Cover
Aloita nyt ilmaiseksi samenvatting infectieziekten 2.pdf
Summary
## Inleiding tot infectieziekten
Infectieziekten worden veroorzaakt door micro-organismen zoals bacteriën, virussen, schimmels of parasieten die het lichaam van een gastheer binnendringen en zich daar vermenigvuldigen. Dit kan leiden tot schade aan weefsels, verstoring van lichaamsfuncties en uiteindelijk tot ziekte. Het menselijk lichaam beschikt over complexe afweermechanismen om deze indringers te bestrijden, maar deze kunnen soms overweldigd worden door de virulentie van het micro-organisme, wat resulteert in een infectie.
### Classificatie van micro-organismen
Micro-organismen worden geclassificeerd op basis van verschillende kenmerken, zoals hun morfologie, gramkleuring (voor bacteriën), genetisch materiaal (DNA of RNA), en replicatiestrategieën (voor virussen). Deze classificatie helpt bij het identificeren van de veroorzaker van een infectie en bij het selecteren van de meest effectieve behandeling.
#### Virussen
Virussen zijn obligaat intracellulaire parasieten die zich alleen kunnen vermenigvuldigen in levende gastheercellen. Hun classificatie is gebaseerd op het type genetisch materiaal (DNA of RNA, enkel- of dubbelstrengs) en de aanwezigheid van een envelop. De replicatiecyclus van een virus omvat hechting aan de gastheercel, intracellulaire replicatie van genetisch materiaal en eiwitten, assemblage van nieuwe viruspartikels, en vrijlating uit de cel, wat kan leiden tot cellysis of budding.
#### Bacteriën
Bacteriën worden geclassificeerd op basis van hun vorm (kokken, staafjes, spirillen), gramkleuring (grampositief of gramnegatief, wat de samenstelling van de celwand weerspiegelt), en de aanwezigheid van flagellen. Wetenschappelijke nomenclatuur volgt een hiërarchisch systeem, van domein tot soort, waarbij genus- en soortnamen cruciaal zijn voor correcte identificatie en communicatie.
### Commensaal versus pathogeen
**Commensalen** zijn micro-organismen die deel uitmaken van de normale flora en bijdragen aan de gezondheid van de gastheer, bijvoorbeeld door concurrentie met pathogenen of door de productie van nuttige stoffen. **Pathogenen** daarentegen hebben de inherente eigenschap om ziekte te veroorzaken, vaak door het doorbreken van gastheerbarrières met behulp van virulentiefactoren. **Opportunistische pathogenen** veroorzaken ziekte alleen onder specifieke omstandigheden, zoals bij een verzwakt immuunsysteem.
### Bacteriële pathogeniciteit
Bacteriële pathogeniciteit is een complex samenspel tussen de bacterie en de gastheer, waarbij virulentiefactoren een sleutelrol spelen. Deze factoren, zoals adhesines, toxines, enzymen en kapsels, stellen bacteriën in staat om zich aan te hechten, de gastheer binnen te dringen, zich te vermenigvuldigen en te overleven binnen de gastheer, en zich uiteindelijk te verspreiden naar nieuwe gastheren. De infectiecyclus omvat het binnendringen, het vinden van een niche, het repliceren, het persisteren, en de verspreiding.
## Bacteriële infecties
Dit gedeelte bespreekt specifieke bacteriële verwekkers van diverse infecties, hun klinische manifestaties, bacteriële eigenschappen en pathogenese.
### Bacteriële verwekkers van huid- en wekedel-, en bloedbaaninfecties
* **Staphylococcus aureus**
* **Klinisch beeld:** Kan leiden tot diverse infecties, van huidletsels zoals folliculitis, furunkels en karbonkels tot ernstigere invasieve infecties zoals endocarditis, osteomyelitis en toxisch shock syndroom (TSS) door TSST-1 toxine.
* **Eigenschappen:** Gram-positieve kokken, gelegen in trosjes, facultatief anaeroob. Catalase-positief (onderscheid met streptokokken). Coagulase-positief (onderscheid met coagulase-negatieve staphylokokken - CNS). Veel virulentiefactoren, waaronder eiwit A, coagulase, stafylokinase en diverse toxines (alfa-toxine, exfoliatieve toxinen, enterotoxines). Bekend om resistentie tegen methicilline (MRSA).
* **Dragerschap:** 30% van de mensen is asymptomatische neusdrager.
* **Behandeling:** Mupirocine voor nasale dekolonisatie.
* **Staphylococcus epidermidis** (en andere CNS)
* **Eigenschappen:** Coagulase-negatieve staphylokokken, vaak geassocieerd met infecties van medische hulpmiddelen (katheters, implantaten) door biofilmvorming. Minder pathogeen dan S. aureus, maar vormt een significant probleem bij immuungecompromitteerde patiënten.
* **Streptococcus pyogenes (Groep A Streptococcus - GAS)**
* **Klinisch beeld:** Cellulitis, necrotiserende fasciitis ("vleesetende bacterie"), impetigo (honingkleurige korstjes), erysipelas. GAS is beta-hemolytisch.
* **Eigenschappen:** Gram-positieve kokken, gelegen in ketens, facultatief anaeroob. Catalase-negatief. Diverse virulentiefactoren, waaronder hyaluronzuurcapsule, M-proteïne en extracellulaire producten zoals erytrogeen toxine en streptolysines.
* **Complicaties:** Roodvonk, post-streptokokken glomerulonefritis, acuut reuma.
* **Streptococcus agalactiae (Groep B Streptococcus - GBS)**
* **Klinisch beeld:** Belangrijkste oorzaak van neonatale infecties (sepsis, meningitis, pneumonie). Kan ook urineweginfecties en baarmoederontstekingen veroorzaken bij volwassenen, met name zwangere vrouwen.
* **Clostridium perfringens**
* **Klinisch beeld:** Gasgangreen (door alfa-toxine), anaërobe cellulitis, myonecrose. Ook verantwoordelijk voor voedselvergiftiging (door enterotoxine).
* **Eigenschappen:** Gram-positieve staafjes, anaeroob, sporevormend. Productie van diverse toxines is cruciaal voor de pathogeniteit.
* **Bacillus anthracis**
* **Klinisch beeld:** Anthrax (miltvuur), meestal via huidcontact met sporen. Pijnloos zwart letsel met zwelling.
* **Eigenschappen:** Gram-positieve staafjes, aeroob, sporevormend. Zoönose, komt voor in Centraal-Azië en delen van Europa en het Midden-Oosten.
* **Propionibacterium acnes**
* **Klinisch beeld:** Geassocieerd met acne vulgaris en prothese-infecties. Groeit op talg in haarzakjes, kan ontstekingen veroorzaken.
* **Enterokokken (E. faecalis, E. faecium)**
* **Klinisch beeld:** Vaak geassocieerd met healthcare-associated infecties, zoals wondinfecties na buikoperaties, urineweginfecties, galweg- en abdominale infecties, endocarditis, en bacteriëmie.
* **Eigenschappen:** Gram-positieve kokken, facultatief anaeroob/anaeroob. Groeien in aanwezigheid van hoge zoutconcentraties en alkalische pH. Vaak resistent tegen antibiotica, waaronder vancomycine (VRE).
* **Pseudomonas aeruginosa**
* **Klinisch beeld:** Wondinfecties (kenmerkende geelgroene pus), pneumonie (vooral bij mucoviscidosepatiënten), urineweginfecties, otitis externa, ooginfecties.
* **Eigenschappen:** Gram-negatieve staafjes, aeroob. Waterprofyt, vormt efficiënt biofilmen. Produceert pigmenten (pyorubine, pyomelanine, pyocyanine). Vaak resistent tegen veel antibiotica.
### Verwekkers van luchtweginfecties
* **Streptococcus pneumoniae**
* **Klinisch beeld:** Lobaire pneumonie, otitis media, meningitis.
* **Eigenschappen:** Gram-positieve diplokokken, facultatief anaeroob. Kapsel is een belangrijke virulentiefactor. α-hemolytisch. Commensaal in de keel.
* **Haemophilus influenzae**
* **Klinisch beeld:** Lobaire pneumonie, otitis media, meningitis (vooral type b - Hib).
* **Eigenschappen:** Gram-negatieve staafjes, pleomorf, facultatief anaeroob. Vereist groeifactoren X (heem) en V (NAD). Kapsel draagt bij aan invasiviteit. Hib-vaccinatie heeft incidentie sterk doen dalen.
* **Bordetella pertussis**
* **Klinisch beeld:** Kinkhoest (pertussis) met karakteristieke hoestparoxismen.
* **Eigenschappen:** Gram-negatieve staafjes, aeroob. Produceert diverse toxines (pertussis toxine, tracheaal cytotoxine, adenylaat cyclase toxine) die de pathogenese veroorzaken. Obligaat parasiet van de mens. Vaccinatie (DTP) is cruciaal.
* **Corynebacterium diphtheriae**
* **Klinisch beeld:** Difterie (kroep) met witte membranen in de keel, lokale necrose, oedeem, en potentieel myocarditis en neuritis door het exotoxine.
* **Eigenschappen:** Gram-positieve staafjes. Produceert een potent exotoxine dat verantwoordelijk is voor de systemische effecten. Transmissie via druppels en direct contact. Vaccinatie (DTP) is essentieel.
* **Legionella pneumophila**
* **Klinisch beeld:** Atypische pneumonie (Legionairsziekte).
* **Eigenschappen:** Gram-negatieve staafjes. Intracellulaire parasiet die leeft in amoeben en gecontamineerd water. Besmetting via inhalatie van aërosolen.
* **Mycoplasma pneumoniae**
* **Klinisch beeld:** Atypische pneumonie, pharyngitis.
* **Eigenschappen:** Kleinste bekende bacterie, geen celwand.
* **Chlamydia pneumoniae**
* **Klinisch beeld:** Atypische pneumonie, faryngitis.
* **Eigenschappen:** Obligaat intracellulaire parasiet met een complexe levenscyclus (initieel lichaam en elementair lichaam).
* **Mycobacterium tuberculosis**
* **Klinisch beeld:** Longtuberculose (met productieve hoest, koorts, nachtzweten, vermagering) en extrapulmonale tuberculose.
* **Eigenschappen:** Zuurvaste staafjes (door mycolaatzuur in celwand). Langzame groei (delingstijd 20-24 uur). Diagnostiek vereist specifieke kleuringen en lange kweekperiodes. Overdracht via aërogene route. Granuloomvorming is kenmerkend. BCG-vaccin is beschikbaar.
* **Neisseria meningitidis**
* **Klinisch beeld:** Meningokokkenmeningitis en meningokokken-sepsis (met petechiën).
* **Eigenschappen:** Gram-negatieve diplokokken, aeroob. Kapsel bepaalt de serogroep (A, B, C, W, Y zijn klinisch relevant). Commensaal in de nasopharynx. Gevoelig voor speciale kweekmedia. Vaccinatie is beschikbaar (MenC, MenACWY; MenB-vaccin in opkomst).
* **Clostridium tetani**
* **Klinisch beeld:** Tetanus (klem) door tetanospasmine toxine, veroorzaakt spierstijfheid en krampen (trismus, risus sardonicus).
* **Eigenschappen:** Gram-positieve staafjes, anaeroob, sporevormend. Sporen zijn wijdverspreid in de bodem. Besmetting via diepe wonden. Immuniteit is toxoid-gebaseerd (antitoxine). Vaccinatie is cruciaal.
* **Clostridium botulinum**
* **Klinisch beeld:** Botulisme door botulinetoxine, veroorzaakt een verslappende paralyse.
* **Eigenschappen:** Gram-positieve staafjes, anaeroob, sporevormend. Besmetting via inname van voedsel met toxine. Sporen kunnen overleven in anaërobe milieu's (bv. conserven). Verhitting van voedsel is preventief.
### Urogenitale en intra-abdominale infecties
* **Escherichia coli (E. coli)**
* **Klinisch beeld:** Meest voorkomende verwekker van urineweginfecties (cystitis, pyelonefritis), gastro-enteritis (bv. ETEC, EPEC, EAEC, STEC/EHEC), en sepsis.
* **Eigenschappen:** Gram-negatieve staafjes, facultatief anaeroob. Lid van de Enterobacteriaceae familie. Diverse virulentiefactoren (adhesines, toxines, kapsel). Vaak endogeen, afkomstig uit de darmflora.
* **Enterobacteriaceae (Proteus, Klebsiella, Enterobacter)**
* **Eigenschappen:** Gram-negatieve staafjes, facultatief anaeroob/aeroob. Vaak opportunistisch, veroorzaken urineweginfecties, luchtweginfecties en sepsis, met name nosocomiale infecties. Kenmerken zoals LPS, kapsel en flagellen zijn belangrijk.
* **Neisseria gonorrhoeae**
* **Klinisch beeld:** Urethritis, endocervicitis, PID, gonokokkensepsis. SOA.
* **Eigenschappen:** Gram-negatieve diplokokken, aeroob. Vereist speciale kweekmedia. Pili zijn belangrijk voor adhesie. Hoge mate van resistentie tegen antibiotica.
* **Gardnerella vaginalis**
* **Klinisch beeld:** Bacteriële vaginose, gekenmerkt door veranderde vaginale flora met pH-verhoging.
* **Eigenschappen:** Gram-variabel, facultatief anaeroob. Normaal deel van de vaginale flora, maar kan overwoekeren bij verstoring van het evenwicht door lactobacillen.
* **Bacteroides fragilis**
* **Klinisch beeld:** Intra-abdominale infecties na darmperforatie (bv. appendicitis, abcessen), sepsis.
* **Eigenschappen:** Gram-negatieve staafjes, anaeroob. Belangrijk deel van de darmflora. Vereist dekking met anaerobe antibiotica bij intra-abdominale infecties.
### Voedselgebonden infecties en diarree
* **Campylobacter jejuni**
* **Klinisch beeld:** Waterige diarree, soms met bloed, buikpijn.
* **Eigenschappen:** Gram-negatieve spirillen, unipolair flagel. Zoönose, reservoir in pluimvee. Veroorzaakt enteritis.
* **Listeria monocytogenes**
* **Klinisch beeld:** Listeriose, vooral ernstig bij immuungecompromitteerden, zwangere vrouwen (risico op abortus, neonatale infectie), en pasgeborenen (meningitis, sepsis).
* **Eigenschappen:** Gram-positieve staafjes, facultatief anaeroob/anaeroob. Kan groeien bij lage temperaturen (koelkast). Intracellulaire levenscyclus met actine-gedreven beweging. Besmetting via voedsel (rauwheid).
* **Helicobacter pylori**
* **Klinisch beeld:** Sterk geassocieerd met maagzweren, gastritis, en duodenumulceratie.
* **Eigenschappen:** Gram-negatieve staafjes, bewegen zich met flagellen. Produceert urease om de zure maagomgeving te neutraliseren. Kan in de maag-mucosa overleven.
* **Shigella dysenteriae**
* **Klinisch beeld:** Shigellose (dysenterie), gekenmerkt door sterke krampen, bloederige diarree, koorts.
* **Eigenschappen:** Gram-negatieve staafjes, facultatief anaeroob/anaeroob. Invasief voor darmepitheelcellen. Veroorzaakt lokale ontsteking en ulceratie. Overdracht via feco-orale route.
* **Salmonella**
* **Klinisch beeld:** Tyfoïde koorts (systemisch) door S. Typhi en S. Paratyphi, of gastroenteritis (niet-tyfoïde Salmonella).
* **Eigenschappen:** Gram-negatieve staafjes, facultatief anaeroob/anaeroob. Zoönose. Kan intracellulair overleven in macrofagen.
* **Vibrio cholerae**
* **Klinisch beeld:** Cholera, gekenmerkt door ernstige waterige diarree en uitdroging door enterotoxine dat de ionenhuishouding in de darm verstoort.
* **Eigenschappen:** Gram-negatieve komma-vormige bacteriën, met flagellen. Leven in water, transmissie via gecontamineerd water/voedsel. Niet invasief, maar toxine is pathogeen.
* **Clostridium difficile**
* **Klinisch beeld:** Pseudomembraneuze colitis, diarree na antibioticagebruik.
* **Eigenschappen:** Gram-positieve staafjes, anaeroob, sporevormend. Vaak geassocieerd met ziekenhuisinfecties. Produceert toxines (TcdA, TcdB). Overdracht via sporen. Behandeling is lastig door recidief en resistentie. Fecale transplantatie is een optie.
## Virale infecties
Virussen zijn obligaat intracellulaire parasieten die een breed scala aan infecties kunnen veroorzaken.
### Virale infecties van huid en weke delen
* **Humaan Papillomavirus (HPV)**
* **Klinisch beeld:** Verrucae (wratten) op huid en slijmvliezen, genitale wratten, en carcinomen (cervix, anus, orofarynx) door oncogene types (bv. HPV 16, 18).
* **Eigenschappen:** DNA-virus, geen envelop. Transmissie via huid-huidcontact en seksueel contact.
* **Molluscipoxvirus**
* **Klinisch beeld:** Molluscum contagiosum (parelwratjes), goedaardige huidletsels.
* **Eigenschappen:** DNA-virus, familie Poxviridae. Vaak bij kinderen, infectie is zelflimiterend.
* **Monkeypoxvirus**
* **Klinisch beeld:** Apenpokken (centrifugale rash, lymfadenopathie).
* **Eigenschappen:** DNA-virus, familie Poxviridae. Zoönose, transmissie van dier op mens en mens op mens.
* **Smallpox virus (Variola)**
* **Klinisch beeld:** Mensenpokken, ernstige ziekte met karakteristieke rash in verschillende stadia.
* **Eigenschappen:** DNA-virus, familie Poxviridae. Eradicatie van de ziekte door vaccinatie.
* **Herpes Simplex Virussen (HSV-1, HSV-2)**
* **Klinisch beeld:** HSV-1: koortsblaasjes (herpes labialis), keratitis, encephalitis. HSV-2: genitale herpes. Primovaccinatie is vaak asymptomatisch, met latentie in ganglia.
* **Eigenschappen:** Dubbelstrengs DNA-virus met envelop. Neurovirulentie en latentie zijn kenmerkend.
* **Varicella-Zoster Virus (VZV - HSV-3)**
* **Klinisch beeld:** Primair: waterpokken (vesiculaire rash, jeuk). Secundair: gordelroos (zona) door reactivatie in ganglia.
* **Eigenschappen:** DNA-virus met envelop. Zeer besmettelijk via druppels en direct contact.
* **Epstein-Barr Virus (EBV - HSV-4)**
* **Klinisch beeld:** Mononucleosis infectiosa (koorts, faryngitis, lymfadenopathie, hepatitis), geassocieerd met Burkitt lymfoom.
* **Eigenschappen:** DNA-virus met envelop. Transmissie via speeksel. Latent aanwezig in B-cellen.
* **Human Cytomegalovirus (CMV - HSV-5)**
* **Klinisch beeld:** Vaak asymptomatisch bij immunocompetente personen. Kan ernstige infecties veroorzaken bij immuungecompromitteerden (retinitis, pneumonie, oesofagitis) en congenitale afwijkingen bij congenitale infectie.
* **Eigenschappen:** DNA-virus met envelop. Transmissie via lichaamsvloeistoffen. Latentie.
* **Human Herpesvirus 6 (HHV-6 - Roseolovirus)**
* **Klinisch beeld:** Exanthema subitum (rozeola infantum) bij kinderen (koorts gevolgd door huiduitslag).
* **Eigenschappen:** DNA-virus met envelop. Lymfotroop. Latentie.
* **Human Herpesvirus 8 (HHV-8)**
* **Klinisch beeld:** Kaposi-sarcoom (een bloedvat tumor), lymfoproliferatieve ziekten, vaak bij HIV-patiënten.
* **Eigenschappen:** DNA-virus met envelop. Oncovirus.
### Respiratoire virussen en meningitis
* **Mazelen (Morbillivirus)**
* **Klinisch beeld:** Huiduitslag (vanaf haarlijn naar beneden), hoest, rhinitis, conjunctivitis, koorts. Kan leiden tot ernstige complicaties zoals encefalitis en subacute scleroserende panencefalitis (SSPE).
* **Eigenschappen:** RNA-virus, familie Paramyxoviridae. Zeer besmettelijk via druppels. Levenslange immuniteit na infectie of vaccinatie. Vaccinatie (MBR) is cruciaal. Immunoamnesie is een bekend neveneffect.
* **Roodvonk (Scarlatina - Streptococcus pyogenes)**
* **Klinisch beeld:** Wordt veroorzaakt door een bacterie (niet een virus) en presenteert met koorts, enanthema (aardbeientong) en exantheem.
* **Rubella (Rubivirus)**
* **Klinisch beeld:** Milde ziekte met vlekjes, opgezette lymfeklieren. Groot risico op congenitaal rubellasyndroom bij infectie tijdens de zwangerschap (hartafwijkingen, oogafwijkingen, gehoorverlies).
* **Eigenschappen:** RNA-virus, familie Togaviridae. Transmissie via druppels. Levenslange immuniteit. Vaccinatie (MBR) is belangrijk voor preventie van congenitale afwijkingen.
* **Vijfde ziekte (Humaan Parvovirus B19)**
* **Klinisch beeld:** Erythema infectiosum ("slapped cheek" uitslag), soms geassocieerd met tijdelijke pancytopenie.
* **Eigenschappen:** DNA-virus, familie Parvoviridae.
* **Zesde ziekte (Roseola Infantum - HHV-6)**
* **Klinisch beeld:** Hoge koorts gevolgd door huiduitslag bij jonge kinderen.
* **Eigenschappen:** DNA-virus, familie Herpesviridae.
* **Bof (Mumpsvirus)**
* **Klinisch beeld:** Parotitis (ontsteking oorspeekselklier), orchitis (kan leiden tot onvruchtbaarheid), meningitis/encefalitis (zelden).
* **Eigenschappen:** RNA-virus, familie Paramyxoviridae. Transmissie via speeksel, urine, druppels. Vaccinatie (MBR) is beschikbaar.
* **Rhinovirus**
* **Klinisch beeld:** Gewone verkoudheid (bovenste luchtweginfecties). Kan bij risicogroepen leiden tot ernstigere infecties.
* **Eigenschappen:** RNA-virus, familie Picornaviridae. Zonder envelop. Hoge transmissie, vooral in winter. Kan leiden tot co-infecties met bacteriën.
* **Adenovirus**
* **Klinisch beeld:** Diverse infecties van luchtwegen, ogen, maag-darmkanaal. Vooral bij jonge kinderen en immuungecompromitteerden.
* **Eigenschappen:** Dubbelstrengs DNA-virus, zonder envelop, zeer stabiel.
* **Respiratoir Syncytieel Virus (RSV)**
* **Klinisch beeld:** Bronchiolitis en pneumonie bij jonge kinderen, banale griep bij volwassenen.
* **Eigenschappen:** RNA-virus, familie Paramyxoviridae. Gevaarlijk voor zuigelingen door vernauwing van de bronchioli. Transmissie via druppels en contact.
* **Influenza virus**
* **Klinisch beeld:** Griep (koorts, spierpijn, hoest). Grote morbiditeit en mortaliteit bij risicogroepen. Pandemieën kunnen ontstaan door antigene drift en shift.
* **Eigenschappen:** RNA-virus met envelop, gesegmenteerd genoom. Type A (drift en shift), Type B (drift), Type C (stabiel).
* **Coronavirus (HCoV)**
* **Klinisch beeld:** Veroorzaakt verkoudheid. Ernstigere varianten zoals SARS-CoV, MERS-CoV en SARS-CoV-2 (COVID-19) kunnen ernstige respiratoire ziekten veroorzaken.
* **Eigenschappen:** RNA-virus met envelop. Spike-eiwit is cruciaal voor celbinding en fusie. mRNA-vaccins zijn ontwikkeld voor COVID-19.
### Voedselgebonden infecties en hepatitis
* **Enterovirussen (Poliovirus, Coxsackievirus, Echovirus, Hepatitis A)**
* **Klinisch beeld:** Diverse infecties, waaronder gastro-enteritis, meningitis (polio, echovirus), hand-voet-mondziekte (Coxsackie A), myocarditis (Coxsackie B), hepatitis A.
* **Eigenschappen:** RNA-virus, familie Picornaviridae. Zuurresistente capside. Transmissie feco-oraal.
* **Rotavirus**
* **Klinisch beeld:** Ernstige acute gastroenteritis, vooral gevaarlijk voor kinderen jonger dan 2 jaar in ontwikkelingslanden.
* **Eigenschappen:** Dubbelstrengs RNA-virus, zonder envelop, radstructuur. VP4 en VP7 zijn belangrijke antigenen. Vaccinatie is effectief.
* **Norovirus**
* **Klinisch beeld:** Gastro-enteritis (braken, diarree, buikpijn). Zeer besmettelijk met lage infectieuze dosis.
* **Eigenschappen:** RNA-virus, familie Caliciviridae, zonder envelop. Transmissie feco-oraal, ook via braaksel en besmette voeding (schelp- en schaaldieren).
* **Hepatitis A (HAV)**
* **Klinisch beeld:** Acute hepatitis, gastro-intestinale symptomen, icterus. Meestal zelflimiterend, maar kan ernstig verlopen met acuut leverfalen.
* **Eigenschappen:** RNA-virus, familie Enteroviridae. Transmissie feco-oraal. Levenslange immuniteit na infectie of vaccinatie.
* **Hepatitis B (HBV)**
* **Klinisch beeld:** Kan acuut of chronisch verlopen, leidend tot cirrose en hepatocellulair carcinoom.
* **Eigenschappen:** DNA-virus, familie Hepadnaviridae. Zeer stabiel. Transmissie via bloed, seksueel contact, perinatale transmissie. Vaccinatie is zeer effectief. Serologische markers (HBsAg, anti-HBs, anti-HBc) zijn cruciaal voor diagnose.
* **Hepatitis C (HCV)**
* **Klinisch beeld:** Vaak asymptomatisch acuut verloop, met hoge kans op chronische hepatitis, cirrose en hepatocellulair carcinoom.
* **Eigenschappen:** RNA-virus, familie Flaviviridae. Transmissie voornamelijk via bloed. Behandelbaar met antivirale middelen.
* **Hepatitis D (HDV)**
* **Klinisch beeld:** Verergert de ziekte van Hepatitis B. Vereist HBV voor replicatie.
* **Eigenschappen:** Defect RNA-virus dat de HBsAg envelop van HBV nodig heeft.
* **Hepatitis E (HEV)**
* **Klinisch beeld:** Acute hepatitis, vergelijkbaar met Hepatitis A. Ernstig bij zwangeren en immuungecompromitteerden.
* **Eigenschappen:** RNA-virus, familie Caliciviridae. Zoönose, transmissie feco-oraal via gecontamineerd water en voedsel.
## Parasieten
Parasieten zijn organismen die op of in een gastheer leven en daar voordeel uit halen, vaak ten koste van de gastheer.
### Protozoa
* **Giardia lamblia**
* **Klinisch beeld:** Giardiase met intermitterende diarree, buikpijn, malabsorptie.
* **Eigenschappen:** Intestinale protozoa, cystevorming. Diagnostiek via stoelgangonderzoek. Behandeling met tinidazol of ornidazol.
### Wormen (Helminthen)
* **Ascaris lumbricoides**
* **Klinisch beeld:** Ascariasis. Migratiefase (larven) kan Loeffler syndroom veroorzaken. Volwassen wormen in darmen kunnen obstructie veroorzaken.
* **Eigenschappen:** Grote rondworm, wereldwijd verspreid. Complexe levenscyclus met migratie via lever en longen. Diagnostiek via stoelgangonderzoek op eieren. Behandeling met mebendazole of albendazole.
* **Toxocara canis/catis**
* **Klinisch beeld:** Larva migrans visceralis en ocularis. Veroorzaakt abdominale pijn, koorts, eosinofilie.
* **Eigenschappen:** Honden- en kattenwormen. Mens is accidentele gastheer. Diagnostiek via serologie.
* **Enterobius vermicularis**
* **Klinisch beeld:** Enterobiose (aarswormpjes), perianale jeuk (vooral 's nachts).
* **Eigenschappen:** Kleine rondworm, zeer besmettelijk tussen kinderen. Levenscyclus met migratie van vrouwtje naar anus om eieren te leggen. Diagnostiek via scotch tape test. Behandeling met mebendazole.
* **Anisakiasis**
* **Klinisch beeld:** Maag-darmklachten na consumptie van rauwe vis.
* **Eigenschappen:** Visworm.
* **Taenia solium/saginata**
* **Klinisch beeld:** Taeniasis (lintworminfectie). Cysticercose (indien eieren van T. solium worden ingenomen) kan hersen- en spierletsels veroorzaken.
* **Eigenschappen:** Varkenslintworm (T. solium) en rundslintworm (T. saginata). Mens is definitieve gastheer. Diagnostiek door proglottiden of eieren in stoelgang. Behandeling met niclosamide.
* **Echinococcus multilocularis**
* **Klinisch beeld:** Echinokokkose, met cystevorming, vooral in de lever.
* **Eigenschappen:** Vossenlintworm. Mens is tussengastheer. Langzame, kwaadaardige groei. Diagnostiek via beeldvorming en serologie.
* **Fasciola hepatica**
* **Klinisch beeld:** Fascioliasis (leverbot). Migratie van larven in de lever kan abcessen en galwegobstructie veroorzaken.
* **Eigenschappen:** Leverbot. Levenscyclus via waterslakken en waterkers. Zoönose.
### Arthropoden
* **Sarcoptes scabiei**
* **Klinisch beeld:** Schurft, met intense jeuk (vooral 's nachts) en huidletsels (tunnels).
* **Eigenschappen:** Ectoparasiet (mijten). Diagnostiek via huidafkrabsels. Behandeling met permethrine zalf.
* **Pediculus humanus capitis**
* **Klinisch beeld:** Hoofdluisinfectie, met intense jeuk.
* **Eigenschappen:** Ectoparasiet (luizen). Diagnostiek door zichtbare neten of luizen. Behandeling met permethrine lotion of dimeticon.
## Antibiotica
Antibiotica zijn medicijnen die bacteriële infecties bestrijden door bacteriën te doden (bactericide) of hun groei te remmen (bacteriostatisch). Resistentie tegen antibiotica is een groeiend probleem, waarbij bacteriën mechanismen ontwikkelen om de werking van antibiotica te weerstaan.
### Algemeen
Antibiotica kunnen worden geclassificeerd op basis van hun werkingsmechanisme (bv. celwandinhibitie, proteïnesynthese-inhibitie) en hun spectrum (smal vs. breed). Het correcte gebruik van antibiotica is cruciaal om de effectiviteit te maximaliseren en resistentie te minimaliseren.
#### Principes van antibiotica resistentie
* **Mechanismen van resistentie:**
* Verminderde permeabiliteit (gramnegatieven).
* Effluxpompen (antibiotica naar buiten pompen).
* Enzymatische inactivatie (bv. bèta-lactamases).
* Modificatie van de doelwitstructuur (bv. PBP's, ribosomen).
* **Oorsprong van resistentiegenen:**
* Spontane mutaties in bacteriële genen.
* Overname van exogene genen via conjugatie, transformatie, transductie.
* Integrons en transposons dragen bij aan de mobiliteit van resistentiegenen.
* **Selectieve druk:** Antibiotica selecteren voor reeds resistente bacteriën, waardoor hun populatie toeneemt.
* **Bèta-lactams:** Remmen celwandsynthese door binding aan Penicilline-Binding Proteins (PBPs). Resistentie via bèta-lactamases, porinereductie, effluxpompen, target site modificatie (bv. mecA-gen bij MRSA).
* **Vancomycine:** Inhibeert celwandsynthese door binding aan peptidoglycaanketen-uiteinden. Resistentie treedt op door modificatie van deze uiteinden.
* **Macroliden:** Remmen proteïnesynthese door binding aan de 50S ribosomale subunit. Resistentie via target site modificatie (methylering van 23S rRNA) of effluxpompen.
* **(Fluoro)quinolones:** Remmen DNA-gyrase en topoisomerase IV, essentieel voor DNA-replicatie. Resistentie via mutaties in deze enzymen of efflux.
* **Co-trimoxazol:** Remt foliumzuurmetabolisme. Resistentie via mutaties in de enzymen van dit pad.
### Bèta-lactams
* **Classificatie:** Penicillines, Cephalosporines (verschillende generaties), Carbapenems, Monobactams.
* **Werkingsmechanisme:** Inhibitie van celwandsynthese door binding aan PBPs, leidend tot celwanddestructie en bacteriële dood (bactericide).
* **Kinetiek:** Vaak frequente dosering nodig door korte halfwaardetijd (behalve voor sommige types met langere halfwaardetijd).
* **Veiligheid & Allergie:** Penicilline-allergie (IgE-gemedieerd, anaflaxie) is een belangrijk aandachtspunt.
* **Resistentie:** Gebruik van bèta-lactamase-inhibitoren (bv. clavulaanzuur, tazobactam) is essentieel om resistentie door bèta-lactamases te overwinnen. MRSA is resistent tegen methicilline en andere bèta-lactams. ESBL-producerende bacteriën zijn resistent tegen veel bèta-lactams, inclusief veel cephalosporines.
### Niet-bèta-lactams
* **Macroliden (Erythromycine, Clarithromycine, Azithromycine):**
* **Werkingsmechanisme:** Remmen proteïnesynthese (50S ribosomale subunit).
* **Spectrum:** Gram-positieven, atypische gram-negatieven, intracellulaire bacteriën. Azithromycine heeft een breed spectrum en een lange halfwaardetijd.
* **Resistentie:** Opbouw van resistentie (erm, mef, mph mutaties) is een zorg.
* **Tetracyclines (Tetracycline, Doxycycline):**
* **Werkingsmechanisme:** Remmen proteïnesynthese (30S ribosomale subunit).
* **Spectrum:** Breed spectrum, inclusief atypische bacteriën en spirocheten. Goede weefselpenetratie.
* **Bijwerkingen:** Interferentie met bot- en tandontwikkeling, fototoxiciteit.
* **Fluoroquinolones (Ciprofloxacine, Levofloxacine):**
* **Werkingsmechanisme:** Remmen DNA-gyrase en topoisomerase IV, essentieel voor DNA-replicatie.
* **Spectrum:** Breed spectrum, goede weefselpenetratie.
* **Resistentie:** Ontwikkelt snel door mutaties in doelwitenzymen. Vermijden bij kinderen en zwangeren.
* **Co-trimoxazol (Sulfamethoxazol + Trimethoprim):**
* **Werkingsmechanisme:** Remt foliumzuurmetabolisme in bacteriën.
* **Spectrum:** Breed spectrum, ook antiparasitair en effectief tegen MRSA.
* **Bijwerkingen:** Potentieel toxisch (huiduitslag, niertoxiciteit, beenmergdepressie).
* **Urinaire antibiotica (Nitrofurantoïne, Fosfomycine):**
* **Werkingsmechanisme:** Celwand inhibitie/schade.
* **Spectrum:** Vooral effectief in lage urineweginfecties, actief tegen veel multiresistente organismen (MDRO).
* **Gebruik:** Lokaal in de blaas, niet systemisch.
* **Glycopeptiden (Vancomycine):**
* **Werkingsmechanisme:** Inhibeert celwandsynthese door binding aan peptidoglycaanketen-uiteinden.
* **Spectrum:** Enkel actief tegen gram-positieven, met name MRSA, VRE.
* **Toediening:** Enkel intraveneus. Vereist therapeutische drugmonitoring (TDM) vanwege nefrotoxiciteit en Red Man Syndrome.
* **Aminoglycosiden (Gentamicine, Amikacine, Streptomycine):**
* **Werkingsmechanisme:** Remmen proteïnesynthese (30S ribosomale subunit).
* **Spectrum:** Voornamelijk gram-negatieven. Synergistisch met bèta-lactams voor gram-positieven (bv. endocarditis).
* **Toxiciteit:** Nefrotoxiciteit en ototoxiciteit zijn significante bijwerkingen. Vereisen piek- en dalspiegelmonitoring.
## Vaccinaties
Vaccinatie is een hoeksteen van preventieve geneeskunde, gericht op het stimuleren van het immuunsysteem om bescherming op te bouwen tegen infectieziekten.
### Inleiding tot het immuunsysteem en vaccinatie
* **Aangeboren en verworven immuniteit:** Het immuunsysteem bestaat uit een aangeboren (niet-specifieke) en een verworven (specifieke, met geheugen) component.
* **Antigeenpresenterende cellen (APC):** Dendritische cellen en macrofagen presenteren antigenen aan T-helpercellen, die op hun beurt B-cellen activeren voor antistofproductie.
* **Kinetiek van antwoord:** Primair immuunantwoord duurt enkele weken (IgM gevolgd door IgG). Secundair antwoord is sneller en krachtiger dankzij geheugencellen.
* **Werkingsmechanisme vaccin:** Introduceert antigenen om het immuunsysteem te trainen zonder ziekte te veroorzaken.
* **Doel van vaccinatie:** Bescherming tegen infectie, ziekte, dragerschap en transmissie; mogelijkheid tot eliminatie en eradicatie van ziekten.
### Soorten vaccins en samenstelling
* **Levend afgezwakte vaccins:** Gebruiken verzwakte levende micro-organismen die nog kunnen repliceren maar niet ziek maken (bv. MBR, Rotavirus). Voordelen: sterke, langdurige immuniteit, weinig doses nodig. Nadelen: contra-indicaties bij immuungecompromitteerden/zwangeren, risico op reversie.
* **Niet-levende vaccins:** Gebruiken geïnactiveerde hele micro-organismen, fragmenten (splitvaccins, subunitvaccins) of toxoiden. Vereisen vaak meerdere doses en adjuvans om immuunrespons te versterken. Voordelen: veilig voor immuungecompromitteerden. Nadelen: minder langdurige immuniteit, meer doses nodig.
* **mRNA- en virale vectoren vaccins:** Recente technologieën die genetisch materiaal introduceren om het lichaam zelf antigenen te laten produceren.
### Vaccinatieschema's en aanbevelingen
* **Belgisch vaccinatieschema:** Hexavalent vaccin (polio, difterie, tetanus, kinkhoest, Hib, hepatitis B) bij zuigelingen, gevolgd door boosters. Ook aanbevelingen voor adolescenten (MBR, HPV) en risicogroepen.
* **Vaccinatie tijdens zwangerschap:** Aanbevolen voor Influenza, kinkhoest (pertussis), COVID-19, en sommige andere ziekten om moeder, foetus en neonaat te beschermen. Levend verzwakte vaccins zijn gecontra-indiceerd.
* **Groepsimmuniteit:** Essentieel voor de eliminatie van ziekten, beschermt kwetsbare individuen. Het benodigde percentage voor groepsimmuniteit is afhankelijk van het reproductiecijfer van de ziektekiem.
* **"Shift to later age":** Vaccinatie kan de gemiddelde leeftijd van infectie verschuiven, wat de ziektelast kan verhogen bij volwassenen (bv. waterpokken).
### Specifieke vaccins
* **Hexavalent vaccin:** Beschermt tegen zes ziekten.
* **Tetanus:** Toxoid vaccinatie, herhaling om de 10 jaar. Belangrijk bij wonden afhankelijk van vaccinatiestatus.
* **Difterie:** Toxoid vaccinatie.
* **Kinkhoest (Pertussis):** Accellulair vaccin, herhalingen nodig vanwege afnemende immuniteit. Maternele vaccinatie is belangrijk voor neonatale bescherming.
* **Haemophilus influenzae type b (Hib):** Geconjugeerd polysacharide vaccin, effectief tegen invasieve ziekten.
* **Hepatitis B:** DNA-vaccin (recombinant). Beschermt tegen acute en chronische infectie, cirrose en leverkanker. Vaccinatie is universeel aanbevolen.
* **Mazelen-Bof-Rubella (MBR):** Levend afgezwakt vaccin, twee doses nodig voor adequate bescherming.
* **Varicella (Waterpokken):** Levend afgezwakt vaccin, twee doses aanbevolen. Verhoogd risico op koortsconvulsies bij gecombineerd MBRV-vaccin op jonge leeftijd.
* **Meningokokken:** Vaccins tegen serogroepen A, C, W, Y en B. Belangrijk voor preventie van meningitis en sepsis.
* **Pneumokokken:** Geconjugeerde (PCV) en polysacharide (PPSV23) vaccins. Beschermen tegen invasieve ziekten en pneumonie. PCV13 wordt aanbevolen voor zuigelingen en ouderen.
* **Rotavirus:** Levend afgezwakt oraal vaccin (Rotarix, RotaTeq) ter preventie van ernstige diarree.
* **HPV (Humaan Papillomavirus):** Subunitvaccin (VLP) dat beschermt tegen oncogene types en genitale wratten. Vaccinatie van zowel meisjes als jongens aanbevolen.
* **Griep (Influenza):** Quadrivalent vaccin, jaarlijkse vaccinatie aanbevolen voor risicogroepen en zorgpersoneel vanwege antigene drift en shift.
* **COVID-19:** mRNA- en virale vectorvaccins beschikbaar. Hoewel ontwikkelingssnelheid hoog was, is de langetermijneffectiviteit en -veiligheid nog onderwerp van onderzoek.
## Gast-gastheer interactie
De interactie tussen gastheer en micro-organisme bepaalt het ziektebeeld. Factoren zoals virulentiefactoren van de microbe, gastheereigenschappen (leeftijd, immuunstatus) en pathogenese zijn cruciaal.
### Bronchiolitis
* **Definitie:** Inflammatie van de bronchioli met hypoventilatie en hypoxie, vaak veroorzaakt door RSV.
* **Pathogenese:** Virale replicatie in luchtwegweefsels, beschadiging van epitheel, pro-inflammatoire respons (TH1 en TH2), bronchospasme en slijmproductie.
* **Risicofactoren bij zuigelingen:** Kleine luchtwegdiameter, gebrek aan collaterale alveolaire ventilatie, minder ontwikkelde immuniteit.
### Osteomyelitis
* **Definitie:** Botinfectie, meest voorkomend bij kinderen, vaak gelokaliseerd in lange pijpbeenderen.
* **Oorzaken:** S. aureus, Salmonella, H. influenzae, E. coli. Hematogene uitzaaiing of directe inoculatie.
* **Pathofysiologie:** Bacteriële adhesie aan botcomponenten, productie van mediatoren die botresorptie stimuleren (bv. LPS, IL-6), gastheerimmuunrespons.
## Microbiologische diagnose van infectieziekten
Diagnostiek omvat pre-analytische, analytische en post-analytische fasen.
### Pre-analytische fase
Juiste staalkeuze, afname, transport en opslag zijn essentieel voor nauwkeurige resultaten. Contaminatie met normale flora moet worden vermeden.
### Analytische fase
* **Microscopie en kleuring:** Snelle diagnostiek, maar vaak lage gevoeligheid en specificiteit (bv. Gram-kleuring).
* **Bacteriële kweek en identificatie:** Standaardprocedure, identificeert kweekbare micro-organismen en hun gevoeligheid voor antibiotica. MALDI-TOF MS is een snelle identificatiemethode.
* **Gevoeligheidsbepaling:** Bepaalt de effectiviteit van antibiotica (MIC, disk diffusie, E-test).
* **Viruskweek:** Minder gebruikt, vervangen door moleculaire technieken.
* **Antigeendetectie:** Snelle detectie van virale of bacteriële antigenen (bv. ELISA, sneltesten).
* **Moleculaire technieken (PCR):** Zeer gevoelige en specifieke detectie van nucleïnezuur van micro-organismen. Geschikt voor niet-kweekbare of langzaam groeiende pathogenen, en detectie van resistentiegenen.
* **Serologie:** Detectie van antistoffen tegen micro-organismen, nuttig voor retrospectieve diagnose en het vaststellen van immuniteit.
### Post-analytische fase
Interpretatie van resultaten door het laboratorium en de arts, en rapportering met advies voor vervolgstappen. Kwaliteitscontrole van stalen en doorlooptijden (TAT) zijn belangrijk.
## Overzichten
### Bacteriën
Een samenvattend overzicht van bacteriën, geclassificeerd naar gramreactie, vorm, ligging, aerobe/anaerobe aard en pathogene soorten.
### Virussen
Classificatie van klinisch belangrijke virussen, opgesplitst in DNA- en RNA-virussen, met vermelding van familie, genus, en pathogene species.
### Antibiotica
Classificatie van antibiotica op basis van hun chemische structuur en werkingsmechanisme (bèta-lactams, aminoglycosiden, macroliden, tetracyclines, fluoroquinolones, glycopeptiden, etc.), met overzicht van spectrum, kinetiek, veiligheid, resistentie en toepassingen.
### Basisvaccinatieschema's
Overzicht van de aanbevolen vaccinatieschema's voor zuigelingen, kinderen en adolescenten, zoals opgesteld door de Hoge Gezondheidsraad.
## Veelvoorkomende fouten om te vermijden
* Onjuiste staalname of transport, wat leidt tot onbetrouwbare diagnostische resultaten.
* Het starten van antibiotica zonder voorafgaande diagnostiek, wat resistentie kan bevorderen.
* Onjuiste interpretatie van serologische testen, met name bij het onderscheiden van eerdere infectie, vaccinatie en actieve infectie.
* Verwarring tussen bacteriële en virale oorzaken van ziekte, wat kan leiden tot inappropriate behandeling (bv. antibiotica voor virale infecties).
* Het negeren van de impact van het microbioom bij het gebruik van breed-spectrum antibiotica.
* Onvoldoende aandacht voor vaccinatiestatus en -schema's, wat kan leiden tot vermijdbare infecties.
* Onderschatting van de pathogeniteit van opportunistische micro-organismen bij immuungecompromitteerde patiënten.
* Gebrek aan kennis over resistentiemechanismen bij het kiezen van antibiotica.
* Verkeerde interpretatie van de noodzaak van booster-vaccinaties, vooral bij antigenische drift/shift bij virussen zoals influenza.
* Het onderschatten van het belang van hygiëneprotocollen bij de preventie van infectieziekten.
---
Dit studiemateriaal biedt een gedetailleerd overzicht van de belangrijkste infectieziekten, hun microbiologie, diagnostiek en preventie. Raadpleeg voor verdere details de specifieke secties en de vermelde literatuur.
Glossary
## Woordenlijst
| Term | Definitie |
| :---------------------------- | :------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------ |
| **Commensaal** | Een micro-organisme dat samenleeft met een gastheer en daar voordeel uit haalt, zonder de gastheer te schaden of er voordeel uit te halen; het is een deel van de normale flora. |
| **Pathogeen** | Een micro-organisme dat de inherente eigenschap heeft om anatomische barrières te passeren of gastheer-verdedigingsstrategieën te doorbreken, wat regelmatig tot ziekte leidt in een schijnbaar normale menselijke gastheer. |
| **Opportunistische pathogeen**| Een micro-organisme dat enkel ziekte veroorzaakt bij gecompromitteerde menselijke gastheren; veel commensalen kunnen opportunistische pathogenen worden onder specifieke omstandigheden. |
| **Virulentiefactor** | Een molecuul of eigenschap van een micro-organisme die bijdraagt aan zijn vermogen om ziekte te veroorzaken, zoals het vermogen om weefsels binnen te dringen, toxines te produceren of het immuunsysteem te ontwijken. |
| **Biofilm** | Een gemeenschap van micro-organismen, ingebed in een zelfgeproduceerde extracellulaire matrix, die zich aan oppervlakken hecht en bescherming biedt tegen antibiotica en het immuunsysteem. |
| **Antigeen** | Een molecuul dat wordt herkend door het immuunsysteem, wat leidt tot de vorming van antistoffen of T-celresponsen; in vaccins wordt een antigeen gebruikt om een specifieke immuunrespons op te wekken. |
| **Groepsimmuniteit** | Een vorm van indirecte bescherming tegen infectieziekten die optreedt wanneer een voldoende groot deel van een populatie immuun is, waardoor de verspreiding van de ziektekiem wordt belemmerd en onbeschermde individuen beschermd worden. |
| **Viremie** | De aanwezigheid van virussen in het bloed, wat kan leiden tot systemische infectie en verspreiding naar verschillende organen in het lichaam. |
| **MIC (Minimum Inhibitory Concentration)** | De laagste concentratie van een antibioticum die nodig is om de zichtbare groei van een micro-organisme in vitro te remmen; dit wordt gebruikt om de gevoeligheid van bacteriën voor antibiotica te bepalen. |