Cover
Aloita nyt ilmaiseksi hs11_studenten (2).pdf
Summary
# Wat verstaan mensen onder intelligentie
Het begrijpen van intelligentie is complex en omvat verschillende perspectieven die gericht zijn op componenten, potentieel, effectief gedrag en testprestaties. Er bestaat geen eenduidige definitie, wat leidt tot diverse opvattingen over wat intelligentie inhoudt en hoe deze zich manifesteert. Intelligentie is niet gelijk aan IQ [3](#page=3).
### 1.1 Componenten van intelligentie
Intelligentie kan worden opgesplitst in verschillende componenten, waaronder analytische, praktische en sociaal-emotionele intelligentie [3](#page=3).
#### 1.1.1 Analytische intelligentie
Analytische intelligentie verwijst naar het vermogen om problemen te analyseren, te redeneren en abstract te denken. Dit omvat vaak vaardigheden die gemeten worden in gestandaardiseerde tests, zoals logisch redeneren en het oplossen van complexe vraagstukken.
#### 1.1.2 Praktische intelligentie
Praktische intelligentie omvat het vermogen om effectief om te gaan met de uitdagingen van het dagelijks leven. Dit houdt in dat men oplossingen kan vinden voor alledaagse problemen, zich kan aanpassen aan nieuwe situaties en doelen kan bereiken in de echte wereld.
#### 1.1.3 Sociale en emotionele intelligentie
Sociale en emotionele intelligentie betreft het vermogen om eigen emoties en die van anderen te herkennen, te begrijpen en te beheersen, en om effectief om te gaan met sociale relaties. Dit omvat empathie, sociale vaardigheden en zelfbewustzijn.
### 1.2 Visies op intelligentie
Naast de componenten van intelligentie, zijn er ook verschillende visies op de aard ervan: potentieel, effectief gedrag of testprestaties [3](#page=3).
#### 1.2.1 Aangeboren potentieel (nature)
Deze visie stelt dat intelligentie grotendeels is aangeboren. Het idee is dat iemands intellectuele capaciteiten vastliggen bij de geboorte, wat soms wordt uitgedrukt met de metafoor "het zit er wel in, maar het komt er niet uit" [3](#page=3).
#### 1.2.2 Effectief gedrag (nurture)
De visie op effectief gedrag benadrukt de rol van omgeving en ervaring (nurture). Volgens dit perspectief staat intelligentie niet los van de inspanningen die iemand levert om zijn of haar aanleg tot uiting te brengen en te ontwikkelen. Succes is hierbij een gevolg van de interactie tussen aanleg en omgeving [3](#page=3).
#### 1.2.3 Testprestatie
Een veelvoorkomende visie is dat intelligentie wordt gemeten door middel van prestaties op gestandaardiseerde tests. Deze visie koppelt intelligentie direct aan de resultaten die iemand behaalt op IQ-testen of andere cognitieve assessments [3](#page=3).
> **Tip:** Bij het bespreken van intelligentie is het cruciaal om te specificeren over welke component (analytische, praktische, sociaal-emotionele) en welke visie (potentieel, gedrag, testprestatie) men spreekt om verwarring te voorkomen.
---
# Analytische intelligentie en de meting ervan
Dit gedeelte beschrijft analytische intelligentie als een conglomeraat van verstandelijke vermogens, processen en vaardigheden die logisch redeneren, relaties ontdekken en problemen oplossen mogelijk maken [4](#page=4).
### 2.1 Historische ontwikkeling van intelligentietesten
De ontwikkeling van intelligentietesten kent een rijke geschiedenis, beginnend met vroege pogingen om intelligentie te meten.
#### 2.1.1 Vroege intelligentietesten
* **Francis Galton** onderzocht de relaties tussen verstandelijke vermogens en fysieke kenmerken zoals reactiesnelheid, gevoeligheid voor stimuli en lichaamsproporties [5](#page=5).
* **Karl Pearson** ontwikkelde de correlatiecoëfficiënt (Pearson's product moment correlatiecoëfficiënt), een statistisch instrument dat nog steeds breed wordt gebruikt [5](#page=5).
* **Clark Wissler** stelde vast dat er weinig relatie was tussen schoolresultaten en de door Galton gemeten variabelen [5](#page=5).
* **Alfred Binet en Théodore Simon** ontwikkelden de eerste bruikbare intelligentietest, specifiek gericht op kinderen. Hun test introduceerde het concept van de "mentale leeftijd" (ML) als een voorloper van de IQ-score [5](#page=5).
* **William Stern** introduceerde de IQ-score door de mentale leeftijd te delen door de chronologische leeftijd en te vermenigvuldigen met 100 ($IQ = \frac{ML}{CL} \times 100$) [5](#page=5).
#### 2.1.2 Moderne intelligentietesten
Moderne intelligentietesten zijn verder ontwikkeld en verfijnd.
* **Stanford-Binet testen**: Vanaf 1916 ontwikkelden Goddard en Terman de Stanford-Binet testen, die in verschillende edities zijn verschenen (1916, 1937, 1960, 1985, 2003) [6](#page=6).
* **Weschsler-testen**: David Wechsler introduceerde een nieuwe benadering door testitems niet te groeperen op basis van leeftijd, maar op basis van taaktypen. Dit resulteerde in aparte subtesten die leiden tot deel- en totaalindexen. De IQ-berekening gebeurt via een normsteekproef. De belangrijkste Weschsler-testen zijn [6](#page=6):
* WAIS (Wechsler Adult Intelligence Scale) voor volwassenen [6](#page=6).
* WISC (Wechsler Intelligence Scale for Children) voor kinderen van 6 tot 17 jaar [6](#page=6).
* WPPSI (Wechsler Preschool and Primary Scale of Intelligence) voor kinderen van 2 jaar en 6 maanden tot 7 jaar en 3 maanden [6](#page=6).
De Weschsler-benadering werd breed geaccepteerd als de standaard voor intelligentiemeting, en recentere edities van de Stanford-Binet testen namen deze methode ook over. Recente versies van de WISC bevatten bijvoorbeeld 10 taken die vijf verschillende intelligentievormen meten [6](#page=6).
* **Raven's Progressive Matrices**: Deze test werd oorspronkelijk ontwikkeld voor militair gebruik en is non-verbaal. De test kan snel en in groepsverband worden afgenomen, en tegenwoordig ook online. Er bestaan verschillende varianten met wisselende moeilijkheidsgraden. De test bestaat uit 60 opgaven met een vergelijkbaar patroon: een figuur waarbij een deel ontbreekt en waarbij uit meerkeuze-opties het juiste antwoord gekozen moet worden. De Raven's Progressive Matrices waren in België (vanaf 1993) en Nederland (vanaf 1997) verplicht tot de opschorting van de algemene dienstplicht. Deze test heeft geleverd aan miljoenen datapunten, wat van groot belang is voor onderzoek naar analytische intelligentie en de meetbaarheid ervan [7](#page=7).
### 2.2 Kenmerken van intelligentietesten
Intelligentietesten moeten aan specifieke psychometrische criteria voldoen om betrouwbaar en valide te zijn.
#### 2.2.1 Normsteekproef
* Psychometrie is de discipline die zich bezighoudt met de ontwikkeling van objectieve meetinstrumenten, zoals voor intelligentie en persoonlijkheid [8](#page=8).
* Intelligentietesten vergelijken de prestaties van een individu met die van een referentiegroep, bestaande uit leeftijdsgenoten [8](#page=8).
* Deze referentiegroep wordt een **normsteekproef** genoemd en omvat doorgaans meer dan 1000 personen die representatief zijn voor de totale populatie [8](#page=8).
* De **populatie** is de volledige groep waaruit een steekproef kan worden getrokken [8](#page=8).
* De normering van testen gebeurt per leeftijdsgroep [8](#page=8).
* De oorspronkelijke formule van Stern is onbruikbaar omdat IQ-verschillen groter zijn bij jongere kinderen dan bij oudere kinderen, en omdat mentale en chronologische leeftijden irrelevant zijn voor volwassenen [8](#page=8).
* De resultaten van intelligentietesten worden doorgaans weergegeven volgens een **normaalverdeling** [8](#page=8).
> **Tip:** Wees alert op mogelijke overrepresentatie van hoogopgeleiden in normsteekproeven, omdat testen vaak ook worden gebruikt bij vermoeden van lagere intelligentie [9](#page=9).
#### 2.2.2 Betrouwbaarheid
Betrouwbaarheid verwijst naar de consistentie van de testscores. Er zijn verschillende methoden om betrouwbaarheid te meten [10](#page=10):
* **Test-hertestbetrouwbaarheid**: Een test wordt herhaaldelijk afgenomen bij dezelfde groep om de stabiliteit van de scores over tijd te meten [10](#page=10).
* **Gesplitste-testbetrouwbaarheid (split-half)**: De test wordt in tweeën gesplitst en de scores van beide helften worden vergeleken [10](#page=10).
* **Paralleltestbetrouwbaarheid**: Twee parallelle versies van de test worden afgenomen en de scores worden vergeleken [10](#page=10).
De meeste moderne intelligentietesten behalen een betrouwbaarheidsindex van $r = 0.90$ of beter, vaak door een combinatie van deze methoden [10](#page=10).
> **Tip:** Standaardisatie van de testafname is cruciaal voor betrouwbare resultaten. Houd er rekening mee dat zelfs bij een betrouwbaarheid van $r=0.90$, er nog steeds een onzekerheidsmarge van ongeveer 5 IQ-punten kan zijn in de interpretatie [10](#page=10).
#### 2.2.3 Validiteit
Validiteit beantwoordt de vraag of een test meet wat de test beweert te meten. Er zijn verschillende vormen van validiteit [11](#page=11):
* **Begripsvaliditeit (concept)**: De accuraatheid waarmee de test de psychologische processen meet die binnen de theorie worden gespecificeerd [11](#page=11).
* **Inhoudsvaliditeit (content)**: Geeft aan of de vragen van de test representatief zijn voor het domein dat men wil meten, bijvoorbeeld een examen algemene psychologie [11](#page=11).
* **Congruente validiteit**: Correlatie met andere testen die (ongeveer) hetzelfde meten, ter vergelijking met bijvoorbeeld andere examens [11](#page=11).
* **Criteriumvaliditeit**: Correlatie tussen testscores en een andere maat voor de vaardigheid die men wil meten, bijvoorbeeld de correlatie tussen IQ-scores en schoolresultaten [11](#page=11).
* **Predictieve validiteit**: Meet in hoeverre de test toekomstig gedrag kan voorspellen, zoals toekomstige schoolresultaten [12](#page=12) [13](#page=13) [14](#page=14).
* De betrouwbaarheid van een test vormt de theoretische bovengrens voor de validiteit [12](#page=12) [13](#page=13) [14](#page=14).
* Een **bereiksbeperking** (restriction of range) in de data kan leiden tot lagere correlaties en dus een verminderde validiteit [13](#page=13) [14](#page=14).
### 2.3 Structuur van analytische intelligentie
Onderzoek naar de structuur van intelligentie maakt veelvuldig gebruik van factoranalyse.
* **Factoranalyse**: Deze statistische methode onderzoekt correlaties tussen testscores en identificeert onderliggende factoren die verklaren waarom bepaalde scores samen variëren [15](#page=15).
* Een **factor** is een hypothetische, onderliggende vaardigheid die ervoor zorgt dat scores op verschillende testen met elkaar samenhangen. Een voorbeeld is de factor "verbaal begrip" [15](#page=15).
#### 2.3.1 Spearman's twee-factorentheorie
* **Charles Spearman** stelde dat intelligentie bestaat uit een algemene factor (**g-factor**) en specifieke factoren (**s-factoren**) [16](#page=16).
* De **g-factor** (general intelligence) wordt beschouwd als een algemene cognitieve capaciteit die alle intellectuele taken beïnvloedt [16](#page=16).
* **S-factoren** zijn specifieke mentale vaardigheden die nodig zijn voor bepaalde taken [16](#page=16).
* Het concept van een algemene "domheid" kan worden gezien als het ontbreken van de g-factor [16](#page=16).
#### 2.3.2 Cattell's theorie en het CHC-model
* **Raymond Cattell** onderscheidde twee hoofdtypen van algemene intelligentie: vloeiende intelligentie ($G_f$) en gekristalliseerde intelligentie ($G_c$) [17](#page=17).
* **Vloeiende intelligentie** ($G_f$) verwijst naar het vermogen om nieuwe problemen op te lossen, abstract te redeneren en patronen te herkennen, onafhankelijk van reeds opgedane kennis [22](#page=22).
* **Gekristalliseerde intelligentie** ($G_c$) verwijst naar de verworven kennis, vaardigheden en woordenschat die men door ervaring en onderwijs heeft opgedaan [22](#page=22).
* Het **CHC-model (Cattell-Horn-Carroll)** is een hiërarchisch model dat de structuur van intelligentie op verschillende niveaus beschrijft, integrerend de ideeën van Cattell, Horn en John Carroll. Dit model erkent zowel brede cognitieve vaardigheden als meer specifieke vaardigheden [18](#page=18).
### 2.4 Stabiliteit van intelligentie
De stabiliteit van intelligentie doorheen de levensloop is een belangrijk onderzoeksgebied.
* **Intelligentietesten bij jonge kinderen**: Scores op intelligentietests bij zeer jonge kinderen vertonen lagere correlaties met latere intelligentie, vooral naarmate de tijdsspanne tussen metingen groter wordt. De Bayley-test, die cognitieve en taalschalen bevat, suggereert dat intelligentie al vroeg tot uiting komt, maar de correlatie met latere intelligentie is te laag voor individuele diagnostiek [20](#page=20).
* **DNA en IQ-scores**: Genetische factoren spelen een rol in intelligentie. IQ-scores zijn echter niet "vastgelegd". Algemene intelligentie correleert sterk over oudere leeftijden (12-20 jaar, $r =.79$), wat betekent dat de gemiddelde niveaus stabiel blijven, maar er kunnen significante individuele verschillen optreden (tot wel -18 IQ-punten en +21 IQ-punten) [20](#page=20) [23](#page=23).
* **Veroudering en intelligentie**: Onderzoek van Wechsler en Schaie suggereert dat intelligentie met ouder worden kan afnemen, met name de verwerkingssnelheid en de capaciteit van het werkgeheugen nemen sneller af dan het ophalen van informatie uit het langetermijngeheugen. Vloeiende intelligentie neemt meer af dan gekristalliseerde intelligentie. Ouderen kunnen net zo goed presteren als jongeren op gebieden waar ze kennis hebben opgedaan, maar minder goed op nieuwe taken. Factoren zoals cognitieve reserve en lichamelijke conditie (bv. roken) kunnen hierbij een rol spelen [21](#page=21) [22](#page=22).
* **Cohort effect en Flynn effect**: Het **cohort effect** beschrijft hoe generaties verschillen door de specifieke omstandigheden waarin ze opgroeien. Het **Flynn effect** is de waargenomen stijging van IQ-scores over generaties heen, mogelijk door verbeteringen in levensstandaard en scholing [22](#page=22) [26](#page=26).
### 2.5 Erfelijkheid en milieu
De relatieve bijdrage van genetica en omgeving aan intelligentie wordt vaak geschat op ongeveer 50-50% [28](#page=28).
* **Milieu (omgeving)**:
* Interventiestudies laten soms beperkte effecten zien op intelligentie [24](#page=24).
* Adoptiestudies bieden inzicht in de invloed van omgeving en erfelijkheid [25](#page=25).
* Levensstandaard en scholing dragen bij aan het Flynn effect [26](#page=26).
* Onderwijs kan leiden tot een stijging van 2 tot 3 IQ-punten per jaar leeftijd, en tot 5 IQ-punten per jaar scholing. Trainingsprogramma's hebben doorgaans beperkte effecten, vooral als er weinig overlap is met de getrainde vaardigheden [27](#page=27).
* **Nature of Nurture paradox**: Naarmate een samenleving meer investeert in een stimulerende omgeving voor iedereen, kan het lijken alsof de omgeving er minder toe doet, omdat de verschillen kleiner worden [28](#page=28).
* Schattingen op basis van eeneiige tweelingen die apart zijn opgevoed, suggereren dat erfelijkheid ongeveer 58% verklaart ($r^2 =.76^2$). Tweelingen die samen zijn opgevoed, vertonen een hogere correlatie, waarbij de bijdrage van genetica (G) en milieu (M) wordt geschat. Een model als $0.5 \times G + 0.5 \times M =.86$ (correlatie voor samen opgevoede tweelingen) en $0.5 \times G + 0.5 \times M =.58$ (voor apart opgevoede tweelingen) leidt tot $G =.56$ en dus $r^2 = 31\%$ voor erfelijkheid [28](#page=28).
### 2.6 Waarom is iemand intelligent?
Onderzoek naar de biologische basis van intelligentie is nog in volle ontwikkeling. Mogelijke verklaringen omvatten [29](#page=29):
* **Synapsen en myelinisatie van axonen**: Efficiënte neuronale communicatie via synapsen en snelle signaaloverdracht door gemyeliniseerde axonen (gerelateerd aan "long-term potentiation") spelen een rol [29](#page=29).
* Een sterke **link tussen frontale en pariëtale hersengebieden** wordt geassocieerd met hogere intelligentie [29](#page=29).
* Een efficiënt **werkgeheugen** is cruciaal voor het manipuleren van informatie [29](#page=29).
* **Neuroplasticiteit**: Het vermogen van de hersenen om zich aan te passen aan stimuli en ervaringen is een belangrijke factor [29](#page=29).
* **Metacognitie**: Kennis over eigen cognitief functioneren en de processen die daarbij betrokken zijn, draagt bij aan effectief intellectueel gedrag [29](#page=29).
---
# Praktische en sociaal-emotionele intelligentie
Dit onderwerp verkent de beperkingen van traditionele intelligentietesten en introduceert de concepten van praktische en sociaal-emotionele intelligentie, inclusief hun componenten en meetmethoden.
### 3.1 Praktische intelligentie
Praktische intelligentie richt zich op het vermogen om effectieve oplossingen te vinden voor ongestructureerde problemen die zich voordoen in het dagelijks leven. Dit staat in contrast met traditionele intelligentietesten die zich te veel richten op gestructureerde problemen. Het oplossen van dagelijkse problemen is vaak ongestructureerd, waarbij de vraag is of en hoe een oplossing gevonden kan worden, en of er meerdere oplossingen mogelijk zijn [30](#page=30).
#### 3.1.1 Kritiek op gestructureerde intelligentietesten
Sternberg bekritiseerde gestructureerde intelligentietesten omdat ze te veel nadruk leggen op het oplossen van problemen die al een duidelijke structuur en een enkel correct antwoord hebben. De relevantie hiervan voor het dagelijks leven is beperkt, aangezien veel situaties in het echte leven juist gekenmerkt worden door ambiguïteit en een gebrek aan duidelijke richtlijnen [30](#page=30).
#### 3.1.2 Evidentie voor het belang van praktische intelligentie
Onderzoek toont aan dat succes in situaties die praktische intelligentie vereisen niet noodzakelijk samenhangt met een hoge IQ-score. Voorbeelden zoals paardenweddenschappen, waar variabelen en patronen niet gecorreleerd zijn met IQ of het rekenen in de winkel illustreren dit. Een experiment met vierkanten en vlinders liet zien dat het succespercentage significant varieerde (22% versus 100%), wat duidt op het belang van aanpassingsvermogen en praktische kennis [31](#page=31).
#### 3.1.3 Testen van praktische intelligentie
Methoden om praktische intelligentie te meten omvatten de Situational Judgment Test (SJT) en in-basket oefeningen binnen een assessment center. Een uitdaging hierbij is dat mensen vaak overschatten hoe goed ze zelf in staat zijn om dergelijke situaties te beoordelen en uit te voeren [32](#page=32).
> **Tip:** Praktische intelligentie is niet alleen het herkennen van wat gedaan moet worden in een bepaalde situatie, maar ook het daadwerkelijk uitvoeren ervan [30](#page=30).
### 3.2 Sociaal-emotionele intelligentie
Sociaal-emotionele intelligentie verwijst naar een reeks vaardigheden gerelateerd aan het herkennen, begrijpen en managen van emoties, zowel bij zichzelf als bij anderen. Er bestaan verschillende visies op dit construct, waarbij de componenten slechts deels overlappen. Er wordt gedebatteerd of sociaal-emotionele intelligentie meer gezien moet worden als vaardigheden of als stabiele persoonlijkheidstrekken. Tevens kan de relevantie situationeel bepaald zijn, bijvoorbeeld voor topmanagers versus leraren [33](#page=33).
#### 3.2.1 Testbenaderingen voor sociaal-emotionele intelligentie
Er zijn diverse benaderingen om sociaal-emotionele intelligentie te meten:
* **Algemene Vaardigheden Benadering:** Tests zoals de MSCEIT meten algemene vaardigheden. Deze testen omvatten doorgaans de volgende onderdelen [34](#page=34):
* **Emoties percipiëren:** Het herkennen van emoties in gezichten, landschappen en abstracte designs [34](#page=34).
* **Emoties gebruiken om denken te bevorderen:** Het beschrijven van gevoelens in specifieke situaties en het leggen van verbanden hiertussen [34](#page=34).
* **Emoties begrijpen:** Het doorgronden hoe afzonderlijke emoties samenkomen om complexere emoties te vormen [34](#page=34).
* **Emoties regelen om persoonlijke groei te bevorderen:** Het identificeren van de meest effectieve manieren om emoties te beheren bij zichzelf en anderen [34](#page=34).
* **Trekbenadering:** Benaderingen zoals de EIS en TEIQue hebben meer overeenkomsten met persoonlijkheidsvragenlijsten [34](#page=34).
* **Specifieke Context Benadering:** SJT's, zoals de GECo ontwikkeld door Schlegel en Mortillaro voor administratieve functies, meten sociaal-emotionele intelligentie binnen een specifieke context. Deze testen omvatten vaak taken zoals [34](#page=34):
* Het herkennen van emoties in videoclips [34](#page=34).
* Het begrijpen welke emotie in een bepaalde situatie wordt gevoeld [34](#page=34).
* Het omgaan met negatieve emoties (door het identificeren van zowel positieve als negatieve benaderingen) [34](#page=34).
* Het managen van emoties in situaties met conflicterende belangen [34](#page=34).
#### 3.2.2 Kenmerken van sociaal-emotionele intelligentietesten
Tests zoals de GECo voor administratieve functies vertonen goede betrouwbaarheid en identificeren een gezamenlijke factor. Er zijn aanwijzingen dat vrouwen hierin beter scoren. Hoge correlaties zijn gevonden met de MSCEIT en ook positieve correlaties met algemene intelligentietesten (de zogenaamde "positive manifold") [35](#page=35).
#### 3.2.3 Criteriumvaliditeit en trainbaarheid
Sociaal-emotionele intelligentie vertoont criteriumvaliditeit, wat betekent dat het voorspellende waarde heeft voor prestaties in relevante situaties. Belangrijk is dat sociale vaardigheden, een component van sociaal-emotionele intelligentie, trainbaar zijn. Ouderen scoren in deze context vaak hoger, wat duidt op de rol van ervaring en geleerde vaardigheden [36](#page=36).
> **Voorbeeld:** De George Washington Social Intelligence Test is een voorbeeld van een test die probeert algemene sociale intelligentie te meten, bestaande uit vijf onderdelen [34](#page=34).
---
# Abnormale intelligentie: verstandelijke beperking en hoogbegaafdheid
Dit deel behandelt de definities, kenmerken, oorzaken, risicofactoren en longitudinale implicaties van verstandelijke beperking en hoogbegaafdheid.
### 5.1 Verstandelijke beperking
Verstandelijke beperking wordt gedefinieerd als een intelligentiequotiënt (IQ) lager dan 70. Dit gaat vaak gepaard met beperkingen in de motorische ontwikkeling, leermogelijkheden en communicatie. Bij ongeveer een derde van de gevallen is er een duidelijke oorzaak aan te wijzen. Bij de overige groep spelen diverse risicofactoren een rol, waaronder mannelijk geslacht, een laag geboortegewicht, een laag opleidingsniveau van de ouders en een hoge leeftijd van de ouders bij de conceptie. Specifieke syndromen die geassocieerd worden met verstandelijke beperking zijn het syndroom van Down (trisomie 21), gekenmerkt door een opvallend uiterlijk, aangeboren hartafwijkingen en ademhalingsproblemen en het fragiele X-syndroom, dat recessief overerft en waarbij vrouwen resistenter zijn [37](#page=37) [38](#page=38).
Traditioneel lag de nadruk bij interventies voor verstandelijke beperking op het verbeteren van denkvaardigheden. Tegenwoordig is er echter meer aandacht voor de ontwikkeling van sociale vaardigheden en probleemoplossend gedrag [38](#page=38).
### 5.2 Hoogbegaafdheid
Hoogbegaafdheid, gedefinieerd als een IQ boven de 130 (ongeveer 1% van de bevolking) is onderzocht middels longitudinale studies. Een studie van Benhow et al. toonde aan dat van de hoogbegaafden, meer dan 90% een bachelordiploma behaalde (23%), 40% een master (7%), en 25% een doctoraat (1%). Veel van hen kozen voor specifieke beroepen. Opvallend was dat 14% van de vrouwen thuisbleef. Twee derde was tevreden over hun beroep en zag zichzelf als succesvol [39](#page=39).
Een andere belangrijke longitudinale studie, uitgevoerd door Whalley & Deary, volgde Schotse individuen die als elfjarige intelligentietesten hadden afgelegd tussen 1930 en 1940. Deze studie onthulde dat mensen met een hoog IQ op 11-jarige leeftijd op latere leeftijd ook een hoog IQ behielden. Verder bleken zij langer te leven, wat werd toegeschreven aan minder gezondheidsproblemen, gezonder gedrag en een gezondere werkomgeving. Voor elke daling van 15 IQ-punten nam de overlevingskans op 77-jarige leeftijd af met 20%. De studie toonde ook aan dat hoogbegaafden een grotere levenskwaliteit hadden, meer kans liepen op een beroep met hogere status, minder kans om psychiatrische hulp nodig te hebben, en meer kans om getrouwd te zijn als man, maar minder kans als vrouw. Echter, hun mate van tevredenheid was niet significant hoger of lager dan die van andere groepen [39](#page=39).
#### 5.2.1 Hoogbegaafdheid en creativiteit
Hoogbegaafdheid wordt ook in relatie gebracht met creativiteit, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen convergent denken (één correct antwoord) en divergent denken (meerdere mogelijke antwoorden). Hoogbegaafden zijn vaak langdurig intensief met hun onderwerp bezig, wat een combinatie is van hun intelligentie en specifieke trekken. Dit vereist een grote hoeveelheid inspanning en wordt slechts deels voorspeld door intelligentietesten. Meestal is deze intense focus gericht op één specifiek onderwerp [40](#page=40).
In het onderwijs kunnen hoogbegaafde leerlingen extra opdrachten krijgen of “springen” naar hogere leerjaren of complexere stof. Het bepalen wie in aanmerking komt voor dergelijke onderwijsinterventies is echter niet eenvoudig, omdat er geen eenduidig criterium is. De focus bij interventies ligt vaak op onderwerpen die de leerling interesseren en waar hij of zij uitzonderlijk sterk in is [40](#page=40).
> **Tip:** Bij het bestuderen van longitudinale studies is het belangrijk om te kijken naar de gedefinieerde leeftijden en de specifieke meetinstrumenten die gebruikt zijn om conclusies te trekken.
>
> **Tip:** Houd rekening met de complexiteit van het meten van intelligentie en creativiteit; er is geen enkele test die de volledige cognitieve capaciteiten van een individu kan vatten.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Intelligentie | Een breed concept dat verwijst naar cognitieve vermogens, waaronder het vermogen om te redeneren, problemen op te lossen, te leren, abstract te denken en zich aan te passen aan nieuwe situaties. |
| Analytische intelligentie | Het vermogen om abstract, logisch en consistent te redeneren, relaties te ontdekken, problemen op te lossen en regelmatigheden te vinden in schijnbaar ongeordende informatie, vaak gemeten met gestandaardiseerde testen. |
| Praktische intelligentie | De vaardigheid om te herkennen wat er in een specifieke dagelijkse situatie moet gebeuren en om dit ook effectief uit te voeren, vaak gericht op ongestructureerde problemen. |
| Sociale intelligentie | Het vermogen om sociale situaties te begrijpen, effectief te interageren met anderen en sociale relaties succesvol te navigeren. |
| Emotionele intelligentie | Het vermogen om eigen emoties en die van anderen waar te nemen, te begrijpen, te beheren en effectief te gebruiken ter bevordering van denken en groei. |
| IQ score (Intelligentiequotiënt) | Een score verkregen uit een intelligentietest, oorspronkelijk berekend als de mentale leeftijd gedeeld door de chronologische leeftijd, vermenigvuldigd met 100, nu meestal gebaseerd op een vergelijking met een normsteekproef. |
| Normsteekproef | Een representatieve groep van leeftijdsgenoten die wordt gebruikt als referentiegroep om de prestaties van een individu op een intelligentietest te vergelijken en te normaliseren. |
| Betrouwbaarheid (van testen) | De mate waarin een test consistente scores oplevert bij herhaalde afname onder vergelijkbare omstandigheden; een betrouwbare test produceert nauwelijks afwijkende resultaten. |
| Validiteit (van testen) | De mate waarin een test daadwerkelijk meet wat het beweert te meten; dit omvat concept-, inhouds-, concurrente- en predictieve validiteit. |
| Begripsvaliditeit | De nauwkeurigheid waarmee een test de psychologische processen meet die binnen een specifieke theorie worden verondersteld te bestaan en relevant zijn voor het gemeten construct. |
| Inhoudsvaliditeit | De representativiteit van de items in een test voor het domein dat de test beoogt te meten; de vragen moeten een goede doorsnede van het te meten kennis- of vaardigheidsgebied bevatten. |
| Criteriumvaliditeit | De mate waarin de scores op een test correleren met een andere, externe maat (het criterium) die dezelfde vaardigheid of gedrag meet, wat kan worden onderverdeeld in concurrente en predictieve validiteit. |
| Predictieve validiteit | Het vermogen van een test om toekomstig gedrag of toekomstige prestaties accuraat te voorspellen, zoals schoolresultaten of werkprestaties. |
| Factoranalyse | Een statistische techniek die wordt gebruikt om de onderliggende structuur van correlaties tussen verschillende variabelen te onderzoeken, met als doel het identificeren van latente factoren of constructen die de waargenomen correlaties verklaren. |
| G-factor (generale intelligentie) | Een hypothetische algemene cognitieve vaardigheid die ten grondslag ligt aan alle intellectuele prestaties, gesuggereerd door Spearman na factoranalyse. |
| Vloeiende intelligentie | Het vermogen om nieuwe problemen op te lossen en te redeneren in nieuwe situaties, onafhankelijk van aangeleerde kennis; neemt doorgaans af met de leeftijd. |
| Gekristalliseerde intelligentie | De vaardigheid om kennis, vaardigheden en ervaringen toe te passen die gedurende het leven zijn opgedaan; neemt doorgaans toe of blijft stabiel met de leeftijd. |
| Flynn-effect | De waargenomen toename van gemiddelde IQ-scores over generaties heen in veel delen van de wereld, mogelijk toegeschreven aan verbeterde levensstandaard, scholing en omgevingsfactoren. |
| Neuroplasticiteit | Het vermogen van de hersenen om zich aan te passen en te reorganiseren door nieuwe neurale verbindingen te vormen, vooral als reactie op ervaringen, leren en letsel. |
| Metacognitie | Kennis over eigen cognitief functioneren en de processen die daarbij betrokken zijn, inclusief het vermogen om het eigen denken en leren te monitoren, reguleren en evalueren. |
| Verstandelijke beperking | Een ontwikkelingsstoornis die wordt gekenmerkt door significante beperkingen in zowel intellectueel functioneren als adaptief gedrag, die zich manifesteren vóór de leeftijd van 18 jaar. |
| Hoogbegaafdheid | Een uitzonderlijk hoog niveau van intellectueel functioneren, vaak gekenmerkt door een IQ-score van 130 of hoger, samen met andere cognitieve en creatieve talenten. |