |
| Meervoudige methoden (multimethode) | Het gebruik van meer dan één methode van gegevensverzameling binnen hetzelfde onderzoeksontwerp, hetzij binnen één onderzoeksparadigma (bv. meerdere kwantitatieve methoden) of tussen paradigma's (gemengde methode). |
| Gemengde methode | Een onderzoeksontwerp dat zowel kwalitatieve als kwantitatieve methoden en analyseprocedures combineert om een onderzoeksvraag te beantwoorden. |
| Dwarsdoorsnede-onderzoek (cross-sectioneel onderzoek) | Een onderzoek waarbij data op één specifiek tijdstip of over een zeer korte periode worden verzameld om een momentopname te maken van een verschijnsel. |
| Longitudinaal onderzoek | Een onderzoek waarbij data herhaaldelijk over een langere periode worden verzameld om veranderingen, ontwikkelingen of causale verbanden te bestuderen. |
| Betrouwbaarheid | De mate waarin een meetinstrument of onderzoeksprocedure consistente resultaten oplevert bij herhaalde toepassing onder dezelfde omstandigheden. |
| Validiteit | De mate waarin een meetinstrument of onderzoeksprocedure daadwerkelijk meet wat het beoogt te meten; de accuraatheid van de meting. |
| Generaliseerbaarheid (externe validiteit) | De mate waarin de resultaten van een onderzoek kunnen worden toegepast op andere populaties, settings of omstandigheden buiten de specifieke context van het onderzoek. |