Cover
Aloita nyt ilmaiseksi APS H9 PDF.pdf
Summary
# Probleemoplossingsstrategieën
Dit onderwerp behandelt de verschillende benaderingen die worden gebruikt om problemen op te lossen, variërend van gestructureerde algoritmen tot flexibele heuristieken, en hoe de expertise van een persoon de probleemoplossing beïnvloedt [1](#page=1) [2](#page=2).
### 1.1 Probleemruimte en strategieën
Probleemoplossing wordt metaforisch vergeleken met het navigeren door een doolhof, de zogenaamde "probleemruimte". Deze ruimte vertegenwoordigt alle mogelijke acties die kunnen worden ondernomen om van een beginsituatie naar een gewenste eindtoestand te komen. Het vinden van de juiste oplossing vereist het identificeren van het juiste pad binnen deze ruimte, waarbij sommige paden naar de oplossing leiden, terwijl andere doodlopend zijn of terugleiden naar het begin. Er zijn drie hoofdstrategieën om deze paden te verkennen: algoritmen, heuristieken en analogieën [1](#page=1).
### 1.2 Algoritmen
Algoritmen zijn een reeks operaties die gegarandeerd tot een oplossing leiden. Ze worden vaak toegepast bij gestructureerde problemen, waarbij de eindtoestand duidelijk is en er altijd een correct antwoord bestaat [1](#page=1).
#### 1.2.1 Gestructureerde versus ondergestructureerde problemen
* **Gestructureerde problemen**: Kenmerken zijn een bestaande en vaststaande oplossing, een duidelijke eindtoestand en duidelijke mogelijkheden. Voorbeelden zijn het oplossen van een Rubik's Cube of de Toren van Hanoi [1](#page=1).
* **Ondergestructureerde problemen**: Kenmerken zijn een onduidelijke eindtoestand, onduidelijke mogelijkheden en de onmogelijkheid om vooruitgang te vergelijken met het einddoel. Een voorbeeld is het negen-stippen-probleem [1](#page=1).
#### 1.2.2 Toepassingen en beperkingen van algoritmen
De Toren van Hanoi illustreert een gestructureerd probleem waarbij een algoritme kan worden toegepast om de schijven correct te verplaatsen. De beperkingen van algoritmen zijn dat ze alleen toepasbaar zijn bij volledig gestructureerde problemen en niet altijd de meest voor de hand liggende oplossing bieden. Ze kunnen ook omslachtig zijn en veel herhalingen vereisen [2](#page=2).
> **Tip:** Een klassiek voorbeeld van de beperking van algoritmen is de vraag: "Een brief en pen kosten samen 1 dollar en 10 cent. De pen kost 1 dollar meer dan de brief. Hoeveel kost de brief?". Intuïtief antwoordt men vaak 10 cent voor de brief, maar het correcte antwoord is 5 cent voor de brief en 1 dollar en 5 cent voor de pen [2](#page=2).
### 1.3 Heuristieken
Heuristieken zijn informele, intuïtieve en speculatieve oplossingsstrategieën die meestal, maar niet altijd, tot een oplossing leiden. Ze zijn sneller dan algoritmen en ook toepasbaar bij ondergestructureerde problemen. De kennis van heuristieken verbetert met ervaring [2](#page=2).
#### 1.3.1 Algemeen toepasbare heuristieken
* **Subdoelanalyse**: Een complex probleem opdelen in kleinere, overzichtelijkere deelproblemen [2](#page=2).
* **Middel-doelanalyse**: Het verkleinen van de afstand tot het einddoel door tussendoelen te stellen [2](#page=2).
* **Werken van eind- naar begintoestand**: Strategie waarbij men begint bij het gewenste eindresultaat en terugwerkt naar de beginsituatie [2](#page=2).
* **Trial and error**: Herhaaldelijk proberen totdat een oplossing wordt gevonden. Dit is niet altijd mogelijk in situaties waar fouten grote gevolgen kunnen hebben, zoals in de geneeskunde [2](#page=2).
#### 1.3.2 Falen van heuristieken
Wanneer heuristieken falen, kan men overstappen op een algoritme. Dit kan bijvoorbeeld voorkomen bij het zoeken naar een verloren portefeuille, waarbij men eerst heuristisch zoekt waar de portefeuille normaal gesproken zou liggen en vervolgens systematisch (algoritmisch) alle mogelijke locaties afzoekt [3](#page=3).
### 1.4 Zoeken naar een analogie
Het zoeken naar een analogie houdt in dat men een soortgelijk probleem opzoekt, wat bijzonder nuttig is als het analoge probleem al een oplossing heeft. Archimedes' ontdekking van het volume van de kroon van de koning, gebaseerd op het principe van waterverplaatsing, is een beroemd voorbeeld van het gebruik van analogieën bij wetenschappelijke ontdekkingen [3](#page=3).
#### 1.4.1 Positieve en negatieve transfereffecten en instelling
Het vinden van de juiste analogie kan leiden tot een positief transfereffect, waarbij reeds bekende kennis helpt om een nieuw probleem op te lossen. Omgekeerd kan het maken van een verkeerde vergelijking leiden tot een negatief transfereffect, waarbij de verkeerde aanpak wordt gevolgd. Dit kan resulteren in een "instelling", waarbij het herhaaldelijk toepassen van dezelfde heuristiek leidt tot een rigide verwachtingspatroon en men vast komt te zitten in een oude denkstrategie [3](#page=3).
> **Voorbeeld (Proef van Luchins):** In de proef van Luchins moesten deelnemers problemen oplossen met waterkruiken. Deelnemers die een reeks problemen op dezelfde manier oplosten, hadden moeite met een variant die een andere strategie vereiste, wat aantoont hoe een bestaande instelling het doorbreken van oude denkpatronen kan bemoeilijken [3](#page=3).
#### 1.4.2 Functionele gefixeerdheid
Functionele gefixeerdheid is de neiging om vast te zitten aan het conventionele gebruik van een voorwerp [3](#page=3).
> **Voorbeeld (Proef van Duncker):** Bij de proef van Duncker, waarbij een kaars aan een muur moest worden bevestigd zonder dat kaarsvet op de grond drupte, hadden deelnemers moeite om het luciferdoosje als iets anders dan een bakje te zien. De oplossing, waarbij punaises werden gebruikt om een stevige basis in het doosje te creëren en de kaars daarin te steken, vereiste het doorbreken van deze functionele gefixeerdheid [3](#page=3).
### 1.5 Experts versus leken
Experts en leken (novicen) verschillen in hun probleemoplossingsstrategieën. Experts hebben vaak meer oplossingen opgeslagen in hun geheugen en zijn beter in het herkennen van patronen binnen hun vakgebied. Echter, experts kunnen ook minder geneigd zijn om creatieve of alternatieve oplossingen te zoeken omdat ze gewend zijn problemen op een specifieke, efficiënte manier op te lossen [1](#page=1) [3](#page=3).
---
# Inzicht en mentale modellen bij probleemoplossing
Dit deel van de studiehandleiding focust op het fenomeen van inzicht, de zogenaamde 'aha-erlebnis', en de cruciale rol die mentale modellen spelen bij het begrijpen en oplossen van problemen, inclusief de ontwikkeling ervan bij kinderen en volwassenen en de oorzaken van kennisillusies [4](#page=4) [5](#page=5).
### 2.1 Probleemtypen en de rol van inzicht
Er worden twee soorten problemen onderscheiden [4](#page=4):
* **Incrementele problemen:** Deze worden stap voor stap opgelost richting het einddoel [4](#page=4).
* **Discontinue problemen:** Bij deze problemen treedt er initieel vooruitgang op, gevolgd door een impasse. Om de oplossing te bereiken, is dan een grote inspanning nodig, die niet altijd succesvol is. Deze problemen worden vaak gekenmerkt door **inzicht**, ook wel bekend als de 'aha-erlebnis' [4](#page=4).
#### 2.1.1 Inzichtelijk leren bij apen en mensen
**Inzichtelijk leren bij apen** werd onderzocht door gestaltpsycholoog Köhler. Een beroemd voorbeeld betreft een aap in een kooi met kisten, waarbij een tros bananen buiten bereik aan het plafond hing. Na eerst te hebben geprobeerd door te springen en te gooien, wat niet lukte, kwam de aap na enige tijd tot een abrupt inzicht: de kisten konden op elkaar gestapeld worden om een toren te maken waarmee de bananen bereikt konden worden [4](#page=4).
Bij **mensen** is het probleem van de halsketting een voorbeeld van inzichtelijk denken [4](#page=4).
#### 2.1.2 Informatieverwerking bij inzichtelijk leren
Bij problemen waarbij een verkeerd oplossingspad aannemelijk lijkt, is de **probleemruimte** van belang. Hierbij bestaat er een sterke neiging om een pad te kiezen dat resulteert in een doodlopende weg. Mensen worden dus initieel naar een verkeerd pad getrokken en vertrekken vanuit een verkeerde instelling, wat het moeilijk maakt om dit te doorbreken. Bekende voorbeelden hiervan zijn het negen-stippenprobleem en het dertien-stippenprobleem [4](#page=4).
#### 2.1.3 Methoden om een verkeerde instelling te doorbreken
Er zijn verschillende manieren om een initieel verkeerde instelling bij het oplossen van problemen te doorbreken [4](#page=4):
1. **Incubatie-effect:** Hierbij wordt het probleem even aan de kant geschoven, waarna de oplossing later gevonden wordt. Dit helpt om los te komen van de initiële instelling [4](#page=4).
2. **Brainstormen:** In groepsverband worden ideeën vrijelijk gespuid, waarna beoordeeld wordt wat bruikbaar is. Het is hierbij belangrijk om eerst individueel na te denken alvorens in groep te brainstormen [4](#page=4).
3. **Toevallige aanwezigheid van aanwijzingen in de omgeving:** Onderzoek van Moss et al. naar de verre-associatietaak suggereert dat aanwijzingen in de buitenwereld voldoende kunnen zijn om een oplossing voor een inzichtprobleem te vinden [4](#page=4).
### 2.2 Mentale modellen
**Mentale modellen** zijn naïeve theorieën die gebruikt worden om problemen op te lossen. Ze omvatten een geheel van intuïties, kennis en overtuigingen over een bepaald onderwerp, wat resulteert in een voorstelling van hoe dingen werken en hoe de wereld in elkaar zit. Een mentaal model kan gezien worden als een schema plus een voorstelling van de wereld, inclusief kennis van procedures [4](#page=4).
* Een **verfijnde mentale presentatie** maakt het oplossen van problemen makkelijker [4](#page=4).
* **Weinig kennis** leidt tot moeizaam probleemoplossend vermogen [4](#page=4).
* Een **verkeerd mentaal beeld** leidt tot verkeerd gedrag. Een voorbeeld hiervan is de werking van een thermostaat: een verkeerd beeld is dat de verwarming harder brandt naarmate de thermostaat hoger staat, terwijl het correcte beeld is dat de boiler altijd even hard brandt tot de gewenste temperatuur is bereikt [4](#page=4).
#### 2.2.1 Mentale modellen bij kinderen
Naarmate kinderen groeien, worden hun mentale modellen verfijnder en juister. Wat betreft de werking van geluid [5](#page=5):
* Kinderen van 4 à 5 jaar denken dat er niets gebeurt tussen het voorwerp dat geluid produceert en de oren van een persoon [5](#page=5).
* Op 7-jarige leeftijd zien ze geluid als iets dat zich vanuit de oorsprong naar alle kanten voortplant [5](#page=5).
* Op 11-jarige leeftijd beschouwen ze geluid als een soort trilling die zich verspreidt [5](#page=5).
#### 2.2.2 Mentale modellen bij volwassenen
Hoewel mentale modellen bij volwassenen verfijnd zijn, zijn ze niet allemaal correct. Ook in het dagelijks leven komen verkeerde mentale modellen voor, zoals bij de werking van antibiotica of verwarming [5](#page=5).
### 2.3 Kennisillusies
**Kennisillusies** treden op wanneer men de indruk heeft meer te weten over de werking van dingen dan daadwerkelijk het geval is. De **illusie van interpretatiediepte** beschrijft het fenomeen waarbij men denkt dat men fenomenen beter begrijpt dan in werkelijkheid het geval is. Een voorbeeld hiervan is de vraag om in detail te beschrijven hoe een rits werkt [5](#page=5).
Redenen voor de illusie van interpretatiediepte zijn onder andere:
* Het **verwarren van abstracte kennis** (weten hoe iets eruitziet, waarvoor het dient) met concrete kennis [5](#page=5).
* Veel van onze kennis is **receptenkennis**: we weten hoe we iets moeten gebruiken, maar niet hoe het functioneert, zoals bij een auto, computer of fietsslot [5](#page=5).
Vergelijkingen tussen **experten en leken** tonen aan dat de mentale modellen van experts de realiteit beter benaderen. Experts passen hun modellen constant aan op basis van systematische observatie, manipulatie en kennis van eerdere experts, zoals een chirurg of fysicus [5](#page=5).
#### 2.3.1 Denken kinderen anders dan volwassenen?
Piaget onderscheidde vier stadia van cognitieve ontwikkeling: het sensorimotorische, pre-operationele, concreet-operationele en formeel-operationele stadium. Echter, critici stellen dat Piaget kinderen onderschatte en de invloed van omgeving en oefening negeerde. Een alternatief perspectief is dat kennis continu groeit via ervaring, omgeving en oefening, en dat verschillen vaak kwantitatief en contextafhankelijk zijn [5](#page=5).
### 2.4 Redeneren
Er zijn twee belangrijke vormen van redeneren te onderscheiden: deductief en inductief redeneren [5](#page=5).
* **Deductief redeneren:** Hierbij worden conclusies getrokken op basis van premissen. Het gaat van algemene kennis naar een voorspelling voor een specifieke gebeurtenis. De basis van wetenschappelijk denken is hier mede op gebaseerd. Een syllogisme, bestaande uit twee premissen en een besluit, is een vorm van deductief redeneren (bv. "Alle mensen zijn sterfelijk - Socrates is een mens - Dus Socrates is sterfelijk"). De vraag is of het besluit telkens geldig is, waarbij de geldigheid onderscheiden moet worden van de feitelijke waarheid [5](#page=5).
* **Inductief redeneren:** Dit proces gaat vanuit specifieke gebeurtenissen naar algemene conclusies [5](#page=5).
---
# Redeneren: deductief en inductief
Dit onderwerp verkent de twee fundamentele manieren waarop we conclusies trekken: deductief en inductief redeneren, inclusief de logische structuren, menselijke toepassingen en veelvoorkomende denkfouten, beïnvloed door de snelle en langzame denkprocessen van systeem 1 en systeem 2.
### 3.1 Deductief redeneren
Deductief redeneren is een proces waarbij conclusies worden getrokken op basis van algemene premissen. Het gaat van algemene kennis naar een specifieke voorspelling of conclusie [5](#page=5) [6](#page=6).
#### 3.1.1 Kenmerken en toepassingen
* **Van algemeen naar specifiek:** Bij deductief redeneren vertrekt men van een of meerdere algemene uitspraken (premissen) om tot een specifieke conclusie te komen [5](#page=5) [6](#page=6).
* **Voorbereiding op gebeurtenissen:** Het wordt gebruikt om ons voor te bereiden op specifieke gebeurtenissen door mogelijke uitkomsten te voorzien op basis van algemene kennis. Bijvoorbeeld, tijdens een sollicitatiegesprek kan men vragen anticiperen op basis van algemene kennis over dergelijke gesprekken [6](#page=6).
* **Basis van wetenschappelijk denken:** Hoewel het document primair inductief redeneren als basis voor wetenschappelijk denken noemt is deductie essentieel voor het testen van hypothesen die door inductie zijn gegenereerd [5](#page=5).
#### 3.1.2 Logische structuren van deductief redeneren
Er worden drie hoofdtypen deductief redeneren onderscheiden [6](#page=6):
1. **Voorwaardelijk redeneren (syllogisme):** Dit type redeneren bestaat uit drie uitspraken: twee premissen en een conclusie (besluit) [5](#page=5) [6](#page=6).
* **Voorbeeld:**
> **Example:**
> 1. Als het heeft geregend, is de straat nat.
> 2. Het heeft geregend.
> 3. Dus, de straat is nat [6](#page=6).
2. **Categorisch redeneren:** Syllogismen binnen dit type bevatten combinaties van vier soorten verklaringen [6](#page=6):
* Alle A's zijn B's
* Geen enkele A is een B
* Sommige A's zijn B's
* Sommige A's zijn geen B's
* **Voorbeeld:**
> **Example:**
> 1. Alle Fransen zijn chauvinistisch.
> 2. Alle chauvinisten zijn zelfingenomen.
> 3. Dus, alle Fransen zijn zelfingenomen [6](#page=6).
3. **Lineair redeneren:** Dit type onderzoekt hoe elementen in een reeks zich tot elkaar verhouden [6](#page=6).
* **Voorbeeld:**
> **Example:**
> 1. Jan is groter dan Dirk.
> 2. Dirk is groter dan Wim.
> 3. Jan is dus groter dan Wim [6](#page=6).
#### 3.1.3 Geldigheid versus feitelijke waarheid
Een cruciaal onderscheid bij deductief redeneren is tussen de geldigheid van een syllogisme en de feitelijke waarheid van de premissen en conclusie. Een syllogisme is geldig als de conclusie noodzakelijkerwijs volgt uit de premissen, ongeacht of de premissen zelf waar zijn [5](#page=5) [6](#page=6).
* **Geldig maar onware conclusie:** Een geldig syllogisme kan leiden tot een onware conclusie als de premissen onwaar zijn [6](#page=6).
* **Ongeldig syllogisme:** Als de conclusie niet noodzakelijk volgt uit de premissen, is het syllogisme ongeldig [6](#page=6).
#### 3.1.4 Fouten en beïnvloedende factoren
Mensen maken fouten bij het beoordelen van de geldigheid van syllogismen, vooral bij complexere of minder geloofwaardige redeneringen. Drie factoren beïnvloeden de beoordeling van de geldigheid [7](#page=7):
* **Type syllogisme:** Complexiteit speelt een rol [7](#page=7).
* **Geloofwaardigheid:** Hoe geloofwaardig de conclusie is, beïnvloedt de beoordeling [7](#page=7).
* **Scholing en intelligentie:** Hogere scholing en intelligentie kunnen de nauwkeurigheid verbeteren [7](#page=7).
#### 3.1.5 Theorieën over deductief redeneren
* **Theorie van mentale modellen (Johnson-Laird):** Deze theorie stelt dat mensen mentale beelden vormen van de toestanden die in de premissen worden beschreven, in plaats van strikte logische regels toe te passen. Fouten ontstaan wanneer men niet alle mogelijke mentale modellen uitwerkt, vooral onder belasting van het werkgeheugen [7](#page=7).
* **Theorie van tweevoudige verwerking (dual processing theory):** Deze theorie postuleert twee systemen van denken [7](#page=7):
* **Systeem 1:** Snel, automatisch en intuïtief. Het redeneert op basis van associaties en ervaring, en kan logica negeren ten gunste van geloofwaardigheid of inhoud [7](#page=7).
* **Systeem 2:** Gecontroleerd, inspannend en logisch. Het past logische regels en mentale modellen toe, en heeft een corrigerende functie voor de snelle output van systeem 1 [7](#page=7).
#### 3.1.6 Conflicten en interpretaties
Conflicten tussen systeem 1 en systeem 2 ontstaan wanneer de intuïtieve reactie (systeem 1) in tegenspraak is met de logische analyse (systeem 2). Geloofwaardigheid kan de logische geldigheid overstemmen. Proefpersonen kunnen syllogismen anders interpreteren dan verwacht, bijvoorbeeld door de betekenis van woorden of de interpretatie van "als". De betekenis van de woordenschat kan de uitkomst van het redeneren beïnvloeden [8](#page=8).
> **Tip:** Wees je bewust van de invloed van de geloofwaardigheid van een conclusie op je eigen beoordeling. Systeem 2 moet actief ingeschakeld worden om de automatische reacties van systeem 1 te corrigeren [7](#page=7) [8](#page=8).
### 3.2 Inductief redeneren
Inductief redeneren is het proces waarbij vanuit specifieke gevallen algemene conclusies worden getrokken. De getrokken conclusies zijn niet noodzakelijk waar, maar hebben een grote kans om correct te zijn en kunnen door verdere observatie geverifieerd worden. Veel wetenschappelijke ontdekkingen zijn gebaseerd op dit type redeneren [5](#page=5) [8](#page=8).
#### 3.2.1 Probleemtypen
Er worden drie hoofdtypen problemen onderscheiden die inductief redeneren vereisen [8](#page=8):
1. **Classificatie:** Het identificeren van gemeenschappelijke eigenschappen om objecten in categorieën te plaatsen [8](#page=8).
* **Voorbeeld:** Een stoel, bed en tafel classificeren als meubelen [8](#page=8).
2. **Reeksen voortzetten:** Het herkennen van patronen in een reeks om de volgende elementen te voorspellen [8](#page=8).
* **Voorbeeld:** De reeks 2, 3, 5, 9, 17, 33 te analyseren en de formule `(laatste getal * 2) - 1` te identificeren [8](#page=8).
3. **Analogieën:** Het vinden van gelijkwaardige relaties tussen verschillende paren van concepten [8](#page=8).
* **Voorbeeld:** Klein staat tot groot, zoals wit staat tot zwart [8](#page=8).
#### 3.2.2 Inductief redeneren en intelligentie
Prestaties op taken die inductief redeneren vereisen, correleren sterk met schoolse prestaties en maken daarom deel uit van intelligentietests. Inductief redeneren helpt bij het creëren van orde in grote hoeveelheden waarnemingen en ervaringen door gelijkenissen, analogieën en patronen te identificeren en om te zetten in algemene principes of mechanismen [8](#page=8).
#### 3.2.3 Belangrijke aspecten van inductief redeneren
Drie belangrijke aspecten van dit denkproces zijn [8](#page=8):
1. **Generalisatie:** Het vormen van algemene principes op basis van specifieke observaties [8](#page=8).
2. **Detecteren van covariatiies:** Het vaststellen van samenhangen tussen variabelen [8](#page=8).
3. **Zoeken naar oorzaak-gevolgrelaties:** Het proberen te verklaren waarom bepaalde gebeurtenissen optreden [8](#page=8).
#### 3.2.4 Methode van verschillen (Stuart Mill)
Stuart Mill beschreef manieren waarop mensen oorzaak-gevolgverbanden leggen. Een van deze methoden is de 'methode van verschillen', waarbij men zoekt naar verschillen tussen situaties die gerelateerd zijn aan het optreden van een fenomeen om mogelijke oorzaken te identificeren. Mensen in het dagelijks leven gebruiken vergelijkbare redeneerprocessen als wetenschappers [9](#page=9).
#### 3.2.5 Confirmatieneiging en illusoire correlaties
* **Confirmatieneiging:** Mensen hechten meer waarde aan bewijs dat hun bestaande overtuigingen bevestigt en onthouden dit bewijs beter, dan aan bewijs dat hun overtuigingen in twijfel trekt. Dit fenomeen is onderzocht met proeven zoals de regelraden van Wason en de 4-kaartenprobleem [9](#page=9).
> **Example:** Een interviewer die een positieve eerste indruk heeft van een kandidaat, zal geneigd zijn vragen te stellen die deze indruk bevestigen [9](#page=9).
* **Illusoire correlaties:** Niet alle verbanden die inductief worden gevonden, bestaan werkelijk. Dit is onvermijdelijk bij inductief redeneren, omdat het geen zekerheid op ware conclusies biedt [9](#page=9).
> **Example:** Het concluderen dat het altijd gaat regenen als je geen paraplu meeneemt, is een voorbeeld van een mogelijke illusoire correlatie [9](#page=9).
> **Tip:** Wees kritisch op je eigen denkprocessen, vooral bij het trekken van algemene conclusies uit specifieke gevallen. De confirmatieneiging kan leiden tot het negeren van belangrijke tegenbewijzen [9](#page=9).
---
# Besluitvorming en beïnvloedende factoren
Mensen nemen beslissingen op basis van een complex samenspel van rationele overwegingen, cognitieve heuristieken, emoties en externe beïnvloedingen [10](#page=10).
### Het signaaldetectiemodel
Het signaaldetectiemodel beschrijft besluitvorming als een proces waarbij twee componenten een rol spelen: de gevoeligheid voor een signaal en het antwoordcriterium dat een persoon hanteert [10](#page=10).
* **Gevoeligheid:** Dit verwijst naar het vermogen van een persoon om een stimulus te onderscheiden van achtergrondruis. Een hogere gevoeligheid betekent dat men beter in staat is het signaal te detecteren [10](#page=10).
* **Antwoordcriterium:** Dit is de bereidheid van een persoon om "ja" te zeggen wanneer er twijfel bestaat over de aanwezigheid van het signaal. Dit criterium kan verschuiven afhankelijk van de motivatie en de gewenste uitkomst [10](#page=10).
> **Voorbeeld:** Een radioloog die beoordeelt of een diagnose kanker is of niet, moet onderscheid maken tussen vier mogelijke uitkomsten: een **hit** (correcte diagnose van kanker), een **vals alarm** (onterechte diagnose van kanker), een **misser** (onterechte diagnose van geen kanker), en een correcte detectie van geen kanker. Als de radioloog een baan wil waarvoor goede gehoorcapaciteiten vereist zijn, zal die eerder geneigd zijn "ja" te zeggen bij een gehoortest om de kans op een vals alarm te vergroten, dan wanneer de baan minder aantrekkelijk is. Dit illustreert hoe het antwoordcriterium wordt beïnvloed door de gewenste uitkomst [10](#page=10).
In dagelijkse situaties omvatten keuzes vaak alternatieven met meerdere dimensies, waarbij men zelf actief naar voordelen en nadelen moet zoeken. Het berekenen van het **subjectief verwachte nut** voor elk alternatief werd vroeger gezien als de rationele methode voor besluitvorming. Dit houdt in dat men alle voor- en nadelen afweegt, de waarde van elke keuze bepaalt en de verwachte kans van elk kenmerk berekent. Echter, in de praktijk maken mensen zelden zulke volledige, rationele afwegingen en gebruiken ze vaker snellere, eenvoudigere strategieën, bekend als heuristieken [10](#page=10).
### Heuristieken
Heuristieken zijn mentale shortcuts die ons helpen sneller tot beslissingen te komen, maar kunnen leiden tot systematische denkfouten (biases) [10](#page=10).
#### Beschikbaarheidsheuristiek
De beschikbaarheidsheuristiek beoordeelt de waarschijnlijkheid van een gebeurtenis op basis van hoe gemakkelijk men er een voorbeeld van kan oproepen uit het geheugen, in plaats van op basis van daadwerkelijke statistieken [11](#page=11).
* **Basis:** Hoe makkelijk men een voorbeeld kan herinneren [11](#page=11).
* **Focus:** Hoe opvallend of recent iets in het geheugen is (bijvoorbeeld nieuws, eigen ervaringen) [11](#page=11).
* **Typische denkfout:** Men denkt dat zeldzame dingen vaak voorkomen [11](#page=11).
> **Voorbeeld:** Na een vliegramp of een overval worden dergelijke gebeurtenissen in de media uitgebreid belicht, waardoor de waarschijnlijkheid van deze gebeurtenissen in de perceptie van mensen toeneemt, hoewel statistisch gezien de kans klein blijft. Als men zelf slachtoffer is geworden, zal men strengere straffen voor de daders eisen dan wanneer men er niet direct mee te maken heeft [11](#page=11).
#### Representativiteitsheuristiek
De representativiteitsheuristiek beoordeelt de waarschijnlijkheid van een gebeurtenis op basis van hoe sterk iets lijkt op een typisch voorbeeld van een groep, in plaats van op basis van statistische kansen. Dit leidt tot de aanname dat kenmerken van een categorie van toepassing zijn op alle instanties van die categorie [11](#page=11).
* **Basis:** Hoe sterk iets lijkt op een typisch voorbeeld van een groep [11](#page=11).
* **Focus:** Gelijkenis met een stereotype, niet met echte statistiek [11](#page=11).
* **Typische denkfout:** Men generaliseert te snel en past kenmerken toe op iedereen in die groep [11](#page=11).
> **Voorbeeld:** Bij het beoordelen van de waarschijnlijkheid van verschillende geboortevolgordes in een gezin, vinden mensen dat de volgorde MJMJJM representatiever is voor een toevallig proces en daarom waarschijnlijker dan een volgorde met JJJJJ. Dit negeert de feitelijke statistische kansen [11](#page=11).
Andere denkfouten die voortkomen uit de representativiteitsheuristiek zijn:
* **Dwaling van de gokker:** De misvatting dat alternatieven in een toevalsproces constant afwisselen. Bijvoorbeeld, na veel verliezen bij een gokspel, denkt men dat de kans op winst bij de volgende beurt groter wordt [11](#page=11).
* **Beoordelen van mensen en situaties:** Men let enkel op wat representatief is voor een bepaalde groep of situatie en ziet andere informatie over het hoofd [11](#page=11).
Mensen kunnen ook statistieken verkeerd interpreteren, zelfs in de medische wereld, wat hun beslissingen kan beïnvloeden. Technologische systemen zijn ontwikkeld om mensen te ondersteunen bij besluitvorming [11](#page=11).
### Factoren die een rol spelen bij het antwoordcriterium
Het antwoordcriterium wordt mede bepaald door de **gevolgen van beslissingen** [12](#page=12).
* Bij een **positief gevolg** wordt een beslissing genomen op basis van minder sterke evidentie [12](#page=12).
* Bij een **negatief gevolg** is sterkere evidentie nodig [12](#page=12).
Mensen houden rekening met de reacties van hun sociale groep op hun keuzes. Jongeren nemen bijvoorbeeld meer risico dan volwassenen [12](#page=12).
#### Formuleringseffect (the framing effect)
Het formuleringseffect beschrijft hoe mensen andere beslissingen nemen afhankelijk van of iets wordt voorgesteld als een winst of een verlies, zelfs als de inhoud objectief hetzelfde is [12](#page=12).
* Problemen geformuleerd in termen van mogelijke **winsten** leiden ertoe dat mensen risico's proberen te vermijden [12](#page=12).
* Problemen geformuleerd in termen van mogelijke **verliezen** maken mensen bereid meer risico's te nemen [12](#page=12).
> **Voorbeeld:** Bij een keuze tussen twee programma's om een ziekte te bestrijden waarbij 600 mensen zullen sterven:
> * Programma A: 200 mensen worden gered.
> * Programma B: ⅓ kans dat alle 600 mensen gered worden, ⅔ kans dat niemand gered wordt.
> In dit geval kiest 72% voor programma A (veilige optie) [12](#page=12).
>
> Echter, bij de volgende formulering:
> * Programma C: 400 mensen sterven.
> * Programma D: ⅓ kans dat niemand sterft, ⅔ kans dat alle 600 mensen sterven.
> Kiest 78% voor programma D, omdat men vaker risico's neemt om verlies te vermijden [12](#page=12).
>
> De verklaring is dat mensen bij winstformulering **risico-avers** zijn (prefereren zekerheid), terwijl ze bij verliesformulering **risico-zoekend** zijn [12](#page=12).
Dit effect toont aan hoe de manier waarop informatie is verwoord (winst of verlies) onze keuzes sterk beïnvloedt, zelfs als de opties objectief gelijk zijn [12](#page=12).
#### Emotionele vertekeningen
Het signaaldetectiemodel is niet altijd toepasbaar op alle beslissingen, omdat mensen niet altijd consequent de sterkte van de evidentie en de gevolgen van hun keuzes nagaan. Soms worden beslissingen genomen op basis van **emoties**, vooral onder stress. Dit kan leiden tot [12](#page=12):
* Het voortzetten van huidig gedrag en het negeren van nieuwe informatie [12](#page=12).
* Het aanvaarden van een actieplan zonder nadenken [12](#page=12).
* Het uitstellen of afschuiven van verantwoordelijkheid [12](#page=12).
* Het impulsief kiezen van de meest veelbelovende oplossing [12](#page=12).
Mensen blijven soms doorgaan met een activiteit, zelfs als deze van kwaad naar erger gaat, gedreven door het **effect van de gemaakte kosten** (investeringen in tijd, energie, geld) en de poging om gepercipieerde verliezen zo klein mogelijk te houden [12](#page=12).
### Eigenbelang en morele keuzes
**Gemotiveerde scepsis** houdt in dat men minder kritisch kijkt naar gewenste informatie en hyperkritisch naar ongewenste informatie. Men is geneigd informatie die hun slecht uitkomt veel kritischer te beoordelen dan informatie die hen bevalt. Beslissingen worden ook sneller genomen als men optimistisch voelt of als de optie aantrekkelijk lijkt; men twijfelt en denkt meer na wanneer de beslissing minder aantrekkelijk is of minder goed voelt [13](#page=13).
#### Beslissingen evalueren: ‘ik heb het altijd geweten’
De **hindsight bias**, ook wel "ik heb het altijd geweten" genoemd, is een vertekening bij het evalueren van beslissingen uit het verleden. Hierbij lijken gebeurtenissen uit het verleden eenvoudiger, begrijpelijker en voorspelbaarder, en worden ze vertekenen in de richting die het zelfbeeld ten goede komt. Er is ook de neiging om verkeerde beslissingen toe te schrijven aan de onkunde van de beslisser [13](#page=13).
* **Hindsight bias en geschiedbeschrijving:** Historici moeten zich wapenen tegen deze bias om gebeurtenissen uit het verleden volledig te proberen begrijpen [13](#page=13).
* **Hindsight bias en medische beslissingen:** De hindsight bias kan artsen beletten om van hun fouten te leren [13](#page=13).
**Expertise en betrokkenheid** spelen ook een rol. Hoewel men zich bewust kan zijn van de hindsight bias, blijft deze aanwezig. Experts vertonen wel een minder grote vertekening. Bijvoorbeeld, ontslagen werknemers zeggen dat een herstructurering niet te voorspellen was, terwijl niet-ontslagen werknemers van wel [13](#page=13).
### 9.4 In hoeverre wordt het denken beïnvloed door de taal?
Het denken van mensen is deels onafhankelijk van taal, zoals blijkt uit het feit dat afasiepatiënten blijven denken ondanks spraakverlies door hersenbeschadiging. Echter, taal speelt een cruciale rol bij het denken. Volgens de linguïstische relativiteit van Whorf heeft taal invloed op het denken, wat betekent dat verschillende talen kunnen leiden tot verschillende percepties van de werkelijkheid [13](#page=13).
---
# Invloed van taal op denken
Dit onderwerp onderzoekt in hoeverre taal ons denken beïnvloedt, met een focus op kleurperceptie, ruimtelijke relaties, metaforen en de implicaties van tweetaligheid en woordkeuze.
### 5.1 De relatie tussen taal en denken
Het denken is deels onafhankelijk van taal, zoals blijkt uit afasiepatiënten die, ondanks spraakverlies, nog steeds kunnen denken. Echter, de hypothese van linguïstische relativiteit, voorgesteld door Whorf, stelt dat taal een cruciale rol speelt bij het denken en dat verschillende talen leiden tot verschillende percepties van de werkelijkheid [13](#page=13).
### 5.2 Taal en kleurperceptie
Oorspronkelijke studies naar linguïstische relativiteit bij kleurperceptie waren niet eenduidig. Hoewel het aantal basiskleurwoorden varieert per taal van twee tot elf of meer, suggereerden Berlin & Kay dat kleuren een universele hiërarchie volgen die onafhankelijk is van taal. Heider stelde dat de volksstam Dani gevoelig was voor primaire kleuren, zelfs zonder specifieke benamingen, wat wijst op een fysiologische en perceptuele basis voor kleurperceptie [14](#page=14).
Nieuwer onderzoek heeft echter de invloed van taal op kleurperceptie weer benadrukt. Kinderen leren kleurwoorden later dan bijvoorbeeld categorieën zoals vogels, wat afwijkt van het idee dat kleurnamen direct aansluiten bij een aangeboren perceptueel systeem. Roberson repliceerde Heider's resultaten niet en vond dat Britten onderscheid konden maken tussen tinten groen en blauw, maar minder goed tussen specifieke geel- en bruintinten afhankelijk van de gebruikte termen [14](#page=14).
**Conclusie over kleurperceptie:** Hoewel taal de perceptie en het geheugen van kleuren zeker beïnvloedt, is er geen bewijs voor linguïstisch determinisme, wat inhoudt dat denken volledig door taal wordt bepaald [14](#page=14).
> **Tip:** Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen taal die invloed heeft op ons denken en taal die ons denken volledig bepaalt.
### 5.3 Taal en ruimte
Studies naar het geheugen voor ruimtelijke relaties tonen culturele verschillen aan, mogelijk beïnvloed door taal. Levinson's onderzoek met Nederlandse en Tzeltal sprekers suggereerde dat Nederlandse proefpersonen de relatieve positie van objecten behielden, terwijl Tzeltal sprekers de absolute positie verkozen. Liz & Gleitman nuanceerden dit door aan te geven dat niet alleen taal, maar ook de omstandigheden, zoals een vertrouwde of onbekende omgeving, een rol spelen [14](#page=14).
**Conclusie over ruimte:** Taal stuurt ons denken, maar bepaalt het niet volledig [14](#page=14).
### 5.4 Taal en metaforen
De interpretatie van Li & Gleitman wordt algemeen geaccepteerd en stelt dat taal de kans op een bepaalde interpretatie van een situatie verhoogt, zonder denken onmogelijk te maken. Taal werkt vaak via metaforen, wat de interpretatie van niet-eenduidige boodschappen kan beïnvloeden [15](#page=15).
* **Nederlands:** De horizontale dimensie wordt gebruikt, waarbij de toekomst voor ons ligt en het verleden achter ons [15](#page=15).
* **Mandarijns:** De verticale dimensie wordt gehanteerd, waarbij de toekomst onder ons ligt en het verleden boven ons [15](#page=15).
### 5.5 Tweetaligheid en persoonlijkheidsperceptie
Hoffman et al. toonden aan dat taal invloed kan hebben op de metaforen die mensen gebruiken om situaties te begrijpen. Bij tweetalige proefpersonen leidde het lezen over een 'artistiek type' in het Engels (geassocieerd met briljant, humeurig, impulsief) en over een 'Shi Gu type' in het Chinees (geassocieerd met wereldwijs, sociaal vaardig, toegewijd) tot meer valse herinneringen voor kenmerken die pasten bij de stereotype beschrijvingen [15](#page=15).
**Conclusie tweetaligheid:** Dezelfde tekst kan verschillend worden geïnterpreteerd door mensen die verschillende talen spreken [15](#page=15).
### 5.6 Woordkeuze en attitude
De keuze van woorden kan de attitude beïnvloeden, met name bij het communiceren van negatieve informatie. Het formuleren van ontslagen als 'reorganisaties' is een voorbeeld van het proberen om negatieve boodschappen acceptabeler te maken [15](#page=15).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Algoritme | Een reeks operaties of stappen die gegarandeerd tot een oplossing leiden, vaak toegepast bij gestructureerde problemen waar de eindtoestand duidelijk is. |
| Heuristiek | Een informele, intuïtieve en speculatieve oplossingsstrategie die niet altijd een oplossing garandeert, maar wel sneller is en vaak wordt toegepast bij ondergestructureerde problemen. |
| Probleemruimte | Een metafoor die het oplossen van een probleem vergelijkt met het zoeken in een doolhof van de beginsituatie naar de gewenste doelsituatie, waarbij verschillende paden tot oplossingen of doodlopende wegen kunnen leiden. |
| Gestructureerd probleem | Een probleem waarbij de oplossing bestaat en vaststaat, de eindtoestand (doel) duidelijk is, en de mogelijke acties om het doel te bereiken ook duidelijk zijn gedefinieerd. |
| Ondergestructureerd probleem | Een probleem waarbij de eindtoestand of de mogelijke stappen om het doel te bereiken onduidelijk zijn, waardoor de voortgang niet eenvoudig vergeleken kan worden met het einddoel. |
| Subdoelanalyse | Een heuristische strategie waarbij een complex probleem wordt opgedeeld in kleinere, beter beheersbare deelproblemen, die afzonderlijk worden aangepakt om tot de uiteindelijke oplossing te komen. |
| Middel-doelanalyse | Een heuristische strategie gericht op het verkleinen van de afstand tot het einddoel door tussentijdse doelen te stellen en te bereiken, waardoor het oorspronkelijke probleem geleidelijk wordt opgelost. |
| Functionele gefixeerdheid | Het verschijnsel waarbij men vastzit aan het conventionele gebruik van een object en daardoor moeite heeft om het voor andere doeleinden te gebruiken, wat creatieve oplossingen kan belemmeren. |
| Inzicht | Een plotselinge realisatie of het "aha-erlebnis" dat leidt tot het begrijpen van een probleem en het vinden van de oplossing, vaak na een periode van impasse. |
| Mentale modellen | Naïeve theorieën of een geheel van intuïties, kennis en overtuigingen over de werking van dingen en hoe de wereld in elkaar zit, die worden gebruikt om problemen op te lossen en gebeurtenissen te verklaren. |
| Kennisillusie | De neiging om te denken dat men meer weet over de werking van dingen dan daadwerkelijk het geval is, vaak veroorzaakt door het verwarren van abstracte kennis met concrete kennis. |
| Deductief redeneren | Een vorm van redeneren waarbij vanuit algemene premissen conclusies worden getrokken over specifieke gebeurtenissen, wat leidt tot voorspellingen en geldige gevolgtrekkingen indien de premissen waar zijn. |
| Inductief redeneren | Een vorm van redeneren waarbij vanuit specifieke waarnemingen of gebeurtenissen algemene conclusies of principes worden afgeleid, die niet noodzakelijk waar zijn maar wel waarschijnlijk kunnen zijn. |
| Syllogisme | Een logische redeneervorm die bestaat uit twee premissen en een besluit, waarbij de geldigheid van het besluit afhangt van de waarheid van de premissen en de logische structuur. |
| Theorie van mentale modellen | Een theorie die stelt dat mensen redeneren door zich mentale beelden te vormen van de toestanden die in premissen worden beschreven, en dat redeneerfouten ontstaan wanneer niet alle mogelijke mentale modellen worden overwogen. |
| Theorie van tweevoudige verwerking | Een theorie die suggereert dat mensen twee systemen voor redeneren hebben: een snel, intuïtief systeem (systeem 1) en een langzaam, gecontroleerd systeem dat logica toepast (systeem 2). |
| Beschikbaarheidsheuristiek | Een mentale vuistregel waarbij de waarschijnlijkheid van een gebeurtenis wordt beoordeeld op basis van hoe gemakkelijk voorbeelden ervan uit het geheugen kunnen worden opgeroepen, in plaats van op basis van statistische feiten. |
| Representativiteitsheuristiek | Een mentale vuistregel waarbij de waarschijnlijkheid van een gebeurtenis wordt beoordeeld op basis van hoe sterk het lijkt op een typisch voorbeeld van een categorie, vaak ten koste van statistische kansen. |
| Formuleringseffect (framing effect) | Het fenomeen waarbij de manier waarop informatie wordt gepresenteerd (als winst of verlies) de beslissingen van mensen beïnvloedt, zelfs als de objectieve inhoud van de opties gelijk blijft. |
| Hindsight bias | De neiging om gebeurtenissen uit het verleden achteraf als eenvoudiger, begrijpelijker en voorspelbaarder te beschouwen dan ze daadwerkelijk waren, vaak resulterend in de uitspraak "Ik heb het altijd geweten". |
| Linguïstische relativiteit | De hypothese dat de taal die een persoon spreekt, invloed heeft op de manier waarop die persoon de werkelijkheid waarneemt en denkt. |