Cover
Aloita nyt ilmaiseksi Psychodiagnostiek hoofdstuk 1.docx
Summary
# Definities en onderscheid van diagnostische begrippen
Hieronder volgt een studiehandleiding over de definities en het onderscheid van diagnostische begrippen, gebaseerd op de verstrekte tekst.
## 1. Definities en onderscheid van diagnostische begrippen
Dit onderwerp verkent de definities van diagnostiek, indicatiestelling en zorginschaling, hun onderlinge verwevenheid, en de verschillende interpretaties hiervan in beleidsteksten en de stappen binnen een diagnostische cyclus.
### 1.1 Onderscheid diagnostiek, indicatiestelling en zorginschaling
De begrippen diagnostiek, indicatiestelling en zorginschaling worden in beleids- en werkcontexten soms als afzonderlijke termen gebruikt, soms als inwisselbaar. De definities hiervan variëren per beleidstekst.
* **Diagnostiek**: In het decreet van 21 juni 2013 wordt diagnostiek omschreven als "het proces van de verzameling, ordening en verwerking van de beschikbare relevante gegevens vanuit de hulp- of zorgvraag van een natuurlijke persoon ten behoeve van de zorg".
* **Indicatiestelling**: Volgens hetzelfde decreet is dit "het proces dat op basis van de hulp- of zorgvraag van een natuurlijke persoon en de analyse van de beschikbare relevante gegevens betreffende die persoon de behoefte aan hulp- en zorgverlening van die persoon vaststelt".
* **Zorginschaling**: Dit decreet definieert zorginschaling als "het bepalen van de behoefte aan hulp- en zorgverlening van een natuurlijke persoon aan de hand van een daarvoor bestemd meetinstrument".
Het decreet van 18 mei 2018 over de Vlaamse sociale bescherming hanteert echter een andere definitie voor indicatiestelling: "de evaluatie van de zorgbehoefte van de gebruiker om de zorgdoelstellingen of financiering te bepalen of, wat de mobiliteitshulpmiddelen betreft, om de beperking van de mobiliteit van de gebruiker vast te stellen zodat passende mobiliteitshulpmiddelen en financiering bepaald kunnen worden."
Daarnaast definieert het decreet van 27 april 2018 (leerlingenbegeleiding) "handelingsgerichte diagnostiek" als "een cyclisch zoek- en beslissingsproces van het centrum waarbij informatie over het individu en zijn omgeving wordt verzameld, geïntegreerd en afgewogen met als doel de problemen, de onderwijsnoden of de hulpvragen te objectiveren, te analyseren en te verklaren met het oog op adequate advisering voor het handelen. Voor de analyse wordt gebruikgemaakt van wetenschappelijk verantwoorde methoden, en als die voorhanden zijn, van vastgelegde standaarden."
Een gemeenschappelijk element in deze definities is de aanwezigheid van een hulp- of zorgvraag die wordt geanalyseerd met als uiteindelijk doel zorg te kunnen verlenen. Deze concepten zijn nauw met elkaar verweven en vertegenwoordigen verschillende stappen binnen een diagnostisch proces na aanmelding.
#### 1.1.1 De diagnostische cyclus
Het diagnostisch proces wordt geconceptualiseerd als een cyclisch gebeuren met verschillende stappen tussen aanmelding en advies. Niet alle stappen hoeven altijd doorlopen te worden; afhankelijk van de hulpvraag kunnen stappen overgeslagen worden. Diagnostiek omvat het geheel van deze deelprocessen. De diagnostische cyclus, zoals voorgesteld door De Bruyn en collega's, bestaat uit de volgende componenten:
* **Klachtanalyse (verhelderende diagnostiek)**: Het verduidelijken van de klachten van de cliënt en het expliciteren van de hulpvraag.
* **Probleemanalyse (onderkennende diagnostiek)**: Het inventariseren, beschrijven en benoemen van negatieve en positieve gedragingen (handelingen, gedachten, gevoelens), en het taxeren van de ernst van probleemgedrag.
* **Verklaringsanalyse (verklarende diagnostiek)**: Het formuleren van alternatieve verklaringen voor het probleemgedrag en het vormen van een integratief beeld.
* **Indicatieanalyse (indicerende diagnostiek)**: Het bepalen van de best passende aanpak, het formuleren en prioriteren van interventiedoelen, en het beoordelen van de inzetbaarheid van een bepaalde interventie.
Het Kwaliteitscentrum voor Diagnostiek vzw beschouwt diagnostiek, indicatiestelling en zorginschaling als onderdelen die onder de noemer 'diagnostiek' kunnen vallen.
### 1.2 Diagnostiek en assessment
Er kan verwarring ontstaan tussen de begrippen diagnostiek en assessment door wisselend gebruik. In de arbeids- en organisatiepsychologie spreekt men eerder van een 'assessment' bij het onderzoeken van competenties van een sollicitant. Bij het inschalen van zorgbehoeften wordt gesproken over 'assessmentinstrumenten'.
* **Assessment**: Letterlijk vertaald betekent dit taxatie of beoordeling. Het verwijst vaak naar een procedure om iets te beoordelen, bijvoorbeeld de geschiktheid van een sollicitant. De European Federation of Psychologists’ Associations (EFPA) definieert 'psychological assessment' als "a systematic method or procedure for ascertaining the psychological characteristics of an individual or group of individuals, or the performance of an individual or group of individuals". Een andere omschrijving ziet het als een cyclisch besluitvormingsproces waarbij een diagnostische vraag wordt gedefinieerd, hypotheses worden geformuleerd en getest op basis van verzamelde informatie, leidend tot een integratief beeld en indicatiestelling.
Het onderscheid tussen assessment en diagnostiek lijkt voornamelijk artificieel en contextafhankelijk. Assessment kan zowel een bredere betekenis hebben, verwijzend naar de gehele diagnostische cyclus, als een specifiek onderdeel daarvan.
### 1.3 Diagnostiek versus classificatie
Ondanks een brede invulling van diagnostiek, wordt het in de klinische praktijk nog vaak (gedeeltelijk) gelijkgesteld met classificatie. Het is cruciaal om beide begrippen gescheiden te houden.
* **Classificatie**: Richt zich op het algemene beeld en plaatst een persoon op basis van overeenkomsten met anderen in een bepaald systeem. Classificaties zijn beschrijvend, bieden geen verklaring voor problemen, maar kunnen op groepsniveau iets zeggen over prognose of effectiviteit van interventies.
* **Diagnostiek**: Heeft als doel om via de diagnostische cyclus een uniek, gedetailleerd beeld te krijgen van een individuele probleemsituatie, met mogelijkheid tot verklaring en/of indicering.
De probleemanalyse (onderkennende diagnostiek) kan leiden tot classificatie, maar dit is niet per se samenvallend. "Classificerende diagnostiek" verwijst naar een deel van de onderkennende fase, met als primair doel het toekennen van een classificatie.
#### 1.3.1 Categoriale classificatie
Bij classificatie kan een onderscheid gemaakt worden tussen een categoriale en dimensionele benadering.
* **Categoriale classificatie**: Systemen zoals de ICD-10 en DSM-5 zijn prototypisch voorbeelden. Stoornissen worden beschreven aan de hand van criteria. Voldoet een persoon aan een bepaald aantal criteria, dan wordt een categorie toegekend. Dit hanteert een "alles-of-niets"-opvatting. Hoewel de grenzen tussen categorieën minder strikt worden erkend, en dimensionele aspecten binnen categoriale classificatie meer intreden, gaan deze systemen uit van inhoudelijk te onderscheiden, niet-overlappende categorieën.
#### 1.3.2 Dimensionele classificatie
Onderzoek suggereert dat psychische stoornissen eerder dimensioneel van aard zijn dan strikt categoriaal.
* **Dimensionele classificatie**: Gaat ervan uit dat stoornissen gekenmerkt worden door een functioneren dat kwalitatief niet anders is dan normaal functioneren. Het functioneren wordt beschreven aan de hand van dimensies die zowel in klinische als niet-klinische populaties voorkomen. Iedereen neemt een unieke positie in op deze dimensies, die niet wederzijds exclusief zijn. Voorbeelden van dimensionele kaders zijn de Research Domain Criteria (RDoC) en de Hierarchical Taxonomy of Psychopathology (HiTOP), hoewel deze momenteel vooral onderzoeksprogramma's zijn. Instrumenten zoals de ASEBA-vragenlijsten beschrijven gedrag aan de hand van empirisch bepaalde dimensies ('syndromen'), met normen voor vergelijking met een normgroep. Deze benadering biedt meer handvatten voor handelingsgerichte diagnostiek door het in kaart brengen van sterkte-zwakteprofielen en adaptief functioneren.
### 1.4 Handelingsgerichte diagnostiek
Handelingsgerichte diagnostiek (HGD) is een kwaliteitskader met een planmatige werkwijze, beschouwd als een pragmatische uitwerking van de diagnostische cyclus. Het richt zich op het uitbrengen van een geïndividualiseerd advies voor toekomstige hulpverlening, startend vanuit de indicerende vraagstelling: "Hoe kan deze persoon het beste geholpen worden?".
**Zeven principes van handelingsgerichte diagnostiek:**
1. **Doelgerichtheid**: Pragmatische aanpak, enkel informatie verzamelen die strikt noodzakelijk is.
2. **Transactioneel referentiekader**: Persoonlijke ontwikkeling vindt plaats in interactie met de omgeving.
3. **Behoeften van de zorgvrager centraal**: Vertrekt vanuit de zorgvrager zelf, aangevuld met expertise van de diagnosticus.
4. **Alle actoren zijn van belang**: Betrekken en ondersteunen van de omgeving (partners, leerkrachten, ouders, etc.).
5. **Aandacht voor positieve aspecten**: In kaart brengen van krachten, talenten en beschermende elementen.
6. **Samenwerking met betrokken actoren**: Werken met cliënten en hun context vanuit gelijkwaardigheid.
7. **Systematisch en transparant**: Planmatig en stap voor stap, met actieve deelname van alle betrokkenen.
**Vijf fasen van handelingsgerichte diagnostiek:**
1. Intakefase
2. Strategiefase
3. Onderzoeksfase
4. Integratie- en aanbevelingsfase
5. Adviesfase
Hierna volgen de uitvoering van het advies (interventiefase) en de evaluatie. De fasen worden sequentieel doorlopen, maar onderbrekingen en wisselwerkingen zijn mogelijk. Het proces is cyclisch; na evaluatie kan teruggekeerd worden naar de intakefase.
HGD en classificerende diagnostiek zijn geen tegenstrijdige begrippen, maar beide maken deel uit van de diagnostische cyclus. Classificerende diagnostiek is één mogelijke uitkomst van onderkennende diagnostiek. Voor HGD is een dimensionele classificatie vaak nuttiger dan een categoriale, omdat het een gedetailleerder sterkte-zwakteprofiel mogelijk maakt.
#### 1.4.1 Dynamisch-interactief assessment
Een benadering die aansluit bij HGD is dynamisch-interactief assessment, gericht op het in kaart brengen van veranderbaarheid en leerpotentieel. Het is een onderzoeksmethodiek binnen een HGD-traject, die het mogelijk maakt iemands vermogen om te leren of zich aan te passen op basis van een interventie te onderzoeken. Dit gebeurt door een voormeting, een interventie, en een nameting om het effect te evalueren. De vergelijking gebeurt individueel met de voormeting, niet met een normgroep.
### 1.5 Psychodiagnostisch proces en de empirische cyclus
De empirische cyclus (observatie, inductie, deductie, toetsing, evaluatie) is een procedure voor wetenschappelijke kennisvergaring en vormt de basis voor psychodiagnostiek, die gezien kan worden als toegepast onderzoek.
Het psychodiagnostisch proces vertaalt de empirische cyclus naar de praktijk van hulpverlening, is concreet en cliëntgericht. Het beschrijft de stappen vanaf het formuleren van een psychodiagnostische vraag tot het beantwoorden ervan.
**Stappen in het psychodiagnostisch proces (naar De Bruyn et al.):**
* **Aanmelding**: Verkennen van de vraag, de aanvrager, de context, en de hulpvraag van de cliënt. Ook de eigen onderzoeksvragen van de diagnosticus worden geformuleerd. Het proces kan hier al beëindigd worden indien de vraag niet beantwoord kan worden of buiten expertise valt.
* **Reflectie van de diagnosticus**: Een stap om professionele objectiviteit en ethische zorgvuldigheid te waarborgen, door te reflecteren op eigen neutraliteit en deskundigheid.
* **Diagnostisch scenario**: Opstellen van een voorlopige theorie over de problemen van de cliënt, mogelijke oorzaken en handvatten, gebaseerd op basisvragen: onderkenning, verklaring, predictie, indicatie en evaluatie.
* **Diagnostisch onderzoek**: Het toetsen van hypothesen afgeleid uit het diagnostisch scenario met behulp van geschikte methoden en instrumenten. Er wordt gelet op de hiërarchie van onderzoeksvragen (onderkennend, verklarend, etc.) en de correcte toepassing van methodieken.
* **Integratie en rapportering**: Samenbrengen van alle gegevens tot een samenhangend beeld, het toetsen van hypothesen en het formuleren van een concreet advies, dat schriftelijk en mondeling wordt gerapporteerd.
Het model kent, net als de empirische cyclus, een cyclisch verloop.
#### 1.5.1 Handelingsgerichte diagnostiek (vervolg)
Het model van handelingsgerichte diagnostiek (HGD) van Pameijer en van Beukering wordt in de praktijk vaak gehanteerd als een praktijkgerichte uitwerking van de diagnostische cyclus. Het kent 7 uitgangspunten en 6 fasen, met de centrale vraag: "Hoe kan deze persoon het beste geholpen worden?".
### 1.6 Visie op kwaliteitsvolle diagnostiek
Kwaliteitsvolle diagnostiek wordt benaderd aan de hand van zeven pijlers:
1. **Biopsychosociaal kader**: Diagnostiek is ingebed in een model dat biologische, psychologische en sociale factoren integreert. Het International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF)-model van de WHO biedt een raamwerk om dit in de praktijk te zetten.
2. **Idiografisch karakter**: Gericht op het beschrijven en begrijpen van individuele casussen, in tegenstelling tot nomothetisch onderzoek dat algemeenheden zoekt. Dit betekent het gebruik van geïndividualiseerde methodieken en instrumenten om unieke, cliëntrelevante informatie te bekomen.
3. **Integratief beeld**: Vorming van een overkoepelend beeld waarin alle diagnostische gegevens een plaats krijgen en in relatie tot elkaar worden gebracht, rekening houdend met de interactie tussen biologische, psychologische en sociale factoren.
4. **Participatie van cliënt en context**: Vertrekken vanuit de vraag, wensen, behoeften en mogelijkheden van de cliënt. De cliënt treedt op als medeonderzoeker en ervaringsdeskundige. Er wordt gesproken *met* de cliënt, niet *over* de cliënt.
5. **Gebruik van kwaliteitsvolle methodieken en instrumenten**: Methodisch te werk gaan, gekenmerkt door hypotheseformulering en -toetsing. Instrumenten dienen wetenschappelijk onderbouwd te zijn met goede psychometrische eigenschappen (validiteit, betrouwbaarheid, normering).
6. **Reflexiviteit van de diagnosticus en het diagnostisch team**: Bewustzijn van de feilbaarheid van klinisch oordeel en gevoeligheid voor biases (bv. beschikbaarheidsheuristiek, representativiteitsheuristiek, confirmation bias). Strategieën zoals onderwijs in logisch redeneren, feedback, overwegen van alternatieve verklaringen en een multi-methode aanpak zijn belangrijk. Ook persoonsgebonden, institutionele en relationele factoren kleuren de besluitvorming.
7. **Interdisciplinaire samenwerking**: Kennis en perspectief van verschillende disciplines worden geïntegreerd voor nieuwe inzichten en gemeenschappelijk gedragen besluiten. Dit overstijgt multidisciplinariteit. Voordelen zijn onder meer positieve cliëntuitkomsten en betere detectie van oordeelsfouten. Val kuilen zoals het vrienden-effect, conformisme en groepsdenken dienen erkend en beheerd te worden.
Het ICF-model beschrijft de gezondheidstoestand aan de hand van functies, anatomische eigenschappen, activiteiten, participatie, externe factoren en persoonlijke factoren. Het functioneren is het resultaat van de interactie tussen deze componenten. ICF-core sets zijn geselecteerde categorieën om het functioneren van personen met specifieke gezondheidstoestanden te beschrijven.
Idiografische diagnostiek benadrukt het unieke van de cliënt, aangevuld met een erkenning van wat uniek, belangrijk en betekenisvol is. Dit vormt de link tussen de diagnostiek van de hulpverlener en het verhaal van de cliënt, waarbij cliënten niet gereduceerd worden tot labels, maar samen met de diagnosticus een persoonlijke formulering van hun lijden construeren. Vragen zoals "Wat is er met je gebeurd?", "Wat is je kwetsbaarheid en weerbaarheid?", "Waar wil je naartoe?" en "Wat heb je nodig?" staan hierbij centraal.
De beslissingsvorming in diagnostiek wordt beïnvloed door het menselijke informatieverwerkingsvermogen (biases) en door persoonsgebonden, institutionele en relationele factoren. Reflexiviteit, het bewust zijn van deze invloeden, is essentieel om de kwaliteit van diagnostisch onderzoek te bewaken.
Interdisciplinaire samenwerking bevordert een breed perspectief, het integreren van verschillende inzichten en het vermijden van oordeelsfouten. Een voorzitter kan het overleg structureren, en het laten spreken van teamleden met lagere status kan bijdragen aan een gelijkwaardige participatie. Visualisatie- en organisatiemethodieken kunnen helpen bij het structureren van data.
---
# Diagnostiek versus classificatie en psychologische assessment
Hier is een gedetailleerd studiehandleidingfragment over diagnostiek, classificatie en psychologische assessment, gebaseerd op de verstrekte documentatie:
## 2 Diagnostiek versus classificatie en psychologische assessment
Dit onderdeel verheldert de terminologie rond diagnostiek, classificatie en psychologische assessment, en hun onderlinge relaties in het diagnostische proces.
### 2.1 Onderscheid diagnostiek, indicatiestelling en zorginschaling
Diagnostiek, indicatiestelling en zorginschaling worden soms als synoniemen gebruikt, maar kennen subtiele verschillen afhankelijk van de beleids- of werkcontext.
* **Diagnostiek:** Het proces van het verzamelen, ordenen en verwerken van relevante gegevens over een hulp- of zorgvraag van een persoon, met als doel zorg te verlenen.
* **Indicatiestelling:** Het vaststellen van de behoefte aan hulp- en zorgverlening op basis van de hulp- of zorgvraag en geanalyseerde gegevens. Dit kan gericht zijn op het bepalen van zorgdoelstellingen of financiering.
* **Zorginschaling:** Het kwantificeren van de behoefte aan hulp- en zorgverlening met behulp van specifieke meetinstrumenten.
Deze begrippen zijn nauw met elkaar verweven en duiden vaak op opeenvolgende stappen binnen een diagnostisch proces.
> **Tip:** Hoewel er definities bestaan die deze termen scheiden, worden ze in de praktijk vaak als onderdelen van een breder 'diagnostisch' proces beschouwd, zoals uiteengezet in het model van De Bruyn en Ruijssenaars.
### 2.2 De diagnostische cyclus
Het diagnostisch proces kan worden voorgesteld als een cyclisch gebeuren met verschillende componenten die niet altijd allemaal doorlopen hoeven te worden:
* **Klachtanalyse (Verhelderende diagnostiek):** Verduidelijken van de klachten en expliciteren van de hulpvraag.
* **Probleemanalyse (Onderkennende diagnostiek):** Inventariseren, beschrijven en beoordelen van gedragingen (positief en negatief), inclusief de ernst van probleemgedrag.
* **Verklaringsanalyse (Verklarende diagnostiek):** Formuleren en integreren van mogelijke verklaringen voor het probleemgedrag.
* **Indicatieanalyse (Indicatie- of Indicere diagnostiek):** Bepalen van de meest geschikte aanpak, het formuleren en prioriteren van interventiedoelen, en het beoordelen van de inzetbaarheid van interventies.
Diagnostiek kan worden gezien als het geheel van deze deelprocessen.
> **Voorbeeld:** Een leerling die problemen ervaart met schoolwerk doorloopt mogelijk eerst een klachtanalyse (bv. "ik snap de les niet"), dan een probleemanalyse (bv. "gedrag in de klas: afgeleid, praat veel, maakt taken niet af"), gevolgd door een verklaringsanalyse (bv. "mogelijk ADHD of leerstoornis") en ten slotte een indicatieanalyse (bv. "speciale ondersteuning op school, medicatie, therapie").
### 2.3 Diagnostiek versus assessment
Verwarring kan ontstaan door het wisselende gebruik van de termen 'diagnostiek' en 'assessment'.
* **Assessment:** Letterlijk vertaald "taxatie" of "beoordeling". Het verwijst vaak naar een procedure om iets te beoordelen, zoals de competenties van een sollicitant of de zorgbehoefte van een persoon. In bredere zin kan assessment verwijzen naar het geheel van processen binnen de diagnostische cyclus.
* **Psychologische Assessment:** Gedefinieerd als een systematische methode of procedure om psychologische kenmerken van een individu of groep, of de prestaties van een individu of groep, vast te stellen. Het kan ook worden gezien als een cyclisch besluitvormingsproces waarbij een diagnostische vraag wordt gedefinieerd, hypotheses worden geformuleerd en getest, en een integratief beeld en indicatiestelling worden bereikt.
Het onderscheid tussen assessment en diagnostiek is vaak meer een kwestie van context en definitie dan een fundamenteel verschil. Assessment kan beschouwd worden als een breed begrip dat de gehele diagnostische cyclus omvat, of als een specifiek onderdeel ervan.
### 2.4 Diagnostiek versus classificatie
Het is cruciaal om diagnostiek en classificatie van elkaar te scheiden, hoewel ze in de klinische praktijk vaak (deels) overlappen.
* **Classificatie:** Zoekt naar het algemene beeld. Een persoon wordt ingedeeld op basis van overeenkomsten met anderen binnen een bepaald systeem. Classificaties zijn beschrijvend, bieden geen verklaring voor problemen en kunnen op groepsniveau iets zeggen over prognose of interventie-effectiviteit.
* **Diagnostiek:** Heeft als doel een uniek, gedetailleerd beeld te krijgen van een individuele probleemsituatie via de diagnostische cyclus. Dit kan leiden tot verklaringen en/of indicaties.
Probleemanalyse (onderkennende diagnostiek) kan leiden tot een classificatie, maar ze zijn niet synoniem.
> **Term:** 'Classificerende diagnostiek' verwijst specifiek naar het deel van de onderkennende fase waarin het toekennen van een classificatie het primaire doel is.
#### 2.4.1 Categoriale classificatie
Categoriale classificatiesystemen, zoals de ICD-10 en DSM-5, delen stoornissen in op basis van criteria. Een persoon krijgt een categorie toegekend indien voldaan is aan een bepaald minimum aantal criteria. Dit hanteert een alles-of-niets principe.
* **Kenmerken:**
* Vereist voldoen aan een minimum aantal criteria.
* Gaat uit van inhoudelijk onderscheidbare en niet-overlappende categorieën (hoewel grenzen minder strikt worden).
* Prototypische voorbeelden: ICD-10, DSM-5.
#### 2.4.2 Dimensionele classificatie
Onderzoek suggereert dat psychische stoornissen meer dimensioneel van aard zijn dan categoraal.
* **Kenmerken:**
* Stoornissen worden gekenmerkt door een functioneren dat kwalitatief niet verschilt van normaal functioneren.
* Focust op dimensies die in zowel klinische als niet-klinische populaties voorkomen.
* Elke persoon heeft een unieke positie op deze dimensies.
* Dimensies zijn niet wederzijds exclusief.
* **Voorbeelden van dimensionele kaders:** Research Domain Criteria (RDoC) en Hierarchical Taxonomy of Psychopathology (HiTOP) (momenteel vooral onderzoeksprogramma's).
* **Bruikbare instrumenten:** ASEBA-vragenlijsten beschrijven gedrag aan de hand van empirisch bepaalde dimensies of 'syndromen'.
> **Tip:** Dimensionele classificatie biedt meer handvatten voor handelingsgerichte diagnostiek, omdat het een sterke-zwakteprofiel en adaptief functioneren beter in kaart brengt.
### 2.5 Handelingsgerichte diagnostiek (HGD)
Handelingsgerichte diagnostiek is een praktisch model dat de diagnostische cyclus uitwerkt met als primair doel een geïndividualiseerd advies voor toekomstige hulpverlening te geven.
* **Centrale vraag:** "Hoe kan deze persoon het beste geholpen worden?"
* **Fasen (voorbeeld):** Intakefase, Strategiefase, Onderzoeksfase, Integratie/Aanbevelingsfase, Adviesfase. Dit wordt gevolgd door interventie en evaluatie.
* **Principes:**
1. Doelgericht en pragmatisch.
2. Transactioneel referentiekader (interactie met omgeving).
3. Behoeften van de zorgvrager centraal.
4. Betrekken van alle actoren (omgeving, hulpverleners).
5. Aandacht voor positieve aspecten (krachten, talenten).
6. Samenwerking met cliënt en context als mede-onderzoekers.
7. Systematisch en transparant verloop.
> **Relatie met classificatie:** Handelingsgerichte diagnostiek gebruikt onderkennende en verklarende diagnostiek als middelen, niet als doelen op zich. Classificerende diagnostiek kan deel uitmaken van de onderkennende fase, maar HGD richt zich op de meest geschikte aanpak.
### 2.6 Dynamisch-interactief assessment
Deze benadering, aansluitend bij HGD, focust op het in kaart brengen van veranderbaarheid en leerpotentieel.
* **Kern:** Nagaan van iemands vermogen om te leren of zich aan te passen na een interventie of instructie ('response to intervention').
* **Procedure:** Voormeting → Interventie → Nameting.
* **Focus:** Individuele reactie op interventie als indicator van leerpotentieel. Vergelijking met normgroepen is hier niet relevant.
> **Tip:** Dit type assessment is bijzonder nuttig om te bepalen welke ondersteuning iemand nodig heeft om tot leren te komen.
### 2.7 Het psychodiagnostisch proces en de empirische cyclus
De empirische cyclus vormt de wetenschappelijke basis voor psychodiagnostiek.
* **Empirische cyclus (De Groot):** Observatie → Inductie (theorievorming) → Deductie (hypothesevorming) → Toetsing (hypothesetoetsing) → Evaluatie.
* **Psychodiagnostisch proces:** Vertaalt de empirische cyclus naar de praktijk van hulpverlening. Het is concreet en cliëntgericht.
#### 2.7.1 Fasen van het psychodiagnostisch proces (voorbeeld De Bruyn et al.)
1. **Aanmelding:** Verkennen van de vraag, context, aanvrager en hulpvraag van de cliënt.
2. **Reflectie van de diagnosticus:** Nagaan van neutraliteit en deskundigheid.
3. **Diagnostisch scenario:** Opstellen van een voorlopige theorie over mogelijke problemen, oorzaken en oplossingen, geordend rond vragen als onderkenning, verklaring, predictie, indicatie en evaluatie.
4. **Diagnostisch onderzoek:** Toetsen van hypothesen uit het scenario met behulp van diverse methodieken (interviews, observaties, testen). Dit vereist een systematische en onbevooroordeelde aanpak.
5. **Integratie en rapportering:** Samenvoegen van resultaten tot een samenhangend beeld en formuleren van een concreet advies, vastgelegd in een schriftelijk verslag en mondeling toegelicht.
> **Belangrijk:** Hoewel het model lineair wordt weergegeven, kent het een cyclisch verloop, met ruimte voor het bijstellen van hypothesen en het starten van nieuwe cycli.
### 2.8 Kwaliteitsvolle diagnostiek: De zeven pijlers
Kwaliteitsvolle diagnostiek wordt benaderd vanuit zeven pijlers:
1. **Biopsychosociaal kader:** Het menselijk functioneren wordt verklaard door de interactie van biologische, psychologische en sociale factoren. Het ICF-model van de WHO is hierbij een bruikbaar raamwerk.
2. **Idiografisch karakter:** Beschrijven en begrijpen van individuele casussen, met aandacht voor wat de cliënt uniek maakt.
3. **Integratief beeld:** Vorming van een overkoepelend beeld waarin alle diagnostische gegevens in relatie tot elkaar worden gebracht.
4. **Participatie van cliënt en context:** De cliënt wordt actief betrokken als medeonderzoeker en ervaringsdeskundige.
5. **Gebruik van kwaliteitsvolle methodieken en instrumenten:** Methodisch te werk gaan, inclusief hypothesetoetsing en het gebruik van valide en betrouwbare instrumenten.
6. **Reflexiviteit van de diagnosticus/team:** Bewustzijn van eigen biases en invloeden op de besluitvorming.
7. **Interdisciplinaire samenwerking:** Integratie van kennis en perspectieven van verschillende disciplines voor een breder en dieper inzicht.
> **Informatie:** Het ICF-model structureert gezondheidstoestanden aan de hand van functies, anatomische eigenschappen, activiteiten, participatie, externe en persoonlijke factoren, wat een holistisch beeld mogelijk maakt.
---
# Het psychodiagnostisch proces en handelingsgerichte diagnostiek
Hieronder volgt een uitgebreide samenvatting over het psychodiagnostisch proces en handelingsgerichte diagnostiek, gericht op de praktische uitwerking van diagnostiek.
## 3. Het psychodiagnostisch proces en handelingsgerichte diagnostiek
Dit onderwerp focust op de praktische toepassing van diagnostiek, waarbij het psychodiagnostisch proces wordt voorgesteld in lijn met de empirische cyclus, met specifieke aandacht voor de principes en fasen van handelingsgerichte diagnostiek.
### 3.1 Definitie en begrippen van diagnostiek
Diagnostiek, indicatiestelling en zorginschaling worden vaak door elkaar gebruikt, hoewel beleidsteksten verschillende definities hanteren. Gemeenschappelijk is de focus op een hulp- of zorgvraag die geanalyseerd wordt met als doel zorg te verlenen.
#### 3.1.1 Verschillende definities en de diagnostische cyclus
* **Decreet van 21 juni 2013:**
* *Diagnostiek:* Verzamelen, ordenen en verwerken van relevante gegevens ten behoeve van de zorg.
* *Indicatiestelling:* Vaststellen van de behoefte aan hulp- en zorgverlening op basis van analyse van gegevens.
* *Zorginschaling:* Bepalen van de zorgbehoefte met een meetinstrument.
* **Decreet van 18 mei 2018:**
* *Indicatiestelling:* Evaluatie van zorgbehoefte voor het bepalen van doelstellingen of financiering.
* **Decreet van 27 april 2018 (leerlingenbegeleiding):**
* *Handelingsgerichte diagnostiek:* Cyclisch zoek- en beslissingsproces om problemen, onderwijsbehoeften of hulpvragen te objectiveren, analyseren en verklaren met het oog op adequate advisering voor het handelen, gebruikmakend van wetenschappelijk verantwoorde methoden.
De Bruyn en collega's conceptualiseren het diagnostisch proces als een cyclisch gebeuren met de volgende fasen:
1. **Klachtanalyse (verhelderende diagnostiek):** Verduidelijken van klachten en expliciteren van de hulpvraag.
2. **Probleemanalyse (onderkennende diagnostiek):** Inventariseren, beschrijven en benoemen van gedragingen (negatief en positief) en taxeren van de ernst van probleemgedrag.
3. **Verklaringsanalyse (verklarende diagnostiek):** Formuleren en opstellen van alternatieve verklaringen voor probleemgedrag en vormen van een integratief beeld.
4. **Indicatieanalyse (indicerende diagnostiek):** Nagaan van de best passende aanpak, formuleren en prioriteren van interventiedoelen, en beoordelen van de inzetbaarheid van interventies.
Diagnostiek omvat al deze deelprocessen.
#### 3.1.2 Diagnostiek en assessment
Hoewel de termen vaak door elkaar worden gebruikt, kan 'assessment' verwijzen naar een procedure om iets te beoordelen (bv. competenties van een sollicitant) of naar het inschalen van zorgbehoefte met specifieke instrumenten. Een psychologische assessment wordt gedefinieerd als een systematische methode voor het vaststellen van psychologische kenmerken of prestaties. In essentie overlapt dit met de definitie van de diagnostische cyclus. Het onderscheid lijkt vaak artificieel en contextafhankelijk.
#### 3.1.3 Diagnostiek versus classificatie
Het is cruciaal om diagnostiek te onderscheiden van classificatie.
* **Classificatie:** Zoekt naar algemene beelden, deelt personen in op basis van overeenkomsten, is beschrijvend, biedt geen verklaring en zegt iets over prognose op groepsniveau.
* **Categoriale classificatie:** Werkt met strikte criteria en een alles-of-niets benadering (bv. DSM-5, ICD-10).
* **Dimensionele classificatie:** Beschrijft functioneren langs gradaties of dimensies, die ook bij niet-klinische populaties voorkomen (bv. ASEBA-vragenlijsten, RDoC, HiTOP). Dit biedt meer handvatten voor handelingsgerichte diagnostiek, omdat het een sterkte-zwakteprofiel en adaptief functioneren in kaart brengt.
* **Diagnostiek:** Streeft naar een uniek, gedetailleerd beeld van een individuele probleemsituatie, inclusief verklaring en indicering, via de diagnostische cyclus.
Classificerende diagnostiek is een onderdeel van de onderkennende fase, met als primair doel het toekennen van een classificatie.
### 3.2 Handelingsgerichte diagnostiek (HGD)
HGD is een kwaliteitskader en een pragmatische uitwerking van de diagnostische cyclus, gericht op het uitbrengen van een geïndividualiseerd advies voor toekomstige hulpverlening. Het vertrekt steeds vanuit de indicerende vraagstelling: "Hoe kan deze persoon het beste geholpen worden?". Onderkennende en verklarende diagnostiek dienen hierbij als middel, niet als doel op zich.
#### 3.2.1 Principes van HGD
De zeven principes van handelingsgerichte diagnostiek zijn:
1. **Doelgericht:** Pragmatisch, gericht op te bereiken doelen, met focus op 'need to know' informatie.
2. **Transactioneel referentiekader:** Persoon ontwikkelt zich in interactie met de omgeving, met constante wisselwerking en afstemming.
3. **Behoeften van de zorgvrager centraal:** Autonomie van de zorgvrager staat voorop; behoeften worden vanuit de zorgvrager geformuleerd, aangevuld door de expert.
4. **Alle actoren zijn van belang:** De omgeving (partners, leerkrachten, ouders) en hun ondersteuningsbehoeften zijn eveneens cruciaal.
5. **Positieve aspecten zijn belangrijk:** Naast problemen worden krachten, talenten en beschermende factoren in kaart gebracht.
6. **Samenwerking met alle betrokken actoren:** De diagnosticus werkt *met* cliënten en hun context, vanuit gelijkwaardigheid.
7. **Systematisch en transparant:** Planmatig en stap voor stap, met actieve participatie van alle betrokkenen, wat zorgt voor overzichtelijkheid.
#### 3.2.2 Fasen van HGD
HGD kent zes fasen die cyclisch verlopen, met de mogelijkheid van wisselwerking tussen fasen:
1. **Intakefase:** Verkennen van de hulpvraag en de context.
2. **Strategiefase:** Vaststellen van het diagnostisch beleid en de te onderzoeken vragen.
3. **Onderzoeksfase:** Systematisch verzamelen van gegevens met geschikte methoden.
4. **Integratie-/Aanbevelingsfase:** Integreren van bevindingen en formuleren van adviezen.
5. **Adviesfase:** Communiceren van het advies aan de cliënt en context.
6. **Uitvoeren advies (interventiefase) en evaluatie advies:** Implementeren van het advies en evalueren van de effectiviteit.
Hulpvragen, behoeften en doelen kunnen gedurende het proces bijgesteld worden. Diagnostiek en interventies zijn in dit kader verweven.
#### 3.2.3 Dynamisch-interactief assessment
Deze benadering sluit aan bij HGD en focust op het in kaart brengen van veranderbaarheid en leerpotentieel. Het onderzoekt iemands mogelijkheid om te leren of zich aan te passen op basis van een interventie of instructie ('response to intervention'). Dit gebeurt via een voormeting, een interventie, en een nameting, waarbij de individuele verandering centraal staat.
### 3.3 Het psychodiagnostisch proces
Het psychodiagnostisch proces vertaalt de empirische cyclus naar de praktijk van hulpverlening. Het is concreet en cliëntgericht.
#### 3.3.1 De empirische cyclus
De empirische cyclus (observatie, inductie, deductie, toetsing, evaluatie) is een methode voor wetenschappelijke kennisvergaring.
* **Observatie:** Gegevens verzamelen.
* **Inductie:** Theorie vormen uit gegevens (van specifiek naar algemeen).
* **Deductie:** Toetsbare voorspellingen (hypothesen) afleiden uit theorie (van algemeen naar specifiek).
* **Toetsing:** Hypothesen toetsen met nieuwe gegevens.
* **Evaluatie:** Resultaten van toetsing evalueren ten opzichte van hypothesen.
Dit proces garandeert dat psychodiagnostiek niet op buikgevoel, maar op systematisch en toetsbaar onderzoek steunt.
#### 3.3.2 Stappen in het psychodiagnostisch proces (naar De Bruyn et al.)
Hoewel lineair weergegeven, kent dit model een cyclisch verloop:
1. **Aanmelding:** Verkennen van de vraag, de aanvrager (cliënt, verwijzer, externe opdrachtgever), de context en de hulpvraag van de cliënt. Ook de eigen onderzoeksvragen van de diagnosticus worden geformuleerd. Het proces kan hier al eindigen indien de vraag buiten expertise valt of niet meer relevant is.
2. **Reflectie van de diagnosticus:** Nagaan van eigen neutraliteit, onbevooroordeeldheid en deskundigheid. Cruciaal voor professionele objectiviteit en ethische zorgvuldigheid.
3. **Diagnostisch scenario:** Ordenen van vragen (onderkenning, verklaring, predictie, indicatie, evaluatie) en opstellen van een voorlopige theorie over de mogelijke problematiek, ontlokkende, in stand houdende, beschermende en positieve factoren, inclusief omgevingsfactoren.
4. **Diagnostisch onderzoek:** Toetsen van de hypothesen uit het scenario met geschikte instrumenten (interviews, observaties, vragenlijsten). Belangrijk is het respecteren van de hiërarchie van onderzoeksvragen (onderkenning eerst, dan verklaring, etc.). Onafhankelijke diagnostici zijn ideaal, maar in de praktijk is discipline vereist voor onbevooroordeelde dataverzameling. Hypothesen worden bevestigd, verworpen of bijgesteld.
5. **Integratie en rapportering:** Samenbrengen van alle gegevens tot een samenhangend beeld, resultaat van toetsing, en formuleren van een concreet advies in een schriftelijk verslag en mondelinge toelichting.
#### 3.3.3 Verhouding tussen HGD en het psychodiagnostisch proces
Het model van De Bruyn et al. sluit nauw aan bij de empirische cyclus. HGD wordt gezien als een meer praktijkgerichte uitwerking hiervan, met een sterke focus op het indicerende en geïndividualiseerde advies. Classificerende diagnostiek is een onderdeel van de onderkennende fase binnen de bredere diagnostische cyclus. Dimensionele classificatie biedt meer mogelijkheden voor HGD dan categoriale classificatie, omdat het een gedetailleerd profiel van sterktes, zwaktes en behoeften mogelijk maakt.
### 3.4 Visie op kwaliteitsvolle diagnostiek
Kwaliteitsvolle diagnostiek wordt benaderd aan de hand van zeven pijlers:
1. **Biopsychosociaal kader:** Het menselijk functioneren wordt begrepen door de complexe interactie tussen biologische, psychologische en sociale factoren. Het ICF-model van de WHO is hierbij een belangrijk raamwerk.
2. **Idiografisch karakter:** Beschrijven en begrijpen van individuele casussen, waarbij de focus ligt op wat de cliënt uniek maakt. Dit staat tegenover nomothetisch onderzoek dat algemeenheden zoekt.
3. **Integratief beeld:** Het vormen van een overkoepelend beeld waarin alle diagnostische gegevens een plaats krijgen en in relatie tot elkaar worden gebracht.
4. **Participatie van cliënt en context:** Diagnostiek vertrekt vanuit de vraag van de cliënt en diens context, waarbij de cliënt als medeonderzoeker en ervaringsdeskundige wordt betrokken.
5. **Gebruik van kwaliteitsvolle methodieken en instrumenten:** Methodisch te werk gaan via hypotheseformulering en -toetsing, met aandacht voor validiteit, betrouwbaarheid en correcte toepassing van instrumenten. Multi-informant en multi-methodisch werken is essentieel.
6. **Reflexiviteit van de diagnosticus en het diagnostisch team:** Bewustzijn van mogelijke oordeelsfouten en vertekeningen (biases) en het nemen van maatregelen om deze tegen te gaan, zoals onderwijs over logisch redeneren, feedback, intervisie, en het systematisch overwegen van alternatieve verklaringen.
7. **Interdisciplinaire samenwerking:** Een geïntegreerde benadering waarbij de kennis en perspectieven van verschillende disciplines samenkomen om tot nieuwe inzichten en gedeelde besluiten te komen, wat leidt tot betere cliëntresultaten. Aandacht voor mogelijke valkuilen zoals groepsdenken is hierbij belangrijk.
Een kwaliteitsvolle diagnostische praktijk streeft ernaar om advies op maat te geven over de meest geschikte zorg, waarbij de biopsychosociale visie en het idiografische karakter centraal staan.
---
# Visie op kwaliteitsvolle diagnostiek
Kwaliteitsvolle diagnostiek is gebaseerd op zeven pijlers: een biopsychosociaal kader, idiografisch karakter, vorming van een integratief beeld, participatie van cliënt en context, gebruik van kwaliteitsvolle methodieken, reflexiviteit van de diagnosticus en interdisciplinaire samenwerking.
### 4.1 De zeven pijlers van kwaliteitsvolle diagnostiek
#### 4.1.1 Biopsychosociaal kader
Het biopsychosociaal model, geïntroduceerd door George Engel, beschouwt gezondheid en ziekte als een complexe interactie tussen biologische, psychologische en sociale factoren. Dit model benadert de mens als een systeem dat beïnvloed wordt door zowel interne subsystemen (lichaam) als hogere-orde systemen (relaties, cultuur, maatschappij). In diagnostiek is het essentieel om de samenhang tussen biologische processen, psychologische factoren en de sociale context te erkennen.
Het International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF)-model van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) biedt een raamwerk om dit biopsychosociale perspectief in de praktijk te brengen. Het ICF beschrijft menselijk functioneren aan de hand van vijf componenten: lichaamsfuncties en anatomische eigenschappen, activiteiten, participatie, externe factoren (omgeving) en persoonlijke factoren (individuele kenmerken). Het functioneren is het resultaat van de wisselwerking tussen deze componenten. ICF-core sets bieden een selectie van relevante categorieën voor specifieke gezondheidstoestanden om het functioneren te beschrijven.
> **Tip:** Beschouw het biopsychosociaal model als een metatheorie die continu verder wordt uitgewerkt door wetenschappelijk onderzoek.
#### 4.1.2 Idiografisch kader
Idiografisch onderzoek richt zich op het beschrijven en begrijpen van individuele casussen, in tegenstelling tot nomothetisch onderzoek dat algemeenheden en wetmatigheden zoekt. Binnen diagnostiek betekent dit het meten van variabelen en functionele verbanden die specifiek voor de individuele cliënt relevant zijn. Het doel is om informatie te verkrijgen die de cliënt uniek maakt. De Internationale Richtlijnen voor Diagnostisch Onderzoek (IGDA) benadrukken dat de idiografische component de gestandaardiseerde beschrijving aanvult door het unieke en betekenisvolle van de cliënt te erkennen. Dit bevordert een persoonlijke formulering van het lijden en de hulpvraag, waarbij de cliënt samen met de diagnosticus een beeld vormt.
> **Voorbeeld:** Een diagnosticus gebruikt geïndividualiseerde methodieken om de specifieke impact van een probleem op iemands dagelijks leven te achterhalen, in plaats van enkel te focussen op een algemene classificatie.
#### 4.1.3 Integratief beeld
Een kwaliteitsvol diagnostisch proces leidt tot een integratief beeld, een overkoepelende theorie waarin alle verzamelde diagnostische gegevens worden geïntegreerd. Dit beeld houdt rekening met de complexe, individuele wisselwerking tussen biologische, psychologische en sociale factoren. Het belicht zowel functioneringsproblemen als sterktes en mogelijkheden, en de persoonlijke en externe factoren die van invloed zijn. Dit integratieve beeld biedt een idiografische theorie die uitlegt hoe de kenmerken van de cliënt en zijn omgeving de ervaren moeilijkheden hebben veroorzaakt of in stand houden.
#### 4.1.4 Participatie van cliënt en context
Diagnostiek dient te vertrekken vanuit de vraag, wensen, behoeften en mogelijkheden van de cliënt en diens context. De diagnosticus luistert aandachtig naar het verhaal van de cliënt en werkt vanuit diens perspectief als medeonderzoeker en ervaringsdeskundige. Het uitgangspunt is "niet óver, maar mét de cliënt spreken". Dit dialogische karakter vergroot de motivatie voor het advies en verbetert de tevredenheid en het gevoel van empowerment. Een "vragende diagnostiek" met basisvragen zoals "Wat is er met je gebeurd?", "Wat is je kwetsbaarheid en weerbaarheid?", "Waar wil je naartoe?" en "Wat heb je nodig?" maximaliseert de idiografische component.
#### 4.1.5 Gebruik van kwaliteitsvolle methodieken en instrumenten
Methodisch werken is cruciaal voor kwaliteitsvolle diagnostiek. Dit omvat een cyclisch proces van hypotheseformulering en -toetsing, beginnend bij de analyse van de aanmelding en hulpvraag, via hypothesevorming en gegevensverzameling, tot de evaluatie van resultaten. Systematische methodieken helpen oordeelsfouten te voorkomen. Belangrijke principes zijn multi-informant (verschillende bronnen) en multi-methodisch (verschillende methodes) werken om een genuanceerd beeld te krijgen.
Bij het gebruik van gestandaardiseerde instrumenten zijn twee kwaliteitscriteria belangrijk:
1. **Correct gebruik:** Juiste keuze van het instrument, correcte testafname, scoring en interpretatie van testscores.
2. **Wetenschappelijke onderbouwing:** Instrumenten moeten valide, betrouwbaar en goed genormeerd zijn.
Scores van instrumenten zijn schattingen en moeten als zodanig worden geïnterpreteerd en gecommuniceerd.
> **Tip:** Tracht altijd een casus vanuit verschillende bronnen en methoden te benaderen om een genuanceerd beeld te bekomen.
#### 4.1.6 Reflexiviteit van de diagnosticus en het diagnostisch team
Klinisch oordeel is feilbaar en gevoelig voor cognitieve biases (vertekeningen) zoals de beschikbaarheidsheuristiek, representativiteitsheuristiek en confirmation bias. Bewustzijn van deze valkuilen is essentieel. Debiasing strategieën omvatten onderwijs over logisch redeneren, het verkrijgen van feedback via supervisie of intervisie, het systematisch beschouwen van alternatieve verklaringen, een multi-methode aanpak, het expliciteren van argumenten en het uitstellen van finale beslissingen.
De invloed van de diagnosticus op het diagnostisch onderzoek kan persoonsgebonden, institutioneel of relationeel zijn. Bewustzijn van deze invloeden en een zelfkritische houding bewaken de kwaliteit van het diagnostisch onderzoek.
#### 4.1.7 Interdisciplinaire samenwerking
Interdisciplinaire samenwerking gaat verder dan multidisciplinariteit; het omvat interactie, synthese en integratie van kennis en perspectieven van verschillende disciplines. Teamleden werken niet als onafhankelijke experts, maar bediscussiëren inzichten en komen tot gemeenschappelijke besluiten. Dit leidt tot betere cliëntresultaten, faciliteert de implementatie van de biopsychosociale visie en helpt oordeelsfouten te detecteren en vermijden.
Valkuilen van interdisciplinaire samenwerking, zoals het vrienden-effect, het ongelijke wegen van informatie, conformisme en groepsdenken, vereisen bewust beheer. Een voorzitter kan het overleg sturen, en het systematisch structureren van data kan helpen om alle informatie mee te nemen en informatiegaten te identificeren.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Diagnostiek | Het proces van het verzamelen, ordenen en verwerken van relevante gegevens vanuit een hulp- of zorgvraag van een persoon, met als doel de zorg te faciliteren en te concretiseren. Dit omvat het in kaart brengen van problemen, het formuleren van hypothesen en het adviseren van passende interventies. |
| Indicatiestelling | Het proces dat, gebaseerd op de analyse van hulp- of zorgvragen en relevante gegevens, de behoefte aan hulp- en zorgverlening van een persoon vaststelt. Dit kan ook het bepalen van financiering of het vaststellen van beperkingen voor specifieke hulpmiddelen omvatten. |
| Zorginschaling | Het bepalen van de behoefte aan hulp- en zorgverlening van een persoon middels een gestandaardiseerd meetinstrument. Dit proces helpt bij het kwantificeren van de zorgbehoefte en het vaststellen van de benodigde ondersteuning. |
| Handelingsgerichte diagnostiek (HGD) | Een pragmatische, praktijkgerichte benadering van diagnostiek die zich richt op het formuleren van een geïndividualiseerd advies voor toekomstige hulpverlening. De centrale vraag is "Hoe kan deze persoon het beste geholpen worden", waarbij de focus ligt op het indiceren van de meest geschikte aanpak en het betrekken van de cliënt en diens omgeving. |
| Empirische cyclus | Een wetenschappelijke procedure voor kennisvergaring bestaande uit vijf stappen: observatie, inductie (formuleren van theorie), deductie (formuleren van hypothesen), toetsing (verzamelen van nieuwe gegevens) en evaluatie (beoordelen van de resultaten ten opzichte van de hypothesen). Dit vormt de basis voor systematisch en toetsbaar onderzoek. |
| Psychodiagnostisch proces | De vertaling van de empirische cyclus naar de praktijk van hulpverlening. Dit proces is concreet en cliëntgericht, en beschrijft de stappen van het formuleren van een psychodiagnostische vraag tot het rapporteren van de bevindingen en adviezen in een verslag. |
| Classificatie | Het proces waarbij een persoon op basis van overeenkomsten met anderen wordt ingedeeld in een bepaald systeem of categorie. Dit is louter beschrijvend en biedt geen verklaring voor de problemen, maar kan op groepsniveau iets zeggen over prognose of effectiviteit van interventies. |
| Categoriale classificatie | Een classificatiesysteem waarbij stoornissen worden beschreven aan de hand van criteria, en een persoon een categorie wordt toegekend als aan een bepaald aantal criteria is voldaan. Dit hanteert een alles-of-niets opvatting en gaat ervan uit dat categorieën inhoudelijk te onderscheiden zijn. |
| Dimensionele classificatie | Een benadering waarbij stoornissen worden gekenmerkt door een bepaald functioneren dat gekwantificeerd wordt aan de hand van dimensies. Het gaat ervan uit dat psychische stoornissen een gradueel karakter hebben en dat elke persoon een unieke positie inneemt op deze dimensies. |
| Biopsychosociaal model | Een conceptueel raamwerk dat ziekte en gezondheid verklaart aan de hand van een complexe interactie tussen biologische, psychologische en sociale factoren. Het benadert de persoon als een systeem binnen hogere-orde systemen en erkent de wederzijdse beïnvloeding van deze factoren. |
| Idiografisch kader | De focus op het beschrijven en begrijpen van individuele casussen, in tegenstelling tot nomothetisch onderzoek dat algemeenheden zoekt. In diagnostiek betreft het het gebruik van geïndividualiseerde methodieken om informatie te bekomen die uniek en relevant is voor de specifieke cliënt. |
| Integratief beeld | Een overkoepelend beeld of theorie over een cliënt waarin alle verzamelde diagnostische gegevens een plaats krijgen en in relatie tot elkaar worden gebracht. Dit omvat het toetsen van hypothesen en het wegen van belemmerende en versterkende factoren vanuit een biopsychosociaal perspectief. |
| Reflexiviteit | Het proces waarbij de diagnosticus reflecteert op zijn eigen positie, mogelijke vooroordelen, emoties en invloeden (persoonsgebonden, institutioneel, relationeel) die het diagnostisch proces kunnen beïnvloeden, met als doel het waarborgen van professionele objectiviteit en ethische zorgvuldigheid. |
| Interdisciplinaire samenwerking | De integratie van kennis en perspectieven van verschillende disciplines binnen een team, waarbij niet enkel naast elkaar wordt gewerkt, maar er ook interactie, synthese en integratie plaatsvindt. Dit leidt tot nieuwe inzichten en een gemeenschappelijk gedragen besluitvorming, ten behoeve van een completer beeld van de cliënt. |