Cover
Aloita nyt ilmaiseksi APS H10 PDF.pdf
Summary
# Emotie: definitie, functies en theorieën
Emoties zijn complexe reacties die ons helpen te overleven, te communiceren en informatie te verwerken.
## 1. Definitie van emotie
Emotie wordt gedefinieerd als een reactie op een stimulus, bestaande uit fysiologische opwinding, gepaard gaande met een evaluatie van de stimulus, een gezichtsuitdrukking en een bewuste, subjectieve ervaring. Emoties omvatten dus drie hoofdaspecten: een beoordeling van een situatie of stimulus, een concrete respons (zoals fysiologische opwinding of gedrag), en een bewuste, subjectieve ervaring van gevoelens [1](#page=1).
## 2. Functies van emotie
Volgens Rolls hebben emoties drie belangrijke functies [1](#page=1):
### 2.1 Overlevingsgericht
Emoties fungeren als een tussenstap tussen een stimulus en gedrag, waarbij ze helpen bij het selecteren van de beste strategie voor de lange termijn. Negatieve emoties waarschuwen voor gevaar of zaken die schadelijk zijn, terwijl positieve emoties duiden op zaken die goed voor ons zijn [1](#page=1).
### 2.2 Adequate communicatie in een sociale context
Emoties stellen ons in staat om onze eigen emotionele toestand te communiceren en de emoties van anderen te begrijpen. Dit helpt bij het rekening houden met de behoeften en verlangens van anderen, wat essentieel is voor effectieve sociale interactie [1](#page=1).
### 2.3 Cognitie-ondersteunend
Emoties leiden tot verhoogde aandacht, waardoor we gevoeliger worden voor informatie en deze sneller beschikbaar maken. Bovendien dragen emoties bij aan een betere opslag van herinneringen [1](#page=1).
> **Tip:** Emotionele reacties kunnen zowel aangeboren zijn als geleerd worden door ervaringen of observatie [1](#page=1).
## 3. Theorieën over de relatie tussen stimulus, lichamelijke reactie en beoordeling
De vraag wanneer de beoordeling van een stimulus plaatsvindt, heeft geleid tot verschillende theorieën die de relatie tussen stimulus, lichamelijke reactie en emotionele ervaring proberen te verklaren. Er zijn drie hoofdmodellen:
1. **Stimulus $\rightarrow$ Lichamelijke reactie $\rightarrow$ Beoordeling** (James-Lange theorie)
2. **Stimulus $\rightarrow$ Gelijktijdige lichamelijke reactie en beoordeling** (Cannon-Bard theorie)
3. **Stimulus $\rightarrow$ Beoordeling $\rightarrow$ Lichamelijke reactie** (Lazarus theorie)
### 3.1 De James-Lange theorie
Deze theorie stelt dat emoties losstaan van denken en dat stimuli eerst een lichamelijke reactie uitlokken, die vervolgens door de hersenen als emotie wordt geïnterpreteerd [2](#page=2).
* **Kritiek:** Kritiek op deze theorie richt zich op het feit dat lichaamsreacties niet snel genoeg en niet gedifferentieerd genoeg zijn om onmiddellijk te bepalen hoe op een stimulus te reageren. Veranderingen in het sympathische zenuwstelsel treden pas na 1 tot 2 seconden op, wat in strijd is met de kern van de theorie. Inspuitingen met adrenaline veroorzaken weliswaar lichamelijke symptomen, maar geen emoties, wat suggereert dat lichamelijke opwinding alleen niet volstaat voor een emotie [2](#page=2).
### 3.2 De Cannon-Bard theorie
Volgens deze theorie stimuleert een emotie-opwekkende situatie tegelijkertijd het sympathische zenuwstelsel (wat leidt tot lichamelijke opwinding) en de hersenen (voor beoordeling en emotionele beleving). Er zijn dus twee onafhankelijke, gelijktijdige reacties [2](#page=2).
### 3.3 Lazarus' cognitieve beoordelingstheorie
Deze theorie stelt dat er eerst een cognitieve beoordeling van de situatie plaatsvindt, waarna pas de fysiologische opwinding optreedt. De lichamelijke reactie wordt afgeleid op basis van welke emotie er is [2](#page=2).
> **Tip:** De consensus is dat alle drie de theorieën een deel van de waarheid bevatten. Mensen lezen inderdaad deels hun emoties af van lichamelijke veranderingen (James-Lange), er zijn onafhankelijke bewuste en onbewuste routes (Cannon-Bard), en een cognitieve interpretatie is noodzakelijk (Lazarus). Er is een paradigmashift geweest naar het inzicht dat veel cognitieve processen onbewust verlopen [2](#page=2).
## 4. De lichamelijke component van emoties
Emoties gaan altijd gepaard met lichamelijke veranderingen, wat ze intenser maakt dan gewone denkprocessen. Deze veranderingen omvatten variatie in het sympathische zenuwstelsel en specifieke gezichtsuitdrukkingen [2](#page=2).
### 4.1 Bijdrage van het sympathische zenuwstelsel
Fysiologische opwinding, of 'arousal', wordt geregistreerd door de activiteit van het sympathische zenuwstelsel (fight or flight) en omvat veranderingen in hartslag, bloeddruk, huidgeleiding en zweetsecretie. Deze verhoogde activiteit wordt gemeten bij bijvoorbeeld leugendetectie, waarbij niet de leugen zelf, maar de fysiologische reacties worden geregistreerd. Mensen met psychopatie vertonen soms juist een verlaagde activatie van het sympathische zenuwstelsel. De 'concealed information test' of 'guilty knowledge test' gebruikt deze reacties om te achterhalen of iemand kennis heeft van specifieke details, zoals een moordwapen [3](#page=3).
#### 4.1.1 Is fysiologische opwinding emotiespecifiek?
De vraag of de opwinding bij verschillende emoties (zoals angst, verliefdheid, walging) specifiek genoeg is om de emotie te herkennen, is complex. Hoewel er enige informatie uit te halen valt, is deze niet voldoende om de gevoelde emotie ondubbelzinnig te identificeren, omdat niet alle emotionele reacties dezelfde fysiologische veranderingen uitlokken [3](#page=3).
### 4.2 Rol van gezichtsuitdrukkingen
Gezichtsuitdrukkingen zijn de belangrijkste methode om emoties te communiceren. Ekman identificeerde zes primaire emoties (droefheid, blijheid, angst, woede, verrassing, en walging/minachting) die universeel herkenbaar zijn. Deze universaliteit wordt ondersteund door evolutionaire argumenten, zoals overeenkomsten tussen menselijke en dierlijke emotionele expressies, en de consistente expressie van emoties door mensen wereldwijd [3](#page=3).
* **Overlevingsvoordelen:** Het kunnen uitdrukken van emoties biedt overlevingsvoordelen, zoals het waarschuwen voor gevaar of het aangeven van de statushierarchie [4](#page=4).
* **Authenticiteit:** De 'Duchenne'-glimlach, waarbij de circulaire oogspier samentrekt, is een teken van een authentieke lach, wat aangeeft dat niet elke glimlach blijdschap impliceert [4](#page=4).
* **Culturele verschillen:** Naast aangeboren reflexen bestaan er culturele variaties in het uiten van emoties en culturele uitingsregels die bepalen welke emoties in welke situatie getoond mogen worden. Zo kunnen Japanse studenten in aanwezigheid van een proefleider hun negatieve emoties verbergen door te glimlachen, uit beleefdheid [4](#page=4).
* **Individuele verschillen:** Er zijn individuele verschillen in het herkennen van gezichtsuitdrukkingen, met betere prestaties bij vrouwen, kinderen (tot een bepaalde leeftijd) en ouderen (vooral bij angst). Ook bij schizofrenie, ASS, depressie en Alzheimer kan de herkenning verminderd zijn [4](#page=4).
#### 4.2.1 Hypothese over het belang van gezichtsfeedback
De hypothese van gezichtsfeedback suggereert dat gezichtsuitdrukkingen de eigen emotionele ervaring kunnen versterken of verzwakken. Iemand die glimlacht, voelt zich beter, terwijl iemand die verdrietig kijkt, zich slechter kan voelen. Dit kan helpen verklaren waarom studenten vaker verliefd worden op feesten dan tijdens colleges, omdat de lichamelijke opwinding op feesten hoger is [4](#page=4) [6](#page=6).
### 4.3 Hersengebieden betrokken bij emoties
Emoties hebben geen specifieke lokalisatie in de hersenen, maar er is een reeks gebieden met verhoogde activiteit tijdens het ervaren van emoties. Vier belangrijke hersengebieden zijn [4](#page=4):
* **Amygdala:** Onderdeel van het limbisch systeem, betrokken bij angstreacties, de verwerking van nieuwe stimuli en heeft twee routes: een bewuste route via de cortex en een onbewuste, snellere route via de thalamus [5](#page=5).
* **Orbitofrontale cortex:** Fungeert als een 'weegschaal' voor uitwendige en inwendige informatie (context), affectieve en cognitieve informatie, en is betrokken bij morele en economische beslissingen [5](#page=5).
* **Cingulate cortex:** Een verbindingsstuk tussen subcorticale en corticale centra, betrokken bij anticipatie, foutdetectie, leren, controle en het bereiken van doelen [5](#page=5).
* **Insula:** Integreert diverse informatie (waarnemingen, emoties), merkt belangrijke gebeurtenissen op, is betrokken bij emotionele verwerking en empathie [5](#page=5).
## 5. Bewuste, subjectieve ervaring
De bewuste, subjectieve ervaring van een emotie ontstaat wanneer automatisch uitgelokte responsen worden geïnterpreteerd vóórdat het gevoel bewust wordt ervaren. Lichamelijke opwinding kan de ervaring van tegengestelde emoties versterken [5](#page=5).
### 5.1 Emotie en valentie en arousal
Twee belangrijke dimensies bij gevoelens zijn valentie en arousal [6](#page=6).
* **Valentie:** Het spontane onderscheid tussen positieve en negatieve gevoelens. Ook woorden kunnen een positieve of negatieve valentie hebben [6](#page=6).
* **Arousal:** Het onderscheid tussen sterke en zwakke gevoelens, waarbij emoties verschillen in de mate van opwinding die ze oproepen (bijvoorbeeld 'slaap' scoort laag, 'liefde' scoort hoog) [6](#page=6).
> **Tip:** Alexithymie beschrijft moeilijkheden om eigen gevoelens of emoties te begrijpen en te uiten. Empathie is het begrijpen en meevoelen met de emoties van anderen [6](#page=6).
## 6. Emotie en cognitie
Emotie en cognitie zijn nauw verbonden en beïnvloeden elkaar voortdurend [7](#page=7).
### 6.1 Invloed van emotie op (selectieve) aandacht
Emotioneel geladen stimuli, zoals spinnen of slangen, worden sneller herkend dan neutrale stimuli, omdat angst-inducerende stimuli parallel worden verwerkt en automatisch toegang krijgen tot het bewustzijn. Mensen besteden ook extra aandacht aan emotioneel belangrijke stimuli, zoals objecten die eerder met hoge beloning waren geassocieerd [7](#page=7).
### 6.2 Invloed van emotie op perceptie
Emoties beïnvloeden de kwaliteit van perceptie. Angst kan leiden tot scherpere perceptie, en stimuli die naar onszelf verwijzen worden sneller herkend en zijn makkelijker toegankelijk in het geheugen. Dubbelzinnige stimuli worden geïnterpreteerd in lijn met onze stemming [7](#page=7).
### 6.3 Invloed van emotie op geheugen
Angst heeft een negatieve invloed op het werkgeheugen, omdat het interfereert met de verwerking van binnenkomende informatie. Emotionele stimuli hebben daarentegen een positieve invloed op het langetermijngeheugen, doordat ze leiden tot betere codering (meer aandacht, betere perceptie, extra oproepaanwijzingen), betere consolidatie (via de amygdala-hippocampus interactie) en gemakkelijker oproepen van herinneringen die overeenkomen met de eigen stemming [7](#page=7).
---
# De lichamelijke en cognitieve componenten van emoties
Emoties omvatten zowel lichamelijke reacties, zoals fysiologische opwinding, als cognitieve processen, zoals interpretatie en regulatie, die elkaar voortdurend beïnvloeden [2](#page=2).
### 2.1 De lichamelijke component van emoties
Emoties gaan altijd gepaard met lichamelijke veranderingen, wat ze intenser maakt dan gewone denkprocessen. Deze veranderingen zijn onder andere variaties in activiteit van het sympathische zenuwstelsel en specifieke gezichtsuitdrukkingen [2](#page=2).
#### 2.1.1 Bijdrage van het sympathische zenuwstelsel tot emoties
De fysiologische opwinding, ook wel 'arousal' genoemd, is een cruciaal element van emoties en wordt gemedieerd door het sympathische zenuwstelsel, de 'fight, flight' respons. Activiteit van de sympathicus kan geregistreerd worden door metingen van hartslag, bloeddruk, huidgeleiding en zweetsecretie. Deze verhoogde activiteit wordt onder andere gemeten door een leugendetector, die niet de leugen zelf, maar de bijbehorende fysiologische reacties registreert. Psychopaten, die vaak liegen zonder significante fysiologische reactie, vertonen een verlaagde activatie van het sympathische zenuwstelsel [3](#page=3).
De 'concealed information test' of 'guilty knowledge test' maakt gebruik van deze fysiologische reacties. Hierbij worden controlevragen gesteld gevolgd door kritische vragen. Een potentieel verdachte zal een sterkere herkenningsrespons vertonen op specifieke details (bijvoorbeeld een moordwapen) die alleen de dader kent. Hoewel deze test niet sluitend is en tot valse positieven kan leiden, biedt het ondersteuning in combinatie met andere bewijsstukken en verhoortechnieken [3](#page=3).
#### 2.1.2 Is fysiologische opwinding emotiespecifiek?
De vraag of de fysiologische opwinding specifiek is voor bepaalde emoties (bijvoorbeeld angst versus verliefdheid) is van belang voor de herkenning van emoties op basis van lichamelijke veranderingen. De huidige evidentie suggereert dat de opwinding niet specifiek genoeg is om emoties ondubbelzinnig te identificeren. Hoewel niet alle emotionele reacties exact dezelfde fysiologische veranderingen oproepen, is er onvoldoende informatie aanwezig om de gevoelde emotie puur op basis van deze veranderingen te herkennen [3](#page=3).
#### 2.1.3 Rol van gezichtsuitdrukkingen bij emoties
Het gezicht is de belangrijkste methode voor het communiceren van emoties. Paul Ekman identificeerde zes universele emoties die herkenbaar zijn aan gezichtsuitdrukkingen: droefheid, blijheid, angst, woede, verrassing en walging/minachting. Deze universaliteit wordt ondersteund door evolutionaire principes, zoals de overeenkomst in emotionele expressie tussen dieren en mensen, en het consistente gebruik van dezelfde expressies wereldwijd. [Darwin](#page=3) gaf ook argumenten voor deze universaliteit, gebaseerd op evolutionaire principes [3](#page=3).
Gezichtsuitdrukkingen bieden overlevingsvoordelen, zoals het waarschuwen voor gevaar of het signaleren van status. Een duidelijk voorbeeld is de glimlach bij baby's, zelfs bij blindgeboren kinderen, wat wijst op een aangeboren component [4](#page=4).
> **Tip:** Niet elke glimlach is een teken van blijheid; de authentieke glimlach van Duchenne wordt gekenmerkt door de samentrekking van de circulaire oogspier. Dubbelzinnigheden in gezichtsuitdrukkingen komen vaker voor dan gedacht [4](#page=4).
#### 2.1.4 Culturele verschillen en individuele verschillen in het uiten en herkennen van emoties
Gezichtsuitdrukkingen zijn niet louter aangeboren reflexen; culturele variatie in het uiten van emoties en de zogenaamde 'culturele uitingsregels' spelen een grote rol. Deze regels bepalen welke emoties in welke situaties getoond mogen worden, wat bij volwassenen vaak een automatisme wordt door vroege en intensieve oefening. Een experiment met Amerikaanse en Japanse studenten toonde aan dat Japanse studenten, wanneer een proefleider aanwezig was, meer geneigd waren te glimlachen, een traditionele etiquette om negatieve emoties niet te tonen aan personen met een hogere status [4](#page=4).
Individuele verschillen in het herkennen van gezichtsuitdrukkingen zijn ook significant: vrouwen zijn over het algemeen beter dan mannen, kinderen beter dan volwassenen, en ouderen (vooral in het herkennen van angst) minder goed dan volwassenen. Mensen met schizofrenie, ASS, depressie en Alzheimer vertonen ook verschillen. Verder bleken "hogere" sociale klassen minder goed in het herkennen van emoties dan "lagere" sociale klassen, mogelijk omdat hogere klassen meer met zichzelf bezig zijn. Personen van een andere etnische groep worden minder goed herkend dan de eigen etnische groep, vanwege subtiele verschillen in emotionele expressie [4](#page=4).
#### 2.1.5 De hypothese over het belang van gezichtsfeedback
De hypothese van gezichtsfeedback suggereert dat gezichtsuitdrukkingen niet alleen een uiting zijn van emoties, maar ook de eigen emotionele ervaring kunnen beïnvloeden. Het samentrekken van gezichtsspieren kan de eigen emotie versterken of verzwakken; iemand die glimlacht, voelt zich beter, terwijl iemand met een verdrietige gezichtsuitdrukking zich slechter kan voelen [4](#page=4).
#### 2.1.6 Hersen gebieden betrokken bij emoties
Emoties hebben geen specifieke lokalisatie in de hersenen, maar de ervaring van emoties gaat gepaard met verhoogde activiteit in een reeks hersengebieden. Deze gebieden zijn echter ook betrokken bij andere processen, zoals aandacht, cognitie en sociale interactie [4](#page=4).
### 2.2 Invloed van emotie op cognitie
Emotie en cognitie zijn nauw verbonden en beïnvloeden elkaar voortdurend. Emoties kunnen een significante invloed hebben op verschillende cognitieve processen, waaronder aandacht, perceptie en geheugen [7](#page=7).
#### 2.2.1 Emotie en (selectieve) aandacht
Veel stimuli worden automatisch en onbewust verwerkt, waarbij de inhoud van het bewustzijn mogelijk wordt gemaakt door veel voorbereidend werk. Onderzoek van Ohman et al. toonde aan dat emotioneel geladen stimuli, zoals spinnen en slangen, sneller worden herkend te midden van neutrale stimuli dan andersom. Dit wordt verklaard doordat angst-inducerende stimuli parallel worden verwerkt en automatisch toegang krijgen tot het bewustzijn, ongeacht hun evolutionaire relevantie. Aandacht wordt extra gericht op emotioneel belangrijke stimuli; bijvoorbeeld, een rechthoek die voorheen met een hoge beloning werd geassocieerd, trekt meer aandacht dan een rechthoek geassocieerd met een lage beloning [7](#page=7).
#### 2.2.2 Emotie en perceptie
Emotie beïnvloedt ook de kwaliteit van perceptie. Scherpere perceptie kan optreden na een angst-inducerende 'prime'. Stimuli die naar onszelf verwijzen, worden sneller herkend, sneller gepercipieerd en zijn makkelijker toegankelijk in het geheugen. Dubbelzinnige stimuli worden ook geïnterpreteerd in lijn met iemands stemming en gevoelens [7](#page=7).
#### 2.2.3 Emotie en geheugen
Angst heeft een negatieve invloed op de capaciteit van het werkgeheugen, omdat het processen die nodig zijn voor de verwerking van binnenkomende informatie kan verstoren. Emotionele stimuli daarentegen hebben een positieve invloed op het langetermijngeheugen, wat resulteert in betere onthouding [7](#page=7).
Redenen voor deze invloed op het geheugen zijn:
1. **Betere codering:** Meer aandacht, betere perceptie en een extra oproepaanwijzing (isolatie-effect) dragen hieraan bij [7](#page=7).
2. **Betere consolidering:** De amygdala en hippocampus spelen een rol, waardoor emotionele informatie makkelijker beschikbaar is, hoewel niet noodzakelijkerwijs accurater [7](#page=7).
3. **Gemakkelijk oproepen van herinneringen:** Herinneringen worden makkelijker opgeroepen als ze in overeenstemming zijn met de huidige stemming, zoals bij depressie [7](#page=7).
> **Example:** Een studie van Kuhbadner & Pekrun liet zien dat positieve en negatieve woorden beter werden onthouden dan neutrale woorden, en dat positieve woorden in groen en negatieve woorden in rood beter werden onthouden dan wanneer ze zwart-wit werden gepresenteerd. Dit stemt overeen met spontane associaties tussen kleuren en veiligheid/gevaar [8](#page=8).
De grafieken illustreren het isolatie-effect en de betere herkenning van positieve en negatieve woorden versus neutrale woorden, afhankelijk van de seriële positie in een lijst [8](#page=8).
### 2.3 Invloed van cognitie op emotie
De omgekeerde relatie is ook van toepassing: cognitieve processen beïnvloeden emoties. Cognitieve controle over emoties wordt ook wel emotieregulatie genoemd [8](#page=8).
#### 2.3.1 Emotieregulatie
Emotieregulatie omvat het onderdrukken van automatische, spontane reacties en het vervangen ervan door gedrag dat beter past bij de situatie. Twee vormen van emotieregulatie worden onderscheiden [8](#page=8):
1. **Onderdrukken van gedragsmatige reacties:** Dit kan bijvoorbeeld het onderdrukken van faalangst voor een belangrijk examen zijn [8](#page=8).
2. **Herbeoordeling:** Dit houdt in dat de emotie-uitlokkende stimulus anders wordt geïnterpreteerd, bijvoorbeeld door te denken "het is maar een test, niet het einde van de wereld" [8](#page=8).
Speisman et al. toonden aan dat rationalisatie de emotionele respons op een stimulus kan onderdrukken; deelnemers die naar een gruwelijke film keken met een 'veilige' interpretatie vertoonden minder fysiologische opwinding dan degenen die de film zonder deze interpretatie zagen. Correlationeel onderzoek suggereert dat het onderdrukken van emoties leidt tot meer negatieve emoties, terwijl herbeoordeling meer positieve gevoelens bevordert en als een gezondere manier van omgaan met emoties wordt beschouwd [8](#page=8).
Een meta-analyse identificeerde drie soorten strategieën:
1. **Herbeoordeling (reappraisal)** [8](#page=8).
2. **Loskoppeling:** Onderdrukking, vermijding, zoeken naar afleiding, mindfulness [8](#page=8).
3. **Onaangepaste strategieën:** Zorgen maken, piekeren, onvermogen om situaties te accepteren [8](#page=8).
Emotieregulatie speelt een grote rol binnen angst- en eetstoornissen. Slaap wordt ook erkend als een zeer effectieve methode voor emotie-regulatie [8](#page=8).
---
# Motivatie: concepten, theorieën en doelen
Motivatie is een cruciaal psychologisch construct dat de richting, intensiteit en volharding van gedrag stuurt, gevormd door zowel interne behoeften als externe doelen [9](#page=9).
### 3.1 Wat is motivatie?
Motivatie beïnvloedt gedrag op drie manieren [9](#page=9):
* **Richting:** Welk gedrag wordt vertoond, zoals wel of niet naar de les komen [9](#page=9).
* **Intensiteit:** Hoeveel inspanning in het gedrag wordt gestoken, bijvoorbeeld de mate van aandacht tijdens een les [9](#page=9).
* **Volharding:** Hoe lang men doorgaat met het gedrag om een doel te bereiken [9](#page=9).
Motivatie kan gedrag zowel *duwen* als *trekken*. Duwen gebeurt vanuit interne behoeften, terwijl trekken plaatsvindt door externe doelen die aantrekken of afstoten [9](#page=9).
### 3.2 Theorieën gebaseerd op behoeften
Verschillende theorieën verklaren motivatie vanuit de bevrediging van behoeften:
#### 3.2.1 Homeostase en drifttheorie
De **homeostase** beschrijft de neiging van organismen om een stabiele interne evenwichtstoestand te handhaven, zoals een constant bloedsuikerniveau of hartslag. De **drifttheorie** stelt dat een tekort een behoefte creëert, wat leidt tot een drift (een innerlijke drijfveer). Het bevredigen van deze drift is aangenaam en bekrachtigt het gedrag dat daartoe leidt [9](#page=9).
#### 3.2.2 Instincttheorie
Deze theorie verklaart gedrag als afhankelijk van **instincten**, aangeboren gedragspatronen die worden uitgelokt door specifieke stimuli en een genetische component hebben. Een voorbeeld is de aangeboren predispositie voor spinnenangst, wat leidt tot vermijdingsgedrag [9](#page=9).
#### 3.2.3 Opwindingstheorie (arousal)
De **opwindingstheorie** stelt dat organismen streven naar een optimaal niveau van opwinding. Te weinig opwinding leidt tot verveling en exploratiegedrag, terwijl te veel uitputting veroorzaakt. Het aangename niveau ligt hier tussenin. Individuele verschillen zijn hierbij belangrijk; "thrill-seekers" hebben bijvoorbeeld een hoger optimaal opwindingniveau [10](#page=10).
#### 3.2.4 Zelfdeterminatietheorie (ZDT)
De **zelfdeterminatietheorie** is een vooraanstaande hedendaagse behoeftentheorie en identificeert drie basisbehoeften:
1. **Autonomie:** De behoefte om zelf beslissingen te nemen en zichzelf te kunnen zijn [10](#page=10).
2. **Verbondenheid:** Het gevoel erbij te horen en aansluiting te zoeken bij anderen [10](#page=10).
3. **Competentie:** Het gevoel efficiënt te zijn in wat men doet en mogelijkheden te voelen in taken [10](#page=10).
Deze theorie heeft brede toepassingen in opvoeding, onderwijs, werkplekken, therapie en sport, en benadrukt het verband tussen deze behoeften, motivatie, engagement, prestatie en welzijn [10](#page=10).
#### 3.2.5 Beperkingen van behoeftentheorieën
Theorieën gebaseerd op behoeften zijn onvolledig omdat ze:
* Een voornamelijk negatieve visie hebben, gericht op het instandhouden van een stabiele situatie (homeostase), en minder goed verklaren wat buiten deze grenzen ligt, zoals ontplooiing en creativiteit [10](#page=10).
* Zelfdestructief gedrag zoals automutilatie en drugsgebruik moeilijk kunnen verklaren [10](#page=10).
* Sociale context, toekomstverwachtingen en sociale beïnvloeding onvoldoende meenemen [10](#page=10).
### 3.3 Motivatie en doelen
Doelen spelen een cruciale rol in het sturen van gedrag.
#### 3.3.1 Doelen als stuurders van gedrag
Een **doel** is een cognitieve representatie van een gewenste of ongewenste eindtoestand die gedrag stuurt. De motiverende kracht van een doel hangt af van de waarde die eraan gehecht wordt en de verwachtingen die men heeft [10](#page=10).
#### 3.3.2 Intrinsieke en extrinsieke motivatie
* **Intrinsieke motivatie** ontstaat door het plezier of de voldoening die men haalt uit de activiteit zelf [11](#page=11).
* **Extrinsieke motivatie** komt voort uit het uitvoeren van een activiteit omdat deze leidt tot het bereiken van een ander doel [11](#page=11).
Het onderscheid tussen deze twee is belangrijk voor het verhogen van motivatie. De ZDT suggereert dat intrinsieke motivatie aansluit bij de drie basisbehoeften, terwijl extrinsieke motivatie vooral verbondenheid aanspreekt [11](#page=11).
Er worden vier vormen van extrinsieke motivatie onderscheiden:
1. **Extern gereguleerd:** Motivatie volledig afhankelijk van externe beloningen of straffen [11](#page=11).
2. **Introjectie:** Motivatie bepaald door de goedkeuring van anderen [11](#page=11).
3. **Identificatie:** De activiteit wordt als goed om te doen beschouwd, ook al geniet men er niet van [11](#page=11).
4. **Integratie:** De activiteit wordt gezien als een essentieel onderdeel van wat men nastreeft [11](#page=11).
Zowel intrinsieke als extrinsieke motivatie kunnen prestaties verbeteren: intrinsieke motivatie leidt tot hogere kwaliteit, terwijl extrinsieke motivatie de kwantiteit kan verhogen [11](#page=11).
#### 3.3.3 Toekomstperspectief en context van doelen
De tijdsafstand tot doelen en de aard van deze doelen zijn van invloed. Korte-termijndoelen motiveren meer op korte termijn. Doelen hebben ook een context, waaronder sociaal-culturele context. Waarde kan worden verkregen door observerend leren of door goed- of afkeuring, wat kan leiden tot onderpresteren als goed presteren op school bijvoorbeeld niet "cool" is [11](#page=11).
#### 3.3.4 Goal-setting theory
De **goal-setting theory** van Locke en Latham stelt dat:
1. Motivatie ontstaat door de aantrekkingskracht van een doel [11](#page=11).
2. Hoe hoger het doel, hoe beter de prestatie [11](#page=11).
3. Prestatie hangt af van het engagement richting het doel [11](#page=11).
Toepassingen in de arbeiderscontext omvatten doelen die net iets hoger zijn dan de huidige prestatie, betrokkenheid van werknemers bij het bepalen van doelen, en het creëren van een beloningsgevoel bij het behalen van doelen [11](#page=11).
#### 3.3.5 Conflicterende motieven
Doelen en behoeften kunnen elkaar tegenspreken. Een studie van Hofmann et al. onderzocht de frequentie en aard van verlangens en conflicten. De top 3 verlangens waren eten, slapen en drinken [12](#page=12).
**Motivaties op korte termijn vs lange termijn:**
Vaak ontstaan conflicten tussen kortetermijnverlangens (bv. snoep eten) en langetermijndoelen (bv. dieet volgen). **Zelfcontrole** is het vermogen om kortetermijnverlangens te beheersen ten gunste van langetermijndoelstellingen. Meer zelfcontrole correleert met minder criminaliteit, een hoger welzijnsgevoel en betere studieresultaten. Zelfcontrole kan worden gefaciliteerd door de omgeving aan te passen en gezonde leefgewoontes te ontwikkelen [12](#page=12).
**Uitstelgedrag:**
Uitstelgedrag is wijdverbreid onder studenten en kan problematisch zijn. Het mechanisme hangt af van de toenemende waarde van een activiteit naarmate de deadline nadert, de mate van afkeer tegen de activiteit, zelfcontrole, impulsiviteit, en de behoefte aan een "rush" onder tijdsdruk [12](#page=12).
### 3.4 Honger
Honger en verzadiging worden beïnvloed door biologische, cognitieve en sociaal-culturele factoren.
#### 3.4.1 Biologische signalen voor honger en verzadiging
* **Korte termijn:**
* **Suikergehalte (glucose) in bloed:** Bepaalt de motivatie om te eten. Insuline speelt hierbij een rol [12](#page=12).
* **Maag:** Gevoel van volheid [12](#page=12).
* **Kauwen en proeven:** Draagt bij aan het verzadigingsgevoel [12](#page=12).
* **Hormoon cholecystokinine (CCK):** Speelt een rol bij de korte-termijnverzadiging [13](#page=13).
* **Smaakspecifieke verzadiging en variatie:** Een gevarieerd menu leidt tot een hogere voedselinname [13](#page=13).
* **Lange termijn:**
* **Vetreserves:** Aanmaken en aanspreken van vetreserves stabiliseert het lichaamsgewicht [13](#page=13).
* **Hormoon leptine:** Reguleert de vetafzetting en hongergevoel [13](#page=13).
* **Streefgewicht:** Het stabiele gewicht dat het lichaam op lange termijn probeert te handhaven [13](#page=13).
#### 3.4.2 Hersenmechanismen voor honger & verzadiging
De **hypothalamus** speelt een centrale rol [13](#page=13).
* **Laesie laterale hypothalamus (LH):** Leidt tot minder algemene alertheid, minder honger en vermageren [13](#page=13).
* **Laesie ventromediale hypothalamus (VMH):** Verstoort de verzadiging, wat leidt tot meer eten en dikker worden door verhoogde insulineproductie [13](#page=13).
#### 3.4.3 Cognitieve en sociaal-culturele invloeden
* **Aanbod:** De presentatie van voedsel kan leiden tot meer eten, wat bijdraagt aan overgewicht in westerse culturen [13](#page=13).
* **Diëten:** Gebaseerd op cognitieve signalen in plaats van biologische, waarbij de cognitieve weerstand tegen eten wegvalt [13](#page=13).
* **Gewoontes:** Eten uit gewoonte, bijvoorbeeld tijdens het tv-kijken [13](#page=13).
* **Negatieve gevoelens:** Eten om angst, depressie of eenzaamheid te onderdrukken [13](#page=13).
* **Sociaal eten:** Meer gezelschap leidt tot meer eten [13](#page=13).
* **Cultuur:** Grotere porties en snel eten leiden tot een hogere voedselinname [13](#page=13).
---
# Seksualiteit en prestatie
Dit onderwerp verkent de evolutionaire voordelen en nadelen van seksuele voortplanting, de invloed van hormonen op gedrag, sociaal-culturele factoren die seksuele gedragingen beïnvloeden, en de concepten rondom homoseksualiteit, biseksualiteit en prestatiemotivatie, inclusief de wet van Yerkes en Dodson.
### 4.1 Seksuele voortplanting: voordelen en nadelen
Seksuele voortplanting brengt zowel nadelen als voordelen met zich mee, voornamelijk vanuit een evolutionair perspectief [14](#page=14).
#### 4.1.1 Nadelen van seksuele voortplanting
* Het zoeken naar een partner kan veel tijd en energie kosten, vooral bij dieren [14](#page=14).
* Geslachtsgemeenschap verhoogt de kwetsbaarheid van individuen [14](#page=14).
* Er is een verhoogd risico op de verspreiding van ziektes en virussen [14](#page=14).
* Het niet beschikbaar zijn van een partner kan leiden tot frustratie en agressie, met name bij mannetjes [14](#page=14).
#### 4.1.2 Voordelen van seksuele voortplanting
* Seksueel gedrag vergroot de genetische diversiteit, wat cruciaal is voor aanpassing en overleving op lange termijn. Dit is een biologische drijfveer [14](#page=14).
### 4.2 Hormonen en seksueel gedrag
Geslachtshormonen, zoals oestrogeen en progesteron bij vrouwen en testosteron bij mannen, spelen een significante rol in seksueel gedrag [14](#page=14).
#### 4.2.1 Testosteron
Testosteron is bij mannen ongeveer tien keer hoger dan bij vrouwen en wordt geassocieerd met seksuele gedachten, frequentie van seksuele activiteit en het aantal partners. Bij dieren is aangetoond dat castratie de seksuele activiteit vermindert en het toedienen van testosteron deze juist verhoogt. Bij mensen wordt testosteron enkel toegediend aan mannen met lage testosteronniveaus [14](#page=14).
#### 4.2.2 Oestrogeen
Tijdens de vruchtbare periode van de vrouw pieken de oestrogeenniveaus, wat leidt tot een hogere interesse in seksuele partners (libido) [14](#page=14).
#### 4.2.3 Het Coolidge-effect
Het Coolidge-effect beschrijft de verhoogde seksuele opwinding die optreedt bij het introduceren van een nieuwe partner, zelfs na gemeenschap met een andere partner. Dit effect is vooral waargenomen bij mannelijke dieren [14](#page=14).
#### 4.2.4 Invloed van hormonen op niet-seksueel gedrag
Hormonale verschillen kunnen ook subtiele effecten hebben op niet-seksueel gedrag, zoals ruimtelijke en taalvaardigheden. Mannen presteren over het algemeen beter op ruimtelijke taken, terwijl vrouwen beter presteren op taalvaardigheden. Interessant is dat homoseksuele mannen vergelijkbare prestaties laten zien op ruimtelijke taken als heteroseksuele vrouwen, en homoseksuele vrouwen vergelijkbaar met heteroseksuele mannen. Vrouwen in hun vruchtbare periode, met hogere hormoonspiegels, tonen betere taalprestaties [14](#page=14).
### 4.3 Sociaal-culturele factoren en seksueel gedrag
Verschillende sociaal-culturele factoren hebben invloed op het seksuele gedrag van mensen [15](#page=15).
#### 4.3.1 Onderzoek naar seksueel gedrag
Het Kinsey-rapport uit de jaren '40 en '50 leverde baanbrekend onderzoek op naar de frequentie en verscheidenheid van seksuele gemeenschap. Recente studies, vaak met vragenlijsten, tonen aan dat seks voor het huwelijk wijdverbreid is: ongeveer 50% van de vrouwen en 90% van de mannen van een bepaalde generatie rapporteerden seksuele activiteit vóór het huwelijk. De gemiddelde frequentie van seks bij samenwonende heteroseksuele partners werd geschat op drie keer per week, een frequentie die daalt met het ouder worden [15](#page=15).
#### 4.3.2 Leeftijd en opleidingsniveau
Ongeveer 50% van de 17-18 jarigen heeft reeds seksuele ervaring, een percentage dat toeneemt met de leeftijd. Er is ook een effect van opleidingsniveau: een significant hoger percentage van studenten met een hogere opleiding (BSA) heeft seksuele ervaring in vergelijking met lager opgeleiden (ASO). Nationaliteit heeft een kleiner effect, met vergelijkbare resultaten in Vlaanderen en Nederland [15](#page=15).
#### 4.3.3 Seksuele frequentie en welzijn
De frequentie van seks in de afgelopen zes maanden laat interessante patronen zien: bij jongeren zijn vrouwen vaker seksueel actief dan mannen, terwijl dit bij ouderen omgekeerd is. Seks draagt bij aan een beter welzijn, maar enkel wanneer het gepaard gaat met positieve affectie en knuffelen. Desondanks is ongeveer 40% van de mensen niet altijd tevreden over hun seksleven, en 17% ervaart seks als een blijvend probleem [15](#page=15).
#### 4.3.4 Masturbatie
De frequentie van masturbatie verschilt eveneens per leeftijdsgroep en geslacht. Tot 65 jaar masturberen mannen vaker dan vrouwen, terwijl dit boven de 65 jaar omgekeerd is. Het hebben van een partner vermindert de frequentie van masturbatie bij ongeveer 15% van de mensen [15](#page=15).
### 4.4 Homoseksualiteit en biseksualiteit
Homoseksualiteit en biseksualiteit zijn varianten van menselijke seksualiteit die zowel biologische als omgevingsfactoren kunnen hebben [16](#page=16).
#### 4.4.1 Prevalentie en perceptie
In Vlaanderen wordt het percentage homoseksuelen geschat op ongeveer 1.3% bij mannen en 1.2% bij vrouwen, en biseksuelen op 1.7% bij mannen en 2.4% bij vrouwen. Echter, het aantal mensen dat gedrag vertoont met hetzelfde geslacht, of gevoelens ervoor heeft, ligt aanzienlijk hoger, tot wel 10% voor gedrag en tot 20% voor gevoelens. Historisch gezien werd homoseksualiteit in sommige culturen als een ziekte beschouwd en stond het tot 1973 in de DSM. De schrapping ervan uit de DSM was gebaseerd op bewijs dat homoseksualiteit een normale uiting van menselijke seksualiteit is. Ondanks juridische vooruitgang, zoals het homohuwelijk, blijven vooroordelen bestaan, wat leidt tot stress en psychisch lijden [16](#page=16).
#### 4.4.2 Oorsprong van niet-heteroseksualiteit
De oorsprong van niet-heteroseksualiteit wordt verklaard door een combinatie van erfelijke, biologische en omgevingsfactoren. Studies naar eeneiige tweelingen tonen een concordantiegraad van ongeveer 50% voor homoseksualiteit, wat sterke genetische invloed suggereert. Bij niet-eeneiige tweelingen is deze concordantie slechts 10%. Hoewel er geen duidelijke genetische verklaring is geïsoleerd, wordt onderzoek gedaan naar mogelijke genen op het X-chromosoom en epigenetische triggers. Een interessant fenomeen is dat een groter aantal broers in een gezin de kans op homoseksualiteit bij mannen lijkt te vergroten, mogelijk door een immuunrespons van de moeder [16](#page=16).
#### 4.4.3 Biseksualiteit
Biseksualiteit komt vaker voor bij vrouwen dan bij mannen. Vrouwen lijken zich meer op een continuüm te bevinden met betrekking tot hun seksuele oriëntatie, terwijl mannen vaker duidelijker homo- of heteroseksueel zijn. Verschillende emotionele behoeften en een grotere flexibiliteit worden als mogelijke redenen genoemd voor dit verschil. Onderzoek met erotische films suggereert dat heteroseksuele mannen een voorkeur hebben voor fragmenten met twee vrouwen, terwijl bi- en homoseksuele mannen een voorkeur hebben voor fragmenten met twee mannen. Bij vrouwen heeft de film wel effect, maar zonder een duidelijke voorkeur [16](#page=16).
### 4.5 Prestatiemotivatie
Prestatiemotivatie verwijst naar de motivatie om iets te bereiken en dit ook goed te doen. Deze motivatie kan worden begrepen vanuit verschillende theoretische perspectieven [17](#page=17).
#### 4.5.1 Prestatiemotivatie op basis van behoeften (McClelland)
Volgens de theorie van McClelland is prestatiemotivatie het resultaat van een conflict tussen de drang naar succes en de angst voor mislukking. Mensen beschikken over een combinatie van prestatiedrang en faalangst [17](#page=17).
* **Prestatiedrang:** Dit is de behoefte om iets te realiseren en het goed te doen. Het is een stabiele persoonlijkheidstrek die bij sommige individuen sterker is dan bij anderen, bijvoorbeeld de behoefte aan cognitie bij studeren [17](#page=17).
* **Faalangst:** Dit is de angst die voortkomt uit schaamte die gevoeld wordt bij een mislukking. Faalangst kan leiden tot het vermijden van situaties die tot falen zouden kunnen leiden. Extreme faalangst kan ertoe leiden dat nieuwe taken worden vermeden en dat enkel taken worden uitgevoerd die men reeds goed beheerst om schaamte te voorkomen [17](#page=17).
De correlatie tussen prestatiedrang en faalangst is relatief laag (ongeveer -.30), wat suggereert dat personen met een sterke prestatiedrang zowel hoog als laag op faalangst kunnen scoren, en vice versa. Dit ondersteunt de hypothese dat prestatiedrang en faalangst het gevolg zijn van twee afzonderlijke leerprocessen [17](#page=17).
#### 4.5.2 Prestatiemotivatie op basis van doelen
Een andere benadering stelt dat prestatiemotivatie niet enkel door behoeften wordt bepaald, maar ook door de waarde en verwachting van doelen. Faalangst hangt hierbij af van de intensiteit van de negatieve gevolgen bij mislukking en de verwachte kans op het niet bereiken van het doel [17](#page=17).
Deze theorie identificeert drie componenten die prestatiemotivatie bepalen: taakmotivatie, positieve egodoelen en negatieve egodoelen [17](#page=17).
* **Taakmotivatie:** De activiteit tot een goed einde brengen, vergelijkbaar met prestatiedrang en intrinsieke motivatie [17](#page=17).
* **Positieve egodoelen:** Het beter willen doen dan anderen, bekwaamheid tonen en toenadering zoeken [17](#page=17).
* **Negatieve egodoelen:** De angst om negatief beoordeeld te worden, wat leidt tot vermijding en dus faalangst [17](#page=17).
#### 4.5.3 Zelfhandicappen
Zelfhandicappen, waarbij men zichzelf een alibi verschaffen voor falen, zijn gerelateerd aan negatieve egodoelen. Het stellen van te lage doelen verhoogt de slaagkans, terwijl te hoge doelen onbereikbaar en daardoor minder bedreigend kunnen zijn [17](#page=17).
### 4.6 Prestatiemotivatie wordt geleerd
Prestatiemotivatie, inclusief prestatiedrang en faalangst, wordt aangeleerd via opvoeding en andere ervaringen [18](#page=18).
#### 4.6.1 Invloed van opvoeding
De opvoedingsstijl heeft een significante invloed op de motivatie en prestaties van kinderen [18](#page=18).
* **Controlerende opvoeding:** Gekenmerkt door druk uitoefenen, sturend optreden, strikte afspraken en straf bij falen [18](#page=18).
* **Opvoeding gericht op autonomie:** Hierbij krijgen kinderen de vrijheid om te exploreren, met de nodige middelen en ondersteuning [18](#page=18).
Onderzoek toont aan dat een controlerende opvoeding minder goede resultaten oplevert, vooral bij kinderen die het minder goed deden, omdat negatieve reacties op falen hun motivatie ondermijnen. Een stimulerende opvoeding leidt juist tot betere prestaties, omdat kinderen zich competent voelen [18](#page=18).
#### 4.6.2 Geloof van ouders in vaardigheden
Het geloof van ouders in de vaardigheden van hun kinderen beïnvloedt ook de prestatiemotivatie. Bijvoorbeeld, als ouders geloven dat meisjes minder goed zijn in wiskunde, zullen de meisjes dit zelf ook gaan geloven en minder hun best doen [18](#page=18).
#### 4.6.3 Verwerving van taakmotivatie en positieve egodoelen
Het leren van taakmotivatie en de aantrekking tot positieve egodoelen gebeurt via een proces van succesvol gedrag, bekrachtiging (zoals complimenten of het gevoel competent te zijn), en toenemende uitdagingen. Bekrachtiging neemt af bij herhaling, wat de noodzaak van steeds grotere uitdagingen onderstreept. Door succesvol te zijn in het afronden van nieuwe uitdagingen, worden positieve gevoelens geassocieerd met presteren, wat leidt tot zelfbekrachtiging. Zelfregulatie, inclusief het stellen van doelen en belonen bij het bereiken ervan (goal-setting theory), is hierbij cruciaal [18](#page=18).
> **Tip:** Het stellen van expliciete, realistische kortetermijndoelen en het plannen van tijd voor ontspanning, naast het studeren, kan helpen om effectiever te presteren [18](#page=18).
#### 4.6.4 Zelfeffectiviteit
Zelfeffectiviteit verwijst naar het geloof dat men heeft in eigen vaardigheden om bepaalde prestaties te leveren. Dit geloof is gebaseerd op eerdere succesvolle ervaringen met vergelijkbare uitdagingen en algemene kennis over eigen capaciteiten [18](#page=18).
#### 4.6.5 Verwerving van negatieve egodoelen (faalangst)
Het vermijden van negatieve egodoelen, oftewel faalangst, wordt op vergelijkbare wijze geleerd. Na herhaaldelijke negatieve ervaringen door mislukkingen, associeert een persoon de activiteit met deze onaangename ervaringen. Dit vermindert de bereidheid om de activiteit uit te voeren en kan leiden tot ontsnappingsgedrag [18](#page=18).
### 4.7 De wet van Yerkes en Dodson
De wet van Yerkes en Dodson beschrijft de relatie tussen motivatie/opwinding en prestatieniveau [19](#page=19).
#### 4.7.1 Optimale opwinding
Te veel motivatie is niet altijd gunstig voor de prestaties. Hoewel prestatiemotivatie het prestatieniveau kan verhogen, gebeurt dit slechts tot een bepaald punt. Hogere niveaus van motivatie kunnen leiden tot verminderde prestaties, omdat de mate van opwinding en stress de concentratie en het denkvermogen negatief beïnvloeden [19](#page=19).
#### 4.7.2 De omgekeerde U-relatie
Er bestaat een omgekeerde U-relatie tussen prestatiemotivatie en het prestatie zelf: te lage opwinding leidt tot suboptimale prestaties, er is een optimaal niveau van opwinding, en te hoge opwinding leidt opnieuw tot verminderde prestaties [19](#page=19).
#### 4.7.3 Interactie met taakmoeilijkheid
De wet van Yerkes en Dodson interageert met de moeilijkheid van de taak [19](#page=19).
* **Gemakkelijke taken:** Vereisen een zo hoog mogelijke mate van prestatiemotivatie voor optimale prestaties [19](#page=19).
* **Complexe taken:** Presteren beter bij een lagere mate van prestatiemotivatie, om overmatige stress en fouten te voorkomen [19](#page=19).
#### 4.7.4 Toepassing: maladaptief perfectionisme
Maladaptief perfectionisme illustreert de wet van Yerkes en Dodson, waarbij een extreem hoge mate van perfectie de prestatie schaadt. Het verschil tussen 90% en 100% perfectie kost bijvoorbeeld meer moeite dan het verschil tussen 0% en 90% [19](#page=19).
#### 4.7.5 Maatschappelijke prestatiedruk
De hedendaagse maatschappij wordt gekenmerkt door een sterke focus op prestaties. Hoewel hoge prestatiemotivatie samenhangt met economische groei en individueel succes in onderwijs en carrière, kan te sterke prestatiedruk leiden tot stress, verlies van sociale netwerken en psychische problemen. De Westerse nadruk op voortdurende prestatie en zelfwaarde kan energierovend zijn [19](#page=19).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Emotie | Een reactie op een stimulus die bestaat uit fysiologische opwinding, een evaluatie van de stimulus, een gezichtsuitdrukking en een bewuste, subjectieve ervaring. |
| Fysiologische opwinding (arousal) | Een verhoogde activiteit van het sympathische zenuwstelsel, die gepaard gaat met veranderingen in hartslag, bloeddruk, huidgeleiding en zweetsecretie, en die een component van emoties vormt. |
| James-Lange theorie | Een theorie die stelt dat emoties ontstaan door de interpretatie van lichamelijke reacties op een stimulus, waarbij de lichamelijke reactie voorafgaat aan de emotionele ervaring. |
| Cannon-Bard theorie | Een theorie die stelt dat een emotie-opwekkende situatie tegelijkertijd het sympathische zenuwstelsel (voor lichamelijke opwinding) en de hersenen (voor beoordeling en emotionele beleving) stimuleert. |
| Lazarus - Cognitive appraisal | Een theorie die benadrukt dat eerst een cognitieve beoordeling van de situatie plaatsvindt, gevolgd door de fysiologische opwinding, waarbij de emotionele reactie wordt afgeleid uit deze beoordeling. |
| Ekman | Een onderzoeker die 6 primaire emoties (droefheid, blijheid, angst, woede, verrassing, walging/minachting) identificeerde die universeel herkenbaar zijn aan gezichtsuitdrukkingen. |
| Culturele uitingsregels | Sociale normen die bepalen welke emoties in welke situaties getoond mogen worden, wat leidt tot culturele variatie in het uiten van emoties. |
| Hypothese van gezichtsfeedback | Het idee dat gezichtsuitdrukkingen de eigen emotionele ervaring van een persoon kunnen beïnvloeden, versterken of verzwakken door de spieractiviteit in het gezicht. |
| Amygdala | Een hersengebied, onderdeel van het limbisch systeem, dat een belangrijke rol speelt bij angstreacties, de verwerking van nieuwe stimuli en het koppelen van emotionele betekenis aan prikkels. |
| Orbitofrontale cortex | Een hersengebied dat betrokken is bij de afweging van uitwendige en inwendige informatie, emotionele en cognitieve informatie, en bij morele en economische beslissingen. |
| Cingulate cortex | Een hersengebied dat functioneert als verbindingsstuk tussen subcorticale en corticale centra en een rol speelt bij het anticiperen op toekomstige situaties en het bereiken van doelen. |
| Insula | Een hersengebied dat verantwoordelijk is voor de integratie van diverse informatie, het opmerken van belangrijke gebeurtenissen, emotionele verwerking en het begrijpen van en empathisch reageren op emoties. |
| Alexithymie | Een psychologische toestand gekenmerkt door moeilijkheden in het identificeren, beschrijven en begrijpen van eigen gevoelens en emoties. |
| Empathie | Het vermogen om de emoties van anderen te begrijpen en mee te voelen. |
| Werkgeheugen | Het deel van het geheugen dat verantwoordelijk is voor het tijdelijk opslaan en manipuleren van informatie die nodig is voor complexe cognitieve taken, zoals leren en redeneren. Angst kan de capaciteit ervan negatief beïnvloeden. |
| Emotieregulatie | Het proces waarbij individuen invloed uitoefenen op welke emoties ze ervaren, wanneer ze die ervaren en hoe ze die ervaringen en uitingen managen, vaak door middel van cognitieve controle. |
| Intrinsieke motivatie | Het uitvoeren van een activiteit puur vanwege het plezier dat men eruit haalt of de voldoening die het voltooien ervan biedt. |
| Extrinsieke motivatie | Het uitvoeren van een activiteit omdat deze leidt tot het bereiken van een ander, extern doel, zoals beloningen of het vermijden van straf. |
| Zelfdeterminatietheorie (ZDT) | Een belangrijke hedendaagse behoeftentheorie die stelt dat drie basisbehoeften (autonomie, verbondenheid, competentie) cruciaal zijn voor motivatie, prestatie en welzijn. |
| Goal-setting theory (Locke & Latham) | Een theorie die stelt dat motivatie ontstaat door de aantrekkingskracht van een doel, waarbij hogere doelen en sterkere betrokkenheid leiden tot betere prestaties. |
| Zelfcontrole | De mate waarin men de directe, vaak lichamelijke, verlangens kan beheersen om langetermijndoelstellingen te realiseren. |
| Homeostase | Het proces waarbij een organisme streeft naar het handhaven van een stabiel intern evenwicht, zoals een bepaald suikerniveau in het bloed of een optimale lichaamstemperatuur. |
| Leptine | Een hormoon dat door vetcellen wordt geproduceerd en dat helpt bij het reguleren van de vetreserve en het hongergevoel op de lange termijn. |
| Prestatiemotivatie | De motivatie om iets te verwezenlijken en dit goed te doen, vaak beïnvloed door de behoefte aan prestatie en de angst voor mislukking. |
| Faalangst | Angst die voortkomt uit schaamte die men voelt bij een mogelijke of daadwerkelijke mislukking, wat kan leiden tot het vermijden van uitdagende situaties. |
| Wet van Yerkes en Dodson | Een principe dat stelt dat er een optimale mate van opwinding of motivatie is voor prestaties; te weinig of te veel opwinding kan leiden tot verminderde prestaties. |
| Homoseksualiteit | Seksuele aantrekking tot personen van hetzelfde geslacht. |
| Biseksualiteit | Seksuele aantrekking tot zowel mannen als vrouwen. |
| Emotionele staat | De tijdelijke psychologische toestand die gepaard gaat met een bepaalde emotie, inclusief subjectieve gevoelens en lichamelijke reacties. |
| Cognitieve beoordeling | Het proces waarbij een individu een situatie of stimulus evalueert om de betekenis ervan te bepalen, wat vervolgens invloed heeft op de emotionele reactie. |
| Conditionering | Een leerproces waarbij een neutrale stimulus wordt geassocieerd met een ongeconditioneerde stimulus, wat leidt tot een geconditioneerde reactie. Emotionele reacties kunnen ook geconditioneerd worden. |
| Spijt | Een secundaire emotie die ontstaat uit het besef dat een ander gevolg mogelijk was geweest indien men anders had gehandeld. |
| Schuldgevoel | Een secundaire emotie die voortkomt uit het besef dat men iets verkeerd heeft gedaan dat gevolgen heeft voor anderen. |
| Opluchting | Een secundaire emotie die wordt ervaren na het verdwijnen van angst of spanning, of na het vermijden van een negatieve uitkomst. |
| Ontgoocheling | Een secundaire emotie die ontstaat wanneer verwachtingen niet worden waargemaakt. |
| Contingentie | De relatie tussen een gebeurtenis en het gevolg daarvan, of de mate waarin één gebeurtenis de kans op een andere gebeurtenis beïnvloedt. |
| Stimulus | Een prikkel of gebeurtenis die een reactie uitlokt. |
| Zelfbekrachtiging | Het proces waarbij een individu zichzelf beloont voor het bereiken van doelen of het succesvol uitvoeren van gedrag, wat de motivatie versterkt. |
| Zelfeffectiviteit | Het geloof dat een individu heeft in zijn eigen vermogen om bepaalde taken succesvol uit te voeren en bepaalde doelen te bereiken. |
| Contingentieanalyse | Een methode om de relaties tussen gebeurtenissen en hun gevolgen te analyseren, vaak gebruikt in leerpsychologie. |
| Hedonisme | Een filosofische stroming die stelt dat plezier en geluk de hoogste doelen in het leven zijn. |
| Contingent gedrag | Gedrag dat wordt vertoond als reactie op een specifieke stimulus of gebeurtenis. |
| Zelfrapportage | De methode waarbij individuen informatie over hun eigen gedachten, gevoelens en gedragingen verstrekken, vaak via vragenlijsten. |
| Conditionering | Een leerproces waarbij associaties worden gevormd tussen stimuli en reacties. |
| Onbewuste processen | Mentale processen die buiten het bewustzijn van een persoon plaatsvinden, maar wel invloed hebben op gedrag en ervaringen. |
| Cognitieve representatie | Een mentale voorstelling van informatie, zoals een doel, een object of een concept. |
| Fysiologie | De studie van de normale functies van levende organismen en hun onderdelen. |
| Hersengebieden | Specifieke delen van de hersenen die betrokken zijn bij verschillende functies, zoals emotie, geheugen en cognitie. |
| Limbisch systeem | Een reeks hersenstructuren die betrokken zijn bij emotie, motivatie, geheugen en leren. |