Cover
Aloita nyt ilmaiseksi Immunologie deel 2 2025 20.2.pptx
Summary
# Weefseltransplantaties en het immuunsysteem
Dit deel behandelt de principes achter weefseltransplantaties, de rol van het MHC-systeem bij herkenning van lichaamsvreemd weefsel, en de noodzaak van immuunsysteemonderdrukking. Ook bloedtransfusies en de bijbehorende bloedgroepen en de Rhesusfactor worden besproken.
## 1\. Weefseltransplantaties en het immuunsysteem
Weefseltransplantaties, waarbij ziek orgaanweefsel wordt vervangen door gezond weefsel, kunnen levens redden. Naast orgaantransplantaties kunnen ook andere weefsels zoals huid, delen van de dunne darm, kraakbeen, botweefsel, oogweefsel, hartkleppen, bloedvaten en zenuwweefsel worden getransplanteerd.
### 1.1 Afstoting en het MHC-systeem
Een cruciaal aspect bij transplantaties is de mogelijkheid dat de ontvanger (acceptor) het getransplanteerde weefsel afstoot. Dit komt doordat glycoproteïnen op het celmembraan van het donorweefsel door het immuunsysteem van de acceptor worden herkend als lichaamsvreemd (antigenen).
Het **Major Histocompatibility Complex (MHC)**, ook wel bekend als het Humane Leukocyten Antigen (HLA)-systeem bij mensen, is een verzameling eiwitten aan het celoppervlak die sterk verschillen tussen individuen. Dit systeem fungeert als een soort "identiteitskaart" van het lichaam en speelt een sleutelrol in het onderscheiden van 'eigen' cellen van 'vreemde' indringers. De MHC-moleculen zijn uniek voor elk individu, met uitzondering van eeneiige tweelingen.
#### 1.1.1 Histocompatibiliteit
**Histocompatibiliteit** verwijst naar de mate waarin weefsels uitwisselbaar zijn tussen individuen, wat afhangt van de overeenkomst in hun MHC-moleculen. Hoe groter de histocompatibiliteit, hoe kleiner de kans op afstoting. Echter, zelfs bij een hoge mate van histocompatibiliteit is het onderdrukken van het immuunsysteem vrijwel altijd noodzakelijk.
#### 1.1.2 Immunosuppressie
Om afstoting te voorkomen, wordt medicatie genaamd **immunosuppressiva** gebruikt. Deze medicijnen onderdrukken het immuunsysteem van de ontvanger. Het gebruik hiervan is vaak levenslang, waarbij de dosis zorgvuldig wordt afgesteld om een evenwicht te vinden tussen het tegengaan van afstoting en het minimaliseren van bijwerkingen.
### 1.2 Bloedtransfusies en bloedgroepen
#### 1.2.1 Ontdekking van bloedgroepen
Vroeger werden bloedtransfusies soms uitgevoerd zonder kennis van bloedgroepen, wat kon leiden tot het klonteren (agglutineren) van bloed en ernstige gevolgen voor de patiënt. In 1900 ontdekte Karl Landsteiner de glycoproteïnen op het plasmamembraan van erytrocyten, de basis voor het bloedgroepsysteem.
#### 1.2.2 Het ABO-systeem
Het ABO-bloedgroepsysteem is gebaseerd op de aanwezigheid van specifieke antigenen (agglutinogenen) A en B op de rode bloedcellen. Er zijn vier hoofdgroepen:
* **Bloedgroep A:** heeft antigeen A en antistoffen (antilichamen) anti-B in het plasma.
* **Bloedgroep B:** heeft antigeen B en antistoffen anti-A in het plasma.
* **Bloedgroep AB:** heeft zowel antigeen A als B, maar geen anti-A of anti-B antistoffen in het plasma.
* **Bloedgroep O:** heeft geen antigeen A of B, maar wel zowel anti-A als anti-B antistoffen in het plasma.
Deze bloedgroepen zijn genetisch bepaald en worden vastgelegd in het DNA.
> **Tip:** Het begrijpen van bloedgroepen is essentieel voor veilige bloedtransfusies. Een ontvanger mag geen bloed ontvangen met antistoffen tegen de antigenen op de rode bloedcellen van de donor. Bloedgroep O wordt beschouwd als universele donor (voor rode bloedcellen), omdat deze geen A of B antigenen heeft. Bloedgroep AB is de universele ontvanger (voor rode bloedcellen).
#### 1.2.3 De Rhesusfactor
Naast de A- en B-antigenen is er ook het D-antigeen, de zogenaamde **Rhesusfactor (Rh)**. Personen met het D-antigeen zijn **Rh-positief (Rh+)**, terwijl personen zonder dit antigeen **Rh-negatief (Rh-)** zijn.
* Rh-positieve personen maken niet spontaan anti-Rh-antistoffen aan.
* Rh-negatieve personen maken **geen** spontane anti-Rh-antistoffen aan, maar kunnen deze wel produceren na contact met Rh-positief bloed (bijvoorbeeld tijdens een transfusie of zwangerschap).
##### 1.2.3.1 Problemen bij zwangerschap (Rhesusincompatibiliteit)
Een significant probleem ontstaat wanneer een Rh-negatieve vrouw zwanger is van een Rh-positief kind. Tijdens de zwangerschap of bevalling kan een kleine hoeveelheid bloed van de foetus in de bloedbaan van de moeder terechtkomen. Dit kan leiden tot de productie van anti-Rh-antistoffen bij de moeder.
Bij een tweede zwangerschap met een Rh-positief kind kunnen deze anti-Rh-antistoffen van de moeder de rode bloedcellen van de foetus aanvallen, wat leidt tot hemolyse (afbraak van rode bloedcellen) en geelzucht bij de baby (rhesusbaby).
Dit probleem kan worden voorkomen door de Rh-negatieve moeder tijdens en na de zwangerschap een serum met anti-Rh-antistoffen toe te dienen. Deze antistoffen neutraliseren de foetale Rh-positieve rode bloedcellen voordat het immuunsysteem van de moeder deze kan herkennen en antistoffen kan aanmaken.
> **Voorbeeld:** Een Rh-negatieve vrouw heeft eerder een Rh-positieve foetus gehad. Nu is ze opnieuw zwanger van een Rh-positief kind. De anti-Rh-antistoffen die ze eerder heeft aangemaakt, kunnen de rode bloedcellen van de huidige foetus afbreken, wat ernstige gezondheidsproblemen kan veroorzaken.
### 1.3 Bloedgroepen en genetische bepaling
De bloedgroepen (A, B, AB, O) en de Rhesusfactor zijn genetisch bepaald. Dit betekent dat de informatie voor deze kenmerken is opgeslagen in het DNA van een persoon. Met behulp van kruisingsschema's kan worden afgeleid welke bloedgroep een persoon heeft en welke bloedgroepen kinderen kunnen erven.
### 1.4 Overzicht van de belangrijkste antigenen en antistoffen
BloedgroepAntigeen op erytrocytAntistoffen in plasmaAAanti-BBBanti-AABA en BGeenOGeenanti-A en anti-B
RhesusfactorAntigeen op erytrocytAntistoffen in plasmaPositief (Rh+)DGeen (tenzij geïnduceerd)Negatief (Rh-)Geenanti-D (na contact)
* * *
# Allergische reacties en auto-immuunziekten
Dit onderdeel behandelt de mechanismen, symptomen, diagnostiek en behandelingen van allergieën, evenals het onderscheid met lactose-intolerantie en een bespreking van auto-immuunreacties en voorbeelden daarvan.
### 2.1 Allergische reacties
Allergie, afgeleid van het Griekse "allos" (ander) en "ergon" (werken), is een overmatige reactie van het immuunsysteem op normaal gesproken onschadelijke stoffen, allergenen genaamd. Ongeveer één op de vijf mensen ervaart een allergie, die kan leiden tot diverse symptomen, variërend van huiduitslag en jeukende ogen tot levensbedreigende astma-aanvallen of anafylactische shock.
#### 2.1.1 Mechanisme van allergische reacties
Het immuunsysteem ziet allergenen ten onrechte als indringers. Bij de eerste blootstelling aan een allergeen worden specifieke antistoffen, immunoglobuline E (IgE), gevormd. Deze IgE-moleculen binden zich aan mestcellen, een type witte bloedcel. Bij een volgende blootstelling aan hetzelfde allergeen bindt het allergeen aan de IgE op de mestcellen. Dit leidt tot de vrijgave van histamine en andere mediatoren, die de allergische symptomen veroorzaken.
* **Eerste contact:** Vorming van IgE-antistoffen die zich binden aan mestcellen.
* **Volgend contact:** Allergeen bindt aan IgE op mestcellen, wat leidt tot de vrijgave van histamine en andere mediatoren.
#### 2.1.2 Symptomen van allergie
De symptomen van een allergische reactie kunnen variëren in ernst en locatie:
* **Huid:** Galbulten (urticaria), zwellingen, jeuk, netelroos, eczeem (zoals atopisch eczeem).
* **Luchtwegen:** Ontstoken neusslijmvlies (rhinitis), verstopte neus, loopneus, jeukende/tranende ogen, astma, prikkelingen in de mond en keelholte.
* **Spijsverteringskanaal:** Buikkrampen, misselijkheid, braken, diarree.
* **Ernstige reacties:** Angio-oedeem (diepere zwelling), anafylactische shock (een levensbedreigende, snelle reactie die gepaard kan gaan met ademhalingsmoeilijkheden, bloeddrukdaling en orgaanfalen).
#### 2.1.3 Diagnostiek van allergie
Om een allergie te diagnosticeren, worden verschillende methoden gebruikt:
* **Huid(prik)test en plaktest:** Hierbij worden kleine hoeveelheden van potentiële allergenen op de huid aangebracht om een lokale reactie te observeren.
* **Bloedonderzoek:** Het meten van de hoeveelheid IgE-antistoffen in het bloed die specifiek gericht zijn tegen bepaalde allergenen.
#### 2.1.4 Behandeling van allergie
De behandeling van allergieën is gericht op het verminderen van symptomen en het beheersen van de immuunreactie:
* **Antihistaminica:** Medicatie die de werking van histamine blokkeert, waardoor symptomen zoals jeuk en zwelling worden verminderd.
* **Zalven (met corticosteroïden):** Worden gebruikt voor lokale ontstekingsremming, bijvoorbeeld bij atopisch eczeem.
* **Bronchodilatoren:** Medicijnen die de gladde spieren in de luchtwegen ontspannen, wat verlichting biedt bij astma.
* **Adrenaline-injectie:** Een levensreddende behandeling bij ernstige reacties zoals anafylactische shock, die snel de effecten van histamine tegengaat.
* **Immuuntherapie (allergievaccinatie):** Hierbij worden geleidelijk oplopende doses van het allergeen geïnjecteerd. Het doel is om het immuunsysteem minder gevoelig te maken voor het allergeen op de lange termijn.
#### 2.1.5 Voorbeelden van allergenen en allergieën
* **Stuifmeel (pollen):** Veroorzaakt hooikoorts (allergische rhinitis), vooral bij blootstelling aan pollen van windbloeiers zoals grassen, kruiden en bomen. Pollenconcentraties kunnen sterk variëren, met een toename bij droog en winderig weer. Een reactie kan optreden vanaf ongeveer 50 pollenkorrels per kubieke meter lucht.
* **Profieline:** Een allergeen dat voorkomt in de plantenwereld en vaak leidt tot kruisovergevoeligheid met andere plantaardige producten (zoals bananen, kiwi's, avocado's). Ook geassocieerd met latexallergie.
* **Latex:** Kan leiden tot twee typen reacties:
* **Type I latexallergie:** Een directe reactie op natuurlijk rubber, met symptomen als netelroos, neus- en oogklachten, en astma.
* **Type IV latexallergie (contactallergisch eczeem):** Een reactie op chemische toevoegingen in rubberproducten, met symptomen als netelroos, blaasjes, roodheid en jeuk.
* **Huisstofmijt:** Deze microscopische spinachtigen leven in warme, vochtige omgevingen. De allergische reactie wordt veroorzaakt door stoffen in hun uitwerpselen, niet door de mijten zelf.
### 2.2 Lactose-intolerantie
Lactose-intolerantie is **geen allergie**. Het is een aandoening waarbij het lichaam onvoldoende lactase produceert, het enzym dat nodig is om lactose (melksuiker) af te breken. Hierdoor wordt lactose in de darmen door bacteriën omgezet, wat leidt tot darmklachten zoals krampen, winderigheid en diarree. Er zijn drie vormen van lactose-intolerantie:
1. **Primaire lactose-intolerantie:** Een natuurlijke afname van lactaseproductie na de kinderjaren.
2. **Secundaire lactose-intolerantie:** Ontstaat door schade aan de darmen (bijvoorbeeld na een operatie) en kan tijdelijk zijn.
3. **Aangeboren (congenitale) lactose-intolerantie:** Een zeldzame genetische aandoening waarbij vanaf de geboorte te weinig lactase wordt geproduceerd.
### 2.3 Auto-immuunziekten
Bij een auto-immuunreactie valt het immuunsysteem per abuis eigen lichaamsweefsels aan. Normaal gesproken zorgen T-lymfocyten die reageren met eigen antigenen voor hun eigen geprogrammeerde celdood (apoptose). Bij auto-immuunziekten faalt dit mechanisme, waardoor het immuunsysteem het eigen lichaam als lichaamsvreemd beschouwt en hiertegen een immuunreactie opwekt.
#### 2.3.1 Voorbeelden van auto-immuunziekten
* **Reumatoïde artritis:** Een chronische ontsteking van de gewrichten.
* **Multiple sclerose (MS):** Een ziekte waarbij de myelineschede rond zenuwvezels wordt afgebroken, wat leidt tot neurologische symptomen.
* **Psoriasis:** Een chronische huidaandoening die rode, schilferende plekken veroorzaakt.
#### 2.3.2 Apoptose versus necrose
* **Apoptose:** Gecontroleerde, geprogrammeerde celdood. Dit is een essentieel proces voor weefselgroei en -onderhoud, en voor het verwijderen van beschadigde of geïnfecteerde cellen.
* **Necrose:** Ongecontroleerde celdood als gevolg van letsel of ziekte. Dit kan leiden tot ontsteking en weefselschade.
### 2.4 Specifieke immuunziekten (gerelateerd)
Hoewel niet strikt allergieën of auto-immuunziekten, worden de volgende aandoeningen in de context van het immuunsysteem besproken:
#### 2.4.1 Klierkoorts (Ziekte van Pfeiffer/Mononucleose)
* **Oorzaak:** Epstein-Barrvirus (EBV), verspreid via speeksel (de "kissing disease").
* **Symptomen:** Vermoeidheid, koorts, gezwollen lymfeklieren.
* **Immuunreactie:** EBV infecteert B-lymfocyten, wat leidt tot activatie van het immuunsysteem. Macrofagen herkennen het virus, T-cellen vallen geïnfecteerde B-cellen aan, en B-cellen produceren antilichamen tegen EBV.
* **Latente aanwezigheid:** EBV blijft latent aanwezig in het lichaam.
* **Behandeling:** Rust en symptoombestrijding, aangezien er geen specifieke medicatie is. Langetermijngevolgen zijn zeldzaam maar kunnen chronische vermoeidheid en een verhoogd risico op bepaalde immuunziekten omvatten.
#### 2.4.2 Lymfekanker
* **Definitie:** Een verzamelnaam voor kankers die ontstaan uit het lymfestelsel, met name uit lymfocyten.
* **Types:** Hodgkinlymfoom (zeldzamer, met specifieke Reed-Sternberg-cellen) en Non-Hodgkinlymfoom (diverse subtypes).
* **Mechanisme:** Normale B- of T-cellen transformeren tot kankercellen die ongecontroleerd delen en zich ophopen in lymfeklieren, milt en beenmerg.
* **Gevolgen:** Verzwakt immuunsysteem en verminderde weerstand tegen infecties.
* **Diagnostiek:** Bloedonderzoek, biopsie van lymfeklieren, beeldvorming (CT, MRI, PET-scan).
* **Behandeling:** Chemotherapie, immunotherapie, bestraling, stamceltransplantatie (afhankelijk van type en stadium).
### 2.5 Weefseltransplantatie en het immuunsysteem
Transplantatie van weefsels of organen kan leiden tot afstoting omdat de glycoproteïnen op het celmembraan van het getransplanteerde weefsel door het immuunsysteem van de ontvanger als lichaamsvreemd worden herkend (antigenen). Het Major Histocompatibility Complex (MHC), ook bekend als Humane Leukocyten Antigenen (HLA) bij mensen, is een systeem van eiwitten op celoppervlakken dat een cruciale rol speelt bij het onderscheiden van "eigen" van "vreemd". Omdat MHC-profielen uniek zijn voor elk individu (behalve bij identieke tweelingen), is er altijd een risico op afstoting.
#### 2.5.1 Histocompatibiliteit
Histocompatibiliteit verwijst naar de mate waarin weefsels uitwisselbaar zijn tussen individuen. Hoe groter de overeenkomst in MHC-profielen, hoe groter de histocompatibiliteit.
#### 2.5.2 Immunosuppressie
Om afstoting van getransplanteerd weefsel te voorkomen, is onderdrukking van het immuunsysteem noodzakelijk. Dit gebeurt met immunosuppressiva, medicijnen die het immuunsysteem de hele levensduur van de ontvanger verzwakken. De dosis wordt vaak gedurende de tijd verlicht, waarbij een evenwicht wordt gezocht tussen het tegengaan van afstoting en het minimaliseren van bijwerkingen.
#### 2.5.3 Bloedtransfusies
De ontdekking van bloedgroepen door Karl Landsteiner in 1900 verklaarde waarom bloedtransfusies vroeger vaak dodelijk waren. Glycoproteïnen (antigenen) op het oppervlak van rode bloedcellen (erytrocyten) bepalen de bloedgroep.
* **ABO-systeem:**
* Bloedgroep A: Heeft A-antigenen en anti-B-antistoffen.
* Bloedgroep B: Heeft B-antigenen en anti-A-antistoffen.
* Bloedgroep AB: Heeft A- en B-antigenen, en geen anti-A of anti-B antistoffen.
* Bloedgroep O: Heeft geen A- of B-antigenen, maar wel anti-A en anti-B antistoffen.
* **Rhesusfactor (Rh):** Naast de A- en B-antigenen is er het D-antigeen (rhesusfactor). Ongeveer 85% van de bevolking is rhesuspositief (Rh+). Personen die Rh-negatief zijn (Rh-) maken niet spontaan anti-Rh-antistoffen aan, maar ontwikkelen deze wel na blootstelling aan Rh-positief bloed.
* **Zwangerschapsproblematiek:** Wanneer een Rh-negatieve moeder zwanger is van een Rh-positief kind, kan er contact ontstaan tussen het bloed van moeder en kind. Dit kan leiden tot de vorming van anti-Rh-antistoffen bij de moeder. Bij een volgende zwangerschap met een Rh-positief kind kunnen deze antistoffen de rode bloedcellen van de foetus afbreken (hemolyse), wat kan leiden tot geelzucht ("rhesusbaby"). Dit wordt voorkomen door seruminjecties met anti-Rh-antistoffen toe te dienen tijdens en na de zwangerschap.
> **Tip:** Begrip van het MHC-systeem en de rol van antigenen en antistoffen is cruciaal voor het begrijpen van zowel transplantatie-afstoting als bloedtransfusiecompatibiliteit.
> **Voorbeeld:** Een patiënt met bloedgroep A negatief (A-) kan geen bloed ontvangen van een patiënt met bloedgroep B positief (B+). De anti-B antistoffen in het bloed van de A- patiënt zouden de B-antigenen op de rode bloedcellen van de B+ donor aanvallen, wat leidt tot agglutinatie (klontering) en hemolyse. De Rhesusfactor zorgt ook voor incompatibiliteit indien de donor Rh-positief is en de ontvanger Rh-negatief.
* * *
# Infectieziekten en lymfekanker
Dit gedeelte behandelt klierkoorts, veroorzaakt door het Epstein-Barrvirus, inclusief de oorzaak, verspreiding, symptomen en het immuunsysteem, alsook lymfekanker, de types, gevolgen, diagnose en behandelmethoden.
### 3.1 Klierkoorts (ziekte van Pfeiffer)
Klierkoorts, ook bekend als de ziekte van Pfeiffer of mononucleosis, wordt veroorzaakt door het Epstein-Barrvirus (EBV).
#### 3.1.1 Oorzaak en verspreiding
* **Oorzaak:** Epstein-Barrvirus (EBV).
* **Verspreiding:** Voornamelijk via speeksel, vandaar de bijnaam "kissing disease".
#### 3.1.2 Symptomen
De meest voorkomende symptomen zijn:
* Vermoeidheid
* Koorts
* Gezwollen lymfeklieren
#### 3.1.3 Immuunsysteemreactie
* EBV infecteert B-lymfocyten, wat leidt tot activatie van het immuunsysteem.
* De aangeboren afweer, via macrofagen, herkent het virus.
* De specifieke afweer, met name T-cellen, vallen de geïnfecteerde B-cellen aan.
* B-cellen produceren antistoffen tegen EBV.
* Het EBV blijft echter latent aanwezig in het lichaam na de initiële infectie.
#### 3.1.4 Herstel en langetermijngevolgen
* **Herstel:** Meestal vindt herstel plaats binnen enkele weken tot maanden.
* **Langetermijngevolgen (zelden):**
* Chronische vermoeidheid.
* Verhoogd risico op bepaalde immuunziekten.
#### 3.1.5 Behandeling
* Er is geen specifieke medicatie beschikbaar voor klierkoorts.
* De behandeling richt zich op rust en symptoombestrijding.
> **Tip:** Hoewel het virus latent aanwezig blijft, is het immuunsysteem over het algemeen in staat om het virus onder controle te houden, waardoor verdere uitbraken van symptomen zeldzaam zijn.
### 3.2 Lymfekanker
Lymfekanker is een verzamelnaam voor kankers die ontstaan in het lymfestelsel.
#### 3.2.1 Ontstaan
Lymfekanker ontstaat door de ongecontroleerde deling van lymfocyten. Normale B- of T-cellen kunnen transformeren tot kankercellen. Deze kankercellen vermenigvuldigen zich ongehinderd en hopen zich op in lymfeklieren, de milt en het beenmerg.
#### 3.2.2 Types
Er zijn twee hoofdtypes lymfekanker:
* **Hodgkinlymfoom:** Dit type is zeldzamer en wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van specifieke Reed-Sternberg-cellen.
* **Non-Hodgkinlymfoom:** Dit is een veel bredere categorie met talloze subtypes, wat de behandeling en prognose complexer kan maken.
#### 3.2.3 Gevolgen
De ongecontroleerde groei van kankercellen en de aantasting van het lymfestelsel leiden tot:
* Een verzwakt immuunsysteem.
* Een verminderde weerstand tegen infecties.
* Opgezette lymfeklieren (lymfadenopathie).
#### 3.2.4 Diagnose
De diagnose van lymfekanker wordt gesteld door middel van:
* **Bloedonderzoek:** Om algemene indicatoren van ziekte en bloedcelafwijkingen te detecteren.
* **Biopsie van een lymfeklier:** Een weefselmonster wordt genomen voor microscopisch onderzoek om kankercellen te identificeren.
* **Beeldvorming:** Technieken zoals CT-scans, MRI-scans en PET-scans worden gebruikt om de omvang en locatie van de kanker te bepalen.
#### 3.2.5 Behandeling
De behandeling van lymfekanker is afhankelijk van het specifieke type en stadium van de ziekte, en kan omvatten:
* **Chemotherapie:** Medicijnen die kankercellen doden of hun groei remmen.
* **Immunotherapie:** Behandelingen die het eigen immuunsysteem van de patiënt stimuleren om kankercellen aan te vallen.
* **Bestraling:** Gerichte radiotherapie om kankercellen te vernietigen.
* **Stamceltransplantatie:** Wordt toegepast in ernstige gevallen om het beschadigde beenmerg te vervangen.
> **Tip:** De succesvolle behandeling van lymfekanker vereist een multidisciplinaire aanpak, waarbij artsen en patiënten nauw samenwerken om het meest geschikte behandelplan te bepalen.
* * *
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
* Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
* Let op formules en belangrijke definities
* Oefen met de voorbeelden in elke sectie
* Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Weefseltransplantatie | Een procedure waarbij ziek of beschadigd weefsel van een donor wordt vervangen door gezond weefsel van een donor of van het eigen lichaam van de patiënt, om levens te redden of de functie van organen te herstellen. |
| Major Histocompatibility Complex (MHC) | Een verzameling genen die coderen voor eiwitten op het celmembraan, die essentieel zijn voor de herkenning van het eigen lichaam en het onderscheiden van lichaamsvreemde stoffen door het immuunsysteem. Dit systeem is cruciaal bij transplantaties om afstoting te voorkomen. |
| Histocompatibiliteit | De mate waarin weefsels uitwisselbaar zijn tussen individuen zonder een heftige immuunreactie te veroorzaken. Een hoge histocompatibiliteit tussen donor en acceptor verkleint de kans op afstoting na een transplantatie. |
| Immunosuppressiva | Medicatie die het immuunsysteem onderdrukt om de kans op afstoting van getransplanteerd weefsel of organen te verkleinen. Deze medicatie moet vaak levenslang worden ingenomen, waarbij de dosis wordt aangepast om een evenwicht te vinden tussen het voorkomen van afstoting en het vermijden van bijwerkingen. |
| Agglutinogeen | Een antigeen dat op het oppervlak van rode bloedcellen voorkomt en kan leiden tot agglutinatie (klontering) wanneer het in contact komt met specifieke antistoffen. De aanwezigheid van A- en B-antigenen bepaalt de belangrijkste bloedgroepen. |
| Rhesusfactor | Een antigenensysteem op rode bloedcellen, met name het D-antigeen, dat bepaalt of iemand rhesuspositief of rhesusnegatief is. Dit is belangrijk bij bloedtransfusies en zwangerschappen om ernstige reacties zoals hemolyse te voorkomen. |
| Allergie | Een overgevoelige reactie van het immuunsysteem op stoffen (allergenen) die normaal gesproken onschadelijk zijn. Deze reactie kan variëren van milde symptomen zoals jeuk tot levensbedreigende anafylactische shock. |
| Allergenen | Stoffen, zoals pollen, huisstofmijt of bepaalde voedingsmiddelen, die bij gevoelige personen een allergische reactie kunnen uitlokken door interactie met het immuunsysteem. |
| IgE | Immunoglobuline E, een type antistof dat een sleutelrol speelt bij allergische reacties. IgE-moleculen binden zich aan mestcellen, die bij herhaaldelijke blootstelling aan het allergeen histamine en andere ontstekingsmediatoren vrijgeven. |
| Anafylactische shock | Een ernstige, levensbedreigende allergische reactie die snel optreedt na blootstelling aan een allergeen. Het veroorzaakt een wijdverspreide allergische reactie die kan leiden tot ademhalingsproblemen, een lage bloeddruk en circulatiestilstand. |
| Immuuntherapie | Een behandelingsvorm voor allergieën waarbij het lichaam geleidelijk wordt blootgesteld aan kleine, toenemende hoeveelheden van het allergeen, met als doel het immuunsysteem minder gevoelig te maken en de allergische reacties te verminderen. |
| Auto-immuunreactie | Een immuunrespons waarbij het immuunsysteem per abuis eigen lichaamseigen weefsels aanvalt alsof het lichaamsvreemd is. Dit leidt tot auto-immuunziekten zoals reumatoïde artritis of multiple sclerose. |
| Apoptose | Geprogrammeerde celdood, een gecontroleerd proces waarbij cellen zichzelf vernietigen om beschadigde of ongewenste cellen te verwijderen, wat essentieel is voor de ontwikkeling en het onderhoud van weefsels en het voorkomen van ziekten zoals kanker. |
| Epstein-Barrvirus (EBV) | Een veelvoorkomend virus dat klierkoorts (ziekte van Pfeiffer) veroorzaakt. Het virus infecteert voornamelijk B-lymfocyten en kan latent in het lichaam aanwezig blijven na herstel van de acute infectie. |
| Lymfekanker | Een verzamelnaam voor kankers die ontstaan uit de lymfocyten, een type witte bloedcellen, in het lymfestelsel. De twee hoofdtypes zijn Hodgkinlymfoom en Non-Hodgkinlymfoom, die verschillen in hun celkenmerken en gedrag. |